Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Nadeelcompensatieverordening Schieland en de Krimpenerwaard

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieHoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Officiële naam regelingNadeelcompensatieverordening Schieland en de Krimpenerwaard
CiteertitelNadeelcompensatieregeling Schieland en de Krimpenerwaard 2005
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De regeling werkt terug tot 1 januari 2005. Met ingang van 1 januari 2005 is de schadevergoedingsregeling Krimpenerwaard ingetrokken.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Onbekend

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 56 en 78

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-07-200501-01-200513-04-2011nieuwe regeling

29-06-2005

Postiljon ed. Zoetermeer, 14-07-2005

Onbekend

Tekst van de regeling

De verenigde vergadering van Schieland en de Krimpenerwaard;

op voordracht van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard van 17 mei 2005;

Gelet op de artikelen 56 en 78 van de Waterschapswet;

B E S L U I T :

vast te stellen de:       Nadeelcompensatieregeling Schieland en de Krimpenerwaard

Nadeelcompensatieregeling Schieland en de Krimpenerwaard 2005

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen bestuur: de verenigde vergadering van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;

  • b.

    dagelijks bestuur: het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Artikel 2 Aanvraag tot schadevergoeding

Een belanghebbende die schade lijdt of zal lijden als gevolg van:

  • a.

    het nemen, intrekken of wijzigen van een besluit;

  • b.

    het aanleggen, wijzigen of onderhouden van waterstaatswerken;

kan bij het hoogheemraadschap een aanvraag tot verlening van een schadevergoeding indienen.

1

Artikel 3 Informatieplicht

Indien door het hoogheemraadschap redelijkerwijze kan worden voorzien dat iemand schade lijdt of zal lijden als gevolg van de in artikel 2 genoemde besluiten of handelingen van het hoogheemraadschap, informeert het dagelijks bestuur deze persoon omtrent deze schadevergoedingsregeling en verwijst daartoe naar de bepalingen zoals hierin opgenomen.

2

Artikel 4 Termijn voor indiening verzoek
  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2 wordt gericht aan het algemeen bestuur en ingediend bij het dagelijks bestuur. De aanvraag kan worden ingediend bij het dagelijks bestuur gedurende een termijn van uiterlijk zes weken, te rekenen van het moment dat:

    • a.

      het besluit als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a. onherroepelijk is geworden, of

    • b.

      de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, aanhef onder b., zijn uitgevoerd.

  • 2. Indien de schade zich niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn manifesteert, kan de aanvraag worden ingediend gedurende een termijn van uiterlijk zes weken nadat de aanvrager het ontstaan van de schade redelijkerwijze heeft kunnen constateren.

  • 3

Artikel 5 Het verzoek om schadevergoeding
  • 1. Het verzoek wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de naam en het adres van de verzoeker;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een aanduiding van het gebeurde dat de gestelde schade naar het oordeel van verzoeker heeft veroorzaakt;

    • d.

      zo redelijkerwijs mogelijk een opgave van de aard en de omvang van de schade;

    • e.

      zo redelijkerwijs mogelijk een specificatie van het bedrag van de schade;

    • f.

      een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van verzoeker dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, een opgave van het schadebedrag, dat naar het oordeel van verzoeker vergoed dient te worden.

  • 2. Het dagelijks bestuur bevestigt de ontvangst van de aanvraag zo spoedig mogelijk, doch ten minste binnen twee weken na ontvangst ervan, en stelt de aanvrager in kennis van de te volgen procedure.

  • 3. Indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, of indien verzoeker overigens verzuimt de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen te verschaffen, stelt het de verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een door het dagelijks bestuur te stellen termijn.

  • 4

Artikel 6 Vereenvoudigde behandeling van het verzoek
  • 1. Het dagelijks bestuur neemt het verzoek niet in behandeling indien het niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 is ingediend en van de geboden gelegenheid om het verzoek aan te vullen niet tijdig, of onvoldoende is gebruik gemaakt.

  • 2. Een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen vier weken nadat het verzoek is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 3. Het dagelijks bestuur wijst het verzoek zonder nader onderzoek af indien het naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is.

  • 4. Een besluit om het verzoek wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek, dan wel binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de verzoeker het verzoek kon aanvullen.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan de in het vorige lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Het dagelijks bestuur stelt de verzoeker daarvan schriftelijk in kennis.

    5

Artikel 7 De adviescommissie
  • 1. Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6, eerste en derde lid, stelt het dagelijks bestuur een commissie in.

  • 2. De commissie heeft tot taak het algemeen bestuur van advies te dienen over de op het verzoek te nemen beslissing.

