Organisatie | Hoogheemraadschap van Rijnland |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Verordening Waterbeheer Rijnland |
Citeertitel | Verordening Waterbeheer Rijnland |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Provinciale verordening, gebaseerd op de Wet op de waterhuishouding. Inhoud: eisen aan het beheersplan als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de waterhuishouding, peilbesluiten, vergunningplicht voor aan- en afvoer, lozing en ontrekking aan andere oppervlaktewateren en voor peilafwijkingen, waterakkoorden, verplichting tot de vaststelling van een lozingsverordening, een aansluitverordening en een heffingsverordening
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 14-4-1999
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal blad 2000 -15
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-03-2000 | 22-09-2009 | nieuwe regeling | 14-04-1999 Provinciaal blad 2000 - 15 | nr. CDJZ/BVW 1999/671 |
Verordening Waterbeheer Rijnland
Provinciale Staten van Zuid-Holland en van Noord-Holland,
gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en van Noord-Holland,
gelet op de Wet op de waterhuishouding, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Provinciewet en de Algemene wet bestuursrecht
I In te trekken de Verordening waterkwaliteitsbeheer Rijnland, vastgesteld bij besluit van 20 november 1986,nr. 4b, van Provinciale Staten van Zuid-Holland en van 16 februari 1987, nr. 3 van Provinciale Staten van Noord-Holland, sedertdien gewijzigd, en in te trekken de Verordening Waterhuishouding Rijnland, vastgesteld bij besluit van 21 februari 1991, nr. 3b, van Provinciale Staten van Zuid-Holland en van 10 juni 1991, nr. 39 van Provinciale Staten van Noord-Holland, sedertdien gewijzigd.
In deze verordening wordt verstaan onder:
Het provinciale plan voor de waterhuishouding als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de waterhuishouding;
Een plan als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de waterhuishouding;
Een besluit als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de waterhuishouding;
Het gebied omvattende de oppervlaktewateren, met betrekking waartoe de beheerder verplicht is tot het maken van een beheersplan;
De Commissie milieu en water, als bedoeld in artikel 2.1 van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland en de Provinciale Planologische Commissie als bedoeld in artikel 2.1 van de Provinciale milieuverordening Noord-Holland;
Een geografisch afgebakend, samenhangend en functionerend geheel van oppervlaktewater, grondwater, waterbodems, oevers en technische infrastructuur, met inbegrip van de daarin voorkomende levensgemeenschappen en alle bijbehorende fysische, chemische en biologische kenmerken en processen;
De zorg voor watersystemen in kwalitatief opzicht, overeenkomstig de in het waterhuishoudingsplan en beheersplan vastgelegde doelstellingen, het realiseren en exploiteren van zuiveringstechnische werken, alsmede vergunningverlening als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
Het openbaar gezag, niet zijnde het Rijk, dat belast is met het kwaliteitsbeheer;
De zorg voor watersystemen in kwantitatief opzicht, overeenkomstig de in het waterhuishoudingsplan enbeheersplan vastgelegde doelstellingen;
Het openbaar gezag, niet zijnde het Rijk, dat belast is met het kwantiteitsbeheer;
Het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater wordt gehaald;
Het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht;
Het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater;
Het door middel van een werk of langs natuurlijke weg naar een oppervlaktewater halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewater;
Een akkoord als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de waterhuishouding;
Locatie op de grens van de beheersgebieden van waterbeheerders, waarbij uitwisseling (aan- en afvoer) van oppervlaktewater plaatsvindt.
Het beheersplan omvat ten minste:
a. een beschrijving van de bestaande toestand van de oppervlaktewateren of stelsels van oppervlaktewateren waarover het beheer zich uitstrekt;
b. het resultaat van het beheer dat in de vorige planperiode is gevoerd;
c. de regionale uitwerking van de functies van de oppervlaktewateren;
d. de vastlegging van de doelstellingen inzake het beheer en onderhoud van de oppervlaktewateren, mede in relatie tot de grondwaterstanden en -stromingen;
e. een omschrijving van de maatregelen die moeten worden genomen om de doelstellingen te kunnen bereiken, alsmede de prioriteitenstelling en de fasering van die maatregelen;
f. een raming van de kosten van de maatregelen, voor zover deze gedurende de planperiode tot stand zullen worden gebracht;
g. een raming van het verloop van de op te leggen heffingen en/of omslagen;
h. een omschrijving van het te voeren beheer in gewone en buitengewone omstandigheden;
i. een meetplan met betrekking tot het peilbeheer en de hoeveelheden aan- en af te voeren water, alsmede de waterkwaliteit;
j. een toelichtende kaart en een overzicht die ten minste betrekking hebben op bestaande en geplande waterhuishoudkundige werken en op de waterhuishoudkundige toestand van de in het beheersplangebied gelegen oppervlaktewateren.
