Organisatie | Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 |
Citeertitel | Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuur – waterschappen |
Externe bijlage | keuralgemeneregels.pdf (168 Kb) |
Overgangsbepalingen: zie hoofdstuk 7
Kaart verbodaanvoer: zie bijlage
Overgangsregelingbegrenzing waterstaatswerken en beschermingszones: zie bijlage
Ingetrokken per 22-12-2009 (inwerkingtreding Keur HHNK 2009), met uitzondering van de artikelen 19 tot en met 21. Op handelingen als bedoeld in deze artikelen blijven de artikelen 25, 29, 30, 32 en 33 van de keur van overeenkomstige toepassing.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Holland Combinatie 06-07-2006
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-09-2006 | 22-12-2009 | nieuwe regeling | 28-06-2006 Holland Combinatie 06-07-2006 | 06.8422 |
Artikel 3 - Gedoogbepalingen onderhoud en uitvoering van werkzaamheden
Van de uit te voeren werken en verrichtingen, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, worden de eigenaren van gronden en de in artikel 2, eerste lid, genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden ten minste twee maal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld.
Artikel 4 - Gedoogbepaling waterberging
De eigenaren van gronden die als waterbergingsgebied zijn opgenomen in de legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, zijn gehouden tijdelijke berging van water op die gronden te gedogen, wanneer naar het oordeel van het dagelijks bestuur hun belangen onteigening niet vorderen.
§ 3.3 Onderhoud aan waterstaatswerken bestaande uit waterkeringen
§ 3.4 Onderhoud aan waterstaatswerken bestaande uit wateren
De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede staat van de wateren door het schonen en maaien van de wateren, door het verwijderen van begroeiingen en materialen uit de wateren en het instandhouden van de oevers en taluds met de daartoe behorende kunstwerken.
Artikel 15 - Waterstaatswerken
Het is verboden in, op, onder of boven waterstaatswerken:
Artikel 16 - Beschermingszones
Het is verboden in een beschermingszone:
Artikel 17 - Bemalingsinstallaties
Het is verboden binnen 50 meter van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie:
Artikel 18 - Windbemalingsinstallaties
Het is verboden binnen een afstand van 200 meter van een windbemalingsinstallatie werken of beplantingen hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
Artikel 20 - Naast of langs wegen
Het is verboden naast of langs wegen werken of beplantingen aan te brengen of te hebben, die de veiligheid van het verkeer in gevaar kunnen brengen.
Artikel 21 - Recht van beplanting
Degene die een recht van beplanting op een weg heeft is verplicht van zijn voornemen tot het planten, vellen of rooien tenminste dertig dagen tevoren schriftelijk kennis te geven aan het dagelijks bestuur en zich bij de uitvoering te gedragen naar de gegeven voorschriften en aanwijzingen.
§ 4.2 Bijzondere bepalingen ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding
Artikel 22 - Meldplicht afvoeren, aanvoeren, lozen en onttrekken van water
Degene die water afvoert naar, aanvoert uit, loost op of onttrekt aan wateren meldt de wijze van afvoer, aanvoer, lozing of onttrekking aan het dagelijks bestuur indien op die wijze:
§ 4.3 Bijzondere bepalingen betreffende verbodsbepalingen
Het is verboden water aan te voeren uit, af te voeren naar, te lozen op of te onttrekken aan wateren indien het dagelijks bestuur zodanig verbod heeft afgekondigd op grond van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of in ongerede raken van een waterstaatswerk dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan.
Artikel 27 - Algeheel verbod aan- en afvoer, lozen en onttrekken
Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur water aan te voeren uit , af te voeren naar, te lozen op of te onttrekken aan de wateren in de gebieden die op de bij deze keur behorende kaart A zijn aangegeven.
Hoofdstuk 6 Overige bepalingen
De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de toepassing van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende hoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.
Hoofdstuk 7 Overgangsbepalingen
Artikel 36 - Leggers en kaarten
Voor waterstaatswerken waarvoor bij of krachtens de wet of bij verordening het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, en voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger wel is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, wordt als legger aangemerkt een bij deze keur behorende kaart, waarop de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven.
Artikel 37 - Onderhoud aan waterstaatswerken
Voor waterstaatswerken waarvoor bij of krachtens de wet, bij provinciale verordening of bij reglement van bestuur het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, alsmede voor waterstaatswerken waarvoor vaststelling van een legger wel is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad en waarvoor geen kaart als bedoeld in artikel 36 is vastgesteld, geldt dat het gewoon en buitengewoon onderhoud wordt uitgevoerd door degene die voor inwerkingtreding van deze keur het onderhoud verrichtte.
Artikel 39 - Begrenzingen in verband met verbodsbepalingen
Voor waterstaatswerken waarvoor bij of krachtens de wet, bij provinciale verordening of bij reglement van bestuur het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, alsmede voor waterstaatswerken waarvoor vaststelling van een legger wel is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, gelden voor de toepassing van de verbodsbepalingen in de artikelen 15 en 16 de grenzen van het waterstaatswerk en de beschermingszone als aangegeven in bijlage 1 bij deze keur.
Artikel 40 - Intrekking oude keuren
De in het eerste lid genoemde keuren en de daarbij behorende kaarten blijven met betrekking tot het daarin bepaalde omtrent de aanwijzing van onderhoudsplichtigen en de omvang van hun onderhoudsverplichtingen van kracht voor de gebieden waarvoor zij zijn vastgesteld, totdat een legger of een kaart als bedoeld in artikel 36 is vastgesteld en onherroepelijk van kracht is geworden.
Bijlage 1 Overgangsregeling begrenzing waterstaatswerken en beschermingszones
[ Bijlage 1 Overgangsregeling begrenzing waterstaatswerken en beschermingszones (als bedoeld in artikel 39) is als bijlage toegevoegd.
De bijlage bevat de volgende onderdelen:
A. Primaire waterkeringen, IJssel- en Markermeerdijken, regionale en overige waterkeringen
C. Water met steile oevers of beschoeiing (sloot, kanaal)
D. Water met flauwe of natuurvriendelijke oevers (sloot, kanaal, rivier)
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is op 1 januari 2003 ontstaan door samenvoeging van de waterschappen Groot-Geestmerambacht, Het Lange Rond, Hollands Kroon, De Waterlanden en Westfriesland en het hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier. De samenvoeging maakte het noodzakelijk een nieuwe keur op te stellen, ter vervanging van de keuren van de voormalige waterschappen.
Waar in deze keur het begrip hoogheemraadschap wordt gebruikt, wordt gedoeld op Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
De keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding en de Waterstaatswet 1900. Deze wetgeving gaat ervan uit dat een waterschap het geroepen instituut vormt voor het stellen van gebods- en verbodsregels met betrekking tot de waterstaatswerken die bij het waterschap in beheer zijn. Daarbij is rekening gehouden met recente wijzigingen in genoemde wetgeving, zoals de wijziging van de Wet op de waterhuishouding (Wet van 23 februari 2004, Stb. 2004, 191). Bij die wijziging is onder meer de mogelijkheid van algemene regels in het waterkwantiteitsbeheer geïntroduceerd. Ook is rekening gehouden met de Kabinetsvisie Andere Overheid (TK 2003-2004, 29 362, nr. 1). Hieraan ligt het streven ten grondslag naar minder regels, minder lasten voor burgers en bedrijven, een vereenvoudiging van regelgeving en het vaker werken met algemene regels, waarbij vergunningverlening indien mogelijk vermeden wordt.
De bestuursrechtelijke bepalingen in de keur zijn gebaseerd op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.
