Organisatie | Waterschap Aa en Maas |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Keur waterkeringen waterschap Aa en Maas |
Citeertitel | Keur waterkeringen waterschap Aa en Maas |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | milieu – water |
Geen.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 5-1-2004
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Brabants Dagblad, 23-01-04 (Gebiedsdekkend)
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-12-2009 | 30-12-2009 | intrekking | 18-12-2009 Brabants Dagblad, 30-12-2009 | Vergadering Algemeen Bestuur 18 december 2009 | |
05-03-2004 | 30-12-2009 | nieuwe regeling | 05-01-2004 Brabants Dagblad, 23-01-04 (Gebiedsdekkend) | Vergadering Algemeen Bestuur 05-01-2004 |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze keur wordt verstaan onder:
plan, als bedoeld in artikel 3 van de Verordening op de waterkering Noord-Brabant 1997, waarin het beleid van het waterschap ten aanzien van zijn waterkerende taken is omschreven, inclusief het beleid ten behoeve van de ontheffingverlening.
de gronden aan weerszijden van de primaire waterkeringen die zich uitstrekken tot 30 meter van de teen daarvan, tenzij uit de legger een andere afstand voortvloeit.
de gronden aan weerszijden van de primaire waterkeringen, die zich uitstrekken vanaf 30 meter uit de teen van de waterkering tot 20 meter daarbuiten, tenzij uit de legger een andere afstand voortvloeit.
het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde over richting, vorm, afmeting en constructie. Dit onderhoud aan primaire en regionale waterkeringen wordt door het waterschap zelf uitgevoerd.
doorgang in een waterkering ten behoeve van een (water-)weg, spoorbaan, etc.
de periode van 1 oktober tot 1 april waarin geen werken op, in of nabij de waterkering mogen worden uitgevoerd
het in goede conditie houden van de waterkerende functie, zoals het maaien en frezen van de grasmat.
het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas.
runderen tot een leeftijd van 18 maanden.
de waterkering, gelegen tussen de buitenteen en binnenteen inclusief eventuele bermen.
het vlak dat de bovenkant van een waterkering vormt, tussen de binnen- en buitenkruinlijn.
beschrijving met kadastrale kaarten waarop alle waterkeringen binnen het beheersgebied van het waterschap zijn aangegeven, waarvan de vaststelling is voorgeschreven in artikel 13 sub b van de Wet op de waterkering en artikel 5 van de Verordening op de waterkering Noord-Brabant 1997.
de waterkeringen en kaden zoals in groen aangegeven op
de bij deze keur behorende overzichtstekeningen omschreven in bijlage II.
de als zodanig in de legger aangegeven waterkeringen
als bedoeld in de Wet op de waterkering en tevens in paars aangegeven op de
bij deze keur behorende overzichtstekening en omschreven in bijlage II
vrij te houden ruimte voor het blijvend kunnen realiseren van de waterkerende functie van de waterkering
waterkeringen als bedoeld in artikel 1 van de Verordening op de waterkering Noord-Brabant 1997 en tevens in bruin aangegeven op de bij deze keur behorende overzichtstekening en omschreven in bijlage II.
controle door of namens het bestuur op de staat van onderhoud van in de legger opgenomen waterkeringen.
indien de teen van een waterkering niet in het terrein aanwijsbaar is, wordt die teen bepaald door een lijn, welke zich bevindt op een afstand van driemaal de hoogte van de waterkering, gemeten uit de lijn in het maaiveld, loodrecht beneden de binnen- of buitenkruinlijn, naar gelang het de teen binnendijks dan wel buitendijks betreft. De hoogte van de waterkering is gelijk aan de loodrechte afstand tussen het maaiveld en de middenkruinlijn. Is de binnen- of buitenkruinlijn niet aanwijsbaar, dan worden deze geacht de voortzetting te zijn van binnen- of buitenkruinlijn van het onmiddellijk aangrenzende dijkgedeelte.
in de legger als zodanig vastgestelde werken die een waterkerende functie hebben.
primaire, regionale en overige waterkeringen, zoals aangegeven op de bij deze keur behorende en zodanig gewaarmerkte overzichtstekening.
alle door menselijk toedoen ontstane constructies of inrichtingen met toebehoren.
Artikel 2 Erfpacht en vruchtgebruik
Waar in deze keur aan eigenaren een verplichting of verbod is opgelegd, rust deze verplichting of dit verbod bij erfpacht, vruchtgebruik of opstalrecht ook op de erfpachter, vruchtgebruiker of opstalhouder.
De eigenaar of gebruiker van percelen welke worden gebruikt voor het houden van vee en/of huisdieren en welke zijn gelegen nabij waterkeringen waarop ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid, onder i, het houden van vee en/of huisdieren is verboden, zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen en te onderhouden.
