Organisatie | Waterschap Noorderzijlvest |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Ontheffingenbeleid waterschap Noorderzijlvest 2005 |
Citeertitel | Ontheffingenbeleid waterschap Noorderzijlvest 2005 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuur – waterschappen |
gegevens bekendmaking bekend
4:81 Algemene wet bestuursrecht
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-11-2005 | nieuwe regeling | 14-09-2005 Dagblad van het Noorden en Leeuwarder Courant, 2005-11-01 | Nvt | ||
02-11-2005 | 02-11-2005 | nieuwe regeling | 14-09-2005 Dagblad van het Noorden en Leeuwarder Courant, 2005-11-01 | Onbekend. |
Waterschap Noorderzijlvest is een all-in waterschap met als hoofdtaken waterkwantiteitsbeheer en waterkwaliteitsbeheer. Het verlenen van ontheffingen, in het kader van de keur Waterschap Noorderzijlvest 2000, is een middel om de waterschapstaak uit te oefenen (regulering) ten behoeve van het kwantiteitsbeheer. De keur Waterschap Noorderzijlvest 2000 is een verordening waarmee wordt beoogd de keringen te beschermen en het goed functionerend watersysteem te behouden. De keur bevat voornamelijk gebodsen verbodsbepalingen die erop gericht zijn bepaalde activiteiten te reguleren c.q. te verbieden. De in de keur opgenomen ge- en verboden zijn niet absoluut, hetgeen wil zeggen dat het Dagelijks Bestuur daarvan ontheffing kan verlenen.
Het verlenen van een ontheffing betekent dat het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Noorderzijlvest in elk individueel geval beziet of de verboden activiteit in die situatie kan worden toegestaan. Daarbij moet een afweging worden gemaakt tussen de belangen van degene die de ontheffing aanvraagt en de belangen die het waterschap heeft bij het uitoefenen van zijn taken. Daarnaast kan het waterschapsbestuur bij het proces van belangenafweging op grond van de Keur mede acht slaan op andere, met de waterstaatkundige verzorging verbonden, belangen (het zogenaamde principe van de "brede kijk"). Tevens zullen de belangen van derden worden afgewogen. Indien de aangevraagde activiteit c.q. werken geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding heeft mag een ontheffing niet worden geweigerd. Als er wel nadelige gevolgen zijn, moet steeds in het individuele geval een belangen afweging worden gemaakt, waarbij moet worden beoordeeld of de nadelige gevolgen kunnen worden voorkomen door het stellen van voorschriften. Pas als nadelige gevolgen niet kunnen worden voorkomen en/of gemitigeerd door het verbinden van voorschriften aan de ontheffing is er grond deze te weigeren.
Het Waterschap Noorderzijlvest heeft weliswaar vastgesteld algemeen beleid op basis waarvan een globale eerste afweging kan worden gemaakt bij het verlenen van ontheffingen (Waterbeheerplan Noorderzijlvest 2003-2007) maar dit dekt niet het gehele werkveld.
Door het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Noorderzijlvest worden per jaar ongeveer 350 ontheffingen verleend.
Hieronder worden de hoofdlijnen van de wet- en regelgeving ten aanzien van wateren en waterkeringen aangegeven in relatie met activiteiten in, op of nabij wateren en waterkeringen. Dit op Europees, Rijks, Provinciaal, Gemeentelijk niveau en ons waterschapsbeleid.
Waterschappen zijn zelfstandige overheidsorganen met een functionele taakstelling die hen bij het door provinciale staten vastgestelde reglement is opgedragen. Er is voldoende ruimte voor autonome beslissingen, maar daarbij moeten de waterschappen uiteraard rekening houden met wettelijke kaders.
De Wet op de Waterhuishouding (art. 9) legt aan de waterschappen de verplichting op om een beheerplan vast te stellen, waarin de doelstellingen voor het waterbeheer in de betreffende planperiode worden weergegeven. Het vigerende beheerplan is het Waterbeheerplan Noorderzijlvest 2003-2007. Dit beheerplan dient nu als leidraad. Daarnaast bestaat het voornemen een beheerplan Waterkeringen vast te stellen waarin de doelstellingen zijn verwoord met betrekking tot de zorg voor de primaire
2.1 Waterbeheerplan Noorderzijlvest 2003-2007
Het beleidskader wordt in de eerste plaats gevormd door uitgangspunten die door het waterschap zelf zijn vastgelegd. Bij de opstelling van het beheerplan is nadrukkelijk rekening gehouden
met de beleidskaders zoals die door andere overheden zijn of worden gemaakt. In dat kader moet vooral, maar niet uitsluitend, worden gedacht aan:
doelstelling van het beheerplan
Waterschappen zijn functionele overheden, functioneel wil zeggen: een vastomlijnde afgebakende taak op het gebied van het waterbeheer. Dit houdt in dat zij verantwoordelijk zijn voor de invulling van de beleidskaders zoals deze door de provincie en het rijk zijn gesteld. Er is daarbinnen echter ook sprake van een zekere beleidsruimte. Het beheerplan heeft onder andere tot doel deze beleidsruimte in te vullen en een aantal strategische keuzes te maken. Het beheerplan heeft voorts tot doel een helder beeld te schetsen van het beheer van de operationele waterhuishoudingssystemen, dat het waterschap de komende jaren wil gaan voeren. Daarbij wordt de weg waarlangs de doelstellingen bereikt moeten worden uitgeschreven in de vorm van beleidsuitgangspunten.
