Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Delfland

Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieHoogheemraadschap van Delfland
Officiële naam regelingVerordening verontreinigingsheffing Delfland 2008
CiteertitelVerordening verontreinigingsheffing 2007
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2006.

Advertentie in diverse huis-aan-huis-bladen in het hele gebied van Delfland in week 51, 2006, o.a. in de Posthoorn, 12-12-06.

De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2007.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 23-11-2006

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Posthoorn, 12-12-2006

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 110 en 113, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-12-200631-03-2014nieuwe regeling

23-11-2006

De Posthoorn, 12-12-2006

Onbekend

Tekst van de regeling

DE VERENIGDE VERGADERING VAN DELFLAND,

gezien het voorstel van Dijkgraaf en Hoogheemraden d.d. 17 oktober 2006, kenmerk 606702;

gelezen het advies van commissie(s) Bestuur en Organisatie en Financiën;

gelet op de artikelen 110 en 113, eerste lid, van de Waterschapswet;

BESLUIT:

I. Vast te stellen de navolgende ‘Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2007’ met de Bijlagen I en II;

Begripsbepalingen

Verordening verontreinigingsheffing 2007

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    a oppervlaktewater: de oppervlaktewateren ten aanzien waarvan de bevoegdheid bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, geheel is opgedragen aan het dagelijks bestuur;

  • b.

    stoffen: zuurstofbindende stoffen en de stoffen genoemd in artikel 8, van deze verordening;

  • c.

    riolering: een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater die bij een gemeente in beheer is;

  • d.

    zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren van afvalwater of het transport van afvalwater, niet zijnde een riolering;

  • e.

    afvoeren: direct of indirect brengen als bedoeld in artikel 3, eerste lid;

  • f.

    woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • g.

    bedrijfsruimte: een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte, zuiveringstechnisch werk of riolering;

  • h.

    ingenomen water: geleverd drink– en industriewater, onttrokken grond– en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater;

  • i.

    de ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet.

Bijlagen

Artikel 2

Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:

– Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening;

– Bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten zoals opgenomen in artikel 22 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

Belastbaar feit en heffingsplicht

Artikel 3

  • 1 Onder de naam verontreinigingsheffing wordt, ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren, een directe belasting geheven ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in oppervlaktewater waarvoor het waterschap bevoegd is, of op een zuiveringstechnisch werk dat bij het waterschap in beheer is.

  • 2 Aan de heffing kunnen worden onderworpen:

    • a.

      terzake van het afvoeren van stoffen vanuit een bedrijfsruimte of een woonruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;

    • b.

      terzake van het afvoeren van stoffen met behulp van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk: degene bij wie die riolering of dat zuiveringtechnisch werk in beheer is;

    • c.

      terzake van het afvoeren van stoffen anders dan bedoeld onder a of b: degene die de stoffen afvoert.

    3 Voor de toepassing van het tweede lid onder a, wordt:

    • a.

      gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de ambtenaar belast met de heffing aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die het deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die ruimte ter beschikking heeft gesteld; degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

  • 4 Indien stoffen door middel van een zuiveringstechnisch werk waarop geen voorafgaande zuivering plaatsvindt of door middel van een riolering worden afgevoerd, wordt de beheerder van dat werk slechts aan een heffing onderworpen voor de stoffen die de beheerder zelf op dat werk heeft gebracht.

  • 5 Voor de stoffen die door middel van een zuiveringstechnisch werk worden afgevoerd, wordt slechts de beheerder van dat werk aan heffing onderworpen, indien:

    • a.

      op de werk voorafgaande zuivering plaatsvindt; of

    • b.

      dat werk in beheer is bij een andere waterkwaliteitsbeheerder.

    Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

Artikel 4

  • 1 De heffing terzake van woonruimten en bedrijfsruimten als bedoeld in artikel 17 is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.

  • 2 Indien terzake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd voor zoveel 365e gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de heffingsplicht, nog volle dagen overblijven.

  • 3 Indien terzake van woonruimten de heffingsplicht bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel 365e gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de heffingsplicht, nog volle dagen overblijven.

  • Heffingsjaar

Artikel 5

Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Aangifte

Artikel 6

  • 1 Met betrekking tot de verontreinigingsheffing geheven van gebruikers van bedrijfsruimten wordt de uitnodiging tot het doen van aangifte gedaan door:

    • a.

      het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet;

    • b.

      het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waarin wordt verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b.

  • 2 Op verzoek van degene die op de wijze bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is uitgenodigd tot het doen van aangifte wordt door de ambtenaar belast met de heffing een aangiftebiljet als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, toegezonden of uitgereikt.

