Organisatie | Waterschap Noorderzijlvest |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Nadeelcompensatieregeling waterschap Noorderzijlvest |
Citeertitel | Nadeelcompensatieregeling waterschap Noorderzijlvest |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | recht – bezwaar en klachten |
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Onbekend.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2006 | 17-10-2012 | nieuwe regeling | 06-09-2006 Dagblad van het Noorden en Leeuwarder Courant, 2006-10-01 | Onbekend. |
Het waterschap verricht op grond van zijn wettelijke taken vele activiteiten die de samenleving als geheel tot voordeel strekken. Enerzijds kan daarbij gedacht worden aan handelingen van feitelijke aard, zoals het aanleggen of aanpassen van een waterlopenstelsel en gemalen ter verbetering van de aan- en afvoer van water in een bepaald gebied, het oprichten en in werking hebben van een rioolwaterzuiveringsinstallatie met bijbehorende technische werken om afvalwater van huishoudelijke en/of bedrijfsmatige aard te zuiveren, of het uitvoeren van herstel- en onderhoudswerkzaamheden aan dijken, kaden en beschoeiingen om overstromingen te voorkómen. Anderzijds kan het ook gaan om beslissingen, waaraan voor zowel waterschap als ingelanden rechtsgevolgen zijn verbonden, zoals het vaststellen van peilbesluiten met als doel zekerheid en inzicht te verschaffen in de na te streven waterstanden voor een bepaald gebied, het verlenen, wijzigen of intrekken van bepaalde vergunningen of ontheffingen, het nemen van handhavingsbeschikkingen of het gebruik maken van wettelijke noodbevoegdheden in het geval van een calamiteit of waterstaatkundige ramp.
Deze en dergelijke taken verricht het waterschap veelal in zijn hoedanigheid van overheids-lichaam en de uitoefening daarvan is als regel legitiem en geboden vanwege de op het waterschap rustende taak of maatschappelijke verantwoordelijkheid, dan wel wordt gevorderd door het algemeen belang. Echter, ondanks de rechtmatigheid van het handelen en de noodzakelijkheid van dat handelen met het oog op de behartiging van de aan het waterschap opgedragen taken, kunnen burgers en bedrijven onevenredig nadeel (schade) lijden, die redelijkerwijze niet of althans niet geheel voor hun rekening dient te blijven.
Dit fenomeen staat algemeen bekend onder de benaming ‘nadeel- of bestuurscompensatie'.
Het principe houdt in dat een overheidslichaam de onevenredige schade moet vergoeden, die het gevolg is van een rechtmatig handelen of van rechtmatige besluitvorming.
Nadeelcompensatie is in de loop der jaren ook in de bestuurspraktijk van de waterschappen een belangrijke rol gaan spelen. Om meerdere redenen bestaat er voldoende aanleiding om deze praktijk te verankeren in een regeling als de onderhavige. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de inhoud van de nadeelcompensatieregeling van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat uit 1999, zulks mede omdat deze regeling de rechterlijke toets over het algemeen goed kan doorstaan en zij in de praktijk goed blijkt te werken. Voor de situatie bij Noorderzijlvest ligt het bovendien voor de hand om genoemde regeling als uitgangspunt te nemen, omdat ook de bestaande, bijzondere nadeelcompensatieregelingen van het waterschap (bijv. Schaphalsterzijl en Hoornse Vaart) in hoofdzaak daarop gebaseerd zijn.
Grondslag voor nadeelcompensatie
Met de term ‘grondslag' wordt hier gedoeld op de normatieve reden voor de toekenning van nadeelcompensatie. Het begrip ‘grondslag' ziet hier dus op de vraag of de overheid gehouden is bepaalde nadelen, die het gevolg zijn van haar handelen, weg te nemen of te vergoeden.
Berust de compensatie uitsluitend op het maken van beleidsmatige keuzen, dan wel bestuurlijk-politieke overwegingen bij het uitoefenen van een volledig discretionaire bevoegdheid door het bestuur, of kan er een rechtsnorm worden aangewezen die tot het verlenen van compensatie verplicht?
Voorop wordt gesteld dat er in het Nederlandse recht geen algemene geschreven, of ongeschreven rechtsregel aangewezen kan worden op grond waarvan de overheid steeds gehouden is tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van alle nadelen ontstaan als gevolg van rechtmatig overheidshandelen in het algemeen belang (AR 9 juli 1990, AB 1991, 229, BR 1991, pag. 144; ABRS 26 oktober 1995, AB 1996,297).
Heeft overheidshandelen echter onevenredige schade tot gevolg, zo is de gedachte van de wetgever, dan brengt artikel 3:4 tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht met zich mee dat de overheid deze schade vergoedt. Meer in het bijzonder verplicht het, mede aan artikel 3:4, tweede lid Awb ten grondslag liggende, algemene rechtsbeginsel van ‘égalité devant les charges publiques' (beginsel van de gelijkheid voor openbare lasten), bestuursorganen tot compensatie van onevenredige schade als gevolg van hun op de behartiging van het openbaar belang gerichte rechtmatig bestuursoptreden.
Met onevenredige schade wordt daarbij gedoeld op buiten het maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende schade (ABRS 18 februari 1997, AB 1997, 143; BR 1997, pags. 367-380; ABRS 6 mei 1997, AB 1997, 229; BR 1997, pags. 599-608).
Kort gezegd dient het te gaan om een abnormale last, die speciaal op een beperkte groep burgers of instellingen drukt. Deze onder omstandigheden bestaande plicht tot schade-vergoeding bij rechtmatige overheidsdaad (de nadeelcompensatieplicht) kan in verband worden gebracht met de door het recht voorgeschreven belangenafweging die aan de schadeveroor-zakende bevoegdheidsuitoefening (vaak een besluit of een feitelijk handelen) vooraf gaat, althans vooraf dient te gaan wanneer uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid niet anders voortvloeit.
Deze plicht tot belangenafweging wordt voor het nemen van besluiten door bestuursorganen voorgeschreven door de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Via de schakelbepaling van artikel 3:1 lid 2 Awb (eventueel in samenhang met artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek; HR 27 maart 1987, NJ 1987, 727) zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op privaatrechtelijk en feitelijk handelen van de overheid. Artikel 3:2 Awb verplicht de bestuursorganen bij het voorbereiden van een besluit of een andere maatregel onderzoek te verrichten naar de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 3:4, eerste lid, Awb geeft aan dat dit moet gebeuren met het oog op afweging van de bij het nemen van het besluit rechtstreeks betrokken belangen. Artikel 3:4, tweede lid, Awb tenslotte geeft aan dat het niet bij afweging alleen mag blijven: de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit of maatregel, mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit (of de maatregel) te dienen doelen. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 3:4 Awb wordt in het aldus omschreven evenredigheidsbeginsel (mede) de grondslag voor de verplichting tot nadeelcompensatie gevonden. Dit evenredigheidsbeginsel sluit aan bij het hiervoor reeds genoemde beginsel van de ‘égalité devant les charges publiques'.
De schending van de ‘égalité', althans de onevenredigheid in gevolgen van overheidsbesluiten of -handelingen, dient te worden weg genomen door af te zien van het nemen van het besluit, door wijziging van de inhoud ervan, dan wel als schade onvermijdelijk is door het vergoeden van de daardoor veroorzaakte schade.
Is de schade onvermijdelijk, dan dient bij rechtmatig overheidsoptreden de vergoeding daarvan echter beperkt te blijven tot dat deel, dat onevenredig is. Bijgevolg betreft nadeelcompensatie steeds een tegemoetkoming in de geleden of nog te lijden schade, doch nimmer een volledige schadeloosstelling, zij het dat de (resterende) schade die valt buiten het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico als regel volledig dient te worden vergoed.
Grondslag, status en karakter van deze regeling
De bevoegdheid tot vaststelling van deze regeling berust op het mede aan artikel 3:4, tweede lid van de Awb ten grondslag liggende rechtsbeginsel van ‘égalité devant les charges publiques' (beginsel van de gelijkheid voor openbare lasten). Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 februari 1997 (AB 1997, 143, BR 1997, pag. 432) en 6 mei 1997 (AB 1997, 229, BR 1997, pag. 599) volgt immers dat de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op een verzoek om schadevergoeding, voor zover het schade betreft die is ontstaan door de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid, berust op het mede aan artikel 3:4, tweede lid van de Awb ten grondslag liggende rechtsbeginsel van ‘égalité devant les charges publiques' (beginsel van de gelijkheid voor openbare lasten).
Juridisch moet deze regeling worden gekwalificeerd als een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Aangezien zij niet aangemerkt kan worden als een algemeen verbindend voorschrift, gaat het in casu niet (mede) om een verordening, als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet. In de considerans van de regeling is de verwijzing naar die laatste bepaling dan ook achterwege gelaten.
Na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling blijven de bestaande wettelijke nadeelcompensatiemogelijkheden en de specifieke nadeelcompensatieregelingen die het waterschap Noorderzijlvest op dit moment reeds kent, onverkort van kracht. Zij worden niet gewijzigd of ingetrokken op het moment van vaststelling van de onderhavige regeling.
Deze regeling beoogt dan ook niet in de plaats te treden van de reeds bestaande regelingen, maar heeft ten opzichte daarvan uitsluitend een aanvullend karakter. Zij wordt alleen in het leven geroepen als ‘vangnet-regeling' en heeft als zodanig uitsluitend betrekking op (rest)gevallen, waarvoor geldt, dat op grond van de bestaande regelingen niet, of althans in onvoldoende mate, in de mogelijkheid van nadeelcompensatie is voorzien.