De keur beoogt de bescherming van de beheersobjecten van het hoogheemraadschap, voor zover daarin niet door hogere wet- of regelgeving is voorzien. Hieronder is aangegeven met betrekking tot welke beheerstaken wel of geen regels in de keur zijn opgenomen in relatie tot andere van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Naast bepalingen over waterkeringen en wateren zijn in de keur ook bepalingen opgenomen over wegen. Deze betreffen de wegen die bij het hoogheemraadschap in beheer zijn en vormen een aan-vulling op hetgeen geregeld is in de Wegenwet en de Wegenverordening Noord-Holland. Laatstge-noemde verordening geldt ook voor wegen in beheer bij het hoogheemraadschap, doch uitsluitend voor zover deze liggen buiten de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenwet.
Dit houdt in dat de keurbepalingen met betrekking tot de wegen alleen gelden voor wegen in beheer bij het hoogheemraadschap, gelegen binnen de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenwet.
De waterkwaliteitszorg is geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op oppervlaktewater ter bescherming van de fysisch-chemische waterkwaliteit. De Wet verontreiniging oppervlaktewateren regelt dit uitputtend en laat derhalve geen ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau. Wel kunnen de in de keur opgenomen bepalingen ten behoeve van het kwantiteitsbeheer en beheer van waterstaatswerken dienen ter bescherming van de waterkwaliteit.
Vaarwegbeheer (waterstaatkundig)
Ook zijn in de keur geen specifieke bepalingen opgenomen over vaarwegen. Regels over vaarwegen zijn opgenomen in de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995. Deze verordening geldt voor een beperkt aantal grotere vaarwegen. Verschillende hiervan zijn bij het hoogheemraadschap in waterstaatkundig beheer. Voor die wateren is het hoogheemraadschap mede belast met de uitvoering van de verordening, waaronder de vergunningverlening en de handhaving.
Aanvullende keurbepalingen voor (andere) vaarwegen zijn niet nodig geacht. Voor andere waterlopen geldt immers dat zowel de onderhoudsverplichtingen als de vergunningverlening mede kunnen worden afgestemd op de belangen van het vaarverkeer.
Het waterstaatkundig vaarwegbeheer - de zorg voor de instandhouding van een vaarweg - dient te worden onderscheiden van het nautisch vaarwegbeheer. Dit laatste betreft de zorg voor het scheepvaartverkeer, zoals geregeld in de Scheepvaartverkeerswet, het daarop gebaseerde Binnenvaartpolitiereglement en het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer.
Voor de meeste voor de scheepvaart openstaande wateren in het gebied is het hoogheemraadschap zowel waterstaatkundig als nautisch vaarwegbeheerder. Dit vloeit voort uit de aanwijzing tot bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet door Provinciale Staten van Noord-Holland (besluit van 30 januari 1995, nr. 7 (Provinciaal Blad 1995, 21).
Regels voor het scheepvaartverkeer kunnen op grond van de Scheepvaartverkeerswet mede gesteld worden ter instandhouding van vaarwegen en ter voorkoming van schade aan de waterhuishouding, oevers, waterkeringen en werken in of over scheepvaartwegen. De wet en de daarop gebaseerde regels gelden voor alle vaarverkeer, ook voor de kleine recreatievaart.
Het Binnenvaartpolitiereglement bevat tal van voorschriften voor het vaarverkeer, het gebruik van vaarwegen en de bescherming van kunstwerken. In de keur zijn daarom geen voorschriften ter regulering van het scheepvaartverkeer of ter bescherming van waterhuishoudkundige werken opgenomen. Een uitzondering vormt het verbod om ligplaats in te nemen binnen 50 meter van een bemalingsinstallatie. Een zodanig verbod komt niet voor in het Binnenvaartpolitiereglement en is daarom aanvullend in de keur opgenomen.
1.3 Modelkeur Unie van Waterschappen
Bij het opstellen van de keur is uitgegaan van de modelkeur van de Unie van Waterschappen uit juni 2005. De modelkeur bevat echter geen bepalingen over wegen. Omdat er de voorkeur aan is gegeven alle keurvoorschriften van het hoogheemraadschap in één regeling te vatten, zijn bepalingen over wegen toegevoegd.
Overeenkomstig de indeling van de modelkeur komen eerst de algemene bepalingen aan de orde, daarna de gedoogbepalingen, de gebodsbepalingen en de verbodsbepalingen, vervolgens de bepalingen omtrent toezicht, de overige bepalingen, het overgangsrecht en de slotbepalingen. Bij de laatste onderdelen is enigszins afgeweken van de modelkeur, voornamelijk om een logischer indeling te verkrijgen.
In overeenstemming met de modelkeur zijn definitiebepalingen waarin waterstaatswerken en de begrenzingen daarvan worden omschreven zoveel mogelijk vermeden door te verwijzen naar leggers en kaarten waarop de ligging, vorm, afmeting en constructie van waterstaatswerken zijn aangegeven. Waar een uitleg van gehanteerde begrippen gewenst is, is die opgenomen in de artikelsgewijze toelichting.
Ook zijn de verbodsbepalingen abstracter geformuleerd dan in vroegere keuren gebruikelijk was. Hier-mee wordt voorkomen dat alle mogelijke verboden uiterst gedetailleerd moeten worden omschreven. Hoewel delictsbepalingen in beginsel zo duidelijk mogelijk moeten worden omschreven, is een zekere vaagheid soms onvermijdelijk omdat niet altijd te voorzien is op welke wijze de te beschermen belangen kunnen worden geschonden. Is dat wel te voorzien, dan worden delictsomschrijvingen mogelijk te verfijnd, met als gevolg dat de overzichtelijkheid wegvalt en het belang van de algemene duidelijkheid van de wetgeving schade lijdt (HR 31 oktober 2000, NJ 2001, 14).
Een nieuw element is ook dat aan het dagelijks bestuur voor een aantal zaken de bevoegdheid wordt verleend nadere regels te stellen of kaartbijlagen aan te passen, waardoor keurverboden een ruimere werking krijgen. Daarnaast krijgt het dagelijks bestuur de bevoegdheid om algemene regels vast te stellen voor bepaalde handelingen en gedragingen, waarbij het keurverbod niet geldt en die in de plaats komen van de vergunningplicht.
In enkele gevallen zijn bepalingen uit de modelkeur weggelaten of zijn bepalingen opgenomen die niet in de modelkeur voorkomen. Dit houdt dan verband met de specifieke situatie bij het hoogheemraad-schap. Ook zijn enkele bepalingen opgenomen of anders geformuleerd dan in de modelkeur ter voldoening aan de Aanwijzingen voor de regelgeving (Circulaire van de Minister-President van 18 november 1992).
1.4 Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur
De bepalingen in de keur moeten worden toegepast met inachtneming van het beleid dat geldt voor het waterstaatkundig zorggebied. Het beleid zoals verwoord in het beheersplan zal richtinggevend moeten zijn bij de uitvoering van de keur. Concreet betekent dit dat wanneer een waterloop een bepaalde functie heeft een aangevraagde ontheffing, die bij inwilliging tot gevolg zou hebben dat die functie verdwijnt of wordt ondermijnd, op die grond geweigerd kan worden.
Voor toepassing van de keur kunnen nadere beleidsregels worden vastgesteld die richtinggevend zijn voor op grond van de keur te nemen besluiten, zoals de ontheffingverlening, het toezicht en de handhaving. Ter motivering van die besluiten kan worden verwezen naar de beleidsregels en van de beleidsregels kan alleen gemotiveerd worden afgeweken (Titel 4.3 Algemene wet bestuursrecht).