  • 3. De commissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen, die door het dagelijks bestuur worden benoemd. In eenvoudige gevallen kan het dagelijks bestuur volstaan met de benoeming van één onafhankelijke deskundige. Indien de commissie uit drie leden bestaat, wijst het dagelijks bestuur de voorzitter aan.

  • 4. De commissie wordt ingesteld uiterlijk vier weken na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 6, vierde lid, dan wel indien het vijfde lid van dat artikel toepassing heeft gevonden, uiterlijk vier weken na het verstrijken van de in dat artikellid genoemde termijn.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt de verzoeker in kennis van zijn voornemen om een commissie in te stellen. De kennisgeving bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en de plaats waar zij hun werkzaamheden plegen te verrichten. De belanghebbende kan binnen twee weken na verzending van de kennisgeving bedenkingen uiten tegen de voorgenomen samenstelling.

    6

Artikel 8 Het door de commissie te verrichten onderzoek
  • 1. De commissie dient het algemeen bestuur van advies over de op het verzoek te nemen beslissing. Zij stelt daartoe, voor zover een zorgvuldige advisering daartoe noopt, een onderzoek in naar:

    • a.

      de vraag of de door verzoeker in zijn verzoek gestelde schade een gevolg is van de in het verzoek aangeduide schadeoorzaak;

    • b.

      de omvang van de schade als bedoeld onder a;

    • c.

      de vraag of deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven;

    • d.

      de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.

    7

Artikel 9 Bevoegdheden en verplichtingen
  • 1. Het dagelijks bestuur stelt de commissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De verzoeker verschaft de commissie de gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3. De commissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indien met het verstrekken van inlichtingen, of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de commissie deze bevoegdheid eerst uit na instemming van het dagelijks bestuur.

  • 4. De commissie kan een plaatsopneming houden, indien zij dit nodig acht.

  • 8

Artikel 10 Procedure adviescommissie
  • 1. De commissie stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.

  • 2. De commissie stelt verzoeker en het dagelijks bestuur in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting. Beiden kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde.

  • 3. Meegebrachte deskundigen worden in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven.

  • 4. Van de toelichtingen wordt een verslag opgemaakt. Het verslag wordt aan verzoeker en het bestuur toegezonden.

  • 5. Alvorens de commissie haar definitieve advies opstelt, maakt zij een conceptadvies op. Dit conceptadvies wordt uiterlijk dertien weken nadat de commissie is ingesteld, aan verzoeker en aan het dagelijks bestuur toegezonden. Indien niet binnen deze termijn een conceptadvies opgemaakt kan worden, deelt de commissie verzoeker en het dagelijks bestuur gemotiveerd mede, waarom deze termijn overschreden wordt. Zij geeft daarbij een termijn aan waarbinnen het conceptadvies aan verzoeker en aan het dagelijks bestuur zal worden toegezonden. Deze termijn bedraagt ten hoogste dertien weken.

  • 6. Verzoeker en het dagelijks bestuur maken eventuele bedenkingen tegen het conceptadvies, uiterlijk zes weken na de datum van verzending daarvan, schriftelijk aan de commissie kenbaar.

  • 7. De commissie stelt haar advies vast binnen zes weken na het verstrijken van de in het zesde lid genoemde termijn. Zij kan deze termijn, onder opgaaf van redenen, eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Zij zendt het advies terstond toe aan de verzoeker en aan het dagelijks bestuur.

Artikel 11 De beslissing op het verzoek om schadevergoeding

Het algemeen bestuur beslist binnen dertien weken na ontvangst van het advies van de commissie op de aanvraag tot schadevergoeding.

9

Artikel 12 Schadevergoeding
  • 1. Aan de aanvrager die schade lijdt als gevolg van rechtmatige besluiten of handelingen van het hoogheemraadschap als bedoeld in artikel 2, aanhef onder a en b, wordt een schadevergoeding verstrekt, indien die schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven en de vergoeding van die schade niet anderszins is verzekerd.

  • 2. De schadevergoeding wordt voldaan in geld of in een andere vorm dan betaling van een geldsom.

    10

Artikel 13 Gederfde rente

Van de schadevergoeding maakt deel uit een vergoeding van gederfde en/of betaalde rente.

11

Artikel 14 Voordeelstoerekening

Indien het betrokken besluit of de betrokken handeling voor de aanvrager naast schade tevens voordeel oplevert wordt dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade verrekend.

12

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeerartikel
  • 1. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005 in werking.

