Organisatie | Waterschap Noorderzijlvest |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Aansluitverordening waterschap Noorderzijlvest 2000 |
Citeertitel | Aansluitverordening waterschap Noorderzijlvest 2000 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | milieu – water |
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-07-2000 | 22-12-2009 | nieuwe regeling | 24-05-2000 Dagblad van het Noorden en Leeuwarder Courant, 2000-06-06 | Geen |
[DEFINITIEF: versie 24 mei 2000]
Aansluitverordening waterschap Noorderzijlvest
Het Voorlopig Algemeen Bestuur van het waterschap Noorderzijlvest;
overwegende dat in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 1992, 628) wordt bepaald dat het zonder vergunning verboden is met behulp van een werk afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, in oppervlaktewater te brengen;
dat in het tweede lid van voornoemd artikel wordt bepaald dat genoemd verbod niet geldt voor een lozing met behulp van een werk dat op een ander werk is aangesloten, tenzij deze indirecte lozing plaatsvindt vanuit een inrichting behorende tot een van de categorieën die zijn aangewezen in het Besluit houdende aanwijzing van soorten van inrichtingen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, en 31, vierde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 1983, 577);
dat regulering van lozingen op een openbaar riool, die niet vanuit genoemde inrichtingen plaatsvinden, geschiedt bij of krachtens de Wet milieubeheer (Stb. 1994, 80);
dat ingevolge de Wet milieubeheer de verplichting bestaat om bij de regulering van indirecte lozingen, die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, voorschriften te stellen die onder meer dienen ter bescherming van de doelmatige werking van zuiveringstechnische werken en ter bescherming van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater;
dat de samenstelling, hoedanigheid en hoeveelheid van het in het openbaar riool geloosde afvalwater wordt beïnvloed door de uitvoering en handhaving van de bij of krachtens de Wet milieubeheer gestelde voorschriften door de ingevolge die wet bevoegd gezag;
dat het in het openbaar riool ingezamelde afvalwater wordt geloosd op zuiveringstechnische werken in beheer bij het waterschap Noorderzijlvest;
alsook vanuit een oogpunt van rechtszekerheid gewenst is in een vergunning voorschriften te stellen ten aanzien van het brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen op zuiveringstechnische werken;
dat deze voorschriften enerzijds concrete verplichtingen behelzen voor de houder van de vergunning;
dat door middel van de voorschriften anderzijds wordt beoogd een concreet beoordelingskader te scheppen voor de houder van de vergunning indien deze als bevoegd gezag ingevolge de Wet milieubeheer op zijn beurt voorschriften stelt ter regulering van indirecte lozingen;
gelet op de artikelen 78 en 85 van de Waterschapswet, de artikelen 1, tweede lid, en 34 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en artikel 21.7 van de Wet milieubeheer;
vast te stellen de navolgende Aansluitverordening voor het waterschap Noorderzijlvest.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
- voor zuurstofbindende stoffen:
een inwoner-equivalent, vertegenwoordigend het verbruik van 136 gram zuurstof per etmaal;
elke in het heffingsjaar geloosde kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink;
elke in het heffingsjaar geloosde 100 gram van de stoffen arseen, cadmium en kwik.
Hoofdstuk 3 Gegevensverstrekking
Indien door de samenstelling en/of hoeveelheid van het afvalwater, dat vanuit het openbaar riool in het zuiveringstechnisch werk wordt gebracht, een verstoring van de doelmatige werking van het betreffende zuiveringstechnische werk optreedt of dreigt op te treden en/of nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater ontstaan of dreigen te ontstaan, is de houder van de aansluitvergunning verplicht op verzoek van het dagelijks bestuur onverwijld de gegevens te verstrekken die nodig zijn om de oorzaken hiervan te achterhalen.
Hoofdstuk 4 Doorvertaling voorschriften
Onverminderd het bepaalde in artikel 2, derde lid, kunnen:
met het oog op de realisering van de op het ontvangende oppervlaktewater van toepassing zijnde kwaliteitsdoelstellingen;
in de aansluitvergunning voorschriften worden gesteld ten aanzien van het brengen van
afvalstoffen vanuit het openbaar riool op het zuiveringstechnische werk. Deze voorschriften kunnen in ieder geval betrekking hebben op:
Bij het stellen van voorschriften en nadere eisen krachtens de Wet milieubeheer houdt de houder van de aansluitvergunning in ieder geval rekening met de grenswaarden en signaleringswaarden, als bedoeld in het eerste lid.
Indien bij het brengen van afvalwater vanuit het openbaar riool op het zuiveringstechnisch werk een in de aansluitvergunning opgenomen grenswaarde en/of signaleringswaarde als bedoeld in artikel 5, eerste lid, stelselmatig wordt overschreden, doet het dagelijks bestuur hiervan schriftelijk melding aan de houder van de aansluitvergunning.