Artikel 7

  • 1. Aangifte wordt gedaan door:

    • a.

      het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de eventueel daarbij gevraagde bescheiden;

    • b.

      het op elektronische wijze toezenden van de door de programmatuur gevraagde gegevens.

  • 2. Indien het eerste lid, onderdeel b, toepassing vindt, worden de eventueel gevraagde bescheiden afzonderlijk ingeleverd of al dan niet overeenkomstig het eerste lid toegezonden.

  • 3. Degenen die betrokken zijn bij de aangifte, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dragen zorg voor de nodige voorzieningen van technische en organisatorische aard tegen verlies of aantasting van de gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan.

  • 4. De via de programmatuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, toe te zenden dan wel in te leveren gegevens zijn inhoudelijk gelijk aan die welke toegezonden dan wel ingeleverd hadden moeten worden voor de aangifte als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • Grondslag en heffingsmaatstaf

Artikel 8

  • 1 Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd.

  • 2 Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.

  • 3 Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot zuurstofbindende stoffen een verbruik in het heffingsjaar van 49,6 kilogram zuurstof.

  • 4 Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink, arseen, kwik, cadmium, chloride, sulfaat en fosfor wordt bepaald op basis van de afgevoerde gewichtshoeveelheden, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt een in het heffingsjaar afgevoerde gewichtshoeveelheid van:

    • a.

      1 kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink;

    • b.

      0,100 kilogram van de stoffen arseen, cadmium en kwik;

    • c.

      650 kilogram van de stoffen chloride en sulfaat;

    • d.

      20 kilogram van de stof fosfor.

  • 5 De stoffen zilver, chloride, sulfaat en fosfor worden niet aan de heffing onderworpen.

  • Meting, bemonstering en analyse

Artikel 9

  • 1 Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in artikel 10.

  • 3 De meting, bemonstering en analyse geschieden zodanig dat:

    • a.

      de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;

    • b.

      het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid stoffen die gedurende de bemonsteringsperiode vanuit het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt afgevoerd.

  • 4 De heffingsplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur, voor aanvang van het heffingsjaar, ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing.

  • 5 De ambtenaar belast met de heffing:

    • a.

      kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in Bijlage I, onderdeel A , opgenomen voorschriften, indien deze aannemelijk maakt dat dit noodzakelijk is ter voldoening aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

    • b.

      beslist op aanvraag van de heffingsplichtige, dat meting en bemonstering kunnen geschieden in afwijking van een of meer van de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat daarbij wordt voldaan aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

    • c.

      beslist op aanvraag van de heffingsplichtige, dat kan worden afgeweken van de in Bijlage I, onderdeel B, opgenomen analysevoorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten van de analyse hierdoor niet wordt beïnvloed;

    • d.

      kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b en c nadere voorschriften geven.

  • 6 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval: 

    • a.

      de voorschriften van Bijlage I, onderdelen A en B, waarvan wordt afgeweken;

    • b.

      de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c;

    • c.

      de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel d;

    • d.

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 7 De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd twee of meer ingevolge het vijfde lid genomen beschikkingen, die betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift te verenigen.

  • 8 De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikkingen, bedoeld in het vijfde lid, ambtshalve wijzigen of intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde lid, onderdelen a en b.

  • Beperkte meting, bemonstering en analyse

Artikel 10

  • 1 Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de ambtenaar belast met de heffing dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van het bepaalde in artikel 9, tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    • a.

      een opgave van de afvalstromen en de stoffen welke in het onderzoek dienen te worden betrokken;

    • b.

      de tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;

    • c.

      de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;

    • d.

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 2 De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikkingen, bedoeld in het eerste lid, wijzigen of intrekken, indien toepassing van berekeningsvoorschrift IV van onderdeel C van Bijlage I leidt tot een ander aantal etmalen dan die in de beschikking is opgenomen.

    3 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • Hoedanigheidcorrectie

Artikel 11

  • 1 Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik bedoeld in artikel 8 in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op aanvraag van de heffingsplichtige op die uitkomst een correctie toegepast.

  • 2 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing als bedoeld in het eerste lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    • a.

      de wijze van berekening van de correctie;

    • b.

      de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater waarop de correctie van toepassing is;

    • c.

      de frequentie en de wijze van onderzoek met betrekking tot meting, bemonstering en analyse;

    • d.

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

    Tabel afvalwatercoëfficienten

Artikel 12

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, kan het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan worden vastgesteld met behulp van de in Bijlage II van deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.

  • 2 Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt berekend volgens de formule A x B, waarbij

     A = het aantal m³ in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water;

     B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in Bijlage II opgenomen tabel met de klassegrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.

  • 3 De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ als bedoeld in het tweede lid wordt bepaald met toepassing van de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

  • 4 Indien het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan meer dan 1.000 bedraagt en de heffingplichtige aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de voet van artikel 9, eerste lid, beslist de ambtenaar belast met de heffing bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingsplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.