Redenen voor vaststelling van deze regeling
Een belangrijke reden om deze regeling vast te stellen is het voordeel is dat bij de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden of het realiseren van grote projecten (bijv. bouw van gemalen) in de toekomst geen afzonderlijke, op de specifieke situatie toegesneden schaderegeling meer behoeft te worden vastgesteld. Er kan eenvoudigweg naar de algemene nadeelcompensatieregeling worden verwezen.
In de regeling worden regels gegeven omtrent de wijze waarop en naar welke normen het Dagelijks Bestuur verzoeken om vergoeding van schade die beweerdelijk het gevolg is van de rechtmatige uitoefening door of namens het waterschap van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak zal behandelen en beoordelen. Door het vaststellen van deze schadevergoedingsregeling wordt geenszins beoogd aansprakelijkheden in het leven te roepen, die rechtens niet bestaan. Deze regeling beoogt slechts te voorzien in het toekennen van schadevergoeding in die gevallen waarin geen specifieke wettelijke schadevergoedingsregeling voorhanden is, maar artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, of althans het mede aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb ten grondslag liggende, algemene rechtsbeginsel van ‘égalité devant les charges publiques' (beginsel van de gelijkheid voor openbare lasten) vordert, dat schade welke redelijkerwijs niet of niet voor rekening van de belanghebbenden behoort te blijven, voor vergoeding in aanmerking komt.
Door het vaststellen van deze regeling wordt beoogd een met voldoende waarborgen omklede regeling in het leven te roepen op grond waarvan benadeelden op voorhand voldoende zekerheid wordt verschaft op welke wijze en volgens welke normen nadeelcompensatie zal worden toegekend. Vergoeding van die schade is aldus voldoende verzekerd. Wanneer betrokkene in zijn verzoek voldoende aannemelijk maakt dat zich mogelijk een situatie voordoet waarvoor deze regeling bedoeld is, zal het Dagelijks Bestuur doorgaans omtrent de vraag of schadevergoeding dient e worden uitgekeerd, en zo ja, hoeveel, geadviseerd worden door onafhankelijke deskundigen. Dit advies zal schriftelijk worden uitgebracht. Belanghebbenden zullen als regel in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten ten overstaan van deskundigen uiteen te zetten.
In deze regeling zijn zowel materiële normen als procedurele regels neergelegd met betrekking tot vergoeding van onevenredig nadeel voortvloeiend uit rechtmatig handelen van het waterschap. Daardoor wordt beoogd zoveel als mogelijk is de rechtszekerheid te bevorderen, terwijl ook de doelmatigheid van de afwikkeling van nadeelcompensatieverzoeken op de voet van deze regeling wordt bevorderd. Wat de materiële regels betreft zij het volgende opgemerkt. Uit de tekst van artikel 3, eerste lid van deze regeling blijkt dat aan het begrip ‘redelijkerwijs' een belangrijke rol is toegedacht bij de vestiging van een aanspraak op schadevergoeding en bij de bepaling van de omvang en inhoud van een eventuele schadevergoedingsverplichting. Teneinde de rechtszekerheid en een doelmatige hantering van deze regeling te bevorderen is daarin, meer in het bijzonder in de artikelen 5 tot en met 13, een aantal regels neergelegd, die in het nadeelcompensatierecht op het punt van de vestiging van aansprakelijkheid en ter zake van de bepaling van inhoud en omvang van de schadevergoeding min of meer zijn uitgekristalliseerd. Deze artikelen bevatten overigens geenszins een uitputtende regeling.
Bij de vestiging van de aansprakelijkheid gaat het met name om de vraag aan welke voorwaarden voldaan moet zijn wil er aanleiding bestaan om af te wijken van het principe dat een ieder in beginsel de door hem zelf geleden schade draagt.
In hoofdlijnen kunnen vijf voorwaarden voor een aanspraak op nadeelcompensatie worden geformuleerd.
Een eerste voorwaarde voor een aanspraak op nadeelcompensatie is dat de gestelde
schadeoorzaak (op zichzelf beschouwd) als een rechtmatig overheidshandelen gekwalificeerd kan worden en dat deze valt binnen het bereik van de in artikel 3, eerste lid, afgebakende gebeurtenissen (d.w.z. ‘de rechtmatige uitoefening door of namens het waterschap van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak').
Voorts geldt, dat schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 3, eerste lid, die naar aard en omvang niet in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel op een naar verhouding omvangrijk aantal natuurlijke personen of rechtspersonen die in dezelfde of een vergelijkbare positie verkeren drukt, niet voor vergoeding in aanmerking komt (zie artikel 6 en de toelichting daarbij).
Als eenmaal vast staat dat op het waterschap in beginsel een verplichting tot schadevergoeding rust, zal vervolgens moeten worden vastgesteld welk bedrag als schadevergoeding dient te worden toegekend. De vraag is daarbij aan de hand van welke normen de inhoud en omvang van deze schadevergoedingsverplicht wordt vastgesteld.
Aansluiting kan gezocht worden bij de maatstaven neergelegd in Afdeling 6.1.10 BW (Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding) en Afdeling 6.1.11 BW (Verbintenissen tot betaling van een geldsom).
Met name in de artikelen 6:95 tot en met 6:101, 6:103 tot en met 6:106 en 6:119-6:120 BW zijn regels en inzichten neergelegd, die ook blijkens externe en interne rechtsvergelijking, hun waarde hebben bewezen. De in de artikelen 7 tot en met 13 neergelegde regels zijn ten dele geïnspireerd door deze bepalingen uit het BW. Voor wat de wijze van schadebegroting betreft worden in deze nadeelcompensatieregeling geen regels gegeven. Dat zou gelet op de veelheid van mogelijke schadeoorzaken en mogelijke schadegevolgen waarop deze regeling betrekking heeft niet alleen onmogelijk zijn, doch bovendien zijn bij toepassing van deze regeling, net zoals dat bij wettelijke schadevergoedingsregelingen het geval is, al naar gelang de omstandigheden van het geval, meerdere methoden denkbaar met behulp waarvan in de praktijk de schade begroot kan worden. De schade dient dus te worden begroot op de wijze
die het meest met de aard ervan in overeenstemming is, terwijl zo nodig de omvang van de schade dient te worden geschat (zie ook artikel 6:97 BW).
Deze regeling beoogt bovendien besluiten van het waterschap aangaande het al dan niet toekennen van nadeelcompensatie te voorzien van een zelfstandige, specifieke publiek-rechtelijke grondslag, welke is vereist om een daarop gebaseerde beslissing als besluit in de
zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, te kunnen aanmerken. Zodanige beslissing is een besluit te achten, omdat zij is gegeven ter uitvoering van de onderhavige algemene regeling, welke door het waterschapsbestuur als beleidsregel (en derhalve bij besluit als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb) is vastgesteld. Dat een dergelijke beslissing een appellabele beschikking is was reeds aanvaard onder de voorganger van de Awb, de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (Wet Arob). Dat de Awb verandering heeft gebracht in
het rechtskarakter van nadeelcompensatiebeslissingen, die berusten op een bij besluit vast-gestelde beleidsregel is niet gebleken. Hieruit volgt dat op de onderhavige regeling steunende beslissingen inzake het al dan niet toekennen van nadeelcompensatie voor onevenredige schade die het volg is van de rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak als een besluit in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb moeten worden gekwalificeerd. Hieraan doet niet af dat de schade veroorzaakt kan zijn door op een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak steunende handeling die niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Daar waar deze besluiten omtrent vergoeding van schade zelfstandig berusten op de onderhavige regeling staat daartegen - conform de systematiek van de Awb - na bezwaar beroep open bij de rechtbank en - tegen de uitspraak van de rechtbank - hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Deze regeling beoogt er voorts toe te leiden, dat het schadeaspect in een afzonderlijk besluit-vormingsproces en (zo nodig) in een afzonderlijke rechtsgang aan de orde kan komen. Zulks voorkomt, dat beoordeling van het schadeaspect de voortgang van een doelmatige taak-vervulling van het bestuur belemmert, terwijl anderzijds, zoals hiervoor reeds vermeld, schadevergoeding vooraf voldoende verzekerd is. Het zal namelijk niet in alle gevallen mogelijk zijn benadeelden, voordat een handeling door of namens het waterschapsbestuur wordt verricht, of voordat een besluit wordt genomen, zekerheid te verschaffen omtrent de vraag, of, en tot welk een bedrag de door hen geleden of nog te lijden schade vergoed zal worden. Deze regeling laat echter onverlet dat, waar mogelijk, aan benadeelden vooraf inzicht wordt verschaft over de omvang van een eventuele schadevergoeding. In de praktijk kunnen dan ook reeds tijdens het besluitvormingsproces in de gevallen die zich daartoe lenen, de eventuele schadevergoedingsmogelijkheden die daarmee samenhangen aan de orde komen.
Met het in beschouwing nemen van schadevergoedingsaspecten behoeft derhalve niet noodzakelijk te worden gewacht tot na het afronden van de besluitvormingsprocedure, dan
wel het voltooien van een schadeveroorzakend werk of schadeveroorzakende gedraging.
Ook in eerdere stadia van die procedure kan dat geschieden.
In dit verband wordt er voorts nog op gewezen, dat deze regeling voorziet in de mogelijkheid om in de daarvoor in aanmerking komende gevallen een voorschot te verlenen op de even-
tueel na het doorlopen van de in deze regeling beschreven procedure toe te kennen schade-vergoeding. Ook op die wijze wordt zoveel als redelijkerwijs mogelijk is aan de belangen
De onderhavige regeling ziet uitsluitend op de rechtmatige uitoefening door of namens de bestuursorganen van het waterschap Noorderzijlvest van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak. Deze regeling heeft zowel betrekking op schade als gevolg van feitelijke handelingen als op schade ten gevolge van besluiten van het waterschapsbestuur.
