Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Zuiderzeeland

Keur Waterschap Zuiderzeeland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Zuiderzeeland
Officiële naam regelingKeur Waterschap Zuiderzeeland
CiteertitelKeur Waterschap Zuiderzeeland 2000
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpruimtelijke ordening - waterkeringen en waterbeheer

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De in dit besluit beschreven wijzigingen treden in werking op de eerste dag na bekendmaking van dit besluit. Indien echter een aanvraag om een vergunning, zoals bedoeld in artikel 21, is ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit, is dit besluit daarop niet van toepassing.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: -

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 78

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-200801-04-2017art. 1,5,7,9,12,13,16,18,20,21,22,26

18-11-2008

Flevopost, Noordoostpolder, Dagblad Almere, week 51 2008

BO.570
27-01-200001-04-2017nieuwe regeling

03-01-2000

Dagblad Flevoland, Flevopost, Noordoostpolder, Dagblad Almere, Groene Weekblad, 26-01-2000

ZZL99.854

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze keur wordt verstaan onder:

1.        Het college van dijkgraaf en heemraden:  

het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Zuiderzeeland.

2.    Waterstaatswerken :  

waterkeringen, wateren en waterstaatkundige werken.

3.    Werken:  

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren.

4.    Legger:  

het register met bijbehorende kaarten zoals bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet waarin onderhoudsplichtigen zijn aangewezen en/of waarin/waarop richting, vorm en constructies van waterstaatswerken staan.

5.    Onderhoudspad:  

een strook grond bij wateren ter breedte van maximaal 5 meter, bestemd voor de uitvoering van onderhoudswerken.

6.    Teen:  

bij waterkeringen bestaande uit kunstmatige hoogten: aan de binnenzijde de grens van het talud met aangrenzend maaiveld, aan de buitenzijde de grens van het buitentalud met de bodem.

7.    Talud:  

het hellende oppervlak van een waterkering, kade of van de zijdelingse begrenzing van een ingraving, respectievelijk een water.8.   

8.    Plasberm:   

     1.   bij wateren de horizontale ingraving in het talud tussen de insteek en de bodem van het water;

     2.   bij waterkeringen het horizontaal gelegen gedeelte van de steenglooiing aan de waterzijde van de waterkering 

      gelegen aan de teen van de steenglooiing.

9.        Lozen, onttrekken, afvoeren en aanvoeren:  

lozen, onttrekken, afvoeren en aanvoeren, :  zoals dat wordt verstaan in het Besluit van 6 juni 1990, Staatsblad 320.

Toelichting Begripsomschrijvingen

Artikel 1

Een aantal gehanteerde begrippen wordt hier gedefinieerd; een nadere toelichting is beperkt tot het begrip Legger.

Legger

Als legger wordt in deze keur aangemerkt de legger waarvan de vaststelling is voorgeschreven krachtens de Waterschapswet.

De keur bepaalt niet aan welke vormvereisten een legger moet voldoen omdat deze vereisten over het algemeen in de regeling, waarin de vaststelling wordt voorgeschreven zijn vervat.

De Wet op de waterkering verplicht de beheerders van "primaire waterkeringen" tot het vaststellen van een legger, waarin is omschreven waaraan de waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie.

1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Artikel 2
  • 1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen ook op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht ook op de gebruikers.

  • 2. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar, de beperkt gerechtigden en de gebruikers opgelegde verplichtingen, zijn zowel de eigenaar, de beperkt gerechtigden als de gebruikers hoofdelijk aansprakelijk.

  • 3. Indien meerdere eigenaren en/of beperkt gerechtigden en/of gebruikers van één perceel met het onderhoud zijn belast, is ieder van hen hoofdelijk voor het gehele onderhoud aansprakelijk.

Toelichting Hoofdelijke aansprakelijkheid

Artikel 2

Volgens het eerste lid van dit artikel zijn ook de beperkt gerechtigden en de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een beperkt recht of persoonlijk recht. Indien de gebruiker bij het waterschap niet bekend is, zal de eigenaar de gebruiker moeten aanspreken. Tot de beperkte rechten behoren erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal. Tot de persoonlijke rechten behoren huur en pacht.

Ingevolge het tweede lid zijn zowel de beperkt gerechtigden, de gebruikers als de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichting is gebaat.

1.3 Gedoogplichten

Artikel 3
  • 1. De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:

    • 1.

      materieel waaronder machines op hun percelen toe te laten;

    • 2.

      alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten;

    • 3.

      degenen, die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun

          percelen toe te laten.

  • 2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, de eigenaren van de gronden, en de in artikel twee, eerste lid, genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden ten minste tweemaal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld.

Toelichting gedoogplichten

Artikel 3

De gedoogplichten voor de eigenaren van waterkeringen en van nabij waterkeringen gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking. De bepalingen van de Waterstaatswet staan hier niet aan in de weg. Het derde lid van artikel 9 van deze wet houdt er zelfs uitdrukkelijk rekening mee dat dit soort verder gaande gedoogplichten uit anderen hoofde voortvloeien.

Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren, beperkt gerechtigden en gebruikers ten minste tweemaal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet indien het betreft de uitvoering van gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen.

1.4 Afrasteringen

Artikel 4
  • 1. De eigenaren van percelen, die worden gebruikt voor het houden van dieren en die grenzen aan waterkeringen en/of wateren, zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende en goed onderhouden afrastering aan te brengen.

  • 2. Afrasteringen mogen niet hoger zijn dan circa 1 meter en moeten worden geplaatst op een zodanige afstand dat het gewoon en buitengewoon onderhoud niet wordt belemmerd.

  • 3. a.    Afrasteringen, die voorkomen op waterkeringen, dienen te zijn voorzien van een goed onderhouden en voldoende breed (doorrijbreedte minimaal 5 meter) draaihek of andere doelmatige inrichting, teneinde deze waterkeringen ten behoeve van het toezicht, de uitvoering van het onderhoud en de overige werkzaamheden van het waterschap ongehinderd te kunnen passeren.

  • 4. Schrikdraadafrasteringen moeten zijn voorzien van geïsoleerde handgrepen.

Toelichting Afrasteringen

Artikel 4

Deze bepaling verplicht de eigenaren (en beperkt gerechtigden en gebruikers) van percelen die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen nabij waterkeringen en/of wateren, daarlangs voldoende kerende afrasteringen te plaatsen. Lid 3 is erop gericht het waterschap in zijn taakuitoefening niet te hinderen.

1.5 Bepalingen betreffende waterstaatswerken

Artikel 5
  • 1. De waterstaatswerken moeten door de onderhoudsplichtigen in een goede staat van onderhoud worden gehouden, waaronder bij die waterstaatswerken, welke dienen tot waterkering of waterbeheersing, mede wordt verstaan het gemakkelijk beweegbaar en goed sluitend zijn van de afsluitmiddelen.

  • 2. De onderhoudsplichtigen zijn voorts verplicht:

    • a.

      de aan deze waterstaatswerken de door het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden nodig geoordeelde herstellingen aan te brengen binnen de bij de daartoe te geven schriftelijke opdracht te stellen termijn;

    • b.

      zich bij het uitvoeren van de onder a. genoemde werken te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen welke door het college van dijkgraaf en heemraden daaromtrent worden gegeven.