Indien door het dagelijks bestuur een melding, als bedoeld in het eerste lid, is gedaan, kan aan de houder van de aansluitvergunning in ieder geval de verplichting worden opgelegd om door middel van het stellen van voorschriften en/of nadere eisen ten aanzien van nieuw aan te sluiten lozingen op het openbaar riool of ten aanzien van wijzigingen van bestaande lozingen, een toename van de geconstateerde overschrijding van de betreffende grenswaarde en/of signaleringswaarde te voorkomen.
Hoofdstuk 5 Onderzoeksverplichting
In de aansluitvergunning kunnen met betrekking tot daarbij aan te geven grenswaarden, signaleringswaarden en afvalstoffen voorschriften worden gesteld ten aanzien van het onderzoek als bedoeld in het eerste lid. Daarbij kan worden bepaald dat het dagelijks bestuur nadere eisen kan stellen met betrekking tot:
Indien vanuit het zuiveringstechnisch werk waarop is of wordt aangesloten afvalwater wordt gebracht op een oppervlaktewater ten aanzien waarvan het waterschap niet is belast met de zorg voor het waterkwaliteitsbeheer, stelt het dagelijks bestuur het openbaar lichaam dat met dit beheer is belast in de gelegenheid hem van advies te dienen met betrekking tot het ontwerp van de beschikking op een aanvraag tot verlening of wijziging van een aansluitvergunning alsmede met betrekking tot het voornemen tot het ambtshalve verlenen, wijzigen of intrekken van een aansluitvergunning.
Indien en voor zover blijkt dat een houder van een aansluitvergunning door een wijziging of intrekking daarvan schade lijdt, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen, zal hem een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding worden toegekend. Het besluit inzake de toekenning van een schadevergoeding wordt genomen bij afzonderlijke beschikking.
Hoofdstuk 8 Toezicht- en strafbepalingen
Het dagelijks bestuur wijst de toezichthouders aan die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.
Overtreding van bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Een aansluitvergunning, verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, wordt voor de toepassing van deze verordening beschouwd als een aansluitvergunning in de zin van deze verordening.
Aansluitverordening waterschap Noorderzijlvest
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO) is het verboden zonder vergunning met behulp van een werk afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, in oppervlaktewateren te brengen. De eerste volzin van het tweede lid van genoemd artikel bepaalt vervolgens dat dit verbod niet geldt voor een lozing met behulp van een werk dat op een ander werk is aangesloten.
Hierbij moet met name worden gedacht aan de situatie dat een gemeentelijke riolering, met de daarop aangesloten huishoudens en bedrijven, is aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie(rwzi), waarvan het effluent wordt geloosd op een oppervlaktewater. De beheerder van het “andere” werk is in dit geval de beheerder van de zuiveringsinstallatie, doorgaans een waterschap c.q. zuiveringsschap.
De op 1 maart 1986 inwerking getreden Wet afvalwater bracht een strikte afbakening tussen de WVO en de Wet milieubeheer (Wm) op het terrein van indirecte lozingen tot stand. Deze afbakening heeft ingrijpende consequenties voor de bevoegdheden van waterschappen en/of provincies om op basis van een aansluitverordening voorschriften te stellen. De relaties tussen het Wm- en het WVO regime zijn als volgt.
De beheerder van de rwzi heeft voor de lozing van het effluent op oppervlaktewater een WVO vergunning nodig. Gelet op het bepaalde in artikel 8 van het Lozingenbesluit WVO stedelijk afvalwater (Stb 1996, 140) dient een waterkwaliteitsbeheerder zodanige voorschriften aan deze vergunning te verbinden, dat de op het (effluent-) ontvangende oppervlaktewater van toepassing zijnde kwaliteitsdoelstellingen kunnen worden gerealiseerd. De beheerder van de rwzi is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het effluent. Deze kwaliteit wordt primair bepaald door de samenstelling van het influent en de werking van de rwzi (zuiveringsproces). De samenstelling van het influent wordt uiteraard bepaald door de lozingen, die op het openbaar riool plaatsvinden.
Regulering vindt voor een deel plaats op grond van de WVO. Voor een deelevenwel zijn gemeenten en provincies als Wm gezag verantwoordelijk voor deze lozingen. Het Wm gezag zal het toetsingskader van de Wm moeten toepassen. Daarbij dient het Wm gezag de brongerichte eisen, zoals deze uit het waterkwaliteitsbeleid voortvloeien, in de Wm vergunning op te nemen. Dit heeft tot gevolg dat bijvoorbeeld de emissiegrenswaarden voor zwarte lijststoffen in acht moeten worden genomen. Het Wm gezag zal tevens rekening moeten houden met specifieke omstandigheden: de capaciteit en de technische gegevens van de rwzi waarop de riolering is aangesloten en de functie van het oppervlaktewater waarop het effluent van de rwzi wordt geloosd.