  • 2. Met ingang van 1 januari 2005 wordt de Schadevergoedingsregeling Krimpenerwaard ingetrokken.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als de Nadeelcompensatieregeling Schieland en de Krimpenerwaard.


Noot
1[Toelichting: Toelichting Artikel 2Aangegeven wordt wie in welk geval op grond van deze regeling een verzoek om vergoeding van schade kunnen indienen. Onder een belanghebbende wordt ingevolge artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstaan: “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”. Voor de toepassing van de onderhavige regeling dient onder een belanghebbende tevens te worden verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij het feitelijke handelen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, is betrokken. Indiening van een aanvraag tot schadevergoeding is mogelijk in geval van het nemen, intrekken of wijzigen van een besluit. Onder een besluit wordt ingevolge artikel 1:3, eerste lid van de Awb verstaan: “een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling”. Een aanvraag tot schadevergoeding is evenzeer mogelijk indien een belanghebbende meent schade te lijden door het aanleggen, wijzigen of onderhouden van waterschapswerken. De onderhavige regeling treedt niet in de plaats van schadebepalingen opgenomen in bestaande wettelijke regelingen, zoals artikel 40 en 41 van de Wet op de waterhuishouding. Deze wettelijke regelingen derogeren aan de onderhavige regeling. De in de onderhavige regeling opgenomen procedurevoorschriften kunnen echter tevens worden toegepast in de gevallen waarin een wettelijke schaderegeling is voorzien, voor zover een hogere wettelijke regeling niet in procedurevoorschriften voorziet. ]
Noot
2[Toelichting: Toelichting Artikel 3Deze bepaling geeft invulling aan de in de jurisprudentie gestelde eisen aan overheidsoptreden. Voorafgaande aan het schadeveroorzakende optreden informeert het hoogheemraadschap belanghebbenden over het bepaalde in deze regeling. ]
Noot
3[Toelichting: Toelichting Artikel 4Het is niet mogelijk voor alle gevallen een vaste termijn te bepalen waarbinnen de aanvraag tot schadevergoeding moet zijn ingediend. Soms zal schade zich pas na langere tijd voordoen, bijvoorbeeld in geval van zettingschade. Indien een vaste termijn voor indiening van de aanvraag zou worden bepaald zou dat als onredelijk gevolg hebben velen niet op basis van deze regeling een aanvraag zouden kunnen indienen. In geval al direct bij het betreffende optreden blijkt dat schade wordt toegebracht is het niet redelijk dat langer dan nodig met het indienen van de aanvraag wordt gewacht.]
Noot
4[Toelichting: Toelichting Artikel 5In dit artikel worden nadere regels gegeven voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding. Op het indienen van zodanig verzoek is uiteraard hoofdstuk 4 van de Awb van toepassing. Daarnaast zijn op het schadevergoedingsverzoek toegesneden bepalingen opgenomen. Met het eerste lid wordt beoogd het bepaalde in artikel 4:2 Awb nader betekenis te geven voor verzoeken om schadevergoeding. Van een verzoeker wordt verlangd dat hij alle gegevens, van welke aard dan ook, verschaft die het bestuur nodig heeft voor het beoordelen van de gegrondheid van de schadeclaim. Onder andere hierin komt de wederkerigheid van de rechtsverhouding tussen het bestuur en de benadeelde tot uitdrukking. Het voorschrift sub c moet het onder meer mogelijk maken te beoordelen of verzoeker zich baseert op een rechtmatig handelen als bedoeld in artikel 2, of op een onrechtmatig handelen. Van de verzoeker wordt dus verlangd dat hij aangeeft op welke rechtsgrond hij zijn verzoek baseert. Dient het bestuur naar het oordeel van verzoeker de schade te vergoeden omdat het achterwege laten van de vergoeding hem in strijd zou brengen met het mede aan artikel 3:4, tweede lid, Awb ten grondslag liggende beginsel van ’égalité devant les charges publiques’, of steunt het verzoek in wezen op de gedachte dat het bestuur door te handelen zoals hij gedaan heeft anderszins in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht gehandeld heeft? Het antwoord op deze vraag bepaalt of de aanvraag door middel van een vereenvoudigde afdoening (kennelijke ongegrondheid) kan worden