Artikel 6
  • Het is verboden:

  • 1. de waterstaatswerken te veranderen, op te ruimen of te vernieuwen;

  • 2. zonder daartoe bevoegd te zijn beweegbare bruggen, stuwen, gemalen, sluizen, schuiven, klepduikers of gelijksoortige waterstaatswerken op enigerlei wijze te bedienen of zich daarop te bevinden;

  • 3. binnen een afstand van 10 meter van de waterstaatswerken en van andere werken vuren te stoken of de grond af te branden;

  • 4. enige andere handeling te verrichten, waardoor schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterstaatswerken of waardoor de werking van deze waterstaatswerken wordt belet, gehinderd of verzwakt.

Toelichting Bepalingen betreffende waterstaatswerken

Artikel 5 en 6

Deze artikelen vertonen enige samenhang; enerzijds stelt artikel 5 het onderhoud van waterstaatswerken bij degenen die daarvoor onderhoudsplichtig zijn (gebodsbepaling), anderzijds conserveert artikel 6 de toestand van die waterstaatswerken door absolute verboden.

In artikel6 wordt tevens aangegeven dat het verbod niet geldt indien er sprake is van een “bevoegde”. Een bevoegdheid kan bijvoorbeeld voortvloeien uit specifieke (hogere) regel- c.q, wetgeving of uit een bepaling uit een vergunning waarbij ontheffing van verbodsbepalingen is verleend.

Een speciale vorm van bevoegdheid kan ook voortvloeien uit een situatie waarin iemand een goed (zaak of recht) toebehoort. Dan is er sprake van een rechthebbende (in de zin van artikel 3, boek 6 van het Burgerlijk Wetboek).

Hoofdstuk 2 Waterkeringen

2.1   Begripsomschrijvingen

In de keur wordt niet gedifferentieerd naar typen waterkeringen (dijken, hoge gronden, boezemkaden en overige kaden of waterkerende objecten) die bij het waterschap in beheer zijn maar wordt één begrip "waterkering" gehanteerd. De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor al deze typen waterkeringen, waarbij drie zones kunnen worden onderscheiden: de kernzones, de beschermingszones, alsmede buiten de beschermingszones gelegen zones, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn. De begrenzingen van deze zones worden door de beheerder bepaald en vastgelegd in de legger.

Daarbij dient de beheerder steeds voor ogen te houden dat het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van gronden in de keur slechts ter bescherming van het waterstaatkundig functioneren van de waterkeringen mag plaats hebben.

Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid zijn de voor dit hoofdstuk relevante begrippen op een tekening verwerkt; deze maakt deel uit van de keur.

Artikel 7
  • 1.    In deze Keur wordt verstaan onder:

  • a. Waterkeringen: kunstmatige hoogten en (die gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden, met inbegrip van daarin of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • b. Kernzones: de centrale gedeelten van waterkeringen, die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • c. Binnenbeschermingszones: de gronden aan weerszijden van kernzones die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • d. Tussenbeschermingszones (alleen in landelijk gebied): de buiten de binnenbeschermingszones gelegen gronden aan weerszijden van kernzones, die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • e. Buitenbeschermingszones:

    • -

      in landelijk gebied: de buiten de tussenbeschermingszones gelegen gronden aan weerszijden van kernzones, die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

    • -

      in stedelijk gebied: de buiten de binnenbescher-mingzones gelegen gronden aan weerszijden van kernzones, die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • f. Kruin: het vlak dat de bovenkant van een waterkering vormt.

  • 2.    De onder b,c,d, en e genoemde zones zijn aangegeven op de bij dit besluit behorende tekeningen (bijlage 1).

Toelichting bij artikel 7

Zie "Beleid bouwen nabij primaire waterkeringen" onder Beleid & plannen op de website van Waterschap Zuiderzeeland.

2.2 Gebodsbepalingen

Onderhoud

Artikel 8

Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buiten-gewoon onderhoud aan de waterkeringen zijn aangewezen.

Onderhoudsplichtigen

Toelichting bij Artikel 8

Onderhoudsverplichtingen die niet bij een hogere regeling dan de keur of bij overeenkomst in het leven zijn geroepen worden door het waterschapsbestuur bij keur in het leven geroepen. Dit gebeurt in het onderhavige artikel door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn aangewezen. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren.

Door het bepaalde in dit artikel gaat de legger als het ware deel uitmaken van de keur. Keur en legger doorlopen ingevolge de waterschapswet elk een eigen vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Gewoon onderhoud

Artikel 9
  • De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen zorg voor:

  • 1. het bestrijden van wild, mollen en ander gedierte (met uitzondering van muskusratten) dat het waterkerend vermogen

        van de waterkering kan schaden;

  • 2. het vrijhouden van bentpollen, distels, onkruid, aanspoelsel, zand, hout, afval, voorwerpen en materialen;

  • 3. het egaliseren van molshopen, het herstellen van beschadigingen, zoals veroorzaakt door het gebruik, verkeer, dieren en

       dergelijke;

  • 4. het melden van beschadigingen aan het college van dijkgraaf en heemraden;

  • 5. het in stand houden van de aanwezige begroeiingen, de grasmat en oeverbegroeiingen, dienende tot verdediging van de

       waterkering;

  • 6. het maaien van gras en ruigte;

  • 7. het vrijwaren van wortels van opgaande begroeiing (bomen en struiken).

Toelichting bij Artikel 9

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkerin-gen gebeurt, met uitsluiting van derden, van overheidswege.

Buitengewoon onderhoud

Artikel 10

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 9, verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van de waterkering.

Toelichting bij Artikel 10

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen (die verplicht zijn tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud) gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het instandhouden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het "primaire waterkeringen" betreft, maar veelal ook bij overige waterkeringen, door het waterschap waarbij de waterkering in beheer is uitgevoerd.

De onderhavige bepaling ziet zoals in de algemene toelichting is vermeld niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van waterkeringen verplicht zijn doet zich met name regelmatig voor bij boezemkaden.

Werken

Artikel 11

De onderhoudsplichtigen van werken die in, op, aan of boven kernzones of de beschermingszones zijn aangebracht en die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben dienen deze, onverminderd het bepaalde in artikel 10, waterkerend te houden.

Werken met (mede) een waterkerende functie

Toelichting bij Artikel 11

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede waterkerende functie hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht. Immers voor met vergunning aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van dit artikel in de vergunningsvoorschriften behoren te worden opgenomen.

Coupures

Artikel 12
  • 1. De eigenaren van de in waterkeringen voorkomende coupures dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het college van dijkgraaf en heemraden terstond worden gesloten.

  • 2. De schotbalken bestemd tot afsluiting van coupures in waterkeringen dienen door de eigenaren in goede staat te worden gehouden en zo vaak als dat door het college van dijkgraaf en heemraden nodig wordt geoordeeld te worden getoond.

Toelichting bij Artikel 12

Ingevolge het in het onderhavige artikel bepaalde zijn de eigenaren van sluizen, uitwateringen, doorgangen en dergelijke coupures in waterkeringen gehouden deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur te sluiten, ter voorkoming van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Het tweede lid van dit artikel is er op gericht dat schotbalken in zodanig goede staat worden onderhouden dat de coupures, in geval dat wordt gevorderd, voldoende waterkerend kunnen worden gesloten en is in die zin een complementaire bepaling van artikel 10 (buitengewoon onderhoud).