Figuur 1 Schematische weergave rol en positie van de keur [Figuur 1 is als bijlage toegevoegd]
Een nieuw element in de keur is de zogenoemde ontheffing eigen dienst. In de oude keuren waren de activiteiten van de waterschappen zelf veelal vrijgesteld van de ontheffingplicht. In de nieuwe keur is dit anders en dient het hoogheemraadschap zichzelf ontheffing te verlenen voor werken of handelingen die op grond van de keur verboden zijn. Hiermee wordt bereikt dat ook de werkzaamheden van de eigen dienst via het besluit tot ontheffingverlening vatbaar zijn voor bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Overigens geldt voor een beperkt aantal besluiten, zoals voor aanleg en verbetering van waterstaatswerken, ook nog de mogelijkheid van administratief beroep bij gedeputeerde staten (artikel 153 Waterschapswet).
De verboden van de artikelen 15 en 19 van de keur zijn niet van toepassing op handelingen en gedragingen ten behoeve van herstel en gewoon of buitengewoon onderhoud van waterstaatswerken en wegen. Ook de bepalingen in de keur ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding hebben geen betrekking op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Dit vloeit voort uit de desbetreffende bepalingen in de wet.
Voor het merendeel van de bij waterschappen in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke voorschriften dienen te worden vastgelegd in leggers, liggers, staten of registers. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en wateren, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysische begrenzingen van deze waterstaatswerken in de keur zelf te omschrijven, maar door verwijzing naar de legger waarin die begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen niet direct uit de keur af te lezen.
Deze werkwijze heeft als voordeel dat van één type waterstaatswerk kan worden uitgegaan (er hoeft immers niet per type waterkering en water een omschrijving van de fysische begrenzingen te worden gegeven), waardoor in de keur niet voor elk type waterstaatswerk een afzonderlijk gebods- en verbods-regime behoeft te worden opgenomen.
Voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het onderscheid naar typen waterstaatswerken (de onderscheiden typen waterkeringen en wateren) vaak moeilijk te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaald water van toepassing is.
In het onderhavige systeem is uit de legger – naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen – op te maken tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken en waar dus het gebods- en verbodsregime van de keur van toepassing is. De legger is in deze nauw verbonden met de keur. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de inrichting en toepassing van de keur. Voor belanghebbenden dient dit te worden duidelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het geven van voorlichting. Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de artikelen 79 en 80 van de Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld die op de vaststelling van de legger op overeenkom-stige wijze dienen te worden toegepast, zodat de voorbedoelde toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.
De legger, bedoeld in de Waterschapswet, heeft dus een tweeledige functie. Naast de aanwijzing van onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen is dat het aangeven van de begrenzingen van waterstaatswerken met het oog op de toepassing van gebods- en verbodsbepalingen. Ook op grond van andere wetgeving echter kunnen of moeten leggers worden vastgesteld. Zo bepaalt de Wet op de waterkering dat de beheerder van een primaire waterkering een legger vaststelt, waarin is omschreven waaraan die waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie. De legger bepaalt daarmee de werkingssfeer van de gebods- en verbodsbepalingen in de keur. De Wet op de waterkering biedt echter geen rechtsgrond voor het opleggen van onderhoudsverplichtingen aan derden. Dat kan dan ook alleen gebeuren door middel van een legger als bedoeld in de Waterschapswet.
Het vaststellen van leggers is op grond van de geldende regelgeving niet voor alle waterstaatswerken verplicht. Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet het overgangsrecht in het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de keur behorende kaart. Voor zover geen keurkaart is of wordt vastgesteld, geldt dat het gewoon en buitengewoon onderhoud wordt uitgevoerd door degene die voor de inwerkingtreding van deze keur het onderhoud verrichtte. Voor de werking van verbodsbepalingen gelden in dat geval de begrenzingen als aangegeven in bijlage 1 bij de keur.
De nieuwe keur brengt geen wijziging in bestaande onderhoudsverplichtingen. De keur bevat slechts een omschrijving van de onderhoudsverplichtingen ten aanzien van waterstaatswerken. Wie onderhouds-plichtig zijn en wat de omvang van hun onderhoudsverplichting is, wordt vastgelegd in de legger. Daarvoor geldt een afzonderlijke vaststellingsprocedure.
Om tot een nieuwe legger voor het hoogheemraadschap te komen dient eerst een eenduidige categori-sering van waterstaatswerken op basis van gelijke normen plaats te vinden. Deze vervangt de categorise-ringen van de voormalige waterschappen, die daarvoor uiteenlopende normen hanteerden. Vervolgens moet worden bepaald welk deel van het onderhoud door derden-onderhoudsplichtigen moet worden uitgevoerd. De onderhoudsplichtigen en hun onderhoudsverplichtingen worden vervolgens vastgelegd in een nieuwe legger.
Omdat vaststelling van een nieuwe legger veel voeten in de aarde heeft, zeker wanneer het tot verschuiving of verzwaring van onderhoudsverplichtingen leidt, is het praktisch niet mogelijk de procedure tot vaststelling van de legger parallel te laten verlopen met de procedure tot vaststelling van de keur. De vaststelling van een nieuwe legger zal dan ook pas geruime tijd na vaststelling van de keur kunnen plaatsvinden.
In de overgangsbepalingen wordt de mogelijkheid gecreëerd onderhoudsverplichtingen vast te leggen op keurkaarten. Het is echter niet de bedoeling van die mogelijkheid gebruik te maken. Uitgangspunt is dat de bestaande onderhoudsverplichtingen van kracht blijven totdat de nieuwe legger is vastgesteld en onherroepelijk van kracht is geworden. Pas daarna gaan eventuele nieuwe onderhoudsverplichtingen gelden. Dit betekent dat de onderhoudsverplichtingen op basis van de oude keuren, keurkaarten en leggers gehandhaafd dienen te blijven totdat een nieuwe legger is vastgesteld. Een en ander is in de overgangsbepalingen vastgelegd.
De samenhang tussen keur en legger is onderstaand schematisch weergegeven.
Figuur 2: Schematische weergave samenhang keur en legger [Figuur 2 is als bijlage toegevoegd]
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
De objecten (waterkeringen en wateren) die in de legger als waterstaatswerk zijn aangeduid vormen de te beschermen en te onderhouden waterstaatswerken. De objecten zijn primaire, regionale en overige waterkeringen, primaire en secundaire watergangen, waterpartijen, waterbergingsgebieden etc. Uitgangspunt is dat ook onderhoudszones tot het waterstaatswerk worden gerekend. In voorgaande keuren werden deze gerekend tot de beschermingszones.
Bij waterkeringen kunnen als waterstaatswerk worden aangewezen de zones met inbegrip van de daarin of daaraan aangebrachte werken die een waterkerende of mede waterkerende functie hebben en met inbegrip van de daarbij behorende onderhoudszone.
Bij wateren kan worden gedacht aan de zones met inbegrip van werken en gronden die een functie hebben voor de afvoer, aanvoer of berging van water of voor het onderhoud met het oog op afvoer, aanvoer of berging van water. In principe kan ieder object met een waterstaatkundige functie voor plaatsing op de legger als waterstaatswerk in aanmerking komen. Door de omvang te beperken tot dat deel dat bescherming behoeft wordt bewerkstelligd dat een keur op maat wordt bereikt. De in de legger aangegeven omvang van het waterstaatswerk en de beschermingszone bepalen de werking van de verbodsbepalingen van artikel 15 en 16.
Deze zones, in voorgaande keuren aangeduid als ‘buitenbeschermingszones’, liggen naast de water-staatswerken die in de legger zijn vermeld. In deze zones gelden minder verbodsbepalingen.