Als zodanig is de regeling uitsluitend van toepassing op nadeel dat het rechtstreeks gevolg is van het rechtmatig nemen van besluiten, dan wel de rechtmatige uitvoering van handelingen, voor zover deze activiteiten geschieden door of namens het waterschap Noorderzijlvest en zij plaatsvinden ter behartiging van de aan het waterschap opgedragen taken. Schade die is veroorzaakt door of namens andere bestuursorganen dan wel derden valt uitdrukkelijk buiten het bereik van deze regeling.
De regeling beoogt voorts niet de gevolgen van onrechtmatige overheidsdaden of van wanprestatie door het waterschap te regelen. Deze onderwerpen worden immers reeds beheerst door het burgerlijk recht, te weten artikel 6:162 e.v. BW en artikel 6:74 e.v. BW.
Wil de regeling kunnen worden toegepast, dan moet sprake zijn van een rechtmatige over-heidsdaad, verricht door of namens het waterschap. Het is van cruciaal belang dat onmiddellijk bij ontvangst van een verzoek om schadevergoeding wordt nagegaan of het verzoek is gebaseerd op rechtmatig dan wel onrechtmatig toegebrachte schade. Van de kwalificatie als rechtmatige, dan wel onrechtmatige overheidsdaad hangt ten principale veel, zo niet alles, af.
Dit laatste kan worden geïllustreerd aan de hand van ABRS 16 maart 2005, AB 2005, 190.
In die uitspraak heeft de bestuursrechter het verkeerd instellen van de winterstuwstanden ten principale aangemerkt als een onrechtmatige daad, alhoewel het waterschapsbestuur bij de behandeling van het onderwerpelijke schadeverzoek nog was uitgegaan van de rechtmatigheid van dat handelen. Vast kwam te staan dat het waterschapsbestuur onder die omstandigheden, anders dan het had gedaan, voor wat betreft de afwikkeling van schadeclaims geen toepassing kon geven aan de eigen nadeelcompensatieregeling.
Als richtsnoer kan het volgende dienst doen:
Een schadeveroorzakend handelen of een schadeveroorzakend besluit dat als onrechtmatig zou zijn aan te merken, indien er geen nadeelcompensatieregeling zou zijn getroffen, doch dat overigens voor wat betreft de wijze van totstandkoming en de inhoud daarvan rechtmatig is, daarop is deze regeling van toepassing.
Een handeling die, of een besluit dat, ook al is deze regeling vastgesteld en ook al zou deze in beginsel (kunnen) worden toegepast, als onrechtmatig is aan te merken, bijvoorbeeld wegens een onbevoegd handelen, een handelen in strijd met wettelijke voorschriften, een ongeoor-loofde inbreuk op een subjectief recht, of een handelen in strijd met een contractuele verplichting valt daarentegen buiten het bereik van deze regeling.
Niet geheel ondenkbaar is, dat de benadeelde, na een afwijzing van een verzoek, de rechter benadert ter zake van een beweerdelijk door het waterschapsbestuur jegens hem gepleegde onrechtmatige daad, terwijl de rechter tot het oordeel komt, dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen. In een dergelijk geval zal het waterschapsbestuur zijn eerder ingenomen standpunt desverzocht kunnen heroverwegen en bezien of alsnog het eerder ingediende schadevergoedingsverzoek op basis van de onderhavige regeling afgewikkeld
In geval het waterschapsbestuur de onderhavige regeling op het ingediende schadevergoe-dingsverzoek van toepassing acht, wordt er vervolgens voor wat betreft de toepassing van
deze regeling van uit gegaan, dat het schadeveroorzakende besluit of de schadeveroorzakende handeling zowel wat betreft de inhoud daarvan als de wijze van totstandkoming rechtmatig is.
De regeling heeft een aanvullend karakter en daarop kan geen beroep worden gedaan, indien en voorzover in de compensatie van nadeel op enigerlei andere wijze is voorzien. Men spreekt in dit verband wel van het subsidiairiteitsvereiste. Wanneer bijv. door aankoop, onteigening of anderszins in een vergoeding van de schade is voorzien, is deze regeling niet van toepassing. Daarnaast is een uitkering op grond van deze regeling uitgesloten, indien en voorzover de schade voor de benadeelde verzekerbaar mocht zijn. Ook treedt deze regeling terug, indien er een specifieke wettelijke of buitenwettelijke schadevergoedingsregeling voorhanden is, die in de vergoeding van de betreffende schade voorziet (bijv. op landelijk niveau de Wet tegemoet-koming schade bij rampen en zware ongevallen).
Specifieke schadevergoedingsregeling van het waterschap Noorderzijlvest, die voorrang hebben boven deze algemene vangnetregeling zijn:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 2 Uitoefening van bevoegdheden in mandaat
De op grond van deze regeling aan het Dagelijks Bestuur toegekende bevoegdheden komen tevens toe aan de gemandateerde functionarissen van de ambtelijke dienst, doch uitsluitend in gevallen waarin het Mandaatstatuut waterschap Noorderzijlvest, onderscheidenlijk het bij dat statuut behorende mandaatregister, daarin voorziet.
Artikel 3 Toepasselijkheid regeling bij wettelijke en niet-wettelijke nadeelcompensatie
Het Dagelijks Bestuur kan besluiten deze regeling van toepassing te verklaren bij de afhandeling van verzoeken om toekenning van schadevergoeding, als bedoeld in
artikel 40 van de Wet op de waterhuishouding, artikel 9 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, artikel 78 van de Waterstaatswet 1900, artikel 22 van de Keur waterschap Noorderzijlvest 2000, onderscheidenlijk artikel 9 van de Aansluitverordening waterschap Noorderzijlvest.
Deze regeling is niet van toepassing op de afhandeling van verzoeken om toekenning
van schadevergoeding, waarop de Regeling schadevergoeding waterbergingsgebieden
waterschap Noorderzijlvest 2004, de Nadeelcompensatieregeling Schaphalsterzijl onderscheidenlijk de Nadeelcompensatieregeling Hoornse Vaart van toepassing is.
Indien door het waterschap redelijkerwijze kan worden voorzien dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden als gevolg van een schade-oorzaak, bedoeld in artikel 5, eerste lid, informeert het Dagelijks Bestuur deze belanghebbende zo veel mogelijk vooraf over deze nadeelcompensatieregeling en verwijst het daartoe naar de bepalingen zoals hierin opgenomen.
Artikel 5 Het recht op schadevergoeding
Het Dagelijks Bestuur kent aan degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de
rechtmatige uitoefening door of namens het waterschap van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een naar redelijkheid en billijkheid te bepalen vergoeding toe, indien en voorzover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Een verzoek om vergoeding van schade, die onder de polisdekking van de wettelijke-aansprakelijkheidsverzekering van het waterschap valt, of een zodanig verzoek waarvan het te vergoeden bedrag lager is dan of gelijk aan het eigen risico van het waterschap, wordt, indien en voorzover de schade (mede) kan of moet worden beschouwd als het gevolg van een schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, niet aangemerkt als een verzoek in de zin van artikel 1, onderdeel d van deze regeling.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, kan het Dagelijks Bestuur een verzoek om vergoeding van schade, ten aanzien waarvan de verzekeraar van het waterschap heeft vastgesteld dat deze niet onder de polisdekking van de wettelijke aansprakelijkheids-verzekering van het waterschap valt, alsnog aanmerken als een verzoek in de zin van
artikel 1, onderdeel d van deze regeling, doch uitsluitend indien en voorzover de schade kan of moet worden beschouwd als het gevolg van een schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 5, eerste lid. In dat geval wordt het tijdstip, waarop door het waterschap de schriftelijke mededeling van de verzekeraar is ontvangen, dat de betreffende schade niet onder de polisdekking valt, aangemerkt als de datum van ontvangst van het verzoek.
Artikel 7 Normaal maatschappelijk risico en normaal ondernemersrisico
Binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico vallende schade komt niet voor vergoeding in aanmerking
Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, komt alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke personen en/of rechtspersonen die in dezelfde of een vergelijkbare positie verkeren, drukt.
Artikel 9 Actieve risico-aanvaarding
Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang wordt niet vergoed.
Artikel 10 Voorwerp van voorzienbaarheid
De in artikel 9 bedoelde voorzienbaarheid kan onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schade-oorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.
Artikel 11 Passieve risico-aanvaarding
Geen vergoeding wordt toegekend indien de verzoeker heeft nagelaten zijn belang te verwezenlijken toen hij of zij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij of zij redelijkerwijs kon voorzien dat een besluit of een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.
Artikel 14 Kosten van deskundigenbijstand
Indien bij de indiening en de behandeling van het verzoek de verzoeker een beroep doet op rechts- dan wel andere deskundigenbijstand en zowel het inroepen, als de kosten daarvan redelijk zijn te achten, kunnen deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Artikel 15 Vergoeding van wettelijke rente
Het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het Dagelijks Bestuur. Bestaat de schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, uit een feitelijk handelen, onderscheidenlijk het nemen van een besluit, dan wordt de wettelijke rente niet eerder vergoed dan vanaf de datum waarop dat handelen heeft plaatsgevonden, onderscheidenlijk vanaf de datum waarop dat besluit in werking treedt.
Hoofdstuk 2 Procedurebepalingen
Artikel 17 Het verzoek om schadevergoeding
Artikel 18 Afdoening zonder nader onderzoek
Het Dagelijks Bestuur kan een verzoek voorts zonder nader onderzoek afwijzen, indien vijf jaren zijn verlopen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de omstandigheid dat deze schade is veroorzaakt door een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.
Het Dagelijks Bestuur kan aan de verzoeker op diens schriftelijk verzoek een voorschot toekennen, doch slechts indien en voorzover aannemelijk is, dat de verzoeker naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een schadevergoeding en voorts het belang van de verzoeker naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur vordert dat aan hem een voorschot op de gevraagde schadevergoeding wordt verstrekt.