Het belangenkader van de Wm (het belang van de bescherming van het milieu) omvat mede het belang van de doelmatige verwijdering van afvalwater. Bij de totstandkoming van de Wet afvalwater is nadrukkelijk gesteld dat slechts sprake kan zijn van een doelmatige verwijdering van afvalwater, indien het afvalwater, dat vanuit een gemeentelijke riolering op een rwzi wordt gebracht, qua samenstelling en hoeveelheid voldoet aan de eisen, die in een aansluitvergunning zijn gesteld.
De beheerder van de rwzi kan geen eisen meer stellen die één op één door de gemeente moeten worden doorvertaald naar individuele aansluitingen op het riool. Slechts de gemeente als houder van de aansluitvergunning is aanspreekbaar.
Opgemerkt zij nog, dat aangezien normaliter niet of nauwelijks sprake zal zijn van derde-belanghebbenden, de “korte procedure” van afdeling 4.1.2. van de Awb zal worden gevolgd.
De waterschappen ontlenen de wettelijke basis voor het opstellen van een aansluitverordening aan artikel 78 van de Waterschapswet en artikel 34 van de WVO. Gelet op het feit dat de aansluitverordening tevens onderwerpen regelt, waaromtrent bepalingen zijn opgenomen in (onder meer) hoofdstuk 10 van de Wm, is ook artikel 21.7 van de Wm in dit kader relevant.
[Toelichting: In dit artikel is een aantal begripsomschrijvingen opgenomen. Door de verstrekkende invloed van de Wm op de WVO is het niet meer mogelijk om louter en alleen de definitiebepalingen en systematiek van de WVO te hanteren. De diverse begripsomschrijvingen zijn dan ook zowel aan de WVO als aan de Wm ontleend.]
[Toelichting: De tekst van lid 1 spreekt voor zich.
De bevoegdheid genoemd in lid 2 tot het wijzigen van een vergunning maakt een actief vergunningenbeleid mogelijk. Een reden om de voorschriften aan te vullen of te wijzigen kan zijn gelegen in een verandering van de inzichten of omstandigheden na de verlening van de aansluitvergunning. Gedacht wordt aan aangescherpte eisen in de WVO vergunning, ontwikkelingen op Europees niveau of in andere oorzaken die bij een behoorlijk en zorgvuldig kwalitatief oppervlaktewaterbeheer niet kunnen worden veronachtzaamd.
De bescherming van de zuiveringstechnische werken omvat met name de bescherming tegen de feitelijke aantasting van transportleidingen, gemalen en onderdelen van de rwzi zelf. Een bekend voorbeeld vormt in dit verband de aantasting van leidingen door te hoge concentraties sulfaat in het afvalwater.
Het begrip "doelmatige werking" moet ruim worden opgevat. Doelmatige werking omvat niet slechts een optimaal, efficiënt zuiveringsproces in technische zin. Onder dit criterium vallen ook aspecten als het voorkomen van stank en hinder op de rwzi en het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van zuiveringsslib. Voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis (bij de wijziging in 1988 van artikel 1, vijfde lid, van de WVO) dat het criterium tevens een zekere bedrijfseconomische betekenis heeft: ook de doelmatige exploitatie van de rwzi, dat wil zeggen de optimale werking en benutting van de aanwezige capaciteit, wordt er onder begrepen.]]
In de voorliggende tekst wordt in de eerste plaats onderscheid gemaakt tussen de eisen inzake de bij de aanvraag te overleggen gegevens (art. 3) en eventueel nadien - los van de vergunningaanvraag- op te leggen informatieplichten (art. 4). In de tweede plaats is in artikel 3, eerste lid, weliswaar niet limitatief een aantal onderwerpen opgenomen, waarover gegevens kunnen worden geëist, maar is tevens aan de vergunningverlener de bevoegdheid verleend om hiervan af te wijken (de aanvrager kan worden verplicht). De gedachte hierachter is dat een waterschap in voorkomende gevallen reeds beschikt over een deel van de gegevens die bij de beoordeling van de aanvraag moeten worden betrokken. In dat geval kan de vergunningaanvrager desgewenst worden toegestaan om slechts de resterende gegevens aan te leveren. Een dergelijke benadering is mogelijk omdat in de verordening niet de openbare procedures van de Awb van toepassing zijn verklaard. Ter inzage legging van een (volledige) aanvrage is daarom niet vereist. Indien echter het waterschap in afwijking van de verordening afdeling 3.4. of 3.5. van de Awb van toepassing wenst te verklaren op de voorbereiding van een aansluitvergunning, zal ten behoeve van derden een volledige, eventueel door het waterschap te completeren aanvraag ter inzage moeten worden gelegd. De gegevens die in het kader van het ingevolge artikel 4.22 van de Wm verplicht op te stellen gemeentelijk rioleringsplan zijn verzameld, kunnen mede als basis dienen voor de gegevens die bij de aanvraag om een aansluitvergunning moeten worden overgelegd. Artikel 4, eerste lid voorziet in een algemene informatieverplichting. Op grond van artikel 4, tweede lid kan het waterschap de gemeente verplichten om onverwijld de gegevens te verstrekken die nodig zijn om oorzaken te achterhalen van een ongewone samenstelling of hoeveelheid van het aangeboden afvalwater. Let wel op de hiervoor vermelde voorwaarde. De leden 3 en 4 bevatten een concrete uitwerking van de informatieplicht die het waterschap kan opleggen.]