afgewezen, of niet. Daarenboven is deze bepaling van belang, omdat het op de weg ligt van degene die schadevergoeding verzoekt om aannemelijk te maken dat het uit een overheidsmaatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven (ABRS 15 oktober 1998, JB 1998, 278). Wanneer verzoeker er nadat hem eventueel de mogelijkheid is geboden een verzuim op dit punt te herstellen naar het oordeel van het bestuur niet in is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, kan de aanvraag eveneens door middel van een vereenvoudigde afdoening (kennelijke ongegrondheid) worden afgewezen. Als verzoeker onvoldoende bewijs aandraagt om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, bestaat er geen aanleiding om een nader onderzoek door een onafhankelijke commissie van deskundigen te doen verrichten. Het bepaalde onder e ziet op de situatie dat verzoeker schadevergoeding in geld wenst. In dat geval wordt verlangd dat in het verzoekschrift de hoogte van het naar het oordeel van verzoeker te vergoeden schadebedrag wordt aangegeven. Dat bedrag behoeft niet hetzelfde te zijn als de totale geleden schade, alleen al omdat in de vergoeding daarvan deels voorzien kan zijn door een andere compensatieregeling. Met het eerste lid, onder f wordt bedoeld de benadeelde in de gelegenheid te stellen suggesties te doen omtrent de wijze van schadevergoeding. Denkbaar is immers dat het nemen van een feitelijke maatregel adequater is dan het verlenen van een schadevergoeding in geld. Tweede lid – Het bestuur bevestigt de ontvangst van het verzoek na uiterlijk twee weken. In verband met het bepaalde in artikel 4:14 Awb zal verzoeker worden ingelicht over de met de behandeling van het verzoek ten hoogste gemoeide termijnen. Derde lid – Indien de verzoeker onvoldoende gegevens heeft verstrekt om de gegrondheid van het verzoek te kunnen beoordelen, kan het bestuur besluiten het niet in behandeling te nemen. Dit stemt overeen met het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, Awb. Wel dient verzoeker in de gelegenheid te worden gesteld om de ontbrekende gegevens alsnog te verschaffen.]
Noot
5[Toelichting: Toelichting Artikel 6Deze regeling gaat ervan uit dat het onnodig is om voor eenvoudige gevallen de zware procedure van behandeling van het verzoek om schadevergoeding door een adviescommissie te volgen. Artikel 6, eerste lid, bepaalt dat een verzoek buiten behandeling wordt gelaten wanneer de verzoeker nalatig blijft om de voor de beoordeling van het verzoek benodigde gegevens te verschaffen. Dit komt overeen met het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, Awb. Het tweede lid geeft, overeenkomstig artikel 4:5, vierde lid, Awb aan het bestuur een termijn van vier weken nadat het verzoek ingevolge artikel 5, derde lid, alsnog is aangevuld, of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, om een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen aan de verzoeker bij aangetekende brief mede te delen. Indien een verzoek naar het oordeel van het bestuur kennelijk ongegrond is, wordt het ingevolge het derde lid zonder behandeling door de adviescommissie afgewezen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer aanstonds, dat wil zeggen bij een summier onderzoek, duidelijk is dat het geleden nadeel niet door het bestuur veroorzaakt is. Ook in gevallen waarin verzoeker onvoldoende aannemelijk weet te maken dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de door hem als schadeoorzaak aangeduide overheidsmaatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven, kan er aanleiding bestaan het verzoek als kennelijk ongegrond af te wijzen. Kennelijk ongegrond is voorts het verzoek betreffende een schade waarvan de vergoeding anderszins is verzekerd. Dit artikellid strekt er voorts toe duidelijk te maken dat een verzoek om schadevergoeding dat niet steunt op een rechtmatige overheidsdaad als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen. Deze nadeelcompensatieregeling heeft immers uitsluitend betrekking op schade die het gevolg is van een rechtmatige schadeoorzaak. Deze regeling voorziet niet in vergoeding van schade waaraan een onrechtmatige daad of wanprestatie ten grondslag is gelegd. Bijzondere aandacht verdient het