Door of namens het bestuur kan schriftelijk ontheffing worden verleend van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen. Hierbij wordt rekening gehouden met het beheersplan en alle bij de ontheffingverlening betrokken belangen, waaronder die van landschap, natuur en cultuurhistorie. Daarnaast kan een verleende ontheffing ambtshalve dan wel op aanvraag worden gewijzigd of ingetrokken.
Voor een activiteit die geen gevolg heeft voor de aard, omvang en constructie van de waterkering kan worden volstaan met een melding. Alvorens met deze werken aan te vangen, dient de aanvrager de melding bij het waterschap te doen en de schriftelijke bevestiging door of namens het bestuur af te wachten.
Aan de eigenaar, gebruiker of ontheffinghouder die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van, door of vanwege het waterschap verrichte handelingen voor de uitvoer van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel voor zijn rekening behoort
te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet op andere wijze voldoende is verzekerd, wordt door het bestuur op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend. Op de aanvraag voor schadevergoeding is de Verordening nadeelcompensatie van het waterschap van toepassing.
VIII Overgangs- en slotbepalingen
Voor waterkeringen, waarvoor bij of krachtens wet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, evenals voor waterkeringen, waarvoor vaststelling van een legger wel is voorgeschreven maar waar vaststelling nog niet heeft plaatsgehad en waarvoor de in artikel 1 genoemde kaarten nog geen deel uitmaken van deze keur geldt dat het gewoon en buitengewoon onderhoud wordt uitgevoerd door degene die voor inwerkingtreding van deze keur als onderhoudsplichtige is aangewezen.
Op het tijdstip genoemd in het eerste lid wordt de Keur op de waterkeringen waterschap De Maaskant 2001, door de Vergadering van Hoofdingelanden op 27 september 2001 vastgesteld, ingetrokken, met dien verstande dat de bepalingen van deze keur van kracht blijven, indien en voorzover de dienovereenkomstige bepalingen van deze keur niet in werking zijn getreden.
Bijlage I: Toelichting op de keur waterkeringen waterschap Aa en Maas
Deze keur is opgesteld conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, de Waterschapswet, de Wet op de waterkering en de Verordening op de waterkering Noord-Brabant 1997. De keur vervangt de “Keur op de waterkeringen 2001“ van waterschap
De Maaskant. Een aantal bepalingen uit de “Keur oppervlaktewateren 2001” van het waterschap De Aa is naar deze keur overgeheveld.
De bepalingen in deze keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor waterkeringen geldende beleid. Zij bevatten uitsluitend geboden en verboden die zich richten tot derden en niet tot het waterschap als lichaam van openbaar bestuur, handelend ter uitvoering van zijn taak.
Wanneer het waterschap optreedt als ieder ander privaat persoon heeft het voor de
uitvoering van ingevolge de keur ontheffingplichtige werken een ontheffing nodig.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Hierin zijn uitgangspunten en richtlijnen opgenomen voor een duurzaam beheer van de waterkeringen. Het gaat hierbij voornamelijk om het ontheffingenbeleid op basis van waterkeringstechnische aspecten, bedoeld voor de instandhouding van LNC-waarden (landschap, cultuurhistorie en natuur).
In de periode van 1 oktober tot 1 april mogen geen activiteiten plaatsvinden in het dijklichaam van de waterkering of in de beschermingszone waarvoor verbodsbepalingen gelden, omdat tijdens deze periode de kans op hoogwater zo hoog is en dat deze activiteiten een negatieve invloed kunnen hebben op het waterkerend vermogen.
Denk hierbij aan het uittreepunt in het maaiveld van een glijcirkel. Hierbij is de teen van de waterkering gedefinieerd als de snijlijn van het dijktalud met het horizontale maaiveld, tenzij uit de legger een andere lijn voortvloeit.
De keur bepaalt niet aan welke vormvereisten een legger moet voldoen. Deze vereisten zijn al in de Wet op de waterkering en provinciale Verordening waterkering vervat. De contouren van het beheersgebied van het waterschap zijn opgenomen in de bij deze keur behorende overzichtstekening.
Tot de waterkeringen wordt het hele dijklichaam gerekend, gelegen tussen de binnen- en buitenteen, inclusief kruinen, taluds, (piping- of stabiliteits-) bermen en de daarin gelegen werken welke van belang zijn voor de kering van water.
De gedoogplichten voor de eigenaren en gebruikers van waterkeringen en van nabij water-keringen gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking (met name breder dan het gestelde in artikel 9). De bepalingen van de Waterstaatswet 1900 staan hier niet aan in de weg. Het vierde lid van artikel 9 van deze wet houdt er zelfs uitdrukkelijk rekening mee dat dit soort verdergaande gedoogplichten uit anderen hoofde voortvloeien.