2.3 Verbodsbepalingen

Artikel 13

1.    Het is verboden binnen de kernzones, binnenbeschermingszones, tussenbeschermingszones en buitenbeschermingszones:

a.     ontgrondingen of afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie of anderszins, alsmede seismische onderzoeken te verrichten;

b.    explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

2.    Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het binnen de kernzones, binnenbeschermingszones en tussenbeschermingszones tevens verboden heiwerkzaamheden te verrichten of gebouwen te maken, aan te brengen, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen, te slopen of op te ruimen.

3.    Onverminderd het bepaalde in lid 1 en 2 is het binnen de kernzones en binnenbeschermingszones tevens verboden:

a.     ontgravingen te verrichten, grond te roeren of werken, waaronder begrepen bouwwerken geen gebouw zijnde, en getimmerten te maken, aan te brengen, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen, te slopen of op te ruimen;

b.    boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas of vloei- of delfstoffen;

c.     anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:

1e. vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;

2e. voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;

3e. zich van afval te ontdoen:

4e. tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen;

5e. wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen of tenten te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen.

d.    zich, anders dan als rechthebbende, op te houden, indien dat vanwege het college van dijkgraaf en heemraden op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven.

e.    in de jaarlijkse periode van 15 oktober tot 15 maart buitengewoon onderhoud uit te voeren;

f.      kabels, leidingen, tanks, drukvaten of andere vergelijkbare werken aan te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen.

4.    Onverminderd het bepaalde in lid 1, 2 en 3 is het binnen de kernzones tevens verboden om:

a.     te ploegen, te spitten, te graven of op een andere wijze grondroeringen te verrichten;

b.    buiten gedeelten die als openbare weg in gebruik zijn met rij- of voertuigen met een grotere asdruk dan 2.000 kilo en met een snelheid van meer dan 6 kilometer te rijden dan wel paarden te rijden of huisdieren te drijven, of zich daar onbevoegd te bevinden;

c.     voorwerpen te slepen;

d.    dieren te weiden, te houden of te laten lopen;

e.    afval, ruigten, specie, materialen, drijfmest of voorwerpen van welke aard ook te storten, te laten liggen of te verspreiden;

f.      de grasmat of andere begroeiing dienende tot verdediging van waterkeringen, of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verbranden, te verplaatsen of te ontnemen, of enige andere handeling te verrichten waardoor schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering of waardoor de werking van deze waterkeringen wordt belet, gehinderd of verzwakt;

g.    opgaande begroeiingen (bomen en struiken) aan te brengen, te hebben of te rooien.

Toelichting bij Artikel 13

Zie "Beleid bouwen nabij primaire waterkeringen" onder Beleid & plannen op de website van Waterschap Zuiderzeeland..

Hoofdstuk 3 Wateren

3.1   Begripsomschrijvingen

Artikel 14

  • In deze keur worden verstaan onder:

  • 1. a.    Wateren: 

    de oppervlaktewateren, met inbegrip van de waterbodems en taluds en de daarin, daaronder of daarboven aangebrachte werken die een functie hebben of mede een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of de berging van het op de bodem vrij aanwezige water, alsmede gronden die een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of berging van het op de bodem vrij aanwezige water.

  • b. Insteek: 

    de grenzen van de taluds met het maaiveld of de berm.

  • c. Kernzones: 

    de centrale gedeelten van wateren, die als zodanig in de legger zijn aangegeven.

  • d. Beschermingszones: 

    de gronden grenzend aan kernzones en dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van wateren, en die als zodanig in de legger zijn aangegeven.

  • e. Buitenbeschermingszones: 

    de buiten de beschermingszones gelegen gronden, die zich uitstrekken over een afstand tot 10 m vanaf de grens van de kernzones.

  • 2. De onder c, d en e genoemde zones zijn aangegeven op de bij deze keur behorende tekening “Figuur 2".

  • Begripsomschrijvingen

Wateren

Artikel 14

In de keur wordt niet gedifferentieerd naar typen wateren (bijvoorbeeld rivieren, kanalen, sloten, meren, plassen, bergingsvijvers en overige wateren) maar wordt één begrip "wateren" gehanteerd. Niet gekozen is voor de veel gehanteerde begrippen watergangen of waterlopen omdat deze begrippen slechts op bepaalde wateren binnen de soort wateren (als verzamelbegrip) zien. Juister is het om van de soort (wateren) uit te gaan; de waterbodems en taluds worden in deze keur onder de wateren begrepen.

De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor alle typen wateren, waarbij drie zones kunnen worden onderscheiden: de kernzones, de beschermingszones, alsmede de buiten de beschermingszones gelegen zones, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn. De begrenzingen van deze zones worden door de beheerder bepaald en vastgelegd in de legger. Daarbij dient deze steeds voor ogen te houden dat het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van gronden in de keur slechts ter bescherming van het waterhuishoudkundig functioneren van de wateren mag plaats hebben.

In bijvoorbeeld de Noordoostpolder bestaat het waterlopenstel dat de normale aan- en afvoer van het water in dit gebied verzorgt uit verschillende soorten wateren die in het gebied bekend zijn als hoofdwatergangen (d-tochten, tochten, zijvaarten, hoofdvaarten en dijksloten) en watergangen (kavel-, erf- en wegsloten).

Daarnaast kent men in de Noordoostpolder nog een waterlopenstelsel dat bekend staat als het wateraanvoerstelsel, hoofdaanvoersloten (een hoofdwatergang) en aanvoersloten (een watergang) vervullen een transportfunctie om hoger gelegen gebied van water te voorzien. Ook vervullen wateraanvoerstelsels een functie ten behoeve van specifieke grondgebruiken (bijvoorbeeld de nachtvorstbestrijding ten behoeve van de fruitteelt).

In Zuid-/Oostelijk Flevoland komen soortgelijke waterlopenstelsels voor. Door de andere waterhuishoudkundige inrichting van dit deel van de provincie zijn deze minder uitgebreid ten opzichte van het genoemde voorbeeld in de Noordoostpolder.

Verdere classificatie van het in de keur gehanteerde begrip wateren zal plaatsvinden via de legger.

3.2 Gebodsbepalingen

Onderhoud

Artikel 15

  • 1. Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan de wateren zijn aangewezen.

  • 2. Indien er geen legger is vastgesteld, berust het onderhoud bij de eigenaar van het aan een water grenzend perceel, met dien verstande dat indien een aan een water grenzend perceel minder dan twee meter breed is, het daarachter gelegen perceel als aangrenzend perceel wordt aangemerkt.

  • Onderhoudsplichtigen

Artikel 15

Onderhoudsverplichtingen die niet bij een hogere regeling dan de keur of bij overeenkomst in het leven zijn geroepen worden door het waterschapsbestuur bij keur in het leven geroepen. Dit gebeurt in het onderhavige artikel door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn aangewezen. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren.