Het beheerplan heeft betrekking op de taken die in het reglement van het waterschap zijn neergelegd. De taken van het waterschap waarop de maatregelen in dit plan betrekking hebben zijn:
Voor de verwezenlijking van beleidsdoelstellingen is een aantal instrumenten noodzakelijk. Belangrijke instrumenten zijn de keur en de legger.
De keur is een stelsel van gebods- en verbodsbepalingen en dient ter bescherming van de waterhuishoudkundige infrastructuur, waterkeringen en handhaving van het waterpeil (voor elk van de verschillende reglementaire taken die het waterschap is opgedragen is er een apart hoofdstuk met daarin gebods- en/of verbodsbepalingen). Daarnaast is er een aantal algemene bepalingen die gelden voor alle taken t.w. over hoofdelijke aansprakelijkheid, gedoogplichten, ontheffingen, schouw en strafbepalingen. Het vaststellen of wijzigen van een keur is een procedure waarbij ook de provincie als beroepsinstantie een rol speelt. In het traject is een inspraakprocedure opgenomen. Een keur is voortdurend aan wijziging onderhevig. Wijziging kan noodzakelijk zijn door:
De keur is een instrument waarmee de waterhuishoudkundige infrastructuur, waterkeringen zoals in de legger opgenomen en het waterpeil volgens het peilbesluit in stand gehouden kunnen worden. De keur is daarmee een belangrijk instrument om nakoming van beleidsdoelstellingen af te dwingen. Daarnaast wordt door het indienen van aanvragen en het verlenen van ontheffingen informatie verkregen over de actuele toestand van de infrastructuur.
In de legger van wateren en waterkeringen zijn de ligging, de vereiste constructie, de afmetingen, de onderhoudsplicht, de onderhoudsplichtigen en de bijbehorende kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingzones en kunstwerken vastgelegd. De verbods- en gebodsbepalingen in de keur verwijzen naar objecten die in de leggers zijn beschreven (primaat van de legger t.o.v. de keur).
Om een adequaat beheer en onderhoud uit te voeren is veel informatie nodig. Op waterloop- en waterkeringenniveau wordt dit uitgewerkt in het digitale informatiesysteem van het waterschap, INTWIS. Het betreft alle informatie ten aanzien van inrichting, beheer, eigendom en onderhoud om de Keur te handhaven en om keurontheffingen te verlenen. De binnen INTWIS aanwezige module V&H (Keurontheffingen) maakt hier dan ook volop gebruik van.
Controle op de uitvoering van werkzaamheden conform de keurontheffing is in verband met een adequaat beheer en onderhoud zeer belangrijk. De keurontheffing kan worden beschouwd als een beschikking met voorschriften en voorwaarden op basis waarvan werken worden uitgevoerd. Onder controle wordt verstaan de opname van het werk, na uitvoering, op basis van de verleende keurontheffing. Werken die met de benodigde keurontheffing zijn uitgevoerd moeten, op basis van controlemetingen, in het beheerregister en de legger worden verwerkt. Ook wijzigingen in de onderhoudsplicht moeten consequent worden aangegeven. Zijn werken niet conform de ontheffing uitgevoerd dan zal handhavend opgetreden moeten worden.
4 Beleidsregels voor keurontheffingen
Aanvragen voor keurontheffingen worden getoetst aan beleid1. Als hetgeen is aangevraagd past in het beleid kan ontheffing worden verleend. Voor toetsing van aanvragen voor keurontheffingen zijn de reeds vastgestelde beleidsnota's te weten het beheerplan, de notitie "stedelijk water" en de notitie "Toetsing van onderbemalingen" en andere nog door het waterschap vast te stellen beleidsnota's die betrekking hebben op de primaire en regionale waterkeringen en het dempen van wateren, primair het uitgangspunt.
Echter het globale karakter van voornamelijk het beheerplan en de notitie "stedelijk water" levert wel eens problemen op bij de verlening van keurontheffingen. Het is daarom noodzakelijk dat meer specifieke beleidsregels worden opgesteld, om passages uit het beheerplan nader te concretiseren. Er zijn meer argumenten om beleidsregels voor keurontheffingen op te stellen o.a.:
Het vastleggen van alle ongeschreven regels in beleidsregels, zodat bij motivering hiernaar verwezen kan worden (kenbaarheid voor derden).
Het voeren van een consequent beleid in de afweging van belangen.
Het verstrekken van informatie hierover aan de ingelanden.
Het verbeteren van de éénduidigheid en de efficiency bij het verlenen van keurontheffingen.
Het bewerkstelligen van eenheid van beleid en uitvoering waarvoor nu keurontheffingen verleend worden.
Aangezien de beleidsregels belangrijke uitgangspunten zijn in het verlenen of weigeren van ontheffingen dienen ze te worden vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van het waterschap. Daarna zal het beleid worden bekendgemaakt en inwerking treden.
Deel 2. Ontheffingen van de Keur
1 Systematiek en werkwijze bij de beoordeling van aanvragen
Aanvragen voor keurontheffingen worden beoordeeld aan de hand van beleidsregels. Indien een aanvraag strijdig is met deze beleidsregels wordt beoordeeld in het individuele geval of afwijking mogelijk is. Voor aanvragen voor keurontheffingen door het Waterschap Noorderzijlvest zelf geldt een specifieke aanpak.