  • Belasting van tuinbouwkassen

Artikel 13

  • 1 In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente opstand van glas of kunststof gewassen te telen, bepaald op basis van het tweede lid.

  • 2 De vervuilingswaarde bedraagt 3 vervuilingseenheden per hectare vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per deel van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van 3 vervuilingseenheden.

  • 3 Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte, dan wel van een deel daarvan, door de gebruiker aanvangt of eindigt, wordt hij in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte, dat onderdeel of dat deel voor een evenredig gedeelte van het op basis van het tweede bepaald aantal vervuilingseenheden aan een heffing onderworpen.

  • 4 Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van een bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of derde lid, van minder dan 5 vervuilingseenheden wordt op 3 vervuilingseenheden, en van 1 of minder dan 1 vervuilingseenheid op 1 vervuilingseenheid vastgesteld.

  • Franchise

Artikel 14

  • 1 Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 9 tot en met 13, te vermenigvuldigen met 0,0162.

  • 2 Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 9 tot en met 13, te vermenigvuldigen met 0,0027.

  • Drempel en meetverplichting

Artikel 15

  • 1 Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte minder bedraagt dan 1.000 vervuilingseenheden wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 9:

    • a.

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 14, eerste lid bedoelde aftrek te boven gaat;

    • b.

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 14, tweede lid, bedoelde aftrek te boven gaat.

  • 2 Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een

       bedrijfsruimte 1.000 vervuilingseenheden of meer bedraagt, wordt, in afwijking van het

       bepaalde in artikel 9:

    • a.

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink op nihil gesteld, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 14, eerste lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat;

    • b.

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 14, tweede lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat.

    Total vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte

Artikel 16

De vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte, wordt bepaald op de som van de aantallen vervuilingseenheden als berekend overeenkomstig de artikelen 9 tot en met 15, voorzover deze van toepassing zijn.

Forfaits voor bedrijfsruimten

Artikel 17

In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of vanuit een zuiveringstechnisch werk voor het zuiveren van afvalwater worden afgevoerd gesteld op 3 vervuilingseenheden indien door de heffingplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde minder dan 5 vervuilingseenheden bedraagt en op 1 vervuilingseenheid indien door de heffingplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde 1 vervuilingseenheid of minder bedraagt.

Forfaits voor woonruimten

Artikel 18

  • 1 De vervuilingswaarde van een woonruimte is 3 vervuilingseenheden, met dien verstande dat voor een woonruimte die door één persoon wordt gebruikt, op aanvraag van de gebruiker, de vervuilingswaarde op 1 vervuilingseenheid wordt vastgesteld.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als een bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde situatie dat een woonruimte wordt gebruikt door één persoon ontstaat in de loop van het heffingsjaar, wordt de vervuilingswaarde op 1 vervuilingseenheid vastgesteld met ingang van de eerste dag volgend op de dag waarin die situatie is ontstaan.

  • Schatting

Artikel 19

De ambtenaar belast met de heffing kan het aantal vervuilingseenheden in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen, indien door de heffingsplichtige:

  • a.

    zonder de in artikel 10 genoemde toestemming niet is voldaan aan de in artikel 9, tweede lid, opgenomen verplichting;

  • b.

    niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de in artikel 10 genoemde toestemming;

  • c.

    meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in overeenstemming met de in bijlage I opgenomen voorschriften;

  • d.

    niet is voldaan aan de in artikel 9, eerste lid, eerste volzin, opgenomen verplichting en bepaling van de vervuilingswaarde overeenkomstig artikel 12, eerste en vierde lid, of de artikelen 13, 17 en 18 niet mogelijk is, dan wel bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 12, vierde lid, wel mogelijk is en door de heffingplichtige gedurende het heffingsjaar geen aanvraag als bedoeld in artikel 12, vierde lid, is ingediend.

Tarief

Artikel 20

Het tarief bedraagt per vervuilingseenheid € 66,87.

Wijze van heffing en termijnen van betaling

Artikel 21

  • 1 De heffing wordt geheven bij wege van aanslag.

  • 2 De aanslagen zijn invorderbaar in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgende op die van de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede twee maanden later.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan een belastingaanslag vastgesteld overeenkomstig artikel 18 eerste lid, op verzoek van de belastingschuldige, worden voldaan in 10 termijnen voor zover de verschuldigde bedragen door middel van een automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven.

  • 4 Een in het derde lid bedoeld verzoek dient te worden gedaan binnen één maand na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • Niet opleggen aanslagen

Artikel 22

  • 1 Aanslagen van minder dan € 5 worden niet opgelegd.