Door het bepaalde in dit artikel gaat de legger als het ware deel uitmaken van de keur. Keur en legger doorlopen ingevolge de waterschapswet elk een eigen vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Het tweede lid van dit artikel beoogt te voorzien in de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven De oorspronkelijke richting, vorm, afmetingen en constructie van de wateren dienen alsdan te worden gehandhaafd.

Gewoon onderhoud

Artikel 16

  • De onderhoudsplichtigen van wateren dragen zorg voor:

  • 1. het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of de berging van water hinderen;

  • 2. het vóór door het college van dijkgraaf en heemraden vooraf aangekondigde schouwdata schonen door het maaien en verwijderen van begroeiingen anders dan die dienen tot verdediging van de taluds;

  • 3. het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.

  • Gewoon onderhoud

Artikel 16

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen die af- en/of aanvoer dan wel de berging van water hinderen uit de wateren te verwijderen. Dit is anders bij het schonen van de wateren, dat een aantal malen per jaar (meestal in het voor- en najaar), vóór de vooraf aan te kondigen schouw moet gebeuren om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen.

De oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken, dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, slechts voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Waar de feitelijke afmetingen van het profiel de voor de af- en/of aanvoer van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen kan de onderhoudsplichtige niet worden verplicht de oeverprofilering in stand te houden als niet tevens ook de instandhouding van een onderhoudsstrook en/of afrastering in het geding is.

Buitengewoon onderhoud

Artikel 17

De onderhoudsplichtigen van wateren zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 16, verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van de wateren.

Buitengewoon onderhoud

Artikel 17

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt aangemerkt het instandhouden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie.

Het buitengewoon onderhoud wordt waar het betreft wateren van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied veelal uitgevoerd door het waterschap dat kwantiteitsbeheerder van de betrokken wateren is. De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn doet zich met name voor bij scheisloten en sloten en greppels die uitsluitend de ontwatering van een bepaald perceel dienen.

Specie- en maaiselberging

Artikel 18

  • 1. Op percelen gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap, moet de specie worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water uit die wateren wordt verwijderd.

  • 2. De eigenaren van gronden gelegen aan wateren zijn verplicht de specie, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer uit de wateren door of onder toezicht van het waterschap of door henzelf uit die wateren is verwijderd, van de beschermingszones te verwijderen binnen een door het college van dijkgraaf en heemraden te stellen termijn.

Specie- en maaiselberging

Artikel 18

Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald, dat op erven en

gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het

openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud voor de af- of aanvoer

van water, uit de watergang moet worden verwijderd. De verordeningen waarbij voorgenoemde

duldingsplicht wordt opgelegd zijn thans de waterschapsverordeningen (keuren).

De ontvangst van specie- en maaisel (waaronder ook begrepen afgemaaide waterplanten) is daarom

in deze keur vastgelegd.

Bedacht dient te worden dat de ontvangstplicht van specie niet onder alle omstandigheden onverkort

kan worden gehandhaafd. Fysieke belemmeringen als bebouwing kunnen er aan in de weg staan dat de

specie op aan wateren gelegen percelen kan worden ontvangen. Voorts kunnen de hoeveelheid

uitkomende specie en verontreiniging of besmetting van de baggerspecie aanleiding zijn om de specie af

te voeren respectievelijk de veroorzaakte schade aan gronden te vergoeden voor zover deze

redelijkerwijze niet ten laste van de betrokken aangeland dient te blijven.

In tweede lid is de plicht tot verwijdering van specie van de beschermingszones vastgelegd, om te voorkomen dat

de specie die bij het onderhoud uit de wateren is verwijderd in de wateren geraakt en daardoor de af- en/of aanvoer

van water hindert, dan wel de gedeponeerde specie de doorgang voor onderhoudsmachines of het voeren van

schouw bemoeilijkt.

3.3 Verbodsbepalingen

Artikel 19

  • 1. Het is verboden binnen de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszones:

    • a.

      ontgrondingen of afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie of anderszins, alsmede seismische onderzoeken te verrichten;

    • b.

      kabels, leidingen, tanks, drukvaten of andere vergelijkbare werken te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;

    • c.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het binnen de kernzone en beschermingszones tevens verboden:

    • a.

      ontgravingen te verrichten, grond te roeren, heiwerkzaamheden te verrichten of werken, waaronder begrepen gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, en getimmerten te maken, aan te brengen, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen, te slopen of op te ruimen;

    • b.

      boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas of vloei- of delfstoffen;

    • c.

      beplantingen of materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te verwijderen;

    • d.

      beplantingen aan te brengen, te hebben, te kappen en/of te rooien;

    • e.

      opgaande beplantingen lager dan 4 meter, gerekend vanaf het maaiveld, over de wateren te hebben hangen;

    • f.

      zich, anders dan als rechthebbende, al dan niet met vaar-, voertuigen of vlotten op te houden, tenzij vanwege het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven dat zulks is toegestaan;

    • g.

      anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:

    • 1e.

      vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;

    • 2e.

      voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 en 2 is het binnen de kernzone tevens verboden om:

    • a.

      de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen;

    • b.

      wateren direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen, verbindingen tussen wateren te verbreken of  

      wateren geheel of gedeeltelijk te dempen en grenzen van stroomgebieden te wijzigen;

    • c.

      in wateren, direct of indirect, de waterstand te brengen of te houden op een ander peil dan voor het   

      betreffende gebied door het waterschap is vastgesteld;

    • d.

      aalkorven, fuiken of ander vistuigen te plaatsen of te hebben;

    • e.

      anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen,  of daarmee ligplaats te nemen of te hebben, tenzij in verband met door het voorlopig college van dijkgraaf

      en heemraden toegestane recreatieve activiteiten;

    • f.

      dieren te weiden, te houden of te laten lopen of in wateren te laten zwemmen;

    • g.

      buiten gedeelten die als openbare vaarweg in gebruik zijn, met door mechanische kracht voortbewogen  

      vaartuigen met een snelheid van meer dan 6 kilometer te varen.

    Verbodsbepalingen

Artikel 19

In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden voor kernzones, verboden die gelden voor kern- en beschermingszones en verboden die voor buiten de beschermingszones gelegen zones gelden. De waterbodems en taluds worden tot de wateren gerekend.

Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van wateren die scheepvaartweg zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet dient te worden bedacht dat ook het bevoegd gezag ingevolge die wet regels kan stellen, onder meer in het belang van de instandhouding van de vaarweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de vaarweg aanwezige werken tegen schade door scheepvaart. De bevoegdheden van het bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet en de waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen.Dit kan gevolgen voor de keurbevoegdheid van het waterschapsbestuur hebben als het waterschap niet als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet is aangewezen.

In artikel 41 van de Scheepvaartverkeerswet wordt de betrokken competentievraag geregeld. Hier is bepaald dat de bevoegdheid van onder andere waterschappen tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft voor zover deze regels niet in strijd zijn met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de keur met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de keur bepaalde van rechtswege op te gelden.

Verandering of demping

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a en b, is het verboden de inrichting, de stroomrichting, de vorm, de afmeting of de constructie van wateren te veranderen respectievelijk wateren en nieuwe wateren met elkaar in verbinding te brengen of wateren te dempen. Voorgenoemde handelingen kunnen de af- en/of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem nadelig beïnvloeden.