Als legger wordt in deze keur aangemerkt elke legger, ligger of staat van werken, waarvan de vaststelling is voorgeschreven bij of krachtens de wet, bij waterschapsreglement of provinciale verordening. De keur bepaalt niet aan welke vormvereisten een legger moet voldoen, omdat deze vereisten over het algemeen zijn vervat in de regeling waarin de vaststelling wordt voorgeschreven. De Wet op de waterkering verplicht de beheerders van primaire waterkeringen tot het vaststellen van een legger, waarin is omschreven waaraan de waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie. In provinciale verordeningen is veelal bepaald dat het waterschapsbestuur voor bepaalde waterstaats-werken waarover het waterschap het beheer voert, een legger, ligger of staat van werken vaststelt.
Zoals in het algemene deel van de toelichting is vermeld, kan een waterschap alleen onderhoudsver-plichtingen aan derden opleggen in een legger als bedoeld in de Waterschapswet. Daarvoor geldt immers een bijzondere totstandkomingsprocedure, met specifieke procedurele en rechtsbeschermings-voorschriften. Waar in de keur verwezen wordt naar de legger in relatie tot onderhoudsverplichtingen, wordt dan ook alleen gedoeld op de legger ingevolge de Waterschapswet. Voor de toepassing van keurgeboden en –verboden kunnen ook andere leggers bepalend zijn, zoals de legger ingevolge artikel 13 van de Wet op de waterkering.
Hoewel wegen in het algemeen ook onder het begrip waterstaatswerken vallen, is dat in deze keur niet het geval. De bepalingen over wegen zijn zodanig specifiek, dat deze afzonderlijk in de keur zijn opgenomen. Om die reden is ook een afzonderlijke begripsomschrijving voor wegen opgenomen.
Onderhoudsbepalingen ten aanzien van wegen zijn niet in de keur opgenomen. Het overgrote deel van de wegen in beheer bij het hoogheemraadschap wordt ook door het hoogheemraadschap onderhouden. Voor zover nog weggedeelten door anderen worden onderhouden, vloeien de onderhoudsverplichtingen rechtstreeks voort uit de Wegenwet en de op grond van die wet vastgestelde wegenlegger. Ook de Wegenverordening Noord-Holland bevat onderhoudsbepalingen.
Artikel 2 - Hoofdelijke aansprakelijkheid
Ingevolge het eerste lid van dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht.
Ingevolge het tweede lid van artikel 2 zijn de eigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers van de grond hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen die ingevolge de keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.
Artikel 3 - Gedoogbepalingen onderhoud en uitvoering van werkzaamheden
De gedoogplichten van de eigenaren van nabij waterstaatswerken gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900. Genoemde wetsartikelen omvatten echter ook andere werken, zoals elektrische geleidingen en voor-zieningen voor het scheepvaartverkeer.
Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren en gebruikers ten minste twee maal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet wanneer het betreft de uitvoering van gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen.
Artikel 4 - Gedoogbepaling waterberging
Deze gedoogplicht geldt alleen indien de belangen van de eigenaren niet van dien aard zijn dat onteigening noodzakelijk is. Niettemin kan er aanleiding zijn de eigenaren – zo schadelijke gevolgen optreden – te compenseren.
Op grond van deze bepaling kan het dagelijks bestuur in nader te bepalen gevallen eigenaren of gebruikers van gronden waarop dieren worden gehouden verplichten een afrastering te plaatsen om te voorkomen dat deze dieren schade toebrengen aan waterstaatswerken. Bij dieren moet gedacht worden aan vrijlopende (huis)dieren zoals paarden, koeien, varkens, kippen, ganzen en dergelijke.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het dagelijks bestuur algemene regels vaststellen omtrent afrasteringsconstructies en de wijze van plaatsing daarvan. Dergelijke regels vormen onderdeel van de keur. Op de vaststelling daarvan zijn de procedurebepalingen voor vaststelling of wijziging van de keur van toepassing (artikel 83, vijfde lid, van de Waterschapswet).
De eigenaren van sluizen, uitwateringen, doorgangen en soortgelijke coupures in waterkeringen zijn verplicht deze op eerste aanzegging van of namens het dagelijks bestuur te sluiten. Dit ter voorkoming van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.
Meestal zijn stuwen in beheer bij het waterschap. Wanneer het beheer of de bediening bij een ander berust en deze bij de afstemming van de bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere waterbeheer nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat de waterbeheerder dit kan tegengaan. Dit artikel bepaalt dat stuwen op eerste aanzegging door of namens het dagelijks bestuur op het daarbij aan te geven peil dienen te worden gesteld. Voor zover dergelijke werken met ontheffing zijn aangebracht zal een bepaling van gelijke strekking meestal in de ontheffing zijn opgenomen.
§ 3.2 Onderhoud aan waterstaatswerken
Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet aangewezen in de legger. De keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden, maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de eigenaren van aangrenzende gronden. Door het bepaalde in dit artikel gaat de legger als het ware deel uitmaken van de keur. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsproce-dure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhouds-plichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.
Het onderhoud dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van de Flora- en Faunawet. Bij de invoering van deze wet in 2002 ontstond onduidelijkheid of onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg onder de verbodsbepalingen van deze wet vallen. Door aanpassing van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Stb. 2004, 501) en het opstellen van een gedragscode voor het beheer en onderhoud van waterstaatswerken, waarin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen ingevolge artikel 2 van de wet, kan het onderhoud aan waterstaatswerken worden uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van de Flora- en Faunawet.
§ 3.3 Onderhoud aan waterstaatswerken bestaande uit waterkeringen
In dit artikel wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van gewoon onderhoud aan waterkeringen verplicht zijn.
De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt uitsluitend van overheidswege.
Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gewone onderhoud aan waterkerende duinen en daartoe behorende gronden.
Artikel 10 - Buitengewoon onderhoud
In dit artikel wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van buiten-gewoon onderhoud aan waterkeringen verplicht zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het instandhouden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit buitengewoon onderhoud wordt, waar het primaire waterkeringen betreft, maar veelal ook bij andere waterkeringen, door het hoogheemraadschap uitgevoerd. De onderhavige bepaling heeft geen betrekking op de situaties waarin dat het geval is, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij anderen berust. De bepaling richt zich dus niet tot de beheerder van de waterkering maar tot andere onderhoudsplichtigen. De situatie waarin andere onderhoudsplichtigen tot instandhouding van waterkeringen verplicht zijn kan zich met name voordoen bij niet-primaire waterkeringen, zoals buitendijks gelegen kaden, voorlanddijken en dergelijke.
Het overgangsrecht voorziet in de situatie dat (nog) geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven.
Op grond van het tweede lid van dit artikel mag buitengewoon onderhoud aan primaire waterkeringen niet worden uitgevoerd tussen 15 oktober en 15 april, tijdens het zogenoemde stormseizoen.
Dit artikel richt zich tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermings-zones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede waterkerende functie hebben. Voor zover dergelijke werken met ontheffing zijn aangebracht zullen bepalingen van gelijke strekking meestal in de ontheffing zijn opgenomen.
§ 3.4 Onderhoud aan waterstaatswerken bestaande uit wateren
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde verplicht voorwerpen, materialen en stoffen die de afvoer, aanvoer of berging van water hinderen of kunnen hinderen, uit de wateren te verwijderen. Dit geldt ook voor overmatige begroeiing of baggerafzetting die de waterhuishouding hindert of kan hinderen. In andere gevallen behoeft het schonen van de wateren alleen tijdig vóór de schouw of schouwen als bedoeld in artikel 31 uitgevoerd te worden, teneinde de maatgevende af- of aanvoer van het water veilig te stellen.
Het gewoon onderhoud omvat voorts het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking of uitspoeling de afvoer, aanvoer of berging van water wordt gehinderd of aangelegde onderhoudsstroken of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.
Artikel 13 - Buitengewoon onderhoud
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van buitengewoon onderhoud aan wateren zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt aangemerkt het instandhouden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.