  • 2 Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel wordt het totaal van de op een aanslagbiljet

       verenigde aanslagen aangemerkt als één aanslag.

  • 3 Het bepaalde in dit artikel geldt alléén voor een belastingaanslag vastgesteld overeenkomstig artikel 18.

  • Kwijtschelding

Artikel 23

Kwijtschelding kan uitsluitend worden verleend voor:

  • a.

    de verontreinigingsheffing als bedoeld in artikel 18 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

  • b.

    de omslag als bedoeld in artikel 116, onderdeel d, van de Waterschapswet.

Nadere regels

Artikel 24

Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de heffing.

Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 25

  • 1 De ‘Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2006’, vastgesteld bij besluit van 24 november 2005, nr. 2005/551082 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3 De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2007.

  • 4 Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2007’.

  • Aldus besloten in de openbare vergadering van 23 november 2006.

  • De Verenigde Vergadering voornoemd,

  • de Secretaris,   de Voorzitter,

  • F.P. Spaak   drs. P.H. Schoute

Bijlage I. Voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening

Definitiebepalingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a.

    etmaal: de aaneengesloten periode van 24 uur waarover een etmaalverzamelmonster wordt samengesteld; 

  • b.

    debiet: de hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende het etmaal; 

  • c.

    debietmeter: meter waarmee (bijvoorbeeld door middel van magnetische inductie) het debiet gemeten wordt; 

  • d.

    momentaan debiet: de hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende een moment van meting; 

  • e.

    kalibreren: bepalen van de waarde van de afwijkingen ten opzichte van een van toepassing zijnde standaard; 

  • f.

    droog kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij een doorstroming van een hoeveelheid water door de debietmeter wordt gesimuleerd; 

  • g.

    nat kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij daadwerkelijk een nauwkeurig bekende hoeveelheid vloeistof door de debietmeter wordt geleid; 

  • h.

    gesloten meetsysteem: meetsysteem dat het debiet meet in een gesloten leiding of in een gesloten drukleiding, waarbij het afvalwater niet in contact staat met de buitenlucht; 

  • i.

    open meetsysteem: meetsysteem waarbij het oppervlak van het stromende afvalwater in contact staat met de buitenlucht; 

  • j.

    moedermeter: debietmeter, waarvan de installatie kan worden herleid naar de nationale volumestandaard van het Nederlands Meetinstituut;

  • k.

    bewaartermijn: de periode tussen het einde van het etmaal en het begin van de voorbehandeling ten behoeve van de uitvoering van de analyse; 

  • l.

    aantoonbaarheidsgrens: laagste concentratie van de component in het monster waarvan de aanwezigheid nog met een bepaalde betrouwbaarheid kan worden vastgesteld, zijnde 3x de spreiding van binnenlabreproduceerbaarheid;

A. Wijze van meting, bemonstering en monsterbehandeling

Paragraaf 1. Algemeen

De meet- en bemonsteringsvoorzieningen dienen in een goede staat te verkeren, regelmatig te worden schoongemaakt en moeten altijd goed en veilig toegankelijk zijn. De meet- en bemonsteringsvoorzieningen moeten overeenkomstig onderstaande bepalingen respectievelijk NEN 6600-1 geïnstalleerd en onderhouden worden. Een afvalwaterstroom kan zowel in een open als in een gesloten meetsysteem worden gemeten en bemonsterd.

In paragraaf 2 wordt nader ingegaan op de meting en in paragraaf 3 op de bemonstering.

In paragraaf 4 wordt nader ingegaan op de behandeling van het samengestelde etmaalverzamelmonster.

Paragraaf 2. Meting

De meting betreft het debiet. Het debiet moet in de afvalwaterstroom worden gemeten.

In de plaats van de meting in de afvalwaterstroom kan het debiet worden bepaald op basis van meting van de hoeveelheid water in het watertoevoersysteem van het bedrijf of van de bedrijfsonderdelen. In het laatstbedoelde geval mag de per etmaal afgevoerde hoeveelheid afvalwater niet groter zijn dan de in dezelfde periode toegevoerde hoeveelheid water.

2.1. Open meetsystemen

Bij open meetsystemen moet een meetput of een meetgoot worden toegepast.

Bij toepassing van een meetput gelden de volgende eisen:

1 de momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,05 meter, moeten gesommeerd minder dan 5% van het gemeten debiet bedragen;

2 de momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,125 meter, moeten gesommeerd minder dan 10% van het gemeten debiet bedragen.

Bij toepassing van een meetgoot moeten de momentane debieten in het etmaal, van minder dan 16,4% van het maximaal mogelijk momentane debiet, gesommeerd, minder dan 10% van het gemeten debiet bedragen.