De hoogte van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste 75 procent bedragen van het naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur te compenseren nadeel, zulks onverminderd de bevoegdheid van het Dagelijks Bestuur om het voorschot, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, vast te stellen op een lager percentage van dat bedrag.
Het voorschot kan uitsluitend worden verleend, indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde, te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot. Het Dagelijks Bestuur kan daarvoor een zekerheidsstelling verlangen.
Artikel 26 Wijziging of intrekking van de beslissing
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd de beslissing op het verzoek in te trekken onderscheiden-lijk te wijzigen, indien en voor zover:
er sprake is van feiten en/of omstandigheden, die van invloed zijn op het toekennen, onderscheidenlijk het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding, en waarvan het Dagelijks Bestuur ten tijde van het nemen van de beslissing niet op de hoogte was en ook redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn;
Indien en voorzover de wijziging of intrekking van de beslissing overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid met zich meebrengt, dat de op de voet van artikel 25 uitgekeerde schadevergoeding door de verzoeker geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald, is het Dagelijks Bestuur bevoegd het betreffende bedrag wegens onverschuldigde betaling terug te vorderen.
Bij de beoordeling van verzoeken om toekenning van schadevergoeding ingevolge deze regeling wordt rekening gehouden met het vigerend beleid van het waterschap.
Artikel 28 Hardheidsclausule en regeling voor onvoorziene gevallen
Indien een strikte toepassing van deze regeling naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur voor bepaalde gevallen danwel groepen van gevallen zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt, is het Dagelijks Bestuur bevoegd voor die gevallen een voorziening te treffen.
[Toelichting: Op grond van het Mandaatstatuut waterschap Noorderzijlvest en het bijbehorende Mandaatregister is een aantal bevoegdheden van het Dagelijks Bestuur gemandateerd aan functionarissen van de ambtelijke dienst. Een deel van die bevoegdheden heeft mede betrekking op het afwikkelen van schades die mogelijk onder de onderhavige regeling vallen. Als voorbeeld wordt gewezen op de mandaatnummers 53 en 55. Het betreft het toe-kennen of afwijzen van schadevergoedingen naar aanleiding van uitgevoerd onderhoud aan boezemwateren, hoofdwateren, vijvers en waterkeringen (gemandateerd aan het afdelingshoofd Infrastructurele Werken en de districtsbeheerders) en het toekennen of afwijzen van schade-vergoedingen naar aanleiding van uitgevoerd onderhoud aan transportleidingen, persgemalen stuwen, sluizen en andere kunstwerken (gemandateerd aan het Afdelingshoofd Infrastructurele Werken).
Deze bepaling strekt ertoe de bestaande praktijk te respecteren. Na het tijdstip van inwerking-treding van deze regeling blijft de uitoefening van de bedoelde mandaten, in de omvang zoals vastgelegd in het Mandaatregister, mogelijk. Er wordt derhalve geen wijziging van de huidige werkwijze en praktijk beoogd. ]
Deze bepaling geeft aan dat het Dagelijks Bestuur kan besluiten deze regeling van toepassing te verklaren bij de afhandeling van verzoeken om toekenning van wettelijke schadevergoeding.
Genoemd zijn de meest voorkomende vormen van wettelijke nadeelcompensatie, waarmee het waterschap bij zijn taakuitoefening te maken heeft.
De opsomming is niet limitatief.
Deze bepaling brengt tot uitdrukking dat deze regeling niet van toepassing is wanneer één van de genoemde bijzondere nadeelcompensatieregelingen van toepassing is op de afhandeling van een verzoek om schadevergoeding. Daarmee wordt het vangnetkarakter van deze regeling onderstreept; zij treedt terug op het moment dat een andere nadeelcompensatieregeling specifiek in vergoeding van de schade voorziet. De opsomming is niet uitputtend.]
[Toelichting: Deze bepaling spreekt voor zich. De verplichting om belanghebbenden, die het rechtstreeks aangaat, in voorkomende gevallen zoveel mogelijk vooraf te informeren over het bestaan en de globale inhoud van deze regeling, hangt samen met de naleving van de zorgvuldigheidseisen die voortvloeien uit de artikelen 3:2 en 3:4 Awb. ]
Dit artikel verwoordt de materiële maatstaf aan de hand waarvan het bestuur verzoeken om schadevergoeding beoordeelt. (Bij de formulering is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en op gelijke leest geschoeide bepalingen.) Deze regeling beoogt een regeling te bieden voor de behandeling en beoordeling van de op het - mede aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb ten grondslag liggende - rechtsbeginsel van de "égalité devant les charges publiques" (gelijkheid voor openbare lasten) gebaseerde verzoeken om schadevergoeding. Daarbij is van belang dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich op het standpunt stelt dat een verplichting tot nadeelcompensatie uitsluitend kan worden gebaseerd op het rechtsbeginsel van de égalité devant les charges publiques' (gelijkheid voor openbare lasten). Dit beginsel is bovendien naar het oordeel van de Afdeling slechts van toepassing indien en voor zover het schadeveroorzakend handelen of nalaten van de overheid geschiedt ter behartiging van een openbaar belang.( ABRvS 18 mei 2000, Gst. 2000, 7128.3; ABRvS 9 juni 2000, JB 2000, 243 ; ABRvS 10 juli 2000, Gst. 7128.9.)
Voorwaarde is dat de gestelde schadeoorzaak (op zichzelf) als een rechtmatig overheids-handelen gekwalificeerd kan worden. Dat brengt met zich mee dat het Dagelijks Bestuur in beginsel eerst een beslissing omtrent schadevergoeding wegens rechtmatige overheidsdaad kunnen nemen, indien de gestelde schadeoorzaak rechtens onaantastbaar is geworden. Dan pas staat immers vast dat de schadeoorzaak inderdaad als een rechtmatig handelen gekwalificeerd kan worden.
In het eerste lid is ook het zogenoemde subsidiariteitvereiste verwoord. Dit houdt in dat de benadeelde slechts aanspraak kan maken op een vergoeding voor zover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien. Dit criterium beoogt uiteraard te voorkomen dat betrokkene ongegrond verrijkt wordt, doordat dezelfde schade tweemaal wordt vergoed. (De meeste wettelijke regelingen betreffende schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad kennen een of andere variant in deze richting.) Bij de beoordeling van een verzoek om nadeelcompensatie dient derhalve te worden nagegaan, of de schade waarvan vergoeding wordt verzocht reeds geacht kan worden anderszins voldoende te zijn gecompenseerd. Zulks kan bijvoorbeeld geschieden door aanbiedingen in natura.(ABRS 25 juli 1994, BR 1995, p.509)
Het tweede lid verwijst naar bepalingen die bij de beslissing omtrent toekenning van nadeelcompensatie in aanmerking dienen te worden genomen. De artikelen 3 tot en met 11 beogen de zinsnede "voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven" nader te concretiseren. Het gaat daarbij overigens niet om een limitatieve opsomming van in aanmerking te nemen factoren.
Het derde lid zoekt aansluiting bij de kern van het in het BW neergelegde wettelijk stelsel, namelijk dat schade primair wordt vergoed in geld (art. 6:103 BW). Nochtans kan het Dagelijks Bestuur een vergoeding toekennen in andere vorm dan betaling van een geldsom. ]
[Toelichting: Het waterschap heeft een wettelijke-aansprakelijkheidsverzekering bij Centraal Beheer te Apeldoorn. Daarom worden in de huidige praktijk schadeclaims ofwel ter beoordeling en verdere afhandeling voorgelegd aan de verzekeraar van het waterschap ofwel in eigen beheer afgedaan (voorzover het geclaimde bedrag geringer is of gelijk aan het eigen risico van het waterschap). Niet ondenkbaar is dat sommige van deze schadeclaims in de toekomst mogelijk onder het bereik van deze regeling vallen.
Daarom is in artikel 6 een voorziening getroffen, die de bestaande praktijk en werkwijze tot uitgangspunt neemt. Daarmee wordt beoogd te bewerkstelligen dat schadeclaims die via de aansprakelijkheidsverzekering kunnen worden afgewikkeld ook uitsluitend via die weg tot een oplossing worden gebracht. In die zin wordt de afwikkeling langs de weg van de aansprakelijk-heidsverzekering als ‘voorportaal' van de algemene regeling inzake nadeelcompensatie beschouwd. Bovendien sluiten verzekering en nadeelcompensatie elkaar wederzijds uit. Het ligt in de bedoeling, dat ten aanzien van één en hetzelfde verzoek steeds slechts één behandeltraject loopt, hetzij verzekering, hetzij nadeelcompensatie. Overigens beoogt artikel 6 aansluiting te zoeken bij de historisch gegroeide praktijk en werkwijze bij het waterschap. Omdat met het in het leven roepen van deze regeling geen wijziging in de bestaande praktijk en werkwijze ten aanzien van verzekeringsclaims wordt beoogd, kan de afwikkeling van schadeclaims via de verzekering na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling onverkort worden voortgezet.]
[Toelichting: Wil er gesproken kunnen worden van onevenredige schade, dan moet deze schade (tenmin¬ste) buiten het (normale) maatschappelijke risico vallen.
Het rechtmatig toebrengen van nadelen die daarbinnen vallen levert in beginsel geen schending van het egalité-beginsel op, zodat deze nadelen ten laste van de benadeelde dienen te blijven. Bij het normaal maatschappelijk risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat geen uitzicht op de vorm en omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zal concretitiseren en de aard en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. Het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld aan de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis, als aan de ernst en de omvang van het nadeel, en soms ook aan het getroffen belang.
Aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis
Het eerste gezichtspunt betrekt het normaal maatschappelijk risico op de schadeveroorzakende gebeurtenis. Uitgangspunt daarbij is dat het leven in een samenleving als de onze meebrengt dat men er rekening mee moet houden dat de overheid ter uitvoering van de op haar rustende taak, een groot aantal verschillende maatregelen neemt die zij in het algemeen belang acht, maar die een krenking kunnen inhouden van het eigen, persoonlijke belang van één of meer bepaalde individuele rechtssubjecten, zonder dat daar compensatie in geld of anderszins tegenover staat. Er kunnen zich echter feiten en/of omstandigheden voordoen waardoor een individueel belang tengevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het uit die maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet te laste van betrokkenen dient te blijven.(bijv. KB 20 november 1992, AB 1993, 202. )
Veel van de nadeelcompensatierechtspraak heeft betrekking op ingrepen van overheidswege in de infrastructuur (feitelijke maatregelen als aanleg, onderhouds- of verbeteringswerkzaamheden of juridische maatregelen met betrekking tot landwegen, waterwegen, dijken etc.). De daardoor veroorzaakte nadelen worden in beginsel "als een normale maatschappelijke ontwikkeling" beschouwd, waarmee een ieder geconfronteerd kan worden. (AG 27 augus¬tus 1990, BR 1991, p. 283; AR 22 november 1983, AB 1984, 154; KB 16 april 1991, AB 1992, 250; KB 23 januari 1995, AB 1995, 267; KB 19 mei 1995, AB 1995,444; ABRS 15 oktober 1998, JB 1998, 278; ABRS 23 septem¬ber 1996, BR 1998, p.303-308; AG 23 maart 1989, AB 1989, 428; AG 28 november 1991, BR 1992, p. 773; ABRS 26 oktober 1995, AB 1996, 297; ABRS 23 september 1996, BR 1998, p.308-313. )
Doorkruising van gewekte verwachtingen
Individuele rechtssubjecten kunnen en mogen dus niet de gerechtvaardigde verwachting koes-teren dat de eigen belangen nimmer zullen worden gekrenkt ten faveure van het algemeen belang. Dat is slechts in uitzonderingsgevallen an¬ders. Een uitzondering kan zich voordoen wanneer de daartoe bevoegde (overheids-)instantie onvoorwaardelijk en op rechtens binden¬e wijze heeft verklaard dat een bepaalde situatie ongewijzigd zal blijven, althans bij betrokkene het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat zij niet op een bepaalde wijze zou ingrijpen. In dat geval behoeft men uiteraard geen rekening te houden met mogelijke nadelige veranderingen in die situatie. Indien het bestuur om zwaarwegende reden besluit andere belangen te laten prevaleren, kunnen de rechtszekerheid en de daarmee corresponderende individuele belangen onder omstandigheden worden opgeofferd aan dit zwaarwegende belang, mits het veroorzaakte onaanvaardbare, buiten het maatschappelijk risico vallende nadeel wordt vergoed.(KB 11 januari 1973, AB 1974,173, Gst. 6238, AA 1973,p.353; AR 23 november 1984, BR 1985, p. 471; VAR 22 januari 1985, AB 1986, 278; Bindend Advies Raad van State van 19 juni 1989, AB 1989, 550 ; CBB 14 juli 1993, AB 1994, 245.) Onder omstandigheden kan ook het verzaken van een informatieverplichting door de overheid tot een nadeelcompensatieverplichting leiden.(AR 8 juni 1984, AB 1985,188; AR 17 april 1989, AB 1990,35.)
De nadelige gevolgen van maatregelen, die als een normale maatschappelijke ontwikkeling moeten worden beschouwd, behoren in beginsel voor rekening van betrokkenen te blijven. Soms komt echter betekenis toe aan de ernst van het nadeel. De schade moet vanuit deze optiek bezien voldoende ernstig zijn wil deze buiten het normaal maatschappelijk risico vallen. Wanneer de betreffende overheidsmaatregel ertoe leidt dat een bedrijf ter plaatse niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij maatregelen worden getroffen waarmee aanzienlijke bedragen zijn gemoeid, kan dat bijdragen aan het oordeel dat de door de maatregel veroorzaakte schade niet kan worden geacht te behoren tot het voor het betrokken bedrijf als normaal te beschouwen bedrijfsrisico.( AR 22 november 1983, AB 1984,154; BR 1983,p.230, HR 18 januari 1991, AB 1991, 241). Schade voor een individueel bedrijf, die slechts over een korte periode wordt geleden en voor het getroffen bedrijf geen duurzame gevolgen van betekenis heeft moet als een normaal bedrijfsrisico worden beschouwd.(vergelijk HR 11 november 1994, NJ 1995, 152.)
Mogelijkheid om nadeel door te berekenen
Onder omstandigheden komt voorts betekenis toe aan het feit dat gedupeerde de schade, die hij vergoed wenst te zien, heeft verdisconteerd, of heeft kunnen verdisconteren in de prijzen, die hij aan diens afnemers in rekening brengt. Indien zulks zonder noemenswaardig nadeel kan geschieden, kan geconcludeerd worden dat de gestel¬de schade zich niet heeft voorgedaan, of althans dat deze niet zodanig ernstig is dat deze het normale risico overschrijdt. (ABRS 26 oktober 1995, JB 1996, 13 en ABRS 23 september 1996 ; KB 10 januari 1986, AB 1986,449;BR 1986,435; KB 2 april 1985,AB 1985, 415.)
In absolute zin geringe schade
In andere rechtspraak wordt rekening gehouden met aard en omvang van het nadeel. (AR 24 oktober 1983, BR 1984,p. 424.) In absolute zin geringe schades komen naar veelal wordt aangenomen niet voor vergoeding in aanmerking.(ABRS van 22 december 1995, AB 1996, 250; AR 29 juni 1987, AB 1988, 262; AG 27 augustus 1990, BR 1991, p. 283.)
In relatieve zin geringe schade
Ook in relatieve zin geringe schades kunnen tot het normale maatschappelijke risico gerekend worden. Wanneer de schade relatief gering is in verhouding tot de schade waarmee benadeelde redelijkerwijs rekening kon houden toen hij besloot om in het geschade belang te investeren, valt deze schade binnen het normaal maatschappelijk risico. Hetzelfde geldt indien de schade wordt bezien in verhouding tot de normale economische bedrijfsrisico's waarmee een ondernemer rekening heeft te houden, of in verhouding tot normaliter als gevolg van een bepaald soort maatregelen te lijden schade.(KB 11 mei 1989, AB 1990,20.) Onder omstandigheden kan ook betekenis worden toegekend aan de omvang van de omzetderving in verhouding tot de totale omzet.(KB 28 juni 1985, BR 1986, p.49; AR 9 juli 1990, BR 1991, p. 144; AR 10 januari 1985,AB 1985,256.)
Bij de beoordeling van de vraag, of een nadeel al dan niet gerekend moet worden tot het "normale", voor rekening van de benadeelde komende risico, wordt rekening gehouden met
de aard van het belang waarin de benadeelde getroffen wordt. Daarbij wordt met name een onderscheid gemaakt tussen ondernemersbelangen en particuliere belangen.
In dat verband wordt doorgaans aangenomen dat een ondernemer ook normale bedrijfs- of ondernemersrisico's heeft te dragen. Dit kan meebrengen dat slechts een beperkt deel van de totale omzetschade voor een beperkt tijdvak redelijkerwijs niet ten laste van de ondernemer behoort te blijven.(AG 30 januari 1991, BR 1991, p. 920.) Omrijschade wordt bij sommige bedrijven geacht inherent te zijn aan de normale bedrijfsactiviteiten.(AG 10 oktober 1988, BR 1989, p. 125. ) Ook wordt wel aangenomen dat het (bedrijfsmatig) houden van vee nu eenmaal het risico van ziekte van dat vee insluit. Maatregelen ter bestrijding van zodanige ziekte moeten daarom gerekend worden tot de normale bedrijfsschade van een veehouder. Slechts indien geoordeeld zou moeten worden dat de geleden schade de normale bedrijfsrisico's overstijgt kan er aanleiding bestaan om schade te vergoeden.(ABRS 30 maart 1995, AB 1995, 375 ) Daarnaast kan ook de abnormale gevoeligheid van het geschade belang, de gevaarzettende functie van dit belang en/of de beperkte maatschappelijke waardering van het geschade belang bijdragen aan het oordeel dat de belanghebbende een groter risico heeft te dragen.
Voordelige positie waarin betrokkene als gevolg van overheids¬han¬delen verkeerde
Indien een belanghebbende als gevolg van de opstelling van de overheid in een voordelige positie verkeerde, bijvoorbeeld omdat hij geen vergoeding behoefde te betalen voor het gebruik van overheidsgronden, of omdat hij minder behoefde te betalen dan anderen, kan dat een factor zijn die mede bepalend is voor het aan de belanghebbende toerekenbare risico, in die zin dat meer risico aan hem toerekenbaar is .(AR 21 februari 1991,AB 1992, 263; ABRS 26 oktober 1995, JB 1996, 13; ABRS 23 september 1996, AB 1996, 459). ]
[Toelichting: Met onevenredige schade doelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op schade die niet alleen buiten het maatschappe¬lijke risico valt, maar tevens op een beperkte groep burgers of instellingen drukt. De kring van getroffenen moet beperkt en duidelijk bepaalbaar zijn. Het moet gaan om schade die een gelijke behandeling van de rechtsgenoten verstoort doordat de schade bij een of enkele personen of een kleine groep van personen terecht komt, terwijl anderen in een min of meer gelijke positie niet getroffen worden. Indien het nadeel een grotere groep van personen treft is er in beginsel geen sprake van onevenredig
nadeel, en bestaat er dus geen aanleiding voor het toekennen van nadeelcompensatie (HR 18 januari 1991, AB 1991, 241 ). ]
[Toelichting: Bij de beantwoording van de vraag, of een nadeel redelijkerwijs ten laste van benadeelde behoort te blijven komt bij nadeelcompensatie grote betekenis toe aan een (hypothetische) recontructie van hetgeen waarmee belanghebbende voorafgaande aan de gebeurtenis waarop de (eventuele) aansprakelijkheid berust redelijkerwijs rekening kon en behoore te houden. Met name is het van belang te reconstrueren met welke risico's belanghebbende op het moment dat hij besliste omtrent het al dan niet investeren in - kort gezegd - het (nadien) geschade belang, en vervolgens tot het moment waarop de schadeoorzaak zich voordeed, onder de toenmalige omstandigheden redelijkerwijs rekening kon houden. De risico's waarmee hij redelijkerwijs, bij het doen van deze investeringsbeslissing en daarna rekening kon houden wordt hij in beginsel geacht te hebben aanvaard. Deze risico's blijven dan ook voor zijn rekening (HR 24 november 1995, RvdW 1995, 251 C).
