Organisatie | Waterschap Hollandse Delta |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Legesverordening waterschap Hollandse Delta 2005 |
Citeertitel | Legesverordening waterschap Hollandse Delta 2005 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | financiën – belastingen |
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 29-11-2007
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Waterschapsrubriek nr. 10, 6 maart 2008
Waterschapswet, art. 110, 111, 113, 115
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-03-2008 | 01-01-2005 | 10-02-2010 | aanpassen tarieventabel | 29-11-2007 /Waterschapsrubriek nr. 10, 6 maart 2008 | B0702245 |
01-01-2005 | 07-03-2008 | nieuwe regeling | 03-01-2005 /Waterschapsrubriek nr. 1, week 2, januari 2005 | 12-2004.0023, B0500023 |
Legesverordening waterschap Hollandse Delta 2005
Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel
Met ingang van de in het tweede lid van dit artikel genoemde datum van ingang van de heffing worden ingetrokken:
alsmede de bij voornoemde legesverordeningen behorende tarieventabellen, met dien verstande dat zij, met uitzondering van artikel 9 van de 'Legesverordening 2004' van waterschap De Brielse Dijkring, artikel 9 van de 'Legesverordening waterschap Goeree-Overflakkee 1998', artikel 9 van de 'Legesverordening 1991' van waterschap De Groote Waard, artikel 8 van de 'Legesverordening van het waterschap IJsselmonde 2000', en artikel 10 van de 'Legesverordening Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden 2003', van toepassing blijven op belastbare feiten die zich vóór de in het tweede lid van dit artikel genoemde datum hebben voorgedaan.
In afwijking in zoverre van hetgeen in de voorgaande artikelleden is bepaald, blijven, indien de datum van inwerkingtreding van deze verordening ligt na de datum van ingang van de heffing, de ingetrokken verordeningen gelden voor de in de tussenliggende periode plaatshebbende belastbare feiten, voor zover ter zake daarvan heffing van leges in die periode heeft plaatsgehad.
TARIEVENTABEL BEHORENDE BIJ DE LEGESVERORDENING WATERSCHAP HOLLANDSE DELTA
TARIEVENTABEL BEHORENDE BIJ DE LEGESVERORDENING WATERSCHAP HOLLANDSE DELTA
Artikelsgewijze toelichting op de Legesverordening waterschap Hollandse Delta 2005
Aard van de heffing en belastbaar feit
In de bij de verordening behorende tarieventabel zijn uiteenlopende diensten opgenomen waarvoor leges kunnen worden geheven. In de verordening is ervoor gekozen het belastbare feit te omschrijven als 'het door het waterschap in behandeling nemen van een aanvraag tot het door het waterschap verlenen van diensten, genoemd in de bij deze verordening behorende tarieventabel'. Hiermee wordt bereikt dat de materiële belastingschuld niet pas ontstaat op het moment dat de aangevraagde vergunning of ontheffing daadwerkelijk wordt verleend, maar reeds ontstaat bij het in behandeling nemen van de betreffende aanvraag.
Daarnaast sluit de gehanteerde term 'aanvraag' aan bij de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (artikel 1 : 3, sub 3, Awb). In artikel 1 is ook tot uitdrukking gebracht dat de leges naar hun aard rechten zijn, als bedoeld in artikel 115 van de Waterschapswet.
Uitgangspunt is dat de aanvrager van de dienst belastingplichtig is. De aanvrager zal in de meeste gevallen immers ook belanghebbende bij de dienst zijn. Er zijn echter situaties denkbaar waarin de aanvrager niet tevens als belanghebbende kan worden aangemerkt. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een derde in opdracht en ten behoeve van een ander een dienst aanvraagt (bijvoorbeeld een commercieel adviesbureau of ingenieursbureau vraagt, ten behoeve van een klant, een ontheffing aan om werken in waterschapsgrond te mogen aanleggen). In deze gevallen is niet de aanvrager, maar degene ten behoeve van wie de dienst wordt aangevraagd, belastingplichtig. Door het opnemen van het woorden 'dan wel' in de bepaling, wordt voorkomen dat met betrekking tot dezelfde dienst zowel de aanvrager als de belanghebbende bij de aanvraag belastingplichtig zijn. Het verschuldigde bedrag wordt slechts bij één van hen gevorderd.