Een beheersplan gaat vergezeld van een toelichting, waarin ten minste is opgenomen:
a. de aan een plan ten grondslag liggende uitgangspunten en de uitkomsten van eventueel verrichte onderzoeken, voor zover deze van belang zijn voor dat plan;
b. een weergave van het bij de voorbereiding van een beheersplan gevoerde overleg en de uitkomsten daarvan.
1. Een beheersplan wordt voorbereid door de kwantiteitsbeheerder of kwaliteitsbeheerder.
2. De kwantiteitsbeheerder of kwaliteitsbeheerder betrekt bij de voorbereiding van een plan de naar zijn oordeel bij de te behandelen onderwerpen meest belanghebbende overheidsorganen, instellingen en organisaties.
In elk geval wordt overleg gevoerd met de:
a. kwantiteits- en kwaliteitsbeheerders van de aangrenzende gebieden;
b. gemeenten wier grondgebied geheel of ten dele in het beheersplangebied zijn gelegen;
c. natuurterreinbeherende instanties.
3. Ingeval de taken betreffende het kwaliteitsbeheer en het kwantiteitsbeheer van een bepaald gebied zijn opgedragen aan twee of meer waterschappen bereiden die waterschappen gemeenschappelijk een beheersplan voor.
De kwantiteitsbeheerder of kwaliteitsbeheerder stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes maanden na verloop van de termijn waarin het ontwerp van het plan ter inzage heeft gelegen, een beheersplan vast.
Het beheersplan van het hoogheemraadschap van Rijnland behoeft, gehoord de commissie, de goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland; het beheersplan van de overige kwantiteitsbeheerders behoeft de goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
Een beheersplan wordt binnen vier weken na dagtekening van het vaststellingsbesluit, ingevolge artikel 9, derde lid, van de Wet op de waterhuishouding ter goedkeuring toegezonden aan Gedeputeerde Staten, vergezeld van een overzicht van zienswijzen of reacties ingevolge de inspraakverordening, alsmede van de overwegingen daaromtrent.
1. Een beheersplan wordt ten minste eenmaal in de vier jaren herzien, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.
2. Op verzoek van de kwantiteitsbeheerder of kwaliteitsbeheerder kunnen Gedeputeerde Staten, genoemd in artikel 7, van deze verplichting eenmaal vrijstelling verlenen voor ten hoogste vier jaar.
1. De kwantiteitsbeheerder stelt voor de oppervlaktewateren onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast.
Daarin legt deze tevens de grenzen vast ten behoeve van de ingevolge artikel 16 vereiste vergunningen.
2. Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van oppervlaktewateren gelegen in duingebied.
1. Op de voorbereiding en vaststelling van een peilbesluit is het bepaalde in de artikelen 5, eerste en tweede lid, en 6 van overeenkomstige toepassing.
2. Gedeputeerde Staten, van de provincie binnen wier grenzen het gebied, waarop het peilbesluit van toepassing is, grotendeels is gelegen kunnen richtlijnen geven omtrent de in het vorige lid bedoelde voorbereiding.
1. Degene die water afvoert naar, aanvoert uit, loost in of onttrekt aan andere oppervlaktewateren, meldt de wijze daarvan aan de kwantiteitsbeheerder van het betreffende oppervlaktewater indien:
a. op die wijze meer dan 100 m3 water per uur kan worden afgevoerd of geloosd;
b. op die wijze meer dan 20 m3 water per uur kan worden aangevoerd of onttrokken;
c. door veranderingen in een eerder gemelde wijze van afvoer of lozing, dan wel aanvoer of onttrekking ten minste 20% meer of minder water, kan worden afgevoerd of geloosd, dan wel aangevoerd of onttrokken.
2. De meldplicht bedoeld in het vorige lid, geldt niet voor afvoer, aanvoer, lozing of onttrekking waarvoor:
a. ingevolge artikel 15 een vergunning is vereist;
b. ingevolge artikel 16 een vergunning is vereist;
De kwantiteitsbeheerder kan de meldplicht, bedoeld in artikel 12, eerste lid, bij verordening uitbreiden.
1. De kwantiteitsbeheerder kan degene, die ingevolge artikel 12 of 13 verplicht is de wijze van afvoer naar, aanvoer uit, lozing in of onttrekking aan oppervlaktewater te melden tevens verplichten de afgevoerde, aangevoerde, geloosde of onttrokken waterhoeveelheden, te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen.
2. De kwantiteitsbeheerder legt de meetplicht slechts op in gevallen waarin nauwkeurige gegevens over de werkelijk verplaatste waterhoeveelheden noodzakelijk zijn voor een oordeel over de invloed van de afvoer, lozing, aanvoer of onttrekking op de peilregeling of waterbeweging en/of over de noodzaak tot het treffen van bijzondere beheersmaatregelen.