Of in een concreet geval risico-aanvaarding wordt aangenomen hangt in sterke mate af van het handelen of nalaten van de belangheb¬bende zelf. De belanghebbende zal zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment bepaalde kosten te maken of investeringen te doen, of hiervan af te zien. Hij zal bij het nemen van een beslissing daaromtrent rekening hebben te houden met hetgeen op dat moment in de concrete omstandigheden van het geval, naar objectieve maatstaven en met inachtneming van de op het concrete geval toepasselijke ervaringsregels, voorzienbaar is. Indien belanghebbende daarnaast nog beschikt over extra informatie, dan moet hij daar¬mee uiteraard ook rekening houden bij het nemen van zijn beslis-singen. Doet hij dat niet, of in onvoldoende mate dan komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening. Daar staat tegenover dat indien belanghebbende, voorafgaande aan het investerings-moment op adequate wijze informatie heeft ingewonnen bij de betrokken overheid omtrent de te verwachten maatregelen of ontwikkelingen en hij op grond van de verstrekte inlichtingen geen rekening behoefde te houden met de later genomen maatregelen, hij niet geacht kan worden deze maatregelen en de daaruit voortvloeiende schade te hebben aanvaard.(VAR 16 februari 1984, AB 1984,422. ) Bij dit alles wordt uitgegaan van hetgeen van een (geobjectiveerde) belanghebbende, die zich van de mogelijkheden en zijn belangen bewust is, had mogen worden verwacht onder de destijds geldende omstandigheden. Wie bijvoorbeeld vergunning heeft gekregen voor een bepaalde activi¬teit, moet begrijpen dat zo een vergunning geen eeuwigheidswaarde heeft en dat er altijd de mogelijkheid is dat zij wordt beëindigd. Wie reeds vele jaren een werk op grond van een opzegbare of intrekbare vergun¬ning heeft, dient te beseffen, dat er een tijd zal komen, waarop de situatie beëindigd of gewijzigd moet worden en dat het risico van intrekking groeit naarmate de tijd verstrijkt. Veelal komt beslissende betekenis toe aan hetgeen waarmee de vergunning-verlenende overheid ten tijde van de vergunning¬verlening redelijkerwijs rekening behoorde te houden, meer in het bijzonder aan de periode die het bestuursorgaan op dat moment kon overzien ]
[Toelichting: Het artikel spreekt voor zich. De voorzienbaarheid kan betrekking hebben op verschillende aspecten:
- de aard van de concrete maatregel die uiteindelijk genomen werd, en/of
- het tijdstip waarop die maatregel genomen wordt,
- de concrete plaats waar de maatregel genomen wordt;
- de wijze van uitvoering daarvan;
- of de aard en omvang van de daaruit voor hem voortvloeiende schade.
De opsomming is niet limitatief bedoeld.Schade voortvloeiende uit zodanig optreden komt in beginsel niet voor vergoeding in aan-merking. Of een bepaald optreden in de lijn der verwachtingen ligt kan afhankelijk zijn van bijvoorbeeld de plano¬logische ontwikkelingen in een bepaald gebied, maatschappelijke ontwikkelingen, het (waterhuishoudkundig) beleid van de overheid. Zo liggen reconstructie werkzaamheden, het afsluiten of het verleggen van wegen, het uitbaggeren van wateren, de bouw van vaste oeververbindingen, het versterken van dijken, en dergelijke in beginsel in de lijn der verwachtingen. Zij zijn immers niet meer dan een logisch gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen en derhalve voor een ieder kenbaar.
Er zijn echter situaties denkbaar waarin weliswaar het schadeveroorzakend optreden in de lijn der verwachtingen ligt, doch belanghebbende desondanks geacht moet worden er geen reke-ning mee te hebben kunnen houden. Deze situatie zal zich voordoen indien het optreden van een abnormale omvang is, een sterk afwijkende reikwijdte heeft of qua gevolgen bijzonder ingrijpend is. Tot deze categorie van gevallen kan onder bepaalde omstandigheden worden gerekend de schade voortvloeiende uit de op grond van artikel 11, eerste lid, Waterstaatswet 1900 rustende ontvangst- (en verspreidings)plicht van de aangeland voor bij het onderhoud aan wateren vrijkomende specie. In bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat zodanig grote hoeveelheden specie vrijkomen dat het handhaven van de ontvangst- (en verspreidings-plicht) niet zonder meer aanvaardbaar is. In dat geval kan het redelijk zijn dat het waterschap de betreffende aangeland een schadevergoeding toekent.
Voorts kan het schadetoebrengende optreden niet of slechts ten dele niet in de lijn der verwachtingen liggen, maar had de benadeelde er in het concrete geval toch rekening mee kunnen en behoren te houden. Eigen schuld, risicoaanvaarding en dergelijke bepalen in hoeverre benadeelde nog rekening kon en behoorde te houden met het schadeveroorzakende optreden.]
[Toelichting: Van passieve risico-aanvaarding is sprake wanneer de benadeelde ervan heeft afgezien passende (aanpassings-)maatregelen te nemen vanaf het moment dat hij redelijkerwijs rekening moest, of althans in voldoende mate rekening kon houden met de mogelijkheid dat zaken waarbij hij een belang heeft, in de toekomst door bepaalde overheidsmaatregelen zouden kunnen worden aangetast. Hij wordt alsdan geacht de schade die hij vervolgens lijdt, en die hij had kunnen voorkomen door tijdig te handelen (passief) te hebben aanvaard. (KB 29 december 1988, AB 1989, 90; AG 7 december 1993, BR 1994, p. 680; ABRS 25 juli 1994, BR 1995, p. 596;ABRS 22 augustus 1994, BR 1995, p. 515 )]
[Toelichting: Een (potentieel) benadeelde moet alle maatregelen nemen ter beperking of voorkoming van de schade voortvloeiende uit rechtmatig overheidsoptreden, voorzover dat voor hem mogelijk is en redelijkerwijze van hem kan worden ge¬vergd. Indien niet aan de verplichting tot schade-beperking wordt vol¬daan is er geen aansprakelijkheid voor de meer¬dere schade die daarvan het gevolg is. De omvang van de schadebeperkingsplicht wordt beperkt door de redelijkheid.
De redelijke kosten van de maatregelen komen voor de rekening van de veroorzaker van de schade. Slechts die maatregelen komen voor vergoeding in aanmerking die nodig en passend zijn om de schade te voorkomen of te beperken. De maatregelen die niet nodig zijn, of niet geschikt zijn om het nadeel te beperken vallen buiten de vergoedingssfeer. Uiteraard mogen de kosten van de beperkende maatregelen de omvang van de te beperken schade niet te boven gaan. ]
[Toelichting: Gedacht kan worden aan de economische waarde van vrijgevallen arbeid, of - bij winkels welke deel uitmaken van een keten van winkels van dezelfde ondernemer - van de opbrengst van overloop van klanten naar die andere winkels. Ook de omstandigheid dat de benadeelde anderszins gebaat is bij het schadeveroorzakende besluit kan tot mindering van de schade-vergoeding leiden.Heeft een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan wordt de waarde van dat voordeel in mindering gebracht op de schade, die voor vergoeding in aanmerking komt.(KB 27 februari 1984, AB 1985,443; CBB 14 juli 1993, AB 1994, 245.)