Sub d ziet voornamelijk op extreme droogte of ernstige verweking van de grasmat. In dat geval is het van belang op te kunnen treden om verdere aantasting van de grasmat te voorkomen. Voor het beweiden van de waterkering met de dieren is door middel van ontheffingverlening en een pachtcontract toestemming verleend.
De onderhoudsplicht die niet bij een hogere regeling dan de keur of bij overeenkomst in het leven is geroepen wordt door het waterschapsbestuur bij keur in het leven geroepen. Dit gebeurt in het onderhavige artikel door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn aangewezen. Door het bepaalde in dit artikel gaat de legger als het ware deel uitmaken van de keur.
De nieuwe keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.
In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen, het waterschap voor primaire en regionale waterkeringen en de eigenaren voor de overige waterkeringen, bij
de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. De verantwoordelijkheid voor de bestrijding van muskusratten op waterkeringen berust bij de provincie.
Lid 1, sub a De verplichting tot bestrijding van wild geldt zover deze niet strijdig is met hogere c.q. andere regel- en wetgeving, zoals de Vogel- en habitatrichtlijn, de Natuur-beschermingswet en de Flora- en Faunawet.
Lid 1, sub c Onder beschadiging van het waterkerend vermogen wordt verstaan schade aan de grasmat of ingravingen in de waterkering.
Lid 1, sub e Naast de gebruikelijke wijze van grasmatbeheer bestaat bij het waterschap ook behoefte aan ruimte voor een andere wijze van grasmatbeheer op waterkeringen, waarbij meer rekening wordt gehouden met op waterkeringen voorkomende vegetatieve waarden zonder dat dit ten koste gaat van het waterkerend vermogen van de waterkering. In dit artikel is de mogelijkheid voor een dergelijk beheer geheel opengelaten terwijl tevens een grasmatbeheer zoals dat gebruikelijk is kan worden voorgeschreven. Het waterschap kan door nader invulling te geven aan het bepaalde onder dit lid de door hem gewenste onderhoudsvorm bewerkstelligen.
Lid 2 Met de beheersvisie is bedoeld “Visie en plan voor het beheer van de Maasdijk” (traject Boxmeer –’s-Hertogenbosch) en de aanvulling daarop “Beheersvisie dijktraject
’s-Hertogenbosch – Heusden”. Deze zijn vastgesteld door de Vergadering van hoofd-ingelanden van het waterschap. In de beheersvisie heeft het waterschap zijn beleid
ten aanzien van het beheer van het dijkgrasland vastgelegd. Dit is uitgewerkt door het toekennen van nevenfuncties aan de dijkgraslanden. Hierbij is rekening gehouden met
de functie van aanliggende gronden alsmede actuele en potentiële natuurwaarden.
De nevenfuncties zijn vervolgens geconcretiseerd in beheersvormen:
- natuurtechnisch beheer: extensief beweiden of maaien en afvoeren;
- aangepast agrarisch beheer: matig extensief beweiden;
- gazonbeheer: ter plaatse van bebouwing, uitgevoerd door aanwonenden;
- waterstaatkundig beheer: maaien op korte, lastige trajecten.
In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen, die verplicht zijn tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud, gehouden zijn.
De bepaling ziet toe op de omstandigheden waarin het onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder maar tot onderhoudsplichtigen.
Lid 2 Ingevolge het bepaalde in het tweede lid mag in de periode dat hoog water en hoog opperwater kan voorkomen (van 1 oktober tot 1 april) geen buitengewoon onderhoud worden uitgevoerd aan primaire waterkeringen.
Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan
of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede waterkerende functie hebben en die anders dan met ontheffing zijn aangebracht. Immers voor met ontheffing aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van artikel 7 in de ontheffingsvoorschriften behoren te worden opgenomen.
Lid 2 De eigenaren van sluizen, uitwateringen, doorgangen en dergelijke coupures in waterkeringen zijn gehouden deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur te sluiten, ter voorkoming van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.
Lid 3 De schotbalken dienen in zodanig goede staat worden onderhouden dat de coupures, ingeval dat wordt gevorderd, voldoende waterkerend kunnen worden gesloten.
Lid 5 De bepaling richt zich niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot onderhoudsplichtigen van waterkerende werken, zoals de scheepvaartsluizen te Engelen, Macharen en Cuijk.
Lid 6 Behalve nieuwe of aangepaste werken in, op of nabij de waterkering zijn ook herstel-werkzaamheden in kader van de verleende ontheffing ontheffingsplichtig.
Deze bepaling verplicht de eigenaren en gebruikers van door het bestuur aan te wijzen percelen, die zijn gelegen nabij waterkeringen, waarop het houden van vee en/of huisdieren ingevolge artikel 9, eerste lid, onder i is verboden, te voorzien van afrasteringen.