Ingevolge hetgeen bepaald is in artikel 111 Waterschapswet dient de Belastingverordening onder andere de heffingsmaatstaf te vermelden. Aan dit vereiste is invulling gegeven in de bij de verordening behorende tarieventabel. Doordat door middel van de Legesverordening de kosten van uiteenlopende diensten worden verhaald, komen in de tarieventabel ook verschillende heffingsmaatstaven voor. Om onduidelijkheden uit de weg te gaan, is zowel in de tekst van de verordening (artikel 3, tweede lid) als in de aanhef van de tarieventabel de volgende passage opgenomen: 'Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.'
Met betrekking tot vergunningen en ontheffingen is ervoor gekozen deze in eerste instantie in categorieën in te delen en wel zodanig dat per categorie, op basis van de verwachting omtrent de te maken kosten, een tarief kan worden vastgesteld. Bij vergunningen inzake bouwwerken in kunstwerken is met betrekking tot het tarief ervoor gekozen aan te sluiten bij de bouwkosten. Deze werkwijze is identiek aan de werkwijze die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten haar leden op dit punt adviseert. In gevallen waarin het waterschap in het kader van een aanvraag externe advisering inwint, bestaat de behoefte deze advieskosten direct bij de aanvrager in rekening te brengen. Dit kan bereikt worden door middel van de zogenaamde 'begrotingsconstructie', waarbij het waterschap de kosten van de externe dienstverlening begroot en aan belanghebbende mededeelt. De externe advieskosten worden boven op de normaal verschuldigde leges aan de aanvrager in rekening gebracht. In de jurisprudentie wordt deze werkwijze nogmaals onderstreept (Hof Arnhem 31 maart 1998, nr. 96/0589-E-3, Belastingblad 1998, bladzijde 638 en Hof Arnhem 16 december 1999, nr. 98/3926-E-3, Belastingblad 2000, bladzijde 784).
Ingevolge artikel 125 van de Waterschapswet kunnen waterschapsbelastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. Heffing bij wege van afdracht op aangifte is voor de waterschapsbelastingen niet toegestaan. In de Belastingverordening zal moeten worden aangegeven op welke wijze de heffing plaatsheeft. In artikel 4 van de Legesverordening is gekozen voor de mogelijkheid van zowel de heffing bij wege van aanslag als voor de heffing op andere wijze, en wel omdat er in de praktijk behoefte kan bestaan aan een werkwijze, waarin de leges voor relatief eenvoudige handelingen en voor verzoeken waaraan min of meer direct gevolg kan worden gegeven (bijvoorbeeld het verstrekken van exemplaren van bestuursstukken) ook direct en op relatief eenvoudige wijze in rekening kunnen worden gebracht (vormvrijheid), terwijl in weer andere gevallen (te denken valt aan gevallen waarin ontheffing wordt verleend voor de aanleg van bouw- en kunstwerken in en op waterstaatswerken) in de praktijk behoefte kan bestaan aan het verzenden van een aanslagbiljet.
Bij de heffing bij wege van aanslag is het volgende van belang. Het belastbare feit voor de leges is het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van bijvoorbeeld een bouwvergunning of ontheffing. Op het moment van het in behandeling nemen van deze aanvraag, zal de hoogte van de bouwkosten in veel gevallen evenwel nog niet definitief vaststaan. Als de ambtenaar belast met de heffing van de leges op dat moment de aanslag reeds vaststelt, is het niet ondenkbaar dat dit tot een te laag bedrag gebeurt. De ambtenaar kan deze aanslag echter niet zondermeer laten volgen door één of meer nadere aanslagen. Dit laatste kan alleen indien sprake zou zijn van een feit, waarmee de ambtenaar belast met de heffing bij het opleggen van de eerste aanslag niet bekend was en redelijkerwijs ook niet bekend had kunnen zijn (de eis van het zogenaamde nieuw feit), behoudens in het geval waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw zou zijn.
De formulering van dit artikel 4, verwoordt de keuze voor 'heffing op andere wijze'. Op basis van artikel 125a, lid 2, van de Waterschapswet worden de op andere wijze geheven belastingen voor de toepassing van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen.
De dagtekening van de kennisgeving is onder meer van belang voor de termijn waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt.