geval waarin nog niet vaststaat dat de schadeoorzaak voor rechtmatig moet worden gehouden, omdat nog niet onherroepelijk is beslist op een aanhangig gemaakt beroep. Ook dan wordt het verzoek om schadevergoeding wegens kennelijke ongegrondheid afgewezen. Er is immers niet voldaan aan het vereiste van de rechtmatigheid van de schadeoorzaak. Overigens laat dit onverlet dat de verzoeker een herhaald verzoek kan indienen wanneer wel aan dit vereiste is voldaan. Hetzelfde geldt overigens zolang nog een bestuursrechtelijk rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de schadeoorzaak.Het vierde lid geeft aan dat het bestuur binnen acht weken na de ontvangst van het verzoek zijn beslissing strekkende tot kennelijke ongegrondverklaring van het verzoek aan verzoeker bij aangetekende brief kenbaar dient te maken. Deze bepaling geldt uitsluitend voor het geval dat beslist wordt zonder raadpleging van een adviescommissie. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in Afdeling 4.1.3 Awb. Artikel 4:13 Awb bepaalt de beslistermijn in algemene zin op acht weken na de ontvangst van de aanvraag met dien verstande dat op grond van artikel 4:15 Awb de termijn wordt opgeschort gedurende de termijn die een verzoeker wordt gelaten voor het alsnog verschaffen van de benodigde gegevens, dan wel de binnen die termijn gelegen feitelijk gebruikte termijn om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Artikel 4:14 Awb maakt het mogelijk de termijn met een redelijke termijn te verlengen indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven.]
Noot
6[Toelichting: Toelichting Artikel 7Indien een verzoek niet buiten behandeling wordt gelaten, dan wel wegens kennelijke ongegrondheid wordt afgewezen, stelt het bestuur een deskundige adviescommissie in. Deze commissie heeft tot taak te adviseren inzake de op het verzoek te nemen beslissing.Gelet op de aard van de te nemen beslissingen en de gevolgde bestuurspraktijk dient de commissie uit onafhankelijke deskundigen te bestaan. Meer in algemene zin valt op te merken dat het inschakelen van een adviescommissie bij de behandeling van zaken als de onderhavige bijdraagt aan een zorgvuldige voorbereiding van de te nemen beslissingen en daarmee aan de legitimiteit daarvan voor de betrokken burgers. De onderhavige regeling voorziet erin dat een adviescommissie wordt ingesteld wanneer het verzoek niet op voet van artikel 6 vereenvoudigd is afgedaan. Ofschoon dat niet uitdrukkelijk bepaald is, zal het voorzitterschap van de commissie in verband met de aard van de materie, in de regel worden opgedragen aan een jurist. De overige leden zullen doorgaans een andere deskundigheid inbrengen, bijvoorbeeld die van accountant, boekhoudkundige of makelaar. Soms ook zal het wenselijk zijn een lid te benoemen op grond van een specifiek technische deskundigheid. De regeling gaat ervan uit dat de adviescommissie uit drie leden bestaat. Daarnaast is echter voorzien in de mogelijkheid in eenvoudige, niet op het eerste gezicht ongegronde, gevallen een commissie in te stellen die uit één enkele onafhankelijke deskundige bestaat.Het bestuur stelt de adviescommissie in uiterlijk vier weken nadat de in artikel 6, vierde lid, of vijfde lid bedoelde termijn is verstreken. Een ruim bemeten behandelingstermijn is nodig, in verband met de tijd die gemoeid is met het beantwoorden van de vraag, of het verzoek eenvoudig kan worden afgedaan conform het bepaalde in artikel 6, alsmede met de tijd die nodig, is voor het samenstellen en benoemen van een adviescommissie. Het bestuur is daarvoor afhankelijk van de medewerking van derden.Het vijfde lid bepaalt dat het bestuur aan de verzoeker kennis geeft van zijn voornemen om een commissie in te stellen. De kennisgeving bevat de namen van de deskundigen die hij wil benoemen, hun beroep en een opgave van de plaats waar zij hun werkzaamheden plegen te verrichten. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid bedenkingen te uiten tegen de voorgenomen samenstelling. Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat de beslissing van het bestuur tot instelling van een commissie een voorbereidingshandeling is waartegen, gelet op het bepaalde in artikel 6:3 Algemene wet bestuursrecht, bij de administratieve rechter geen beroep kan worden ingesteld.]