Veelvoorkomende posten die voor verrekening in aanmerking komen zijn "rente vrijkomend kapitaal", voordelen wegens ‘vrijkomende arbeid' en aftrek ‘nieuw voor oud '. ]
[Toelichting: Inmiddels is in de rechtspraak aanvaard dat de kosten van deskundigenbijstand, waaronder mede kunnen zijn begrepen de kosten van rechtsbijstand, onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.(ABRS 23 september 1996, BR 1998, p. 303 en ABRS 1 augustus 1997, AB 1998, 37. ) Indien om vergoeding van deze kosten verzocht wordt ligt de vraag voor, of het in het concrete geval redelijk was dat verzoeker deskundigen-bijstand van de desbetreffende deskundige inriep, en of de omvang van de daarmee gepaard gaande kosten redelijk is te achten. Bij deze beoordeling zal onder meer een rol kunnen spelen, of en in hoeverre het onderzoek door het waterschapsbestuur, met behulp van een onafhankelijke deskundigencommissie, in het concrete geval al dan niet een actieve inbreng van degene die om vergoeding vraagt vergt, en of, en zo ja in hoeverre de ingeroepen deskundigen-bijstand heeft bijgedragen aan de vaststelling van een geobjectiveerde schadevergoeding. Voor toekenning van zodanige bijdrage kan ingevolge de planschadejurisprudentie aanleiding bestaan, indien het inschakelen van deskundigen redelijkerwijs noodzakelijk was teneinde tot een geobjectiveerde waardebepaling te komen. Wanneer a) een procedureregeling, zoals de onderhavige, voorschrijft dat, indien om schadevergoeding is verzocht, als regel advies moet worden gevraagd aan een onafhankelijke deskundige en b) betrokkene zonder dit advies af te wachten een eigen adviseur inschakelt én c) het advies van de onafhankelijke deskundige objectief is en op zorgvuldige wijze is tot stand gekomen, dienen de kosten van de eigen adviseur voor rekening van verzoeker te blijven.(ABRvS 27 september 1999, Gst. 7117.6; ABRvS 4 februari 2000, Gst. 7117.8)]
[Toelichting: Een vergoeding in de vorm van wettelijke rente voor schade veroorzaakt door te late uitbe¬taling van de schadevergoeding deel uitmaken van de toe te kennen schadevergoeding. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het bur¬gerlijk recht, in dier voege dat het bepaalde in artikel 6:119 BW wat de wijze van berekening van wettelijke rente betreft van overeenkomstige toepassing wordt geacht. Het tijdstip waarop de rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het bestuursorgaan dat over de schadevergoeding dient te beslissen.(ABRS 29 sep¬tember 1994 BR 1995, p. 517; ABRS 6 februari 1995, BR 1995, p. 864. ) ]
[Toelichting: De benadeelde dient een verzoek om schadevergoeding zo spoedig mogelijk in te dienen.
Het moet uit bestuurlijk oogpunt ongewenst worden geacht dat nog verzoeken om schade-vergoeding worden ingediend jaren nadat het nadeel gebleken is. Het is niet mogelijk voor
alle gevallen een vaste termijn te bepalen waarbin¬nen de aanvraag tot nadeelcompensatie moet zijn ingediend. Soms zal schade zich pas na langere tijd voordoen, bijvoorbeeld in geval van zettingschade. In¬dien een vaste termijn voor indiening van de aanvraag zou worden bepaald zou dat als onredelijk gevolg hebben dat velen niet op basis van deze regeling een aanvraag zouden kunnen indie¬nen. In geval dat al direct bij het betref¬fende optreden blijkt dat nadeel wordt toegebracht is het niet redelijk dat langer dan nodig met het indienen van de aanvraag wordt gewacht. Dit is met name van belang in verband met het rechtszekerheidsbeginsel. In dit stelsel worden gevolgen verbonden aan het achterwege laten van enig handelen vanaf het moment dat de
belanghebbende in actie kon komen teneinde de verlangde schadevergoeding te verkrijgen. De termijn voor indiening van een verzoek begint in het algemeen te lopen wanneer redelijkerwijze kan wor¬den gezegd dat op de geldende voorschriften tezamen met het vervuld zijn van de daarin gestelde feitelijke voorwaarden in beginsel een financiële aanspraak kan worden gebaseerd. In de leden twee en drie is dit stelsel nader uitgewerkt voor de nadeelcompensatie-praktijk. ]
[Toelichting: In dit artikel worden nadere regels gegeven voor het indienen van een verzoek om schade-vergoeding. Op het indienen van zodanig verzoek is uiteraard Hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daarnaast zijn op het schadevergoedingsverzoek toegesneden bepalingen opgenomen.
Naast de in lid 1 genoemde vereisten waaraan een verzoek om nadeelcompensatie moet voldoen, stelt art. 4:2 Awb eisen aan het indienen van een verzoek. Van een verzoeker wordt verlangd dat hij alle gegevens, van welke aard dan ook, verschaft die het bestuur nodig heeft voor het beoordelen van de gegrondheid van het verzoek.
In de aanvraag moet worden aangegeven wat de aard en omvang is van het geleden nadeel. Indien mogelijk moet een gespecificeerde opgave van de schade worden overlegd. Dat bedrag behoeft niet hetzelfde te zijn als de totale geleden schade, alleen al omdat in de vergoeding daarvan deels voorzien kan zijn door een andere compensatieregeling.
Het bestuur bevestigt de ontvangst van het verzoek zo spoedig mogelijk. In verband met het bepaalde in artikel 4:14 Algemene wet bestuursrecht zal verzoeker worden ingelicht over de met de behandeling van het verzoek gemoeide termijnen. ]
[Toelichting: Deze bepaling gaat ervan uit dat het niet steeds nodig is om voor alle gevallen uitgebreid onderzoek te doen naar de feiten of de toedracht achter het ontstaan van de geclaimde schade.
Indien niet voldaan is aan de eisen voor het in behandeling nemen van het verzoek, of indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van het verzoek, terwijl verzoeker in de gelegenheid is gesteld het verzoek aan te vullen, wordt het verzoek niet in behandeling genomen. Dit komt overeen met het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht.
Dit lid legt vast dat indien en voorzover de schade naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur zijn oorzaak vindt in een onrechtmatige overheidsdaad, het verzoek zonder nader onderzoek wordt afgewezen, omdat het in dat geval kennelijk niet voor (verdere) afwikkeling op basis van deze regeling in aanmerking komt.
De bepaling strekt er toe duidelijk te maken dat een verzoek om schadevergoeding dat niet steunt op een rechtmatige overheidsdaad als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen.
De onderhavige regeling heeft immers uitsluitend betrekking op schade die het gevolg is van een rechtmatige schadeoorzaak. Deze regeling voorziet niet in vergoeding van schade waaraan een onrechtmatige daad of wanprestatie ten grondslag is gelegd. Wel dient de verzoeker bij toepassing van het tweede lid zo mogelijk te worden gewezen op de eventuele andere wegen die open staan om zijn schade vergoed te krijgen.
Bijzondere aandacht verdient het geval waarin nog niet vaststaat dat de schadeoorzaak voor rechtmatig moet worden gehouden, omdat nog niet onherroepelijk is beslist op een aanhangig gemaakt beroep. Ook dan wordt het verzoek om schadevergoeding wegens kennelijke ongegrondheid afgewezen. Er is immers niet voldaan aan het vereiste van de rechtmatigheid van de schadeoorzaak. Overigens laat dit onverlet dat de verzoeker een herhaald verzoek kan indienen wanneer wel aan dit vereiste is voldaan. Hetzelfde geldt overigens zolang nog een bestuursrechtelijk rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de schadeoorzaak.
Ook wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 18, lid 3 en wanneer een verzoek niet tijdig is ingediend, is nader onderzoek niet nodig.
In het derde lid is neergelegd dat een verzoek zonder nader onderzoek kan worden afgewezen, indien en voor zover het na het verstrijken van de van toepassing zijnde verjaringstermijn (vijf c.q. twintig jaar) is ingediend. Deze bepaling strookt met hetgeen in het Burgerlijk Wetboek is geregeld op het punt van verjaring (artikel 3:310 BW), en stuiting van de verjaring (art. 3:316 ev. BW).
Indien een verzoek naar het oordeel van het bestuur kennelijk ongegrond is, wordt het zonder nader onderzoek afgewezen. Daarvan is bijv. sprake wanneer aanstonds, dat wil zeggen bij een summier onderzoek, duidelijk is dat het geleden nadeel niet door het bestuur veroorzaakt is. Ook in gevallen waarin verzoeker onvoldoende aannemelijk weet te maken dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de door hem als schadeoorzaak aangeduide overheids-maatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven, kan er aanleiding bestaan het verzoek als kennelijk ongegrond af te wijzen.
Kennelijk ongegrond is voorts het verzoek betreffende een schade waarvan de vergoeding, anderszins is verzekerd.
Indien reeds na summier onderzoek blijkt dat de aan¬vraag niet kan worden gehono¬reerd, dan wel zonder nader onderzoek kan worden toegewezen is sprake van kennelij¬ke ongegrondheid respectieve¬lijk kennelij¬ke gegrondheid van de aan¬vraag. De kenne¬lijke (on)gegrond¬heid van de aan¬vraag moet duidelijk zijn zonder dat nader op de in¬houdelijke merites van de zaak wordt inge¬gaan.
Als het bestuur van mening is dat het verzoek buiten het bereik van deze regeling valt, dan kan het verzoek zonder nader onderzoek worden afgewezen. Indien niet duidelijk is of een verzoek betrekking heeft op schade uit een rechtmatig of een onrechtmatig overheidshandelen, heeft de burgerlijke rechter daarover het laatste woord.
Omdat artikel 18 uitsluitend het oog heeft op eenvoudige gevallen, waarin (vrijwel) onmiddel-lijk duidelijk is welke beslissing moet worden genomen, zijn in het vijfde lid enkele bepalingen van de regeling niet van toepassing verklaard. Het betreft de bepalingen die betrekking hebben op de advisering door de commissie en op de verplichting de verzoeker te horen alvorens het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen. De naleving hiervan heeft in de situatie waarop artikel 18 ziet, geen toegevoegde waarde.]
[Toelichting: Op grond van deze bepaling is het Dagelijks Bestuur bevoegd om een verzoek af te doen zonder voorafgaand advies in te winnen van de adviescommissie indien de totale schade, waarvan vergoeding wordt gevraagd niet meer dan 5.000 euro bedraagt.
Het wordt derhalve niet nodig, noch wenselijk, geacht om ieder verzoek, ongeacht de hoogte van de geclaimde schade, in alle gevallen steeds ter nadere advisering aan de adviescommissie voor te leggen.
Het artikel beoogt de slagvaardigheid en de vlotte voortgang van de afhandeling van verzoeken te waarborgen in situaties waarin sprake is van schade van een relatief geringe omvang.