Het buitengewoon onderhoud wordt, waar het betreft wateren van overwegend belang voor de afvoer of aanvoer van water voor een groter gebied, het zogenoemde primaire stelsel, veelal uitgevoerd door het hoogheemraadschap. De onderhavige keurbepaling heeft geen betrekking op die situatie, maar op de omstandigheid dat dit onderhoud bij anderen berust. Deze bepaling richt zich dus niet tot het hoogheemraadschap, maar tot andere onderhoudsplichtigen die tot instandhouding van wateren verplicht zijn.
Voor de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, is in het overgangsrecht een voorziening getroffen.
In een aantal gevallen is een watergang, waarover het hoogheemraadschap het kwantiteitsbeheer voert, tevens aangewezen als scheepvaartweg in de zin van de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995. Op grond van deze verordening kunnen gedeputeerde staten voor een scheepvaartweg een minimaal vereist dwarsprofiel vaststellen, dat is afgestemd op het gebruik door de scheepvaart. Wanneer dit profiel groter is dan het leggerprofiel, dient de watergang op dit grotere profiel te worden onderhouden (artikel 4, eerste lid, Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995).
Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald dat op erven en gronden gelegen aan een watergang waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die, tot behoorlijk onderhoud voor de af- of aanvoer van water, uit de watergang moet worden verwijderd. De verordeningen waarbij voornoemde duldingsplicht wordt opgelegd zijn thans in de regel waterschapsverordeningen (keuren).
De Waterstaatswet 1900 geeft een ontvangstplicht voor specie. Dit keurartikel bevat ook een ontvangst-plicht voor het maaisel dat vrijkomt in het kader van onderhoud. De bevoegdheid regels te stellen omtrent de ontvangstplicht van ander organisch materiaal dan specie berust rechtstreeks op de Waterschapswet (ABRvS 8 juni 2000, AB 2000/268).
De ontvangstplicht geldt ook voor organisch materiaal afkomstig uit natuurvriendelijke oevers, ecolo-gische verbindingszones en dergelijke, een en ander behoudens de mogelijkheid van ontheffing of schadevergoeding (ABRvS 31 juli 2000, AB 2000/437).
Bij het onderhoud vrijkomende bagger en groenresten (maaisel) worden beschouwd als afvalstoffen in de zin van de Wet milieubeheer. Artikel 10.2 van die wet verbiedt in principe het storten van afvalstoffen buiten een inrichting. Het op de kant plaatsen van baggerspecie is onder de daarbij bepaalde condities vrijgesteld van dit stortverbod in het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen. Voorzien is in een wijziging van dit besluit, waarbij ook het storten van groenafval vrijkomend bij onderhoudsactivi-teiten wordt toegestaan (Stcrt. 12 oktober 2004, nr. 196, blz. 10).
Artikel 15 - Waterstaatswerken
Ingevolge dit artikel worden de als waterstaatswerken aangeduide zones beschermd. Anders dan in voorgaande keuren wordt beoogd die bescherming niet meer met vele specifieke verbodsbepalingen, maar met een meer globale regeling te bieden. Bij nadere beschouwing bleken de vele specifieke verboden handelingen terug te voeren op het verrichten van werkzaamheden of het aanbrengen van werken. Het streven naar vereenvoudiging van regelgeving dat aan deze keur ten grondslag ligt brengt mee dat in de keur een meer algemene verbodsbepaling is opgenomen, die voldoende bescherming kan bieden. In de Wet beheer rijkswaterstaatswerken vindt bescherming op nagenoeg dezelfde wijze plaats.
Bepalend voor de toepassing van dit artikel zijn de grenzen van het waterstaatswerk. Voor waterstaats-werken bestaande uit waterkeringen geldt dat deze grenzen mede afhankelijk zijn van de fysisch-technische eigenschappen van de waterkering. Daarom moeten de grenzen per waterkering worden bepaald en in de legger worden vastgelegd.
Voor zover (nog) geen legger is vastgesteld bevat artikel 39 een overgangsregeling. In dat geval wordt uitgegaan van vaste afmetingen, die worden bepaald aan de hand van de schema’s en tekeningen in bijlage 1 van de keur.
Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van wateren die tevens scheepvaartweg zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet dient te worden bedacht dat ook het bevoegd gezag ingevolge die wet regels kan stellen, onder meer in het belang van de instandhouding van de vaarweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de vaarweg gelegen werken tegen schade door de scheepvaart. De bevoegdheden van het bevoegd gezag inge-volge de Scheepvaartverkeerswet en de waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen. Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting is het hoogheemraadschap voor de meeste wateren in zijn beheer tevens aangewezen als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet. Waar dit niet het geval is kan dit gevolgen hebben voor de werking van de keur. Artikel 42 van de Scheepvaart-verkeerswet bepaalt dat de bevoegdheid van onder meer waterschappen tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft voor zover deze regels niet in strijd zijn met het bij of krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de keur met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de keur bepaalde van rechtswege op te gelden.
Een aantal wateren in beheer bij het hoogheemraadschap is tevens aangewezen als scheepvaartweg in de zin van de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995. Deze verordening bevat ook verbods-bepalingen gericht op de instandhouding en de bruikbaarheid van scheepvaartwegen, oevers, kunst- en oeverwerken. Deze bepalingen kunnen keurbepalingen overlappen. Ook in dat geval geldt dat bij strijdigheid van bepalingen in de keur met bepalingen in de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995 de bepalingen in de keur van rechtswege ophouden te gelden.
Artikel 15 heeft geen betrekking op wegen. Hoewel wegen van oudsher ook onder het begrip water-staatswerk vallen, wordt in deze keur onderscheid gemaakt tussen waterstaatswerken (waterkeringen en wateren) enerzijds en wegen anderzijds. Verbodsbepalingen met betrekking tot wegen zijn opgenomen in de artikelen 19, 20 en 21.
Het verbod in artikel 15, onderdeel a, betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip werk-zaamheden moet een verband gelegd worden met het verrichten van handelingen. Onder werkzaam-heden vallen onder meer aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, dempings-, herstel-, onderhouds-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreidings-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Het kan gaan om werkzaamheden die als doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, maar ook om werkzaamheden die dat niet als doel hebben, maar waarvan het effect is dat wijziging wordt gebracht in de staat van die werken.
Van het begrip werken in onderdeel b van artikel 15 is in artikel 1 een definitie gegeven. Dit zijn alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren. Met opgaande houtbeplantingen wordt gedoeld op bomen, struiken en dergelijke die door de omvang of de diepte van hun wortelstelsel schade kunnen veroorzaken aan waterstaatswerken.
Artikel 15, onderdeel c, bevat een regeling voor het brengen, plaatsen en hebben van stoffen, voorwer-pen of dieren. Het verbod geldt niet voor plaatsen die voor opslag van stoffen en voorwerpen of het houden van dieren bestemd zijn.
Op grond van artikel 15, onderdeel d, is het verboden activiteiten te houden op andere dan de daarvoor aangewezen plaatsen. Onder activiteiten wordt in dit verband verstaan: het organiseren van recreatieve activiteiten (in groepsverband), het houden van wedstrijden, tentoonstellingen, feesten, markten, kermissen en dergelijke.
Het verbod in artikel 15, onderdeel e, om zich te bevinden, anders dan als rechthebbende, op een water-staatswerk als dat is aangegeven, heeft als achtergrond dat waterstaatswerken in principe toegankelijk zijn voor recreatief medegebruik in individuele gevallen. Waar recreatief medegebruik ongewenst is, bijvoorbeeld om schade aan de waterkering te voorkomen, verstuiving van zand of vertrapping van begroeiing tegen te gaan, dient dat op kenbare wijze te worden aangegeven door middel van borden, hekken, afrasteringen, afsluitbomen en dergelijke. Aan een eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde kan de toegang evenwel niet worden ontzegd, omdat hij dan praktisch ieder genot van zijn grond verliest.