Bij de aanvraag van een keurontheffing moet een zorgvuldige afweging gemaakt worden tussen het waterschapsbelang, het belang van de aanvrager, het belang van andere overheden en andere belanghebbenden (particulieren). Het waterschapsbelang bestaat uit het in stand houden van de inrichting ten behoeve van de functie van de waterloop of de kering en de bijbehorende onderhoudsmogelijkheden en mag beschouwd worden als een vaststaand eindpunt van het traject. Aan het belang van de aanvrager kan tegemoet gekomen worden zolang dit verenigbaar is met dat vaststaande eindpunt, het in stand houden van de waterstaatkundige infrastructuur. Om hierop uit te komen zijn soms meerdere alternatieven mogelijk, die door middel van een individuele beoordeling gewogen worden. Ten aanzien van het belang van particulieren en andere overheden dient een zorgvuldige afweging plaats te vinden.
In eerste instantie wordt binnen de richtlijnen in overleg met de aanvrager gezocht naar een planontwerp, dat zowel voor de aanvrager als het waterschap acceptabel is: interpretatie van wensen en mogelijkheden (maatwerk), waarbij steeds het vaststaande eindpunt voor het waterschap overeind blijft. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot een andere oplossing dan is voorgestaan. Daarna worden locatiespecifieke aspecten per aanvraag beoordeeld en afgewogen.
Om voor keurontheffing in aanmerking te komen dienen de werken aan een aantal technische normen te voldoen. Het betreft civieltechnische, cultuurtechnische en natuurtechnische normen voor het ontwerpen van waterlopen, waterkeringen en kunstwerken. De civiel- en cultuurtechnische normen worden in het algemeen reeds jaren toegepast. De ontwikkelingen in het integraal waterbeheer stellen een aantal aanvullende eisen aan de inrichting en het onderhoud en de daarmee samenhangende technieken.
Genoemde technische normen worden toegepast bij alle waterschapswerken en worden aangepast aan de hand van de ontwikkelingen in het integraal waterbeheer en de daarmee samenhangende technieken. Ze zijn bedoeld om de kwaliteit van de voorzieningen in het gehele gebied op een zelfde (hoog) peil te houden, maar ook rekening te houden met de mogelijkheden ter plaatse en de financiële consequenties voor de aanvrager.
c. Ontheffingen voor de eigen dienst
Procedures voor ontheffingen voor de eigen dienst zijn van belang in het kader van de zogenaamde drie-petten-constructie. Hiervan is sprake wanneer de wettelijke regulering, het beheer en/of de exploitatie en het toezicht in de hand van één overheidsorgaan liggen. Op grond van de Keur heeft het waterschap Noorderzijlvest voor taakgebonden werkzaamheden (gewoon- en buitengewoononderhoud) geen ontheffing nodig. Desalniettemin hecht waterschap Noorderzijlvest er waarde aan dat voor zaken die buiten het reguliere beheer en onderhoud vallen bepaalde procedures in acht worden genomen. Voordelen zijn:
Beslissingen over eigen activiteiten en objecten liggen niet in één hand. Dit voorkomt vormen van (interne) belangenverstrengeling.
Beheer en bevoegd gezag worden niet in één persoon verenigd, zodat wordt bevorderd dat bij de bestuurlijke besluitvorming alle relevante aspecten worden ingebracht.
De ontheffingen voor de eigen dienst dienen, evenals aanvragen van derden, goed beargumenteerd te worden (transparantie).
Derhalve dient het waterschap Noorderzijlvest te voldoen aan dezelfde regels en procedures die ook voor derden gelden. Derden kunnen niet geacht worden in een sterkere mate aan de keurvoorschriften te zijn gebonden dan het bestuur, dat de bevoegdheid heeft de keur vast te stellen en te wijzigen.
Voor Keurontheffingen is het beleidskader van toepassing, zoals dat in deel 1 is aangegeven.
Het inrichten van waterhuishoudkundige systemen is primair gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast of het in ieder geval beperken van de gevolgen hiervan tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Inrichting, beheer en onderhoud dienen te worden afgestemd op de functie, zoals omschreven in het waterbeheerplan Noorderzijlvest 2003-2007. Het profiel van de wateren en waterkeringen moet duurzaam en efficiënt in stand worden gehouden.
Werken ten gevolge van de keurontheffing mogen geen negatief effect hebben op de inrichting die voor deze functie nodig is. De te gebruiken materialen dienen aan de bij het waterschap gangbare kwaliteitsnormen te voldoen. Ook tijdens de uitvoering van werken (ingevolge keurontheffingen) dienen de functies van de wateren en waterkeringen in stand te worden gehouden.
Ontvankelijksheidsbeoordeling aanvraag keurontheffing
Een aanvraag wordt eerst beoordeeld op ontvankelijkheid. Dit houdt in dat de aanvraag alle gegevens bevat die nodig zijn voor een goede beoordeling.
De aanvraag dient ten minste de volgende gegevens te bevatten:
Vervolgens wordt beoordeeld of het voorgenomen werk past in het vigerend beleid, zijn de effecten positief of negatief voor de te behalen beleidsdoelen, wat is het algemene standpunt van het waterschap hierin en zijn er redenen om hiervan af te wijken. Voorts kan gekeken worden naar de huidige gewenste situatie (leggergegevens) en of de feitelijke situatie afwijkt. Zijn er consequenties voor toekomstige verbeteringen/veranderingen van de infrastructuur? Ook effecten op beheer en onderhoud worden meegenomen.