Waterstand

Het waterschapsbestuur is in daartoe aangewezen gevallen verplicht voor wateren onder beheer van het waterschap één of meer peilbesluiten vast te stellen en zorgt ervoor dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden gedurende een daarbij aangegeven periode zoveel mogelijk worden gehandhaafd (zie art. 16, Wet op de waterhuishouding).

De betrokken waterstanden worden vastgesteld met het oog op functies, die aan de betrokken wateren zijn toegekend in het provinciale waterhuishoudingsplan en/of aanvullend in het beheersplan van het waterschap. Het is in principe ongewenst dat het in genoemde plannen neergelegde waterhuishoudkundige beleid en beheer worden doorkruist door particulieren, die de waterstand op een ander peil brengen of houden dan in het peilbesluit voor het betrokken water is vastgesteld. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder c, is het dan ook verboden de waterstand op een ander peil te brengen of te houden dan voor het betreffende gebied door het waterschapsbestuur is vastgesteld. Onder omstandigheden kan het bestuur aan particulieren toestaan dat (tijdelijk) de waterstand op een ander peil wordt gebracht, bijvoorbeeld door toepassing van onderbemaling. Dit zal over het algemeen slechts kunnen gebeuren indien de betrokkene daarbij zodanige maatregelen neemt dat geen nadelige effecten ontstaan voor de waterhuishoudkundige verzorging van het gebied (zie in dit verband ook het bepaalde in art. 21 van de keur).

Gravingen

Ter voorkoming van aantasting van de stabiliteit van het watervoerend profiel en de berijdbaarheid van beschermingszones voor onderhoudsmachines is het verboden om in de bodem van wateren, in taluds en in de beschermingszones te graven.

Werken en beplantingen

Het is verboden om op, in, over of onder wateren en beschermingszones (bouw)werken te maken, te hebben, te wijzigen of op te ruimen respectievelijk opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien. De betrokken bepalingen beogen te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of de berging van water wordt gehinderd, dan wel (de bereikbaarheid van wateren ten behoeve van) het onderhoud wordt gehinderd.

Toegang

Voor niet rechthebbenden is het verboden zich op of in wateren of op beschermingszones op te houden, indien dat vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang, waterschap .....").

Daar waar recreatieve waarde aan waterstaatswerken kan worden toegekend kunnen deze werken -indien waterstaatkundige belangen zich daar niet tegen verzetten- in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld. De bepaling moet tegengaan dat kwetsbare oevers en taluds of oeverbegroeiingen worden beschadigd.

De toegang tot de betrokken kern- en beschermingszones kan aan de eigenaar en zakelijk of persoonlijk gerechtigden niet worden ontzegd omdat hen hiermee in strijd met het bepaalde in artikel 5:1 Burgerlijk wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.

Vis-, vaartuigen en afmeren

Het is verboden op of in wateren vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben, respectievelijk vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer van water en het onderhoud door de aanwezigheid van genoemde voorwerpen wordt gehinderd.

Tevens is het verboden op wateren (anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen, bijvoorbeeld kades en loswallen) vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats in te nemen of te hebben. De bepaling beoogt genoemde handelingen te reguleren door deze alleen toe te staan op plaatsen, die zodanig zijn ingericht dat de oevers en taluds niet worden beschadigd.

De betrokken bepaling geldt niet in geval het betreft door het bestuur toegestane recreatieve activiteiten zoals het varen met kano's en andere bootjes. In dit verband wordt verwezen naar de hiervoor gegeven toelichting omtrent het aspect “Toegang” waar van de mogelijkheid van recreatief medegebruik van wateren wordt uitgegaan.

Voorwerpen, materialen en stoffen

Het is verboden (anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen) voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer en/of berging van water, dan wel het onderhoud door genoemde handelingen wordt gehinderd.

Afgravingen, seismische onderzoekingen, boringen en werken met een overdruk

Dit verbod beoogt de stabiliteit van het watervoerend profiel te beschermen. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting omtrent deze begrippen bij artikel 13 (verbodsbe-palingen waterkeringen).

Lozen, onttrekken, af- en aanvoeren

Artikel 20

  • 1. Verbodsbepaling

    • a.

      Het is verboden water te lozen in of te onttrekken aan wateren, danwel af te voeren naar of aan te

            voeren uit wateren, indien op de voorgenomen wijze:

    • 1.

      meer dan 540 m3 water per uur kan worden geloosd of afgevoerd;

    • 2.

      meer dan 250 m3 water per uur kan worden onttrokken of aangevoerd.

    • b.

      Het is verboden water te lozen in of af te voeren naar wateren die deel uitmaken 

            van een hoofdaanvoerstelsel.

  • 2. Meldplicht

    • a.

      Degene die water loost in, onttrekt aan, afvoert naar of aanvoert uit wateren is verplicht dit aan 

           het college van dijkgraaf en heemraden te melden met opgave van de situering, de wijze,

           de hoeveelheid en de tijdsduur daarvan, indien:

    • 1.

      meer dan 225 m3 water per uur kan worden geloosd of afgevoerd;

    • 2.

      meer dan 100 m3 water per uur kan worden onttrokken of aangevoerd;

    • 3.

      door verandering in een eerder gemelde wijze van lozing onttrekking, afvoer of aanvoer ten minste

            10% meer of minder water met een minimum van 20 m3 kan worden geloosd, onttrokken, afgevoerd of

            aangevoerd.

    • b.

      Degene die water loost in, onttrekt aan, afvoert naar of aanvoert uit gestuwde wateren is verplicht dit aan

           het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden te melden, met opgave van de situering, de wijze, de

           hoeveelheid en tijdsduur daarvan, indien:

    • 1.

      meer dan 225 m3 water per uur kan worden geloosd of afgevoerd;

    • 2.

      meer dan 1 m3 water per uur kan worden onttrokken of aangevoerd;

    • 3.

      door verandering in een eerder gemelde wijze van lozing, onttrekking, afvoer of aanvoer ten minste

            10% meer of minder water kan worden geloosd, onttrokken, afgevoerd of aangevoerd.

    • c.

      Degene die water onttrekt aan of aanvoert uit een hoofdaanvoerstelsel is verplicht dit aan het voorlopig

           college van dijkgraaf en heemraden te melden met opgave van de situering, de wijze, de hoeveelheid en

           de tijdsduur daarvan, indien:

    • 1.

      meer dan 1 m3 water per uur kan worden onttrokken of aangevoerd;

                    2.       door verandering in een eerder gemelde wijze van onttrekking of aanvoer ten minste 10% meer of 

                    minder water kan worden onttrokken of aangevoerd.

    Onttrekken en lozen; af- en aanvoeren; verbodsbepalingen en meldplicht

Artikel 20

Ingevolge het bepaalde in de artikelen 24 juncto 13, Wet op de waterhuishouding is het in daartoe -bij algemene maatregel van bestuur (voor Rijkswateren) of provinciale verordening, dan wel, afhankelijk van de besluitvorming van provinciale staten, verordening van de beheerder (voor overige wateren)- aangewezen gevallen voor anderen dan de waterkwantiteitsbeheerders verboden water te lozen in of te onttrekken aan oppervlaktewateren zonder vergunning. Het verbod geldt eveneens ingeval water wordt afgevoerd naar of aangevoerd uit oppervlaktewateren door anderen dan de waterkwantiteitsbeheerders.