Het verbod bedoeld in artikel 15, onderdeel f, geldt voor zover het waterstaatswerk niet bestaat uit een verharde weg. Het verbod heeft ten doel beschadiging van waterstaatswerken door spoorvorming, uittrappen en dergelijke te voorkomen.
Met het bepaalde in artikel 15, onderdeel g, kan worden voorkomen dat door de wijze van bemesting een waterstaatswerk in het ongerede raakt.
Het verbod in artikel 15, onderdeel h, vormt een aanvulling op hetgeen geregeld is in de Verordening waterhuishouding en waterkeringen Noord-Holland. Deze verordening bevat een verbod om peilwijzi-ging te brengen in wateren waarvoor een peilbesluit geldt. Voor een aantal gebieden binnen het hoogheemraadschap is echter nog geen peilbesluit vastgesteld. Dit maakt het gewenst in de keur een aanvullende verbodsbepaling op te nemen.
Artikel 16 - Beschermingszones
Deze zones - in voorgaande keuren aangeduid als buitenbeschermingszones - liggen naast de water-staatswerken en zijn als zodanig in de legger aangegeven. De verboden ingevolge artikel 15, die het waterstaatswerk inclusief eventuele onderhoudsstroken beschermen, zijn verdergaand dan de verboden in de beschermingszone. In de beschermingszone is het verboden die handelingen te verrichten die een bedreiging kunnen vormen voor de stabiliteit van het waterstaatswerk. De handelingen ingevolge artikel 15 mogen wel worden verricht in de beschermingszone, omdat ze de stabiliteit van het waterstaatswerk niet aantasten.
Voor zover de begrenzingen van de beschermingszones nog moeten worden bepaald en in de legger moeten worden vastgelegd, geeft artikel 39 een overgangsregeling. In dat geval wordt uitgegaan van vaste afmetingen, die worden bepaald aan de hand van de schema’s in bijlage 1 van de keur.
Artikel 17 - Bemalingsinstallaties
Het verbod ligplaats in te nemen met een schip of te zwemmen, te duiken of watersport te beoefenen binnen 50 meter van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie, houdt verband met het gevaar van stroming, zuiging of andere heftige waterbeweging bij gemalen, stuwen, uitwateringskokers en soortgelijke installaties. Het verbod dient om te voorkomen dat daardoor schade aan personen of goederen ontstaat of dat de installaties in het ongerede raken. Het verbod is uiteraard met name van belang bij grotere installaties met een omvangrijke waterverplaatsing.
Het verbod sluit aan op soortgelijke verboden in het Binnenvaartpolitiereglement en berust op de aanvullende regelingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 42 van de Scheepvaartverkeerswet.
Het begrip schip omvat alle vaartuigen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement. Het begrip ligplaats nemen omvat mede stilliggen, ankeren en afmeren.
Artikel 18 - Windbemalingsinstallaties
Evenals in voorgaande keuren is in deze keur het verbod opgenomen om binnen 200 meter van windbemalingsinstallaties werken of beplantingen hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben. Het verbod dient om te voorkomen dat de werking van door wind aangedreven bemalingsinstallaties belemmerd wordt door hoge bebouwing of begroeiing. Het verbod geldt voor windbemalingen die in beheer zijn bij het hoogheemraadschap, maar ook voor installaties die in beheer zijn bij derden en die in voorkomende gevallen in opdracht of op verzoek van het hoogheemraadschap bij de bemaling kunnen worden ingezet.
De hoogte van twee meter wordt gemeten vanaf het grondoppervlak dat de windbemalingsinstallatie onmiddellijk omringt. Een eventueel hoogteverschil tussen het maaiveld direct rond de windbemalings-installatie en het maaiveld van de omringende polder wordt dus niet meegerekend.
Artikel 19 - In, op, onder of boven wegen
Zoals aangegeven in het algemene deel van de toelichting en in de toelichting bij artikel 15, worden wegen in deze keur niet aangemerkt als waterstaatswerk.
Artikel 19 bevat specifieke verbodsbepalingen met betrekking tot wegen. Veel wegen die bij het hoogheemraadschap in beheer zijn vallen ook onder de werking van de Wegenverordening Noord-Holland. Deze verordening beoogt dezelfde belangen te beschermen als de keur en bevat inhoudelijk dezelfde verbodsbepalingen. Dit houdt in dat de keur niet van toepassing is op wegen en weggedeelten waarop de Wegenverordening Noord-Holland van toepassing is.
Evenals de verbodsbepalingen met betrekking tot waterstaatswerken zijn de verbodsbepalingen met betrekking tot wegen in algemene zin geformuleerd. Daarbij geldt dat de meeste verboden handelingen en activiteiten te beschouwen zijn als het verrichten van werkzaamheden of het aanbrengen van werken. Bij werkzaamheden moet gedacht worden aan alle activiteiten en gedragingen waardoor wijziging wordt gebracht in de weg of die tot gevolg hebben dat wijziging wordt gebracht in de weg.
Het begrip werken is in artikel 1 gedefinieerd. In dat artikel is ook aangegeven wat onder het begrip weg moet worden verstaan en wat daartoe behoort.
Artikel 19, onderdeel c, verbiedt onder meer het brengen of hebben van dieren op wegen. Deze bepaling heeft met name betrekking op het houden, weiden of laten lopen van dieren. Het verbod geldt niet voor ruiters en bespannen wagens, voor zover deze als weggebruiker aan het verkeer deelnemen, en het onder toezicht verweiden van dieren. Het zonder toezicht op de weg laten lopen van loslopend vee is reeds verboden op grond van artikel 51 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Artikel 20 - Naast of langs wegen
Dit verbod heeft betrekking op het maken van werken of beplantingen naast of langs wegen, die de veiligheid van het verkeer in gevaar kunnen brengen. Te denken valt aan constructies, hekwerken, afrasteringen, heggen, borden, verlichting, verlichte voorwerpen of geluid- of lichtgevende voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk voor het verkeer kunnen zijn.
Aangezien een bepaling van deze strekking niet voorkomt in de Wegenverordening Noord-Holland, geldt deze verplichting ook voor wegen buiten de kom ingevolge de Wegenwet.
Artikel 21 - Recht van beplanting
In sommige gevallen beschikken particulieren over een zakelijk recht tot het hebben van beplantingen op wegen. Deze bepaling strekt ertoe dat het hoogheemraadschap tijdig wordt geïnformeerd over het voornemen tot planten, rooien of vellen van beplantingen en eventueel voorschriften of aanwijzingen daarvoor kan geven.
Aangezien een bepaling van deze strekking niet voorkomt in de Wegenverordening Noord-Holland, geldt deze verplichting ook voor wegen buiten de kom ingevolge de Wegenwet.
§ 4.2 Bijzondere bepalingen ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding
Op 1 juni 2004 is de Wet op de waterhuishouding gewijzigd. Daarbij is in de wet de mogelijkheid opgenomen algemene regels te stellen in het kader van het kwantiteitsbeheer. Ook op enkele andere punten is de wet gemoderniseerd. Als gevolg daarvan zijn niet langer gedeputeerde staten, maar is de waterbeheerder bevoegd om bij verordening gevallen aan te wijzen waarin een registratie- of vergunningplicht geldt. Bij de aanwijzing van registratie- en vergunningplichtige gevallen wordt rekening gehouden met het waterbeheersplan.