Noot
7[Toelichting: Toelichting Artikel 8 De commissie heeft tot taak het bestuur te adviseren over de op het verzoek te nemen beslissing en stelt daartoe een onderzoek in naar de schadeoorzaak, de schadeomvang, de aansprakelijkheid en de vraag of de vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd. Wanneer blijkt dat de schade niet het gevolg is van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 2 behoeven uiteraard niet de andere vragen beantwoord te worden. Het zal voorts niet altijd nodig zijn de omvang van de schade nauwkeurig vast te stellen, bijvoorbeeld wanneer duidelijk is dat de schade vanwege voorzienbaarheid of maatschappelijk risico redelijkerwijs ten laste van de verzoeker behoort te blijven. Het tweede lid brengt tot uitdrukking dat het advies van de commissie, zo aansprakelijkheid moet worden aangenomen, mede de hoogte van de schadevergoeding betreft. De commissie kan desgevraagd ook maatregelen (in natura) voorstellen die geschikt zijn om de schade te beperken of ongedaan te maken.]
Noot
8[Toelichting: Toelichting Artikel 9 Het bepaalde in het eerste en tweede lid stemt overeen met hetgeen in de Awb wordt geregeld voor gevallen waarin een persoon of college bij of krachtens wettelijk voorschrift is belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten (Afdeling 3.3. Awb). In het eerste lid wordt geregeld dat het bestuur aan de commissie de gegevens verschaft die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Tot die gegevens behoren niet alleen het verzoek met de daarbij behorende, eventueel later toegevoegde, bescheiden, maar ook de zich onder het bestuur bevindende gegevens over de schadeoorzaak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing. Het tweede lid legt een soortgelijke verplichting op aan de verzoeker. Ook hij dient de gegevens te verschaffen die de commissie nodig heeft voor een goede vervulling van haar taak. De verzoeker zal waarschijnlijk al gegevens hebben overgelegd bij het indienen van zijn verzoek, maar het is niet onmogelijk te achten dat de commissie het overleggen van nadere gegevens nodig vindt. Het derde lid stelt de commissie in de gelegenheid inlichtingen in te winnen bij derden. Indien daarmee kosten zijn gemoeid, bijvoorbeeld omdat een deskundigenadvies wordt gevraagd, is met het oog op die kosten voorafgaande instemming van het bestuur nodig. Het vierde lid maakt het de commissie mogelijk de situatie ter plekke in ogenschouw te nemen.]
Noot
9[Toelichting: Toelichting Artikel 11Alvorens op de aanvraag te beslissen vormt het algemeen bestuur zich een zelfstandig oordeel omtrent alle van belang zijnde aspecten van de zaak. Artikel 3:9 van de Awb bepaalt hier over dat indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich zich er van moet vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In het onderhavige geval is sprake van een zogenaamd deskundigenadvies, zodat de vereiste toetsing daarvan door het algemeen bestuur zich zal kunnen beperken tot een marginale deugdelijkheidtoets. De beslistermijn van het algemeen bestuur is gesteld op dertien weken na ontvangst van het advies. Voor deze termijn is gekozen omdat dit bestuursorgaan niet zo frequent bij elkaar komt. De beslissing kan natuurlijk aan het dagelijks bestuur worden gemandateerd of gedelegeerd.]
Noot
10[Toelichting: Toelichting Artikel 12Ingeval van rechtmatig overheidsoptreden bestaat slechts een beperkte aansprakelijkheid van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap is slechts gehouden tot vergoeding van schade veroorzaakt door zijn rechtmatig overheidsoptreden, voor zover die schade redelijke rwijze niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven. Het hoogheemraadschap kan aansprakelijk zijn indien tenminste aan de volgende voorwaarden is voldaan :
  • Het betreffende overheidsoptreden moet rechtmatig zijn. Het rechtmatigheidvereiste impliceert dat als onoordeelkundig of onzorgvuldig wordt opgetreden de daardoor ontstane schade niet kan worden aangemerkt als het gevolg van een rechtmatig handelen. Er is dan sprake van een onrechtmatig handelen, in welk geval de benadeelde recht heeft op “volledige” schadevergoeding.