De apparatuur voor de hoogtemeting moet minimaal éénmaal per jaar bij overstorthoogten van 5, 10, 15, 20 en 25 centimeter droog gekalibreerd worden. In het kalibratierapport dient voor elke overstorthoogte een vergelijking te worden gemaakt tussen de gemeten hoeveelheid afvalwater gedurende de periode van het kalibreren, en de bij de desbetreffende overstorthoogte met behulp van de afvoerrelatie van de meetvoorziening berekende hoeveelheid afvalwater over de periode van het kalibreren. Zowel het absolute als het procentuele verschil moet hierbij worden aangegeven. Bij ultrasone hoogtemeting dient ook de temperatuurmeting en de temperatuurcorrectie te worden gecontroleerd en te worden gecorrigeerd bij afwijking.

2.2. Gesloten meetsystemen

De momentane debieten in het etmaal, van minder dan 10% van het maximaal mogelijk momentaan debiet, moeten gesommeerd minder dan 5% van het gemeten debiet bedragen.

Het gesloten meetsysteem moet voorzien zijn van een niet¿resetbare mechanische pulsteller.

Registratie van momentane meetgegevens moet plaats vinden door middel van een printer of datalogger.

Inbouw

Bij de inbouw van een nieuwe debietmeter in een gesloten meetsysteem moet een `affabriek' kalibratierapport worden meegeleverd, waarop naast de meterspecifieke kalibratiefactor, óók de correctiefactor, of meterconstante staat aangegeven. Natte kalibratie in ingebouwde toestand dient direct na inwerkingstelling van de debietmeter te hebben plaats gevonden.

  • a.

    Bij het inbouwen moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid tot het uitvoeren van een natte kalibratie in-situ.

  • b.

    De lengte van de rechte leiding vóór de meetbuis dient minimaal vijf maal de diameter van de meetbuis te bedragen, gerekend vanuit het hart van de meter.

  • c.

    De lengte van de rechte leiding ná de meetbuis dient minimaal twee maal de diameter van de meetbuis te bedragen, gerekend vanuit het hart van de meter.

  • d.

    De diameter van de rechte leiding vóór en ná de meetbuis dient exact gelijk te zijn aan de diameter van de meetbuis.

  • e.

    Toegepaste pakkingen mogen niet naar binnen toe uitsteken.

  • f.

    De meetbuis moet dusdanig zijn ingebouwd dat deze altijd volledig gevuld is met water.

  • g.

    De meter moet geaard zijn d.m.v. een aardring, dan wel met een aardelektrode die is ingebouwd in de meter.

Natte kalibratie

De meetapparatuur dient tenminste éénmaal per drie jaar nat gekalibreerd te worden in ingebouwde toestand. In het jaar van natte kalibratie hoeft niet tevens een droge kalibratie uitgevoerd te worden.

Voor debietmeters in mobiele meetapparatuur moet de natte kalibratie jaarlijks plaatsvinden, en wel in ingebouwde toestand bij minimaal de volgende vijf meetpunten: 10%, 25%, 50%, 75% en 100% van het maximaal meetbereik op een door het Nederlands Meetinstituut of een daarmee vergelijkbare instelling gecertificeerde installatie.

  • a.

    Minimaal éénmaal per drie jaar dienen gesloten meetsystemen in ingebouwde toestand nat te worden gekalibreerd. Onder natte kalibratie wordt verstaan dat een vooraf nauwkeurig bepaalde hoeveelheid water door de te kalibreren meter wordt geleid (waarbij deze hoeveelheid is vastgesteld bij een onder b genoemde instelling), dan wel dat tijdelijk een tweede, bij voorkeur op hetzelfde meetprincipe gebaseerd meetsysteem in serie wordt geplaatst en fungeert als moedermeter, dan wel op een andere, door de ambtenaar belast met de heffing goedgekeurde methode.

  • b.

    Indien bij de natte kalibratie gebruik gemaakt wordt van een moedermeter, dan moet deze in ingebouwde toestand nat zijn gekalibreerd bij minimaal de volgende vijf meetpunten:10%, 25%, 50%, 75% en 100% van het maximaal meetbereik. De natte kalibratie moet plaatsvinden op een ijkinstallatie van een ijkbevoegde of NKO¿geaccrediteerde instelling, waarvan de installatie kan worden herleid naar de nationale volumestandaard van het Nederlands Meetinstituut (NMi). Ook wanneer de moedermeter nieuw is, moet deze zijn gekalibreerd op één van de genoemde installaties, waarbij de meter moet zijn ingebouwd in de meetset of meetwagen waarin deze in de praktijk zal worden ingezet.

  • c.

    Het kalibratierapport van de moedermeter, waaruit het onder b bepaalde moet blijken, mag niet ouder zijn dan één jaar. Dit kalibratierapport moet bij die van het gekalibreerde meetsysteem worden gevoegd.