Het nieuwe artikel 33a van de wet geeft de waterbeheerder de bevoegdheid bij verordening algemene regels te stellen voor het lozen van water in, het onttrekken van water aan, het afvoeren van water naar of het aanvoeren van water uit oppervlaktewateren waarover hij het beheer voert. Die regels kunnen enkel betreffen de lozing, onttrekking, afvoer of aanvoer van waterhoeveelheden die niet zelfstandig, maar wel in samenhang met andere lozingen, onttrekkingen, afvoer of aanvoer, van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling, de grondwaterstand of de waterbeweging, dan wel de kwantiteits-beheerder kunnen nopen tot bijzondere beheersmaatregelen. De regels kunnen het belang van de waterhuishouding beschermen voor zover de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Grondwaterwet daarin niet voorzien. De regels kunnen een algeheel verbod of een bepaalde beperking inhouden van het afvoeren, aanvoeren, lozen of onttrekken van waterhoeveelheden, eventueel afhankelijk van het soort werk waarmee dit geschiedt. De regels kunnen betrekking hebben op alle of bepaalde oppervlaktewateren. De regels kunnen geen betrekking hebben op gevallen waarin ingevolge artikel 24, eerste lid van de Wet op de waterhuishouding een vergunning is vereist. De regels zijn bedoeld voor die situaties waarin daarmee alle aspecten van een bepaalde handeling kunnen worden geregeld en er daarnaast geen behoefte bestaat aan een individuele belangenafweging met aan een vergunning verbonden voorschriften.
Voor het gebied van het hoogheemraadschap geldt dat beperkingen voornamelijk gewenst zijn als het gaat om grotere waterhoeveelheden die aan het waterhuishoudkundig systeem worden toegevoegd of onttrokken. Afhankelijk daarvan dienen meer of minder vergaande beperkingen te worden gesteld. De wijze waarop de toevoeging of onttrekking plaatsvindt is niet zozeer van belang. Verder geldt dat aan afvoer naar, aanvoer uit, lozing op en onttrekking aan primaire wateren minder vergaande beperkingen hoeven te worden gesteld dan wanneer het gaat om andere wateren. Het primaire systeem heeft immers een grotere wateraan- en -afvoercapaciteit dan andere wateren. Welke wateren behoren tot het primaire stelsel is aangegeven in de legger of, bij gebreke daarvan, op een bij de keur behorende kaart.
In de keur is gekozen voor een eenvoudige opzet, waarbij voor het hele gebied in beginsel dezelfde vrijstellingen en beperkingen gelden. Zoals gemeld wordt daarbij alleen onderscheid gemaakt tussen primaire en overige wateren. De vrijgestelde, meldplichtige en vergunningplichtige hoeveelheden, zoals deze voortvloeien uit de artikelen 22 tot en met 24, zijn onderstaand schematisch weergegeven.
Op enkele plaatsen in het gebied dienen verdergaande beperkingen te worden gesteld met het oog op de daar bestaande waterhuishoudkundige omstandigheden. De wateren waar dit voor geldt worden aangegeven op een bij de keur behorende kaart. Artikel 27 van de keur voorziet hierin.
De omstandigheden zoals die gelden bij de vaststelling van de keur kunnen in de loop van de tijd veranderen. Te denken valt aan functiewijziging van oppervlaktewateren, nieuwe waterkwaliteitsdoel-stellingen en dergelijke Dit kan ertoe leiden dat bestaande beperkingen moeten worden uitgebreid. Andersom kunnen beheersmaatregelen als verruiming van waterberging of vergroting van bemalings-capaciteit ertoe leiden dat bestaande beperkingen kunnen worden verminderd of geheel kunnen vervallen. In verband hiermee voorziet de keur in enkele aanvullende regelingsbevoegdheden van het dagelijks bestuur. Deze zijn opgenomen in artikel 28.
In de keur zijn geen definities gegeven van aan- en afvoer, lozen en onttrekken van water. Er is van uitgegaan dat deze begrippen inmiddels eenduidig worden uitgelegd in die zin dat wordt verstaan onder:
De beperkingen die in of op grond van de keur worden gesteld aan het onttrekken van water gelden niet voor het bestrijden van branden en daarmee gelijk te stellen calamiteiten. Anderzijds geldt dat het waterhuishoudkundig systeem niet bestemd of ingericht is voor de aanvoer van bluswater en dat daaraan dus geen recht kan worden ontleend op beschikbaarheid van (voldoende) bluswater.
Artikel 22 - Meldplicht afvoeren, aanvoeren, lozen en onttrekken van water
Dit artikel bepaalt in welke gevallen de wijze van aan- en afvoer, lozen of onttrekken van water moet worden gemeld. De meldplicht geldt voor het gehele gebied van het hoogheemraadschap op dezelfde wijze, met dien verstande dat onderscheid wordt gemaakt tussen primaire en overige wateren.
Verder gelden voor primaire wateren andere meldplichtige hoeveelheden dan voor overige wateren. Reden daarvoor is dat het primaire systeem, dat bestaat uit hoofdwaterlopen, berekend is op af- en aanvoer van grotere waterhoeveelheden dan overige waterlopen.
Afhankelijk van de lokale waterhuishoudkundige situatie kan op grond van artikel 26 of 27 een algeheel verbod op aan- of afvoer, lozing of onttrekking gelden. Daarnaast kan het dagelijks bestuur op grond van artikel 28 wateren aanwijzen waarvoor de meldplicht niet geldt.
Artikel 23 - Meet- en registratieplicht
Een meet- en registratieplicht kan ingevolge het tweede lid van dit artikel slechts worden opgelegd in die gevallen waarin inzicht in de verplaatste, geloosde of onttrokken waterhoeveelheden voor het te voeren waterbeheer nodig is. De oplegging van de verplichting moet dus inhoudelijk kunnen worden gemotiveerd.
Artikel 24 - Vergunningplicht afvoeren, aanvoeren, lozen en onttrekken van water
Op grond van dit artikel geldt een vergunningplicht voor afvoer, aanvoer, lozing of onttrekking van bepaalde waterhoeveelheden. Evenals de meldplicht geldt ook de vergunningplicht voor het gehele gebied van het hoogheemraadschap op dezelfde wijze, waarbij alleen onderscheid wordt gemaakt tussen primaire en andere wateren.
Artikel 26 geeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid bij waterstaatkundige calamiteiten alle afvoer, aanvoer, lozingen of onttrekkingen te verbieden. Een dergelijk verbod geldt naar zijn aard ook in gevallen waarin een vergunning als bedoeld in dit artikel is verleend.
Op grond van artikel 28 kan het dagelijks bestuur wateren aanwijzen waarvoor de vergunningplicht niet geldt.
§ 4.3 Bijzondere bepalingen betreffende verbodsbepalingen
In dit hoofdstuk worden ter uitvoering van artikel 33a van de Wet op de waterhuishouding bij keur enkele algemene regels gesteld omtrent de meldplicht en de vergunningplicht betreffende aan- en afvoer, lozen en onttrekken van water.
Verder wordt in dit hoofdstuk de mogelijkheid gecreëerd om de vergunningverlening met betrekking tot waterstaatswerken en wegen te vervangen door algemene regels. Ook hieraan ligt het streven ten grondslag naar vereenvoudiging van regelgeving en het meer werken met algemene regels, waarbij vergunningverlening vermeden wordt. De bevoegdheid hiervoor algemene regels te stellen berust rechtstreeks op de algemene bestuursbevoegdheid ingevolge artikel 78, eerste lid, van de Waterschapswet.
De systematiek in dit hoofdstuk is dat het algemeen bestuur algemene regels stelt omtrent vrijstellingen en met toepassing van artikel 83, vierde lid, van de Waterschapswet tevens het dagelijks bestuur de bevoegdheid geeft de algemene regels uit te breiden. Op de uitbreiding van de algemene regels door het bestuursorgaan is, zoals reeds eerder vermeld, de procedure van totstandkoming/wijziging van de keur van toepassing.