Aanvragen voor ontheffingen in het kader van de keur worden niet beoordeeld op mogelijke gevolgen voor de waterkwaliteit. Waterkwaliteitsaspecten worden beoordeeld in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) of het bouwstoffenbesluit. Het waterschap Noorderzijlvest is bevoegd om in deze kaders te beoordelen. Het waterschap zal de procedures voor ontheffingen in het kader van de keur, de Wvo en het bouwstoffenbesluit zoveel mogelijk op elkaar afstemmen. De
initiatiefnemer wordt schriftelijk in een begeleidend schrijven bij de ontheffing geïnformeerd over het feit dat mogelijk meerdere wettelijke kaders van toepassing kunnen zijn op hun voorgenomen activiteit.
2.2 Normen voor de uitvoering van werken, ingedeeld naar categorie werkzaamheden.
Waar voorheen werd gesproken over zwet-, schouwsloten, watergangen, hoofdwatergangen, schouw-, onderhouds- en maaipaden wordt nu in de Keur de term wateren gebruikt. Onder wateren wordt verstaan: oppervlaktewateren, met inbegrip van bodems, taluds, onderhoudspaden, alsmede de in, onder of boven die oppervlaktewateren aangebrachte werken die een functie of mede een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of berging van water. Voor wateren is in de Keur een groot aantal verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van verandering of demping, peil, afmeren, werken, toegang, et cetera. Voor al deze verboden kan een ontheffing worden aangevraagd.
In het navolgende wordt aangegeven welke aspecten in acht moeten worden genomen bij het beoordelen van ontheffingsaanvragen en welke criteria gelden bij het verbinden van voorschriften aan een ontheffing welke betrekking heeft op wateren.
Binnen de keur wordt geen minimale afmeting aangegeven waaraan wateren moeten voldoen. Bij het graven van nieuwe wateren dienen de afmetingen minimaal te voldoen aan de volgende afmetingen ten einde te waarborgen dat de wateraf- en -aanvoer onbelemmerd kan plaats vinden.
Voor het berekenen van het profiel dient rekening te worden houden met:
In het gebied ten noorden van het Van Starkenborghkanaal (voornamelijk kleigronden) worden de volgende minimale afmetingen voorgeschreven:
In het gebied ten zuiden van het Van Starkenborghkanaal (voornamelijk zandgronden) worden de volgende minimale afmetingen voorgeschreven:
Afhankelijk van de bodemstructuur kan met het oog op de stabiliteit een talud van 1:2 nodig zijn en/of het plaatsen van een beschoeiing worden geëist, bijvoorbeeld bij aanwezigheid van loopzand.
Dammen met duikers in hoofdwatergangen
Voor dammen met duikers in hoofdwatergangen worden berekeningen uitgevoerd om de waterhuishoudkundige eisen (aan de duiker te stellen) te kunnen formuleren.
Ter plaatse van de beoogde dam en duiker en 5.00 m ter weerszijden daarvan dient de hoofdwatergang ontdaan te worden van alle aanwezige modder en begroeiing.
De dam moet worden voorzien van een duiker met een lengte van en een inwendige diameter die afhankelijk wordt gesteld van de hoeveelheid water die er door af- of aangevoerd moet worden, doch met een minimale inwendige afmeting van 500 mm en die voorts dient te bestaan uit PVC-buizen of betonnen kraagbuizen of van gegolfd plaatstaal. De duikerlengte mag ten hoogste 10.00 m bedragen De binnenonderkant van de duiker dient te worden gelegd en gehouden op een hoogte die nader in de ontheffing zal worden aangegeven in een bijzonder voorschrift en de wordt gerelateerd aan de plaatselijke situatie.
De dam dient te worden aangevuld met grond of zand, vanaf de vaste bodem tot aan de bovenkant van de duiker in lagen van maximaal 0,15 m en daarboven tot aan het maaiveld in lagen van maximaal 0,30 m, welke lagen afzonderlijk moeten worden verdicht, waarbij geen ingesloten laagten ontstaan, als gevolg waarvan de afvoer van oppervlaktewater kan worden belemmerd.
De zijkanten van de dam moeten vanaf de vaste bodem tot aan het maaiveld worden aangevuld met goed doorgroeide grond (spitzoden) onder een helling niet steiler dan 1 verticaal op 1 horizontaal.
Omdat iedere dam met duiker in een hoofdwatergang in wezen een obstakel voor de doorstroming of afwatering is, geldt als uitgangspunt dat ten behoeve van de bereikbaarheid, ten hoogste één dam per perceel, wordt toegestaan.
Dammen en duikers in overige wateren
De diameter van een duiker is in principe afhankelijk van de hoeveelheid water die er door aan- of afgevoerd dient te worden. Evenwel dienen er minimale afmetingen gesteld te worden ten einde te bevorderen dat in een bepaald gebied de waterhuishouding wordt geoptimaliseerd. Die optimalisatie bestaat hieruit dat de water aan- en afvoer wordt verbeterd en dat een duiker minder vaak verstopt raakt door drijvend vuil. Gelet op dit uitgangspunt geldt voor het gebied ten zuiden van het van Starkenborghkanaal een minimale diameter van 315 mm en voor het gebied ten noorden van het van Starkenborghkanaal een diameter van 400 mm .
De te leggen duiker dient te zijn gemaakt van pvc of gegolfd plaatstaal of beton. De binnen onderkant van de duiker dient te worden gelegd en te worden gehouden op een hoogte die gelijk is aan de hoogte van de vaste bodem van de watergang. De duikerlengte mag ten hoogste 10.00 m bedragen.