  • Er moet schade zijn.

  • De schade moet veroorzaakt zijn door het rechtmatige optreden. Tenminste moet sprake zijn van een oorzakelijk verband in de zin van een conditio si ne qua non (voorwaarde zonder welke niet) tussen het rechtmatige optreden van het hoogheemraadschap en het gestelde nadeel. Gelijktijdig kunnen buiten het overheidsoptreden gelegen factoren van invloed zijn op de oorspronkelijke situatie. Deze invloed kan dermate groot zijn dat het gestelde nadeel geacht moet worden

    geheel te zijn veroorzaakt door (een van) deze factoren. Zonder overheidsoptreden zou de schade ook zijn veroorzaakt.

Is aan deze drie voorwaarden voldaan, dan staat daarmee nog niet de aansprakelijkheid van het hoogheemraadschap vast. Aan de drie voorwaarden moet noodzakelijkerwijze zijn voldaan voor het vestigen van aansprakelijkheid. Indien aan een van deze voorwaarden niet is voldaan komt men aan de vraag of de schade redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven niet meer toe. Is wel aan bovengenoemde voorwaarden voldaan dan dient onderzocht te worden of de schade redelijkerwijze niet ten laste van de benadeelde behoort te blijven. De aansprakelijkheid van het hoogheemraadschap is immers beperkt tot vergoeding van schade die redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven. In de jurisprudentie is deze formule nader geconcretiseerd.Het schadeveroorzakend optreden mag niet in de lijn der verwachtingen liggen Schade voortvloeiende uit zodanig optreden komt in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. Of een bepaald optreden in de lijn der verwachtingen ligt kan afhankelijk zijn van bijvoorbeeld de planologische ontwikkelingen in een bepaald gebied, maatschappelijke ontwikkelingen, het (waterhuishoudkundig) beleid van de overheid. Zo liggen reconstructiewerkzaamheden, het afsluiten of verleggen van wegen, het uitbaggeren van wateren, de bouw van vaste oeververbindingen, het versterken van dijken, en dergelijke in beginsel in de lijn der verwachtingen. Zij zijn immers niet meer dan een logisch gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen en derhalve voor een ieder kenbaar. Indien echter een benadeelde abnormale schade leidt kan dit reden tot vergoeding van schade zijn. Veelal zullen nadelige ontwikke lingen tot op zekere hoogte in de lijn der verwachtingen liggen. Dan zal slechts een deel van de schade voor rekening van benadeelde behoren te blijven. Er zijn echter situaties denkbaar waarin weliswaar een schadeveroorzakend optreden in de lijn der verwachtingen ligt, doch belanghebbende desondanks geacht moet worden er geen rekening mee te kunnen hebben houden. Deze situatie zal zich voordoen indien het optreden van een abnormale omvang is, een sterk afwijkende reikwijdte heeft of qua gevolgen bijzonder ingrijpend is. Tot deze categorie van gevallen kan onder bepaalde omstandigheden worden gerekend schade voortvloeiend uit de op grond van artikel 11, eerste lid, Waterstaatswet 1900 rustende ontvangst- ( en verspreidings)plicht van de aangeland voor bij het onderhoud aan wateren vrijkomende specie. In bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat zodanig grote hoeveelheden specie vrijkomen dat het handhaven van de ontvangst- ( en verspreidings)plicht niet zonder meer aanvaardbaar is. In dat geval kan het redelijk zijn dat het hoogheemraadschap de betreffende aangeland een schadevergoeding toekent. Eigen schuld, risicoaanvaarding en dergelijke.Voorts kan het schadetoebrengende optreden niet of slechts ten dele niet in de lijn der verwachtingen liggen, maar had de benadeelde er in het concrete geval toch rekening mee kunnen houden en behoren te houden. Eigen schuld, risic oaanvaarding en dergelijke bepalen in hoeverre benadeelde nog rekening kon en behoorde te houden met het schadeveroorzakende optreden. Er is sprake van eigen schuld, in de betekenis dat de benadeelde onredelijk/onzorgvuldig handelt met het oog op zijn eigen belangen, wanneer de schade behalve aan het overheidsoptreden mede te wijten is aan een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, dan wel die omstandigheid tot zijn risicosfeer behoort. Onredelijk handelen van de belanghebbende is aanleiding om de schade voortvloeiende uit het rechtmatig overheidsoptreden geheel of gedeeltelijk voor rekening van benadeelde te laten. Indien de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen. Voor eigen schuld van de benadeelde is sprake indien de benadeelde geacht kan worden vooraf kennis te hebben gehad van het toekomstig schadeveroorzakend optreden. Degene die bijvoorbeeld een kabel of leiding onder een weg of in een dijk heeft op basis van een opzegbare vergunning, maar zelfs ook op basis van een voor onbepaalde tijd verleende vergunning, kan geacht worden kennis te hebben van het feit dat na verloop van tijd zodanige werkzaamheden aan de weg of de dijk moeten worden verricht dat de kabels of leidingen (tijdelijk) verwijderd moeten worden. In hoeverre de schade als gevolg van opzegging of wijziging van een voor onbepaalde tijd verleende vergunning het gevolg is van omstandigheden die aan de vergunninghouder kunnen worden toegerekend, wordt onder meer bepaald door de volgende factoren :
  • De te verwachten ongestoorde liggingsduur.