  • d.

    Tijdens de natte kalibratie dient zoveel water door het te kalibreren meetsysteem te worden geleid, dat minimaal 2.000 waarnemingen worden bereikt. Bij gebruik van een moedermeter moet de natte kalibratie plaatsvinden in het meetbereik waarin de te kalibreren meter onder normale bedrijfsomstandigheden functioneert.

  • e.

    Tijdens de natte kalibratie moeten de gemeten hoeveelheden water van de te kalibreren flowmeter (èn van de moedermeter, wanneer daarvan sprake is) door middel van printers of dataloggers met een frequentie van minimaal éénmaal per uur worden geregistreerd. In geval van het toepassen van dataloggers moeten ook de ruwe, onbewerkte data bij het kalibratierapport worden gevoegd.

  • f.

    Bij de natte kalibratie moet ook de werking van randapparatuur, voor zover die betrokken is bij de registratie van de meetgegevens, worden meegenomen.

Droge kalibratie

Meetapparatuur voor debietmetingen dient tenminste éénmaal per jaar droog te worden gekalibreerd, tenzij in dat jaar een natte kalibratie plaats vindt.

  • a.

    Bij een droge kalibratie moet de weerstand of de geleidbaarheid tussen de elektroden worden gemeten. Wanneer aan de hand van deze controle blijkt dat de meetbuis (mogelijk) vervuild is, dient deze te worden gereinigd.

  • b.

    Op het kalibratierapport van een droge kalibratie moet de weerstand of de geleidbaarheid tussen de elektroden worden weergegeven. Wanneer de meetbuis is gereinigd, moet deze waarde zowel vóór, als ná het reinigen op het kalibratierapport worden opgenomen.

  • c.

    Bij de droge kalibratie moet ook de werking van randapparatuur, voor zover die betrokken is bij de registratie van de meetgegevens, op een goede werking worden gecontroleerd.

  • d.

    Wanneer bij een droge kalibratie blijkt dat de meetfout groter is dan 5%, dient het gesloten meetsysteem onmiddellijk in ingebouwde toestand nat te worden gekalibreerd, volgens de bepalingen welke van toepassing zijn bij een natte kalibratie.

Kalibratierapport

Van een debietmeter moet het meest recente kalibratierapport bij de aangifte overgelegd worden.

Bij een natte kalibratie in ingebouwde toestand (= ter plekke op het bedrijf, of als complete mobiele meetset op een ijkbank van een daartoe bevoegde instantie), moeten de volgende aspecten worden vastgesteld èn gerapporteerd op het kalibratierapport:

• de `as-found' meetafwijking (de gevonden meetafwijking);

• eventuele hardwarematige aanpassingen (nieuwe spoel, etc.);

• de justering (softwarematige aanpassing van de correctiefactor/meterconstante);

• de `as-left' meetafwijking, eventueel na hardwarematige aanpassing/justering;

• de (eventueel nieuwe) correctiefactor, of meterconstante.

Paragraaf 3. Bemonstering

3.1. Algemeen, Instelling en Uitvoering van Apparatuur

De bemonstering dient plaats te vinden met behulp van automatische monsternameapparatuur.

De bemonstering dient te geschieden in overeenstemming met NEN 6600-1 (Water-Monsterneming-Deel 1: Afvalwater 2002), met dien verstande dat bemonstering door steekbemonstering niet is toegestaan, tenzij anders bepaald.

Paragraaf 4. Monsterbehandeling

4.1. Algemeen

De monsterbehandeling dient te geschieden in overeenstemming met NEN 6600-1 (Water-Monsterneming-Deel 1: Afvalwater 2002).

De monsterflessen bestemd voor analyse door de heffingplichtige en voor contra-analyse vanwege de ambtenaar belast met de heffing moeten om en om gevuld worden. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat het monster voor de analyse op een heffingsparameter door de heffingplichtige en voor de desbetreffende contra-analyse vanwege de ambtenaar belast met de heffing zoveel mogelijk identiek zijn.

4.2. Conservering en maximale bewaartermijn

De monsters uit het etmaalverzamelmonster dienen tot en met het einde van de bewaartermijn geconserveerd te worden op de wijze zoals is aangegeven in tabel A. Als een monster uit het etmaalverzamelmonster wordt ingevroren of chemisch geconserveerd moet dit binnen 4 uur na afloop van het etmaal geschieden. De eventuele voorschriften met betrekking tot chemische conservering gelden in aanvulling op de voorschriften met betrekking tot de conserveringstemperatuur gedurende de bewaartermijn.