De dam dient te worden aangevuld met grond of zand, vanaf de vaste bodem tot aan de bovenkant van de duiker in lagen van maximaal 0,15 m en daarboven tot aan het maaiveld in lagen van maximaal ,30 m, welke lagen afzonderlijk moeten worden verdicht, waarbij geen ingesloten laagten ontstaan, als gevolg waarvan de afvoer van oppervlaktewater kan worden belemmerd.
De zijkanten van de dam moeten vanaf de vaste bodem tot aan het maaiveld worden aangevuld met goed doorgroeide grond (spitzoden) onder een helling niet steiler dan 1 verticaal op 1 horizontaal.
Bij kruisingen met wegen met gesloten verhardingen en spoorwegen dient een duiker te worden aangelegd met een diameter van minimaal Ø 500 mm.
Met het verlengen van een bestaande dam met duiker mag niet eerder worden aangevangen, dan nadat de watergang ter plaatse van de te verlengen dam met duiker is ontdaan van alle aanwezige modder en begroeiing. De te leggen duiker dient een diameter te hebben die gelijk is aan de diameter van de bestaande duiker en gemaakt te zijn van hetzelfde materiaal. De bestaande duiker en de verlenging moeten waterdicht met elkaar worden verbonden.
De duikerverlenging dient zodanig te worden aangebracht, dat de hoogte van de binnenonderkant dezelfde is en blijft als die van de binnenonderkant van de bestaande duiker. Aanvullingen dienen plaats te vinden op de wijze zoals onder eerder genoemde damaanleggingen is aangegeven. Bij duikerverlengingen ter plaatse van perceelsscheidingen dient een inspectieput te worden aangebracht met een diameter van minimaal 700 mm.
Bij overkluizingen of beduikeringen die een grotere lengte hebben dan 30 m dient op nadere aanwijzing van het waterschap één of meer inspectieputten te worden geplaatst, welke het mogelijk maken de duiker te inspecteren op het functioneren op het gebied van het transporteren van water en die tevens de mogelijkheid geven aan de onderhoudsplichtige de duiker c.q. overkluizing te reinigen. De doorsnee van de overkluizing/duiker wordt mede bepaald door de lengte van de overkluizing/beduikering.
Dempingen / ruimte voor berging
Door dempingen van wateren door ingelanden (perceelsvergrotingen), gemeenten (uitbreidingsplannen) en provincie (wegenaanleg of -verlegging) neemt de bergingsmogelijkheid in het bestaande watergangenstelsel steeds verder af. Dit kan tot toekomstige af- en ontwateringsproblemen leiden. Het waterschap hanteert het compensatieprincipe bij het dempen van watergangen. Dit betekent dat de vermindering van berging door het dempen van watergangen niet wordt toegestaan, tenzij deze in hetzelfde peilgebied wordt gecompenseerd.
Het waterschap kan voorschrijven ter zijde van de te dempen watergang een of meer drainreeksen aan te brengen.
Bij de keus van te gebruiken dempingmateriaal dient rekening te worden gehouden met de Bepalingen van het Bouwstoffenbesluit.
Voor het aanleggen, hebben en houden van drainuitmondingen in hoofdwatergangen dient een ontheffing te worden aangevraagd.
De aan te brengen drainreeksen moeten worden voorzien van eindbuizen met taludgoten volgens het type R.B.M.
De taludgoten dienen te reiken tot 10 cm. onder het winterpeil van de watergang en moeten overal tenminste 0.15 m binnen het talud worden aangebracht. Zo nodig dienen de goten te worden vastgezet met ijzeren pennen ¬ 6 mm, lang 0.50 m. De sleuven moeten vanaf de bovenkant van de drains tot aan het maaiveld worden opgezet onder een helling gelijk aan die van de aansluitende taluds.
Bij onderhoudswerkzaamheden (aanbrengen beschoeiingen, onder profiel brengen van de taluds) dienen op eerste aanzegging van de zijde van het waterschap de eindbuizen met taludgoten te worden opgenomen en direct na de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden moeten deze door de ontheffinghouder opnieuw worden aangebracht
Ter plaatse van het aanwezige onderhoudspad dient de uitkomende grond uit de sleuven te worden opgeslagen en naderhand onder regelmatig verdichten en in omgekeerde volgorde van ontgraving te worden aangevuld, zodanig dat geen nazakkingen optreden.
De aangevulde sleuven en alle overige beschadigingen aan het onderhoudspad moeten worden ingezaaid met graszaad volgens een passend mengsel (bv. een bermmengsel, dijkmengsel enz.), in een hoeveelheid van 5 gr./m². Zowel in de lengte- als in de breedterichting dient het onderhoudspad horizontaal te worden afgewerkt.
Ligplaatsen voor woonschepen en overige vaartuigen kunnen worden vergund mits dit strookt met de ligplaatsenverordening van de betreffende gemeente en er geen waterstaatkundige bezwaren en veiligheidsaspecten voor het scheepvaartverkeer in het geding zijn. Hierbij dient er van te worden uitgegaan dat het te plaatsen vaartuig niet meer dan 1/3 gedeelte mag innemen van de totale breedte van het vaarwater ter plaatse.
In de buurt van gemalen, sluizen, bruggen, inlaten en rietzomen wordt door het waterschap kritisch gekeken naar ligplaatsen. Afmeren vlak voor een gemaal, sluis of inlaat kan teveel stromingsweerstand opleveren. Ter weerszijden van het kunstwerk dient een minimale obstakel vrije zone van 25 meter breed te worden aangehouden.