    In Nederland moet er bijvoorbeeld van uit worden gegaan dat primaire waterkeringen met enige regelmaat moeten worden versterkt. Zo is het een ervaringsfeit dat vergunningplichtige werken gemiddeld eens in de twintig jaar moeten wijken voor het dijkbelang, indien het betreft primaire waterkeringen. Ten aanzien van de primaire waterkeringen kan aansluiting worden gezocht bij de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatwerken en spoorwegwerken 1999 (NKL 1999). Vindt opzegging of wijziging van een vergunning plaats na verloop van de te verwachten ongestoorde liggingsduur, dan is de schade die de vergunninghouder daardoor lijdt als gevolg van een omstandigheid die volledig aan de vergunninghouder kan worden toegerekend. Vindt opzegging plaats binnen de te verwachten ongestoorde liggingsduur dan is, afhankelijk van het tijdsverloop tussen de verlening van de vergunning en het opzeggen daarvan en het al dan niet tijdelijke karakter van de vergunning, schade die de vergunninghouder daar door lijdt in mindere mate het gevolg van een omstandigheid die aan de vergunninghouder kan worden toegerekend.

  • Extra kwetsbaarheid door het doen van buitengewoon hoge investeringen op een bepaald onderdeel.

    Men aanvaardt daarmee de kwade kans dat van bepaalde wijzigingen in de bestaande situatie een onevenredig grote schade het gevolg is, zodat die onevenredige schade het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend.

  • Het maken van een specifieke keuze uitsluitend in verband met het kostenaspect.

    Bijvoorbeeld door te kiezen voor het leggen van kabels en leidingen in waterkeringen en niet in de aangrenzende aanzienlijk minder risicodragende particuliere gronden, uitsluitend omdat dan geen hoge vergoedingen aan particuliere grondeigenaren behoeven te worden betaald.

  • Het door benadeelde aannemen van een afwachtende, berustende houding.

    Een (potentieel) benadeelde moet alle maatregelen nemen ter beperking of voorkoming van de schade voortvloeiende uit rechtmatig overheidsoptreden, voor zover dat voor hem mogelijk is en redelijkerwijze van hem kan worden gevergd. Indien niet aan de verplichting tot schadebeperking wordt voldaan is er geen aansprakelijkheid voor de meerdere schade die daarvan het gevolg is. Kosten gemaakt ter beperking of voorkoming van de schade komen volledig voor vergoeding

    in aanmerking, mits sprake is van een redelijk handelen ( de kosten komen als het ware voor de schade in de plaats). Beslissend is daarbij wat op het moment van het nemen van de maatregel redelijk was.

Naast de eigen schuld speelt de risicoaanvaarding bij het vaststellen van de aansprakelijkheid een bescheiden rol. Er is onder meer sprake van risicoaanvaarding indien de benadeelde heeft ingestemd met de uitsluiting van de aansprakelijkheid of als deze willens en wetens het risico heeft aanvaard van op korte termijn intredende, nadelige gebeurtenissen. Bij risicoaanvaarding is het gevolg anders dan bij eigen schuld. Bij eigen schuld wordt in beginsel de schade over beide partijen verdeeld. Bij risicoaanvaarding is het gevolg anders dan bij eigen schuld. Bij eigen schuld wordt in beginsel de schade over beide partijen verdeeld. Bij risicoaanvaarding vervalt daarentegen de mogelijkheid van een aanspraak op schadevergoeding. Bagatelschade Toepassing van de formule “schade welke redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven” brengt mee dat ook de omvang van de door benadeelde geleden of te lijden schade van belang is voor de aansprakelijkheid. Bagatelschade komt niet voor vergoeding in aanmerking. Slechts vergoed wordt schade die qua aard en omvang van enige betekenis is. Indien de schade qua aard en omvang gering is, wordt die geacht te behoren tot het normale maatschappelijke risico of bedrijfsrisico dat voor rekening van de benadeelde komt.]
Noot
11[Toelichting: Toelichting Artikel 13 In het bijzonder bij besluiten omtrent het verlenen van schadevergoeding kan debeslistermijn soms erg lang zijn zonder direct als onredelijk lang bestempeld te kunnen worden. Bij gecompliceerde zaken is een beslistermijn variërend van een half jaar tot een jaar niet ongewoon. Het is in beginsel niet redelijk dat de gedurende de beslistermijn door de benadeelde gederfde of betaalde rente voor zijn rekening te laten. De benadeelde maakt in beginsel aanspraak op vergoeding van gederfde of betaalde rente vanaf het moment waarop de schade zich voordoet tot het moment van het toekenningsbesluit, waarna direct betaling van de schadevergoeding volgt. De rente maakt deel uit van de totale schadevergoeding zodat slechts de over het uit te betalen schadebedrag gederfde of betaalde reële rente wordt vergoed. ]
Noot
12[Toelichting: Artikel 14Voordeelstoerekening wordt beschouwd als een ongeschreven rechtsregel van ons recht . Indien een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde tevens voordeel oplevert, wordt dit voordeel voor zover redelijk bij de vaststelling van de schade verrekend.]