Aanwijzing van vergunningplichtige gevallen door het waterschap kan alleen voor niet rijkswateren in die gevallen dat daartoe bij provinciale verordening de bevoegdheid is verleend.

Het tweede lid van artikel 24, Wet op de waterhuishouding bepaalt dat het vergunningplichtig stellen van voorgenoemde handelingen slechts mag betreffen de lozing of onttrekking van waterhoeveelheden die, zelfstandig of in samenhang met andere lozingen of onttrekkingen, van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling of de waterbeweging, dan wel de kwantiteitsbeheerder kunnen noodzaken tot bijzondere beheersmaatregelen.

In de memorie van toelichting bij de Wet op de waterhuishouding worden als gevallen waarin een vergunningplicht kan gelden genoemd lozingen etcetera die een bepaalde waterhoeveelheid per tijdseenheid te boven gaan, die zich over een langere dan een nader aan te geven periode uitstrekken of, die een bepaalde waterhoeveelheid per tijdseenheid overschrijden en plaats vinden in wateren van een nader aan te geven kwetsbaarheid.

De aanwijzing van vergunningplichtige gevallen door het waterschap zal in het algemeen gevallen betreffen waarin het gaat om geringere waterhoeveelheden dan genoemd in de provinciale aanwijzing maar om grotere waterhoeveelheden dan die louter registratieplichtig zijn. Afhankelijk van de waterhuishoudkundige situatie kan in de keur naar bepaalde gebieden worden gedifferentieerd in de hoeveelheden water waarvoor een lozings- of onttrekkingsvergunning vereist is. Uitgangspunt hierbij is de “Verordening waterhuishouding Flevoland” uit 1995. In deze provinciale verordening is geregeld in welke gevallen een meldplicht (artikel 6.1) of vergunningplicht (artikel 6.4) bestaat voor het lozen, onttrekken, afvoeren of aanvoeren van water. Artikel 6.5 van de provinciale verordening bepaalt dat de voorlopige algemene vergadering  van het waterschap de gevallen waarin de meldplicht ingevolge artikel 6.1 of de vergunningplicht ingevolge artikel 6.4 geldt, bij verordening kan uitbreiden. Van deze mogelijkheid is in artikel 20 van de keur gebruik gemaakt.

In de artikelen 24 tot en met 33 van de Wet op de waterhuishouding (alsmede in artikel 23, Uitvoeringsregeling waterhuishouding) worden specifiek regels gesteld omtrent de aanvraag tot verlening van een vergunning en de beschikking op de aanvraag.

Wettelijke kader van meldplicht, meetplicht en registratie

Ingevolge het bepaalde in de artikelen 12 juncto 13, Wet op de waterhuishouding dient in daartoe - bij algemene maatregel van bestuur (voor Rijkswateren) of provinciale verordening, dan wel, afhankelijk van de besluitvorming van provinciale staten, verordening van de beheerder (voor overige wateren) - aangewezen gevallen degene die water afvoert naar, aanvoert uit, loost in of onttrekt aan oppervlaktewateren waarover hij niet het beheer voert de wijze van afvoer, aanvoer, lozing of onttrekking te melden en - eventueel - de afgevoerde, aangevoerde, geloosde of onttrokken waterhoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen aan de kwantiteits-beheerder. (Artikel 6.5 van de Verordening waterhuishouding Flevoland regelt de bevoegdheid van het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden om in de gevallen dat een meldplicht bestaat tevens een meet- en registratieplicht op te leggen. Dit artikel bepaalt bovendien ook dat in een vergunning een meetplicht kan worden opgelegd).

Het bestuur legt de meetplicht slechts op in gevallen waarin nauwkeurige gegevens over de werkelijk verplaatste waterhoeveelheden benodigd zijn voor een goed oordeel over de invloed van de afvoer, lozing, aanvoer of onttrekking op de peilregeling of waterbeweging en over de noodzaak tot het treffen van bijzondere beheersmaatregelen.

In de artikelen 6 tot en met 10 van de Uitvoeringsregeling waterhuishouding worden regels gesteld voor het tijdstip en de wijze van melding, meting, aantekening houden en opgave doen. De kwantiteitsbeheerder kan voor het doen van een melding een formulier vaststellen.

Nadere uitwerking registratie, meldplicht en meetplicht

Aan de hand van in de praktijk voorkomende situaties is bekeken op welke wijze water wordt aangevoerd, onttrokken, afgevoerd en geloosd.

Uit het wettelijk kader blijkt dat aan- en afvoeren van waterhoeveelheden met name zal geschieden tussen twee of meer oppervlaktewateren. Dit transport geschiedt via waterstaatkundige werken, bijvoorbeeld een inlaatwerk voor de aanvoer en een gemaal voor de afvoer. Gezien de in het gebied voorkomende wateraanvoerstelsels (zie de toelichting op artikel 14) zijn in dit artikel voorwaarden gesteld ten aanzien van de aan- en afvoer van water.

Ten aanzien van het onttrekken en lozen van water wordt uitgegaan van de situatie dat gebruikers dit met behulp van een middel c.q. inrichting uitvoeren. Als middel kan worden genoemd een verplaatsbare beregeningsinstalatie. Een inrichting is meer een vast object als een (beweegbare) stuw.

Uitgaande van de voor het waterbeheer geldende situatie is het landbouwkundige grondgebruik van belang. Als minumum geldt dat bij de aanleg van de polders voor een gebied van 40 ha van een afvoernorm van 1,5 liter/seconde/hectare is uitgegaan. Het waterlopenstelsel (zie de toelichting bij artikel 14) en de bemalingscapaciteit zijn bij de aanleg ook gebaseerd op deze afvoernorm. Bij de berekening van de in artikel 20 gehanteerde normen is de hiervoor genoemde afvoernorm gehanteerd.

Voor wat betreft het algemene begrip wateren, is in dit artikel een nadere verdeling gemaakt tussen wateren, gestuwde wateren en hoofdaanvoersloten.

Voor de begrippen wateren en hoofdaanvoersloten geldt hetgeen in de toelichting van artikel 14 is vermeld.

Onder het begrip gestuwde watereren worden wateren verstaan waarin stuwen zijn aangebracht. Door de aanwezigheid van die stuwen worden in een water op kunstmatige wijze verschillende niveaus aangebracht. Een afvoer of lozing kan van invloed zijn op de waterbeheersing binnen het totale stelsel waarvan dat water deel uitmaakt.

Uit artikel 20 volgt dat in de volgende gevallen een meldplicht of vergunningplicht bestaat:

Geen melding                   melding                     vergunning

geen vergunning

1.     Wateren                               

Lozing/afvoer                         <225 m3/uur        225-540 m3/uur            >540 m3/uur

Onttrekking/aanvoer               <100 m3/uur       100-250 m3/uur            >250 m3/uur

2.     Gestuwde wateren

Lozing/afvoer                         <225 m3/uur        225-540 m3/uur            >540 m3/uur

Onttrekking/aanvoer                   <1 m3/uur            1-250 m3/uur           >250 m3/uur

3.     Hoofdaanvoerstelsel

Lozing/afvoer                                         -                            -                            >  0 m3/uur

Onttrekking/aanvoer                   <1 m3/uur            1-250 m3/uur            >250 m3/uur

Hoofdstuk 4 Vergunningen

Hoofdstuk 4 Vergunningen

Artikel 21

Het college van dijkgraaf en heemraden kan van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.