Steigers in hoofdwatergangen en scheepvaartkanalen mogen worden aangelegd voor zover zij geen hinder opleveren voor recreatie- en overige scheepvaart ter plaatse. De uitvoering van de steiger dient duurzaam te zijn. Het gebruik van schadelijke impregneerstoffen is niet toegestaan. Ontheffingaanvrager dient rekening te houden met gemeentelijke bestemmingsplannen en bouwvoorschriften en toestemming hebben verkregen van de zakelijk gerechtigde van de grond waartegen de steiger is gelegen. Het onderhoud van de steiger zal primair (en zo mogelijk) ten laste worden gebracht van het kadastraal perceel van de ontheffinghouder dan wel van de ontheffinghouder persoonlijk op naam.
In de buurt van gemalen, sluizen, bruggen, inlaten en rietzomen wordt door het waterschap kritisch gekeken naar de aanlegfaciliteit. Te veel steigers vlak voor een gemaal, sluis of inlaat kan teveel stromingsweerstand opleveren. Ter weerszijden van het kunstwerk dient een minimale obstakel vrije zone van 25 meter breed te worden aangehouden.
Bruggen over wateren geschikt voor de beroeps- en recreatievaart en overige bevaarbare wateren
Voor bruggen in wateren geschikt voor de beroeps- en recreatievaart en overige bevaarbare wateren dienen de nodige berekeningen te worden uitgevoerd om de waterhuishoudkundige eisen te kunnen formuleren.
Bij nieuw aan te leggen bruggen in wateren geschikt voor de recreatievaart dient uitgegaan te worden van een minimale doorvaarthoogte van 3.00 m boven het vastgestelde waterpeil en een doorvaartbreedte van 6.00 m. In overige bevaarbare wateren dient een minimale doorvaart te blijven van 1,25 m hoog en 2,50 m breed.
Aandachtspunten zijn de constructie, het gebruikte materiaal en plaats van de beschoeiing. Het plaatsen van een walbeschoeiing mag niet leiden tot verkleining van de watergang. Het plaatsen van nieuwe beschoeiing vóór de bestaande om zodoende het verwijderen van de bestaande beschoeiing mogelijk te maken en het optreden van instabiliteit te voorkomen, wordt uitsluitend toegestaan na nadere beoordeling door het waterschap. In de beoordeling worden items als leggerafmeting en grondsoort meegenomen. Het in water plaatsen van een nieuwe beschoeiing, om zodoende afslag teniet te doen, is niet op voorhand toegestaan. De aanvrager zal aannemelijk moeten maken dat afslag heeft plaats gevonden. De ontheffingverlener kan, met behulp van een dwarsprofiel of aan de hand van aanwezige resten van oude beschoeiingen ter plaatse, bevindingen ten aanzien van vermeende afslag staven.
Bij de inrichting en/of herstel van de oevers wordt een harde en/of verticale oeverbescherming waar mogelijk vermeden door toepassing van flauwe taluds, alternatieve oeverbescherming, everbegroeiing of beekbegeleidende beplanting.
Meestal betreft het een uitbreiding van de boezem. Aandachtspunten zijn de te gebruiken materialen bij de inrichting en de doorgraving van een kade die kan plaatsvinden bij de aanleg. Langs de omtrek van de insteekhaven zal de waterkering weer hersteld moeten worden op minimaal de hoogte van de doorgestoken kade. Bij het voorschrijven van deze hoogte moet rekening gehouden worden met nazakking. Voorwaarden ter zake zullen in de ontheffing worden aangegeven.
De uitgangspunten die genoemd zijn in het beleidsrapport "Toetsing van Onderbemalingen" zullen ook gebruikt worden bij het beoordelen van aanvragen voor het aanleggen van pendammen. Pendammen beogen het verhogen van het waterpeil in de betreffende watergangen.
In geval van opmalingen is tevens de Wet op de waterhuishouding van toepassing.
Milieuvriendelijke materialen voor o.a. steigers, oeverbeschermingen, bruggen enz.
Het gebruik van geïmpregneerd hout boven het water en in het water is niet toegestaan. Nadere uitleg over verduurzaamd of geïmpregneerd hout en een overzicht van alternatieve materialen voor steigers, oeverbeschermingen, bruggen enz. staat aangegeven in de folder "Milieuvriendelijke oeverbeschoeiingen" van het waterschap.
Een natuurlijke wijze van omgaan met watersystemen verdraagt zich in het algemeen slecht met het stichten van onderbemalingen. In de eerste plaats kan een onderbemaling het realiseren van oegekende functies frustreren. Daarnaast leidt het tot versnippering van het beheer, maar ook tot ongewenste bijverschijnselen zoals bijvoorbeeld: versnelde en ongelijkmatige maaiveldzakkingen, toename van verzilting, verslechtering van de waterkwaliteit, nadelige effecten voor de ecologie, in sommige gevallen verkleining van de boezem en hogere kosten voor het waterbeheer. Nieuwe particuliere onderbemalingen worden bij voorkeur niet toegestaan omdat deze een doelmatig peilbeheer belemmeren. In geval van nieuwe aanvragen voor het stichten van onderbemalingen worden eerst de waterhuishoudkundige consequenties onderzocht, voordat eventueel wordt overgegaan tot een nieuw peilbesluit of het afgeven van een ontheffing. Hierbij wordt ook nagegaan of de door de aanvrager aangevoerde redenen voldoende zwaarwegend zijn. Verder wordt onder andere onderzocht of met de gevraagde wijziging van de situatie, de belangen van derden niet worden geschaad en deze past binnen de normdoelstelling die geldt voor de aan het betreffende gebied toegekende functie(s). Bij de verlening van een ontheffing gelden de peilafwijkingen (ten opzichte van het peilbesluit) alleen voor binnensloten. De ontheffing vervalt met ingang van de datum waarop voor het betreffende peilgebied een nieuw peilbesluit van kracht wordt.