Artikel 5,eerste lid, vormt in feite een nadere uitwerking van artikel 2, derde lid.
De reikwijdte van de voorschriften wordt begrensd door het belangenkader van de aansluitverordening. Uiteindelijk zullen voorschriften moeten kunnen worden gerelateerd aan:
- de inhoud van de WVO vergunning die voor de lozing van het effluent van de zuiveringsinstallatie is verleend
- de bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken
- de geldende waterkwaliteitseisen voor het ontvangende oppervlaktewater]
Artikel 6 ziet op de situatie dat het afvalwater op het zogenoemde afgiftepunt niet voldoet aan de in de aansluitvergunning gestelde eisen.
Mogelijk is er sprake van een situatie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, entreden informatieverplichtingen in werking.
Artikel 6 ziet specifiek op de situatie dat een gestelde grenswaarde of signaleringswaarde wordt overschreden. In dat geval is het waterschap gehouden de houder van de aansluitvergunning hiervan schriftelijk melding te doen. Deze melding kan vervolgens leiden tot twee verplichtingen voor de betreffende gemeente:
1. de gemeente kan ingevolge artikel 6, tweede lid worden verplicht om een toename van de geconstateerde overschrijding als gevolg van nieuwe lozingen op het openbaar riool te voorkomen; en
2. de gemeente kan ingevolge artikel 7 worden verplicht om onderzoek te verrichten naar oorzaken van de overschrijdingen en naar de mogelijkheden om de overschrijdingen ongedaan te maken.
In de aansluitvergunning of krachtens de aansluitvergunning kan het waterschap ter zake tevens nadere voorschriften uitvaardigen.]
Op de voorbereiding van een beschikking op een aanvraag tot verlening of wijziging van een aansluitvergunning alsmede van een beschikking tot ambtshalve verlening, wijziging of intrekking zijn (automatisch) de bepalingen van dwingend recht van hoofdstukken 3 en 4 van de Awb van toepassing. In aanvulling op de procedurebepalingen in de Awb bevat artikel 8 een bepaling inzake advisering met betrekking tot de (ontwerp)aansluitvergunning.]
Analoog aan het bepaalde in artikel 9 van de WVO voorziet artikel 9 in de mogelijkheid schadevergoeding toe te kennen aan de houder van de aansluitvergunning indien deze als gevolg van een ambtshalve wijziging of intrekking van de aansluitvergunning schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te komen. ]
Afdeling 5.2 van de Awb kent bestuursbevoegdheden toe aan bij of krachtens wettelijk voorschrift aangewezen toezichthouders. Het toezicht zoals hier aan de orde moet worden gezien als toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften alsmede vergunningvoorschriften. Het gaat daarbij om het toezicht op voor de burgers geldende verplichtingen. Aangezien de aanwijzing in de aansluitverordening niet rechtstreeks plaatsvindt, is correcte aanwijzing van toezichthouders in aanvullende besluitvorming noodzakelijk. In dit artikel is bepaald dat het dagelijks bestuur van het waterschap de toezichthouders aanwijst.]
In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van een verordening kan worden gesteld. Aangenomen wordt dat de strafrechtelijke handhaving van bij of krachtens de aansluitverordening gestelde voorschriften minder voor de hand zal liggen. Voor het geval dit in voorkomende gevallen toch opportuun is, is een strafbepaling in artikel 10 opgenomen. Uiteraard is het bestuur van het waterschap bevoegd om bestuurlijke en/ofbestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten in te zetten in geval van overtreding van voorschriften. Bestuursdwang (art 61 van de Waterschapswet en art. 5:21 Awb) en dwangsomoplegging (art. 5:32 Awb) vormen in dit kader de belangrijkste instrumenten. ]