Het is verboden zonder vergunning, als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de waterhuishouding, water af te voeren naar, aan te voeren uit, te lozen in of te onttrekken aan oppervlaktewateren indien daarbij:
a. meer dan 500 m3 water per uur kan worden afgevoerd of geloosd;
b. meer dan 100 m3 water per uur kan worden aangevoerd of onttrokken.
1 Het is verboden zonder vergunning, de waterstand te brengen op een peil dat afwijkt van het peil dat is vastgesteld in het peilbesluit.
Een verleende vergunning heeft geen langere geldigheidsduur dan het peilbesluit.
2. In de vergunning bedoeld in het eerste lid wordt tenminste aangegeven op welk gebied de vergunning betrekking heeft en binnen welke niveaus het peil in dat gebied moet worden gehouden.
3 De artikelen 24, vierde, vijfde en zevende lid, 25, 26, 29, 30, 31 en 33, 40 en 44 van de Wet op de waterhuishouding zijn van overeenkomstige toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.
De besluiten tot het verlenen van vergunningen, als bedoeld in de artikelen 15 en 16, komen tot stand met toepassing van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht.
1a. Het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Delfland stellen een waterakkoord vast ten behoeve van het af- en het aanvoeren van water voor Delfland via Leidschendam;
b. het hoogheemraadschap van Rijnland en de waterschappen De Oude Rijnstromen, Meer en Woude en De Gouwelanden stellen een waterakkoord vast ten behoeve van het aan- en afvoeren van water;
c. het hoogheemraadschap van Rijnland en het waterschap Groot-Haarlemmermeer stellen een waterakkoord vast ten behoeve van het aan- en afvoeren van water;
d. het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden stellen een waterakkoord vast ten behoeve van het afvoeren van water van De Stichtse Rijnlanden;
e. het waterschap De Oude Rijnstromen en het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht stellen een waterakkoord vast ten behoeve van het afvoeren van water van Amstel, Gooi en Vecht.
2. Het waterakkoord bevat tenminste bepalingen omtrent:
a. het op het schakelpunt te handhaven waterpeil;
b. de kwaliteit van het aan- of afgevoerde water;
Het hoogheemraadschap van Rijnland is belast met het kwaliteitsbeheer, voor zijn bij reglement omschreven gebied. Het houdt daarbij in ieder geval rekening met de waterhuishoudingsplannen van Zuid-Holland en van Noord-Holland en het eigen beheersplan, alsmede de milieubeleidsplannen van Zuid-Holland en van Noord-Holland, als bedoeld in artikel 4.9 van de Wet milieubeheer.
Het hoogheemraadschap, bedoeld in artikel 22, stelt met betrekking tot het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een vergunning, als bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren een verordening vast.
Het hoogheemraadschap, bedoeld in artikel 22, stelt met betrekking tot het aansluiten van rioleringen op zuiveringstechnische werken een verordening vast.
Het hoogheemraadschap, bedoeld in artikel 22, stelt ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het voorkomen en tegengaan van verontreiniging van oppervlaktewateren bij verordening, als bedoeld in artikel 22 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, een heffing in, als bedoeld in artikel 17 van die wet.
Met betrekking tot oppervlaktewateren, waarvoor in de waterhuishoudingsplannen van Zuid-Holland en van Noord-Holland, de kwaliteitsdoelstelling zwemwater is vastgelegd, dient de kwaliteitsbeheerder de resultaten van de onderzoeken op grond van artikel 4, eerste lid en derde lid van het Besluit kwaliteitsdoelstellingen en metingen oppervlaktewateren aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland over te leggen.
Indien vanuit het kwantiteitsbeheer, respectievelijk het kwaliteitsbeheer maatregelen ten behoeve van de waterhuishouding worden overwogen – vergunningverlening daaronder begrepen –, die van invloed kunnen zijn op het kwaliteitsbeheer respectievelijk kwantiteitsbeheer, voeren de respectieve beheerders hierover overleg.
a. het in artikel 16 omschreven verbod; of
b. een voorschrift van een krachtens artikel 16 verleende vergunning; wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Een verordening van een kwaliteitsbeheerder ter regeling van een onderwerp waarin deze verordening voorziet, wordt binnen een jaar na de dag van inwerkingtreding van deze verordening met de bepalingen daarvan voor zoveel nodig in overeenstemming gebracht.
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening waterbeheer Rijnland. III Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland te machtigen het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit sub II te bepalen, dat voor de onderscheidende onderdelen verschillend kan zijn.
Provinciale Staten van Zuid-Holland,
J.M. Leemhuis-Stout, voorzitter.
B. van der Velden, lo. griffier.
Provinciale Staten van Noord-Holland,
J.A. van Kemenade, voorzitter.
Goedgekeurd bij besluit van 14 april 1999, nr. CDJZ/BVW 1999/671, van de Minister van Verkeer en Waterstaat
Datum Inwerkingtreding 30 maart 2000, Pb 2000-16
Contactpersoon: P.F. van Haasteren (tel. 023-5144621)
Categorie: algemeen verbindende voorschriften