In dit artikel worden onderscheiden verboden die gelden:
De verboden met betrekking tot het dijklichaam van de waterkeringen zijn meer vergaand dan die gelden voor de beschermingszones. Dit omdat bepaalde handelingen, indien ze in de beschermingszones worden uitgevoerd, het waterkerend vermogen van de waterkering niet aantasten terwijl ze indien ze op de waterkering plaats zouden hebben wel degelijk het waterkerend vermogen zouden kunnen aantasten. Voor dit soort handelingen geldt veelal dat ze ook niet kunnen worden toegestaan in de directe nabijheid van waterkeringen.
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a. is het verboden in waterkeringen welke grondroeringen dan ook te verrichten. Voor de beschermingszones is een minder vergaand regime van toepassing, dat is verwoord in het tweede lid.
In de waterkering is elke grondroering verboden, terwijl in beschermingszones grondroering in de vorm van agrarisch gebruik zoals ploegen wel is toegestaan
Onder de bepaling in het eerste lid onder b vallen o.a. op- en afritten, wegen, taludtrappen, wandel/voetpaden, enz.
De bepaling neergelegd in het eerste lid, onder g. beoogt de op of aan de waterkering of in de beschermingszones aangebrachte materialen ter verdediging van de waterkering te beschermen.
Op grond van deze bepaling is het verboden op waterkeringen vee en/ of huisdieren te houden of te laten lopen met uitzondering van schapen. Voor regionale en overige waterkeringen geldt tevens een uitzondering voor jongvee. De bepaling verbiedt zowel het houden van (beweiden met) huisdieren en vee op waterkeringen als het laten lopen daarvan op waterkeringen. De houder van deze dieren dient er dus voor te zorgen dat deze zich niet op de waterkering begeven.
Door middel van ontheffingverlening kan de mogelijkheid geboden worden om bepaalde huisdieren en/of (jong-)vee op bepaalde waterkeringen voor een bepaalde periode niet onder het verbodsregime te laten vallen.
Van de in de keur gestelde geboden en verboden kan het bestuur schriftelijk ontheffing verlenen. De Algemene wet bestuursrecht regelt de aanvraag tot het verlenen van een ontheffing, de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag, de beslistermijn en de motivering van de beslissing.
Tegen een beslissing op een aanvraag tot ontheffingverlening staat beroep op de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State open. Alvorens een beroep op de rechter gedaan kan worden dient eerst een bezwaarschrift te worden ingediend bij het bestuursorgaan dat de bestreden beslissing heeft genomen, in casu het dagelijks bestuur van het waterschap. Op de bezwaarschriftenprocedure zijn de bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing over het verlenen van een keurontheffing en daaraan verbinden van ontheffingsvoorschriften is
de bescherming van waterstaatkundige belangen de primaire invalshoek. In het artikel is tevens een vertaling van de zogenaamde “brede kijk” opgenomen door expliciet de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie te noemen. Deze andere openbare belangen kunnen in de afweging worden meegenomen wanneer ze niet elders (op grond van andere wettelijke voorschriften) bescherming vinden.
Wanneer een wijziging plaatsvindt in richting, vorm, afmeting of constructie van een primaire waterkering dient ingevolge artikel 7 van de Wet op de waterkering goedkeuring te worden verkregen van de provincie (MER-plicht). Dit wordt voorafgegaan door een besluit van de provincie in kader van de MER-beoordelingsplicht.
Onder meldingsplichtige werken wordt o.a. verstaan het maken van lasgaten door nutsbedrijven, het verrichten van kleine interne verbouwingen waar de funderingsdruk niet of in geringe mate toeneemt, het plaatsen van dakkapellen, het verrichten van herstelwerkzaamheden aan de rijbaan en bijbehorende werken, etc.
De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft voornamelijk de schouw op het onderhoud aan waterkeringen. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. De schouwfrequentie is niet ingevuld maar wordt ter nadere vaststelling aan het bestuur overgelaten.
Lid 1 In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In de onderhavige keur is deze maximum straf opgenomen.
Artikel 15 Overgangsbepaling ontheffingen
Lid 1 van dit artikel beoogt werk of handelen die vóór inwerkingtreding van de keur met ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur ontheffingsplichtig zijn de status te geven van werken die met een ontheffing ingevolge de keur zijn aangebracht.
Lid 2 De werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur ontheffingplichtig zijn, worden aangemerkt als met ontheffing ingevolge de geldende keur aangebracht.
Bijlage II: Lijst met waterkeringen onder de keur waterkeringen Aa en Maas
Onder de Keur op de waterkeringen vallen zowel primaire, regionale als overige waterkeringen.
Deze waterkeringen zijn opgenomen in de bij deze keur behorende overzichtskaarten.