1

Hoofdstuk 5 Schouw

Artikel 22

  • 1. Door of namens het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door het college van dijkgraaf en heemraden vastgesteld schema.

  • 2. Het college van dijkgraaf en heemraden kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3. Het college van dijkgraaf en heemraden stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

  • 4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

  • Schouw

Artikel 22

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en wateren. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd, wordt ter nadere vaststelling aan het bestuur overgelaten.

Hoofdstuk 6 Schadevergoeding

Artikel 23

De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.

2

Artikel 23

Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd. De Wet op de waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (artikel 40). Voorzover de keur een uitwerking van deze wet is vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit de wet voort.

Hoofdstuk 7 Strafbepalingen

Artikel 24

  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze keur wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

  • Strafbepalingen

Artikel 24

In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In de onderhavige keur is deze maximum straf opgenomen (één maand hechtenis of een geldboete van ten hoogste de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht). Het bestuur kan de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).

In afwijking van het vorenstaande is op het keurverbod tot het zonder vergunning lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren van water en de verplichting tot melding en/of registratie van lozingen, onttrekkingen dan wel aanvoeren of afvoeren van water (artikel 20), het bepaalde in artikel 59 inzake strafbedreiging van de Wet op de waterhuishouding rechtstreeks van toepassing. Ingevolge deze bepaling wordt overtreding van het betrokken verbod gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de vierde categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht.

Naast de strafoplegging door de rechter is het bestuur bevoegd bestuursdwang toe te passen (artikel 61 e.v., Waterschapswet) of een dwangsom op te leggen (artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht).

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Vergunningen

Artikel 25

  • 1. Een vergunning of ontheffing, verleend vóór inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur vergunningplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 3

Artikel 25

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.

Leggers en/of kaarten, kern-, beschermings- en buitenbeschermingszones

Artikel 26

  • 1.    Voor waterstaatswerken waarvoor bij of krachtens wet, bij provinciale verordening of waterschapsreglement waarvoor vaststelling van een legger niet is voorgeschreven maar waar vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, geldt dat het gewoon en buitengewoon onderhoud wordt uitgevoerd door degenen die voor inwerkingtreding van deze keur als onderhoudsplichtigen zijn aangewezen.

  • 2.    Zolang de legger niet is vastgesteld en in werking getreden, worden de onderdelen b, c, d en e van artikel 14 als volgt gelezen:

  • b.    Kernzones: de centrale gedeelten van waterkeringen die worden begrensd door enerzijds de binnenteenlijn en anderzijds de buitenteenlijn;

  • c.     Binnenbeschermingszones: de gronden aan weerszijden van kernzones, die zich uitstrekken tot een afstand gerekend vanaf de grens van de kernzone, welke afstand voor binnendijks en buitendijks gelegen gronden 20 meter bedraagt;

  • d.    Tussenbeschermingszones: de buiten de binnenbeschermingszones gelegen gronden aan weerszijden van kernzones, die zich uitstrekken tot een afstand gerekend vanaf de grens van de kernzone, welke afstand bedraagt: 50 meter voor binnendijks gelegen gronden en 100 meter voor buitendijks gelegen gronden. Deze zone is alleen voor het landelijk gebied (de gebieden buiten de stedelijke planontwikkelingsgebieden) van toepassing.

  • e.     Buitenbeschermingszones: in landelijk gebied de buiten de tussenbeschermingszones gelegen gronden en in stedelijk gebied (de stedelijke planontwikkelingsgebieden) de buiten de binnenbeschermingszones gelegen gronden, die zich uitstrekken tot een afstand gerekend vanaf de grens van de kernzone, welke afstand bedraagt: 100 meter voor binnendijks gelegen gronden en 175 meter voor buitendijks gelegen gronden.

  • 3.    De onder b,c,d, en e genoemde zones en de stedelijke planontwikkelingsgebieden zijn aangegeven op de bij dit besluit behorende tekeningen (respectievelijk bijlage 2 en 3).

  • 4.    Zolang de legger niet is vastgesteld en in werking getreden, worden de onderdelen c en d van artikel 14 als volgt gelezen:

  • c.     Kernzones: de centrale gedeelten van wateren, die aan beide zijden worden begrensd door de insteek;

  • d. Beschermingszones: de buiten de kernzones gelegen gronden, die zich uitstrekken over een afstand van 5 meter vanaf de grens van de kernzones.

  • Toelichting bij Artikel 26

  • Zie "Beleid bouwen nabij primaire waterkeringen" onder Beleid & plannen op de website van Waterschap Zuiderzeeland.

  • Inwerkingtreding

Artikel 27

  • 1. Deze keur treedt in werking op de eerste dag volgend op die van haar bekendma king.

  • 2. Op het in het eerste lid genoemde tijdstip worden ingetrokken “Keur van het Heemraadschap Fleverwaard” (1988) en “Keur Waterschap Noordoostpolder” (1988).

  • 4

Artikel 27

Op bekendmaking van waterschapskeuren zijn de artikelen 73 tot en met 76 van de Waterschapswet van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 74 van de Waterschapswet treden bekendgemaakte besluiten (waaronder keuren) in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking, tenzij in die besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.

5

Artikel 28

Deze keur kan worden aangehaald als ”Keur Waterschap Zuiderzeeland 2000".

Aldus vastgesteld in de Algemene Vergadering

van Waterschap Zuiderzeeland

d.d. 18 november 2008.

de secretaris-directeur,           de dijkgraaf,

ir. J.B. van der Veen.                 mr. ir. H.L. Tiesinga.

Toelichting algemeen

Toelichting op de “Keur Waterschap Zuiderzeeland 2000"

I Inleiding

De toelichting op de Keur bestaat uit twee delen; een algemene toelichting en een artikelsgewijze toelichting. Beide delen zijn bedoeld als hulpmiddel bij de toepassing van de keur; een hulpmiddel in de vorm van een soort naslagwerk dan wel een uitlegfunctie bij een aantal begrippen.

De toelichtingen beogen niet uitputtend te zijn. Zeer algemene begrippen worden bekend verondersteld. Overigens zou een allesomvattende toelichting gedurende een relatief korte termijn hanteerbaar zijn. De actualiteit is onderhevig aan voortschrijdende maatschappelijke ontwikkelingen, rechtspraak en de voortgang van de stand der techniek. 

II Algemene toelichting

Regelgeving en bevoegdheid

Het thans voorliggende ontwerp van de “Keur Waterschap Zuiderzeeland 2000" is gebaseerd op de model-keur van de Unie van Waterschappen (1991).

In dat ontwerp zijn de volgende mutaties verwerkt:

-      kernzones met betrekking tot waterkeringen en wateren (brief van de Unie d.d. 2 december 1992, kenmerk U 6335 WW/ES);

-      aanpassing aan de invoering van de Algemene wet bestuursrecht (brief van de Unie d.d. 30 december 1992,

        kenmerk U 6457  AJBZ/EK).