Het beleid met betrekking tot het toestaan en opheffen van onderbemalingen is nader uitgewerkt in het beleidsrapport "Toetsing van onderbemalingen".
Keuraspecten bij overstorten en lozingen
Bij overstorten en lozingen dient voorkomen te worden dat er schade ontstaat aan de taluds van het ontvangende water en dient het slib en/of andere verontreinigingen ten gevolge van de lozingen in het ontvangende water te worden verwijderd. De in water uitkomende uitmondingen van de overstorten en de drainafvoerleidingen dienen daarom voldoende te worden gefundeerd en beschadigingen van de taluds naast of in de nabijheid van de lozingspunten als gevolg van uitspoeling of inzakking, dienen op eerste aanzegging van het waterschap door en op kosten van de houder van de ontheffing de taluds te worden hersteld, eventueel met behulp van een beschoeiing c.q. betuining.
Kabels en leidingen worden niet toegestaan in een tracé gelegen evenwijdig aan de hoofdwatergang en waterkeringen en binnen de daarvoor geldende beschermingszones (dit is inclusief onderhoudspaden). Het waterschap geeft er de voorkeur aan dat de kruisingen bij wateren en regionale waterkeringen als gestuurde boringen worden uitgevoerd. Als er een kabel over een kunstwerk wordt gelegd moet er minimaal 0,5 m gronddekking op het kunstwerk blijven liggen. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met toekomstige verruiming of verdieping.
Kruisingen met hoofdwatergangen moeten plaatsvinden:
minimaal 1,00 m beneden de vaste bodem, en op 1,00 m uit de vaste taluds;
elke grondaanvulling dient mechanisch te worden verdicht;
de sleuf dient zo smal en zo ondiep als mogelijk is te worden gegraven, de uitkomende grond dient te worden opgeslagen en naderhand onder regelmatig verdichten en in omgekeerde volgorde van ontgraving te worden aangevuld. Naderhand moet de sleuf worden ingezaaid met graszaad volgens en passend mengsel dan wel worden afgedekt met de oorspronkelijke graszoden, welke tijdens de werkzaamheden afzonderlijk dienen te worden opgeslagen.
Kruisingen met boezemwateren zonder kades moeten plaatsvinden:
minimaal 1,50 m beneden de vaste bodem, en op 1,00 m uit de vaste taluds;
elke grondaanvulling dient mechanisch te worden verdicht;
De sleuf dient zo smal en zo ondiep als mogelijk is te worden gegraven, de uitkomende grond dient te worden opgeslagen en naderhand onder regelmatig verdichten en in omgekeerde volgorde van ontgraving te worden aangevuld. Naderhand moet de sleuf worden ingezaaid met graszaad volgens een passend mengsel dan wel worden afgedekt met de oorspronkelijke graszoden, welke tijdens de werkzaamheden afzonderlijk dienen te worden opgeslagen.
Kruisingen met wateren met regionale kades (aanliggende polders):
Voor de kruising van een waterkering wordt een grondmechanisch onderzoek en een daarop gebaseerd voorstel voor de uitvoering verlangd. Het grondmechanisch onderzoek en advies moeten conform NEN 3650 zijn uitgevoerd.
Kruisingen met de primaire waterkering:
Kabel- en leidingkruisingen door de primaire waterkering mogen nimmer geperst of geboord worden; De kabels en leidingen dienen aangebracht te worden in een ligging die gelijk is aan het profiel van de kering;
Het gebruik van mantelbuizen is onder voorwaarden toegestaan.
In kwelvormende gebieden dient gebruik te worden gemaakt van kwelschermen ter plaatse van de kruising.
De kabel- en leidingbeheerder dient de locatieaanduiding digitaal te leveren aan het waterschap.
Na beëindiging van de werkzaamheden dient ontheffinghouder revisietekeningen digitaal aan te leveren. Uit de revisietekening dient de exacte positionering en locatie van het aangelegde c.q. aangebrachte object te blijken.
Graaf- of boorwerkzaamheden mogen nimmer plaatsvinden in de periode van het stormseizoen, die gelegen is tussen 1 oktober en 1 mei.
Voor een kruising met een waterkering kan ontheffing worden verleend indien geen ander reëel tracé mogelijk is en er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
Voor parallelle ligging binnen de beschermingszone kan ontheffing worden verleend indien geen andere reëel tracé mogelijk is, en er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
Bij aanvragen tot ontheffing worden de leidingen beoordeeld op basis van de volgende normen:
Voorschriften Toetsen op Veiligheid
Leidingen dienen op het moment van buiten gebruikstelling door de ontheffinghouder te worden verwijderd en de waterkering dient ter plaatse te worden hersteld;
Vispassages worden als een leiding beschouwd, en als zodanig beoordeeld.