In tabel A zijn tevens de maximale bewaartermijnen opgenomen die gelden voor de onderscheidenlijke uit te voeren analyses. De voorbehandeling ten behoeve van een analyse moet derhalve na het einde van het etmaal aanvangen, binnen de maximale bewaartermijn die bij de desbetreffende analyse in tabel A is vermeld. De voorbehandeling van het monster ten behoeve van de analyse, waaronder ondermeer wordt begrepen het ontdooien van bevroren monsters, moet op een wijze en binnen een zodanige termijn worden uitgevoerd dat daardoor de representativiteit van het monster niet wordt verstoord. Een monster dat op één van de in tabel A aangegeven wijzen chemisch is geconserveerd wordt niet gebruikt voor één van de in tabel A opgenomen wijzen van analyse, waarvoor op basis van tabel A geen of andere voorschriften op het vlak van de chemische conservering gelden.

Tabel A:

Tabel A

Biochemisch zuurstofverbruik (BZV) < 50 mg/l

Koelen

0< T <=4

24 uur

 

Koelen

0< T <=4

24 uur

Biochemisch zuurstofverbruik (BZV) >=50 mg/l

Koelen

0< T <=4

24 uur

 

Invriezen

T<= - 18

72 uur

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

Koelen

0< T <=4

48 uur

 

aanzuren met geconcentreerd H2SO4 (18 M) tot pH <2

0< T <=4

5 dagen

 

Invriezen

T<= ¿ 18

5 dagen

Kjeldahlstikstof (N¿Kj)

Koelen

0< T <=4

48 uur

 

aanzuren met geconcentreerd H2SO4 (18 M) tot pH <2

0< T <=4

5 dagen

 

Invriezen

T<= - 18

5 dagen

Cadmium, arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

aanzuren met HNO3 (15 M) tot pH <2

0< T <=4

1 maand

Kwik (Hg)

aanzuren met HNO3 (15 M) tot pH <2 en minimaal 0,5 g K2Cr2O7 per liter toevoegen

0< T <=4

1 maand

Het biochemisch zuurstofverbruik is weliswaar geen heffingsparameter voor de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren, maar wordt aangewend bij toepassing van berekeningsvoorschrift II van Onderdeel C van deze bijlage. Op grond van dit berekeningsvoorschrift moet de methode van het biochemisch zuurstofverbruik worden toegepast voor de bepaling van het percentage chemisch zuurstofverbruik van de biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen.

B. Analysevoorschriften

Paragraaf 1. Algemeen

De analyses worden uitgevoerd in het representatieve monster, dat is verkregen op de in onderdeel A van deze bijlage vermelde wijze. Het onderzoek wordt in het water als zodanig uitgevoerd, dus zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd. Er is in dit onderdeel verwezen naar normbladen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut. De publikatie van de normbladen wordt aangekondigd in de Nederlandse Staatscourant. Een wijziging in een normblad wordt eerst van kracht op 1 januari van het jaar volgende op dat waarin de bekendmaking van de wijziging in de Nederlandse Staatscourant heeft plaatsgevonden.

De in tabel B vermelde bepalingsgrenzen zijn de concentraties van de desbetreffende stoffen die bij de analyse tenminste aangetoond moeten kunnen worden.

Paragraaf 2. Analyse

De analyse van het monster moet geschieden op de wijze, zoals is aangegeven in tabel B.

Tabel B

Tabel B

parameter/stof

Meting

 

chemisch zuurstofverbruik

NEN 6633

3 mg/l

som ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof

NEN-ISO 5663 (EN 25 663) of NEN 6646

0,5 mg/l

biochemisch zuurstofverbruik

NEN-EN 1899-1

1 mg/l

Arseen

NEN 6966 of NEN 6964

3,00 µg/l

Cadmium

NEN 6966 of NEN 6964

1,00 µg/l

Chroom

NEN 6966 of NEN 6964

10,00 µg/l

Koper

NEN 6966 of NEN 6964

10,00 µg/l

Kwik

NEN-EN 1483

0,25 µg/l

Lood

NEN 6966 of NEN 6964

10,00 µg/l

Nikkel

NEN 6966 of NEN 6964

10,00 µg/l

Zilver

NEN 6966 of NEN 6964

10,00 µg/l

Zink

NEN 6966 of NEN 6964

10,00 µg/l

Indien voor de stoffen arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink de met behulp van analyse gevonden concentratie geringer is dan de in tabel B bij de desbetreffende analyse vermelde aantoonbaarheidsgrens, wordt het aantal gewichtseenheden van die stof onderscheidenlijk van die stoffen voor de berekening van de vervuilingswaarde op nihil gesteld.