Uit de hantering van die model-keur vloeit voort dat nadere verbijzondering/classificatie van waterkeringen en wateren dient plaats te vinden in de op te maken leggers (en beheersregisters).

Het huidige ontwerp is getoetst aan de in te trekken keur van het Heemraadschap Fleverwaard en die van het Waterschap Noordoostpolder. Op enkele punten is aansluiting gezocht bij de “Keur Waterschap Groot Salland 1997".

In deze keur is rekening gehouden met het bepaalde in de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkering en is aangesloten bij de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht. Naast deze wetgeving is ook rekening gehouden met relevante jurisprudentie ten aanzien van het waterschaps- en waterstaatsrecht.

De bepalingen in deze keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor het betrokken waterstaatkundige zorggebied geldende beleid. Voor de waterhuishoudingszorg is dit beleid op rijksniveau vastgelegd in de Nota Waterhuishouding en op provinciaal niveau in waterhuishoudingsplannen. Het provinciaal niveau is ook uitermate geschikt voor de afstemming van het waterhuishoudkundig beleid met andere beleidsterreinen. Het waterschap stelt, rekening houdend met het provinciale waterhuishoudingsplan, zijn beheersplan voor de waterhuishouding vast. Het in dit beheersplan verwoorde beleid zal richtinggevend moeten zijn bij de uitvoering van de keur door het waterschap. In relatie met het waterstaatkundige zorggebied wordt nog opgemerkt dat de begrenzing van het gebied niet verhindert dat de bevoegdheden van het waterschap zich ook daaroverheen kunnen uitstrekken.

De bepalingen in deze keur bevatten uitsluitend geboden en verboden die zich richten tot derden en niet tot het waterschap als lichaam van openbaar bestuur, handelend ter uitvoering van zijn taak. Bepalingen aangaande verplichtingen tot handelen en nalaten van het waterschap zelf worden geacht te zijn geregeld in het waterschapsreglement alsmede in intern werkende waterschapsverordeningen.

Voor de toepassing van bevoegdheden uit de keur zal het in een aantal gevallen noodzakelijk zijn nader beleid te ontwikkelen (bijvoorbeeld ten aanzien van het aanbrengen van beplantingen langs wateren, het verwijderen van baggerspecie enz.). Dit zal in zogenaamde beleidsregels worden neergelegd.

Begripsomschrijvingen

In deze keur zijn enige begrippen omschreven, die van specifiek belang zijn bij de toepassing van de opgenomen keurbepalingen. Bij het kiezen van de te omschrijven begrippen en bij de omschrijving van deze begrippen is zo veel mogelijk van algemeen geldende begrippen en begripsomschrijvingen uitgegaan. De gegeven omschrijvingen zijn niet limitatief; het zou te ver gaan om algemeen bekend veronderstelde begrippen te omschrijven.

Keur en legger

Voor het merendeel van de bij waterschappen in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge het reglement dienen te worden vastgelegd in leggers waarin de onderhoudsplichtigen en/of onderhoudsverplichtingen ten aanzien van deze werken worden aangewezen.

Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en wateren, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysische begrenzingen van deze waterstaatswerken in de keur zelf te omschrijven maar door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de keur af te lezen. De terminologie die veelal wordt gebruikt om de fysische begrenzingen van waterstaatswerken in de keur te omschrijven is echter van dien aard dat voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten veelal niet duidelijk is waar de exacte begrenzingen van deze werken liggen, terwijl die begrenzingen zich bovendien aan het oog kunnen onttrekken doordat ze zich op een in het veld niet aanwijsbaar punt (onder water, onder een steunberm of elders in een grondmassa) bevinden (theoretisch profiel).

De in deze keur gekozen constructie heeft als voordeel dat door het ontbreken van een omschrijving van de fysische begrenzingen in de keur, van één type waterstaatswerk kan worden uitgegaan (immers er hoeft niet per type waterkering en water een omschrijving van de fysische begrenzingen te worden gegeven), waardoor in de keur niet voor elk type een onderscheiden gebods- en verbodsregime behoeft te worden opgenomen.

Voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het onderscheid naar typen waterstaatswerken (de onderscheiden typen waterkeringen en wateren) vaak moeilijk te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaald water van toepassing is.

In het onderhavige systeem is uit de legger af te lezen wie onderhoudsplichtig is, waaruit de onderhoudsverplichting bestaat en tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken, ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de keur van toepassing is. De legger is in deze te beschouwen als een onderdeel van de keur. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de keur. Voor belanghebbenden dient dit te worden duidelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het geven van voorlichting. Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de Waterschapswet een overeenkomstige procedure voorgeschreven zodat de voorbedoelde toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

Onderkend wordt dat niet alle waterschappen beschikken over leggers van waterstaatswerken terwijl ook niet voor alle waterstaatswerken in beheer bij waterschappen het vaststellen van een legger is voorgeschreven. Anderzijds is het zo dat de Wet op de waterkering tot het opstellen van leggers voor "primaire waterkeringen" verplicht, terwijl er in de Waterschapswet vanuit wordt gegaan dat de onderhoudsplichtigen en/of onderhoudsverplichtingen in de legger worden vastgelegd.


Noot
1[Toelichting: VergunningenVergunningverleningArtikel 21Van de in de keur gestelde geboden en verboden kan het bestuur bij schriftelijke vergunning ontheffing verlenen. Aan een keurvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurvergunning en daaraan verbinden van vergunningsvoorschriften is de bescherming van waterstaatkundige belangen de invalshoek.Op de vergunningverlening zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De Algemene wet bestuursrecht (Afdeling 4.1) regelt de aanvraag tot het verlenen van een vergunning, de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag, de beslistermijn en de motivering van de beslissing.Een uitzondering op vorenstaande procedurevoorschriften betreft de vergunningverlening betreffende het lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren van water (artikel 20), waarop de bepalingen inzake vergunningverlening van de Wet op de waterhuishouding van toepassing zijn (artikelen 25 tot en met 33, Wet op de waterhuishouding).RechtsbeschermingTegen een beslissing op een aanvraag tot vergunningverlening staat beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht open. Rechtstreeks in hun belang getroffen belanghebbenden dienen -alvorens bij de bestuursrechter in beroep te komen- eerst een bezwaarschrift in te dienen bij het bestuursorgaan dat de bestreden beslissing heeft genomen, in casu het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap. Op de bezwaarschriftprocedure zijn de bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Een uitzondering op het vorenstaande betreft de beslissing op een aanvraag tot vergunningverlening inzake het onttrekken en lozen alsmede het af- en aanvoeren van water. Ingevolge het bepaalde in artikel 44 van de Wet op de waterhuishouding staat tegen de betrokken beslissing beroep op Gedeputeerde Staten open van de provincie waarbinnen het gebied van het waterschap is gelegen. Tegen een in beroep genomen beslissing staat hoger beroep open op de Afdeling Bestuurs- rechtspraak van de Raad van State.]
Noot
2[Toelichting: Schadevergoeding]
Noot
3[Toelichting: Vergunningen]
Noot
4[Toelichting: Inwerkingtreding]
Noot
5[Toelichting: Citeertitel]