Tijdelijke werkzaamheden en ééndaagse evenementen
Het uitvoeren van werken of het aanbrengen van obstakels in, op of boven wateren en die het karakter hebben van één- of meerdaagse activiteiten kunnen plaatsvinden mits hiervoor vooraf onder voorwaarden toestemming dan wel ontheffing is verleend. Er dient rekening te worden gehouden met o.a. de volgende punten:
Hierin is onderscheid te maken tussen kortdurende stremmingen van een paar uur tot een dag en langdurige stremmingen van een dag tot enkele weken. Bij kortdurende stremmingen gaat het om stremmingen van watergangen die nodig zijn voor bijvoorbeeld het leggen van een duiker of het plaatsen van een beschoeiing. Hiervoor is vaak een stremming nodig van maximaal 48 uur. In de ontheffing wordt een voorwaarde opgenomen dat de stremming maximaal 48 uur mag bedragen. Door onvoorziene omstandigheden zoals bijvoorbeeld hevige regenval kan tijdens de stremming het peilbeheer in het geding komen. Om deze reden wordt in de ontheffing nader omschreven dat er omstandigheden kunnen voorkomen die het noodzakelijk maken dat op eerste aanzegging van het waterschap de stremming opgeheven moet worden. Bij langdurige stremmingen gaat het om stremmingen van dagen tot weken van vaarwegen en hoofdwatergangen waar grote oppervlakte eenheden afstromen welke risico geven voor wateroverlast en schade. Met de aanvrager van de stremming vindt eerst overleg plaats over de voorgenomen werkzaamheden. Door het waterschap wordt beoordeeld of er alternatieven zijn om het water via andere watersystemen af te voeren of dat het water door middel van noodpompen kan worden omgeleid. Ook bij langdurige stremmingen worden er in de ontheffing criteria vastgelegd die het mogelijk maken dat op eerste aanzegging van het waterschap de stremming opgeheven moet worden.
Daarnaast speelt ook de stremming van het scheepvaartverkeer. Hierbij is de Scheepvaartverkeerswet aan de orde. Afstemming dient plaats te vinden met de vaarwegbeheerder van het waterschap.
Bouwwerken, beplanting, hekwerk etc. langs hoofdwatergangen en waterkeringen
Voor bouwwerken, beplanting of hekwerken langs hoofdwatergangen en waterkeringen geldt dat per geval moet worden beoordeeld in hoeverre dit soort activiteiten een vermindering van de doorstroming van het aangrenzende water hebben, de veiligheid van de waterkering of het een obstakel vormt voor het onderhoud van de hoofdwatergang of waterkering.
Deze werkzaamheden zullen veelal door het waterschap zelf uitgevoerd worden, of opgenomen worden in projecten van derden waarbij gecombineerd kan worden met andersoortige werkzaamheden. In beide gevallen dient ontheffing aangevraagd te worden, en vindt beoordeling op dezelfde wijze plaats. De hoogte van de kade wordt getoetst aan de uitgangspunten die genoemd in de notitie over de regionale waterkeringen.
Belanghebbenden kunnen bij de Rechtbank beroep instellen tegen besluiten van een bestuursorgaan (art. 8:1 Awb). Een keurontheffing (of het weigeren een ontheffing te verlenen) is een besluit. Alvorens beroep in te stellen, moet er echter tegen het besluit bezwaar worden gemaakt (art. 7:1 Awb). Het maken van bezwaar geschiedt bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen (art. 6:4 Awb). De termijn van indienen van een bezwaar- of beroepschrift is zes weken (art. 6:7 Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na de dag van bekendmaking van het besluit (art. 6:8 Awb). Volgens art. 3:41 Awb geschiedt bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan die belanghebbenden (waaronder de aanvrager van het besluit). Daarnaast geschiedt de bekendmaking van het besluit in een dag- of huis-aan-huisblad en op de site van het waterschap met tegelijkertijd terinzagelegging van het besluit (art. 3:42 Awb).
Mogelijkheden van de aanvrager of derden voor het naar voren brengen van hun mening tijdens de voorbereiding van de keurontheffing
De artikelen 4:7 en 4:8 Awb bepalen dat er een hoorplicht van belanghebbenden kan bestaan in de fase van voorbereiding van de keurontheffing. In dat geval wordt een conceptbesluit aan belanghebbenden voorgelegd.
Indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald, wordt de openbare voorbereidingsprocedure (afd. 3.4 Awb) of de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure (afd. 3.5 Awb) gevolgd bij het voorbereiden van een besluit. Voor keurontheffingen bestaat geen wettelijk voorschrift dat tot de toepassing van een voorbereidingsprocedure noodzaakt. Het bestuursorgaan zou echter vrijwillig een openbare voorbereidingsprocedure kunnen volgen indien er grote aantallen belanghebbenden zijn of indien het moeilijk is te bepalen wie tot de kring van belanghebbenden behoort en welke bezwaren er zouden kunnen leven of bij complexe zaken als veel gegevens niet bekend zijn of ontbreken.
[Toelichting: Definitie beleidsregel "Een beleidsregel is een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan". (art. 1: 3, 4e lid Awb):
Een beleidsregel heeft betrekking op de wijze waarop een bestuursorgaan zijn bevoegdheden zal uitoefenen (art. 4:84 Awb). Een afwijkingsbevoegdheid is echter inherent aan de beleidsregels. Beleidsregels zijn van toepassing tenzij dat voor een of meer
belanghebbenden gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Gevolg hiervan is, dat bij toepassing van beleidsregels altijd moet worden bezien of het voorliggende geval niet een bijzonder geval is. In verband met het doel van de beleidsregels -zorgen voor een consistente bevoegdheidstoepassing- zal daarvanoverigens niet spoedig sprake zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid, zal dit afzonderlijk moeten worden gemotiveerd.]