Indien de heffingplichtige kan aantonen dat de in tabel B vermelde aantoonbaarheidsgrenzen voor de stoffen arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink vanwege storende componenten in het afvalwater niet haalbaar zijn, kan de ambtenaar belast met de heffing een afwijkende aantoonbaarheidsgrens vaststellen.

C Berekeningsvoorschriften

I Berekeningswijze van het aantal vervuilingseenheden

A Zuurstofbindende stoffen:

(artikel 6, derde lid)

Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik wordt berekend door het totale aantal kilogrammen zuurstofverbruik van de in het kalenderjaar afgevoerde zuurstofbindende stoffen te delen door 49,6 kilogram.

Het aantal kilogrammen zuurstofverbruik van de gedurende een etmaal afgevoerde zuurstofbindende stoffen wordt berekend volgens de formule:

            (Q x (CZV + 4,57 x N-Kj))/1000

In deze formule wordt verstaan onder:

Q:      het aantal m³ afgevoerd afvalwater per etmaal;

CZV:  het chemisch zuurstofverbruik bepaald volgens de in onderdeel B van deze bijlage vermelde analysevoorschriften, in mg/l;

N-Kj: de som van ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens de in onderdeel B van de deze bijlage vermelde analysevoorschriften, in mg/l.

b Andere dan zuurstofbindende stoffen:

(artikel 6, vierde lid)

Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot de andere dan zuurstofbindende stoffen wordt berekend door het totale aantal kilogrammen van deze in het kalenderjaar afgevoerde stoffen te delen door respectievelijk:

1 Eén kilogram voor de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink;

2 0,1 kilogram voor de stoffen arseen, kwik en cadmium.

De afgevoerde hoeveelheden per etmaal voor de hierboven onder b genoemde stoffen worden bepaald met behulp van de formule:

(Q x C)/1000

In deze formules wordt verstaan onder:

Q: het aantal m³ afgevoerd afvalwater per etmaal;

C:  de concentratie van de desbetreffende stoffen in mg/l, bepaald op de onder B omschreven wijze.

II Indien de CZV¿waarde voor ten minste 25% afkomstig is van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater, wordt op die waarde een correctie toegepast door deze te vermenigvuldigen met  de breuk 

(100-T)/75                                                                                                

waarbij

T=     het percentage CZV, afkomstig van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen.

III Indien door een bedrijf water wordt onttrokken aan oppervlaktewater en dit vervolgens weer wordt geloosd in oppervlaktewater, worden voor de berekening van de vervuilingswaarde de hoeveelheden verontreinigende stoffen, aanwezig in het ingenomen en vervolgens weer geloosde oppervlaktewater, in mindering gebracht op de hoeveelheden van die stoffen in het geloosde water, met dien verstande dat deze vermindering niet mag leiden tot een negatieve waarde.

IV   Bij de bepaling van het aantal etmalen in artikel 8, wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:

   ((2 x sn) / tso)2 x N

n = ------------------------------ , waarbij

        ((2 x sn) / tso)2 + N

n =    het berekende aantal meetdagen; 

N =    het aantal lozingsdagen per jaar; 

sn =  spreidingspercentage in de meetwaarden, uitgedrukt ten opzichte van de gemiddelde hoeveelheid zuurstofverbruik van de onderzoeksresultaten gedurende het heffingsjaar; 

tso =  toelaatbare statistische onnauwkeurigheid = 35/e 0,000175*VeO, met dien verstande dat VeO vervangen kan worden door respectievelijk VeZ en VeG, waarbij: 

VeO = vervuilingswaarde van de verontreiniging van oppervlaktewateren met zuurstofbindende stoffen; 

VeG = vervuilingswaarde van de verontreiniging van oppervlaktewateren met de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink; 

VeZ =  vervuilingswaarde van de verontreiniging van oppervlaktewateren met de stoffen arseen, cadmium en kwik.

Bijlage II. Tabel afvalwatercoëfficiënten (artikel 22, derde lid, Wet verontreiniging oppervlaktewateren)

Bijlage II. Tabel afvalwatercoëfficiënten (artikel 22, derde lid, Wet verontreiniging oppervlaktewateren)
 

ondergrens

Bovengrens

 

1

> 0

0,0013

0,0010

2

> 0,0013

0,0020

0,0016

3

> 0,0020

0,0031

0,0025

4

> 0,0031

0,0048

0,0039

5

> 0,0048

0,0075

0,0060

6

> 0,0075

0,012

0,0094

7

> 0,012

0,018

0,015

8

> 0,018

0,029

0,023

9

> 0,029

0,045

0,036

10

> 0,045

0,070

0,056

11

> 0,070

0,11

0,088

12

> 0,11

0,17

0,14

13

> 0,17

0,27

0,21

14

> 0,27

0,42

0,33

15

> 0,42

 

0,5