De hoofdregel voor de betalingstermijnen is opgenomen in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Artikel 139, eerste lid, van de Waterschapswet bepaalt dat de Belastingverordening ter zake afwijkende voorschriften kan inhouden. In de aanhef van artikel 7 is dit tot uitdrukking gebracht. In de Legesverordening is ervoor gekozen om, afhankelijk van de wijze waarop de legesheffing plaatsvindt, de regeling voor de betalingstermijnen vorm te geven. Bij sub a van artikel 6 is de mogelijkheid gecreëerd om in het geval waarin de leges bij wege van aanslag worden geheven, een andere termijn te hanteren dan de algemene termijn van twee maanden die uit de Invorderingswet voortvloeit. Deze termijn kan zowel een langere als een kortere termijn zijn. Bij sub a is gekozen voor een termijn van één maand.
Bij sub b is bepaald dat in het geval van heffing bij wege van een mondelinge kennisgeving, de belasting meteen moet worden betaald.
Op grond van het gestelde sub c van artikel 6, dient in het geval waarin de leges bij wege van een schriftelijke kennisgeving worden geheven, de belasting meteen bij het uitreiken van de kennisgeving te worden betaald. In de gevallen waarin de kennisgeving wordt toegezonden, is dit niet mogelijk. De betaling van de leges moet dan binnen de sub c van artikel 6 genoemde termijn van twee weken plaatshebben.
Deze bepaling ziet op het terugbetalen van een deel van de leges, indien een aanvraag wordt ingetrokken. Terugbetaling van een deel van de leges, kan plaatsvinden wanneer een vergunning niet wordt verleend. Artikel 132 van de Waterschapswet voorziet in de mogelijkheid om in de Belastingverordening regels te stellen voor de teruggaaf van belasting.
Nadere regels door het dagelijks bestuur
Als gevolg van de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht en de daarop gebaseerde aanpassingswetgeving (Stb. 1996, 333 en Stb. 1997, 510 en 580) komen de bevoegdheden, die in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen en in de Invorderingswet zijn toebedeeld aan de Minister van Financiën, sinds 1 januari 1998 toe aan het Dagelijks Bestuur van het waterschap (zie artikel 123, derde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet). Voor deze datum kwamen deze formele bevoegdheden toe aan het Algemeen Bestuur van het waterschap. Het betreft het stellen van nadere regels ten aanzien van de volgende bevoegdheden:
Deze bevoegdheden waren tot 1 januari 1998 expliciet in de Belastingverordening geregeld. Artikel 9 is thans in de verordening opgenomen om expliciet aan de belastingplichtige kenbaar te maken dat naast de in de verordening opgenomen regels, met betrekking tot de heffing en invordering van de belasting nog nadere regels kunnen gelden, die zijn vastgesteld door het Dagelijks Bestuur.
Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel
Het eerste lid van artikel 10 regelt de inwerkingtreding en de bekendmaking van de verordening. Ingevolge artikel 73 van de Waterschapswet verbinden besluiten van het waterschapsbestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. Aangezien een Belastingverordening een besluit van het bestuur van het waterschap is dat algemeen verbindende voorschriften inhoudt, is bekendmaking van de verordening een wettelijk vereiste.
De Hoge Raad heeft gedurende de afgelopen tijd in een reeks van arresten beslist over debekendmaking van belastingverordeningen (zie onder andere Hoge Raad 24 december 1997, nrs. 31 643 en 32 325, Belastingblad 1998, bladzijden 146 en 148; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33 632, BNB 2000/15 en Hoge Raad 27 juli 1999, nr. 34499, Belastingblad 1999, bladzijde 637). In die arresten geeft de Hoge Raad aan onder welke voorwaarden nog wel van een correcte publicatie kan worden gesproken en wanneer daarvan geen sprake (meer) is. Het arrest van 27 juli 1999 betrof een kwestie waarin een Wijzigingsverordening weliswaar op de voorgeschreven wijze bekend was gemaakt, maar waarin de heffing voortijdig had plaatsgevonden.
Het derde lid van artikel 10 regelt dat de oude verordeningen worden ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. Deze bepaling voorkomt dat op enig moment twee of meer verschillende verordeningen van kracht zijn. De oude verordeningen blijven evenwel van toepassing op belastbare feiten die zich voor de datum van ingang van de heffing hebben voorgedaan. Voor 'oude' belastbare feiten blijft heffing op basis van de oude verordeningen in de praktijk dus van toepassing.