[Toelichting: Eerste en tweede lid
Indien geen toepassing kan worden gegeven aan het bepaalde in artikel 18, onderscheidenlijk artikel 19, wordt het verzoek in handen gesteld van de adviescommissie. Deze commissie heeft tot taak het waterschapsbestuur te adviseren inzake de op het verzoek te nemen beslissing.
Gelet op de aard van de te nemen beslissingen en de gevolgde bestuurspraktijk dient de commissie uit onafhankelijke deskundigen te bestaan.
In algemene zin valt op te merken dat het inschakelen van een adviescommissie bij de behandeling van zaken als de onderhavige bijdraagt aan een zorgvuldige voorbereiding van de te nemen beslissingen en daarmee aan de legitimiteit daarvan voor de betrokken burgers.
De regeling gaat ervan uit dat de adviescommissie in beginsel uit drie leden bestaat.
Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat de beslissing van het bestuur tot instelling van een commissie een voorbereidingshandeling is waartegen, gelet op het bepaalde in artikel 6:3 Awb, geen bezwaar mogelijk is, en bij de administratieve rechter geen beroep kan worden ingesteld. ]
[Toelichting: Eerste en tweede lid
Het bepaalde in het eerste en tweede lid stemt overeen met hetgeen in de Algemene wet bestuursrecht wordt geregeld voor gevallen waarin een persoon of college bij of krachtens wettelijk voorschrift is belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten (Afdeling 3.3. Awb). In het eerste lid wordt geregeld dat het bestuur aan de commissie de gegevens verschaft die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak.
Tot die gegevens behoren niet alleen het verzoek met de daarbij behorende, eventueel later toegevoegde, bescheiden, maar ook de zich onder het bestuur bevindende gegevens over de schadeoorzaak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing (art. 3:7 lid 2 Awb).
Het tweede lid legt een soortgelijke verplichting op aan de verzoeker. Ook hij dient de gegevens te verschaffen die de commissie nodig heeft voor een goede vervulling van haar taak. De verzoeker zal waarschijnlijk al gegevens hebben overgelegd bij het indienen van zijn verzoek, maar het is niet onmogelijk te achten dat de commissie het overleggen van nadere gegevens nodig vindt.
Het derde lid stelt de commissie in de gelegenheid inlichtingen in te winnen bij derden. Indien daarmee kosten zijn gemoeid, bijv. omdat een deskundigenadvies wordt gevraagd, is met het oog op die kosten voorafgaande instemming van het bestuur nodig. Het vierde lid maakt het de commissie mogelijk de situatie ter plekke in ogenschouw te nemen. Nu de onderhavige regeling niet op een wettelijke grondslag berust, komt haar uiteraard niet de bevoegdheid toe plaatsen te betreden tegen de wil van de rechthebbende.
De regeling van het derde en vierde lid komt overeen met hetgeen in de bestuurspraktijk gebruikelijk is.( bijv. artikel 25 van de Monumentenwet 1988.) ]
[Toelichting: De adviescommissie adviseert over de op het verzoek te nemen beslissing en of er sprake is van nadeel dat redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de aanvrager behoort te blijven. De commissie stelt daartoe een onderzoek in naar de schadeoorzaak, de schadeomvang, de aansprakelijkheid en de vraag of de vergoeding van schade niet, of niet voldoende anderszins
is verzekerd, of had kunnen worden verzekerd. Wanneer blijkt dat nadeel niet veroorzaakt is als gevolg van een rechtmatig besluit of een rechtmatige handeling, dan behoeven de andere vragen niet meer beantwoord te worden. Voorts zal het niet nodig zijn de omvang van de schade nauwkeurig te bepalen als bijvoorbeeld duidelijk is dat de schade vanwege verzeker-baarheid of maatschappelijk risico redelijkerwijs ten laste van de verzoeker behoort te blijven.
Aan de adviescommissie kan de opdracht worden gegeven rekening te houden met het ter zake door het Rijk, de provincie of het waterschap gevoerde beleid, mits een zorgvuldig onderzoek daardoor niet wordt belemmerd.
Het tweede lid brengt tot uitdrukking dat het advies van de commissie, indien het nadeel voor vergoeding in aanmerking komt, mede de omvang en vorm van de schadevergoeding betreft. De commissie kan ook maatregelen (in natura) voorstellen die geschikt zijn om de schade te beperken of ongedaan te maken.]
Het waterschapsbestuur beslist binnen zes weken na ontvangst van het advies van de commissie op het verzoek. Deze termijn is in overeenstemming met wat gebruikelijk is in vergelijkbare procedures. De bepaling sluit aan bij de beslistermijnen, zoals vastgelegd in de Nadeelcompensatieregeling Schaphalsterzijl, de Nadeelcompensatieregeling Hoornse Vaart en de Regeling schadevergoeding waterbergingsgebieden waterschap Noorderzijlvest 2004.
Wanneer toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 18, onderscheidenlijk 19 van deze regeling dient het bestuur binnen acht weken na de ontvangst van het verzoek een beslissing te nemen. Deze bepaling geldt uitsluitend voor gevallen waarin het mogelijk is om een standpunt ten aanzien van het verzoek in te nemen zonder daarbij nader onderzoek te verrichten of de adviescommissie te raadplegen.
Eén en ander is in overeenstemming met het bepaalde in Afdeling 4.1.3 Algemene wet bestuursrecht. In artikel 4:15 Awb wordt de beslistermijn opgeschort gedurende de periode
die een verzoeker wordt gelaten voor het alsnog verschaffen van de benodigde gegevens. Artikel 4:14 Awb maakt het mogelijk de termijn met een redelijke termijn te verlengen indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven.
Artikel 4:7 van de Awb schrijft voor dat de aanvrager in bepaalde gevallen in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, indien en voorzover het bestuursorgaan voornemens is een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk af te wijzen. Het derde lid van artikel 23 van deze regeling beoogt in aansluiting hierop een toegespitste regeling te geven voor de nadeelcompensatiepraktijk. Zij heeft, buiten de reeds in artikel 4:7 Awb bedoelde gevallen, echter niet de bedoeling of strekking verdergaande verplichtingen voor het waterschapsbestuur in het leven te roepen. ]
[Toelichting: In artikel 24 is voorzien in de mogelijkheid van bevoorschotting. Een bevoorschottingsregeling
is essentieel voor een adequate nadeelcompensatieregeling. Bevoorschotting kan onder meer strekken ter beperking van de schade.
De verzoeker, die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 5 en wiens belang vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend, kan het bestuur verzoeken hem een voorschot te verlenen. Indien het verzoek wordt behandeld met voorafgaande advisering door de adviescommissie, maakt de mogelijkheid tot het verlenen van een voorschot onderdeel uit van het door de commissie uit te brengen advies. Indien het bestuur beslist tot toekenning van een voorschot wordt daarmee geen aansprakelijkheid erkend. Het voorschot kan volgens deze regeling uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald. Het bestuur kan daarvoor zekerheidsstelling, bij voorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen. Daarbij moet betrokken worden de vraag naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling van het voorschot.
Een beslissing omtrent bevoorschotting kan, anders dan de beslissing omtrent schadevergoeding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, worden genomen vóórdat het schadeveroorzakende besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Bij de beoordeling van de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat verzoeker naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding kan betrokken worden of het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit naar redelijke verwachting rechtens onaantastbaar zal worden en of verzoeker dientengevolge schade zal lijden die op de voet van artikel 5 voor vergoeding in aanmerking zal komen.
Een verzoek om bevoorschotting dient ook te worden onderscheiden van een verzoek om vergoeding van schade die verzoeker lijdt als gevolg van een handeling van het bestuur in het kader van de voorbereiding van een eventueel te nemen besluit.
Het Dagelijks Bestuur kan een ten onrechte verleend voorschot eventueel wegens onverschul-digde betaling terugvorderen. ]
[Toelichting: Uit een oogpunt van rechtszekerheid is in deze bepaling vastgelegd binnen welke termijn na het nemen van de beslissing op het verzoek het waterschapsbestuur als regel zal overgaan tot uitbetaling van de toegekende schadevergoeding. Uiteraard dient op het uit te keren bedrag een eventueel in een eerder stadium verstrekt voorschot in mindering te worden gebracht.]
[Toelichting: Op grond van deze bepaling heeft het waterschapsbestuur de mogelijkheid een reeds genomen beslissing, waarbij een zeker bedrag aan schadevergoeding aan de verzoeker is toegekend, naderhand in te trekken of te wijzigen, zulks op basis van de in het eerste lid aangeduide feiten en omstandigheden. Aangezien de beslissing tot intrekking of wijziging van een eerdere beslissing tot (volledige of gedeeltelijke) toekenning van schadevergoeding vanuit het gezichtspunt van de verzoeker kan worden opgevat als een voor hem nadelige, belastende beschikking, is in het tweede lid een voorafgaande hoorverplichting opgenomen. Krachtens het derde lid kan het Dagelijks Bestuur de eventueel in eerste instantie teveel betaalde schade-vergoeding wegens onverschuldigde betaling terugvorderen.]
[Toelichting: Vanzelfsprekend vormt het vigerend beleid van het waterschap het uitgangspunt bij de beoordeling van verzoeken om toekenning van schadevergoeding ingevolge deze regeling. Daarbij kan het niet alleen gaan om het beleid, zoals verwoord in het Waterbeheerplan Noorderzijlvest 2003-2007, maar ook om beleid, dat is vastgelegd in afzonderlijke documenten. Als zodanig kunnen bijvoorbeeld worden genoemd:
- het beleid, zoals vastgelegd in de Regeling verbreding van dammen en bruggen in/over hoofdwatergangen.
Ook de uitgangspunten voor (de intensiteit van) het onderhoud aan (hoofd)watergangen, kaden, beschoeiingen en dijken behoren tot het beleid, waarop ingevolge artikel 27 acht dient te worden geslagen. ]