Artikel 25 - Vrijstelling verboden - algemene regels
De verbodsbepalingen in artikel 15 betreffende waterstaatswerken en in artikel 19 betreffende wegen zijn breed geformuleerd, met name de onderdelen a en b. Dit kan tot gevolg hebben dat handelingen, werkzaamheden en aanbrengen van werken vergunningplichtig zijn, terwijl de noodzaak daartoe niet aanwezig is. In het eerste lid van artikel 25 is bij wijze van algemene regeling een vrijstelling opgenomen voor onderhoudswerkzaamheden aan waterstaatswerken en wegen.
Het tweede lid geeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid om bij algemene regeling te bepalen voor welke handelingen of werken algemene regels gelden en de verboden in de artikelen 15 en 19 niet worden toegepast. Indien deze regels worden nageleefd is geen vergunning vereist.
Op grond van het derde lid kan de verplichting worden opgelegd dergelijke handelingen en werken aan het hoogheemraadschap te melden. Dit maakt het mogelijk bij te houden in welke gevallen van de vrijstelling gebruik wordt gemaakt en na te gaan of aan de vastgestelde regels wordt voldaan.
In situaties waarin het verlenen van een vergunning vanwege de waterstaatkundige belangen die in het geding zijn niet tot de mogelijkheden behoort en iedere vergunningaanvraag tot een weigering leidt, brengt de realiteit mee dat het beter is een absoluut verbod in het leven te roepen. Artikel 26 voorziet in zodanig verbod bij grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of het in ongerede raken van een waterstaatswerk dan wel indien een dergelijke situatie dreigt te ontstaan. Uit artikel 29, eerste lid, vloeit voort dat van dit verbod geen ontheffing kan worden verleend.
Artikel 27 - Algeheel verbod aan en afvoer, lozen en onttrekken van water
Dit artikel voorziet in een algeheel verbod tot aanvoer, afvoer,onttrekking en lozing met betrekking tot bepaalde aangewezen en op een bij de keur behorende kaart aangegeven wateren.
In het algemeen geldt dat voor een algeheel verbod op het normaal gebruik van oppervlaktewateren, anders dan bij calamiteiten, een goede motivatie nodig is.
Voor het eiland Texel (kaart A, blad 1) wordt een algeheel verbod ingesteld wegens de bijzondere waterhuishoudkundige situatie op het eiland. Op het eiland kan in tijden van droogte geen zoet water worden ingelaten. Om de zoetwatervoorraad op het eiland te sparen is onttrekking van oppervlaktewater niet toegestaan. De beperkte waterberging op het eiland maakt het verder ongewenst het oppervlaktewater te belasten met lozingen.
Voor het noordelijk duingebied (kaart A, blad 2) geldt dat onttrekking en lozing van oppervlaktewater ongewenst is met het oog op de bescherming van het kwetsbare duingebied. De aanwezige natuur-waarden in dit gebied maken het gewenst het gebied te beschermen tegen onttrekkingen en lozingen.
Het instellen van een absoluut verbod, zonder vergunningsmogelijkheid, is om praktische redenen ongewenst. Eventuele vergunningen zullen echter alleen in bijzondere gevallen en onder stringente voorschriften worden verleend.
Artikel 28 - Besluit omtrent nadere vrijstellingen en verboden
In dit artikel wordt aan het dagelijks bestuur de bevoegdheid verleend wateren aan te wijzen waarvoor de meldplicht in artikel 22 en de vergunningplicht in artikel 24 niet geldt. Verder kan het dagelijks bestuur de aanwijzing van wateren waarvoor een algeheel verbod op aanvoeren of onttrekken geldt uitbreiden tot andere wateren.
Ingevolge artikel 83, vijfde lid van de Waterschapswet is op besluiten als bedoeld in dit artikel de procedure tot vaststelling/wijziging van de keur van toepassing.
§ 4.4 Ontheffing van gebods- en verbodsbepalingen
Artikel 29 - Verlening, wijziging en intrekking ontheffing
Van de in de keur gestelde geboden en verboden in de artikelen 5 tot en met 20 kan het dagelijks bestuur ontheffing verlenen. De keur kent traditioneel een ontheffingenregime, waarbij een bepaald handelen in principe verboden is, tenzij het dagelijks bestuur daarvoor ontheffing heeft verleend.
De bevoegdheid tot vergunningverlening voor aan- en afvoer, lozing en onttrekking van water is gebaseerd op de Wet op de waterhuishouding. Om die reden wordt deze bevoegdheid niet bij keur verleend. Het vergunningenregime van de Wet op de waterhuishouding geldt slechts in daartoe aangewezen gevallen. Afdeling 4 van deze wet bevat de verdere procedurevoorschriften voor de vergunningverlening, waaronder bepalingen over de aanvraag van de vergunning, de voorbereiding van de beschikking, het verbinden van voorschriften aan vergunningen, de wijziging en intrekking van vergunningen, de rechtsopvolging etc.
Op de ontheffingverlening zijn de bepalingen van hoofdstuk 4, titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Voor het opnemen van bepalingen die afwijken van de Algemene wet bestuursrecht is geen aanleiding gezien. De Algemene wet bestuursrecht regelt de aanvraag tot het verlenen van een vergunning (afdeling 4.1.1), de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag (afdeling 4.1.2), en de beslistermijn (afdeling 4.1.3).
Ten aanzien van de voorbereiding en de motivering van de beslissing geldt dat de Algemene wet bestuursrecht een vereenvoudigde procedure toelaat voor spoedeisende beslissingen en beslissingen waarbij uit de aard van de aanvraag of beslissing volgt dat een vereenvoudigde procedure kan worden toegepast (artikel 4:11 Algemene wet bestuursrecht).
Op grond van het tweede lid kan een verleende ontheffing worden gewijzigd of ingetrokken. De gronden op basis waarvan wijziging of intrekking kan plaatsvinden zijn vermeld in het derde lid, onder-deel a tot en met e. Met deze bepalingen wordt voldaan aan de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze bepalen dat indien intrekking of wijziging van een op een regeling berustende beschikking mogelijk moet zijn, de bevoegdheid daartoe uitdrukkelijk wordt geregeld. De gronden die kunnen leiden tot het intrekken of wijzigen van een beschikking moeten in de regeling worden gespecificeerd.
Zoals hiervoor vermeld zijn op de vergunningverlening betreffende het aanvoeren, afvoeren, lozen of onttrekken van water de bepalingen inzake vergunningverlening in de Wet op de waterhuishouding van toepassing (artikelen 24 t/m 33).
Bezwaar en beroep tegen besluiten betreffende ontheffingen of vergunningen kunnen worden ingediend conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 30 - Beperkingen en voorschriften bij ontheffing
Aan een keurontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurontheffing en het daaraan verbinden van voorschriften is de bescherming van waterstaat-kundige belangen de invalshoek, waarbij ook de vastgelegde functie van het betrokken waterstaatswerk een belangrijke rol vervult. In het eerste lid wordt de gangbare praktijk vastgelegd.
Voor een aantal beperkingen en voorschriften geldt dat niet ondubbelzinnig vaststaat dat deze aan een ontheffing kunnen worden verbonden zonder uitdrukkelijke wettelijke grondslag. Het tweede en derde lid voorzien in die grondslagen.
In het tweede lid wordt de mogelijkheid geopend een ontheffing te verlenen onder de beperking binnen een gestelde termijn van de ontheffing gebruik te maken. Dit om te voorkomen dat te lang onzeker blijft of een vergunde situatie wordt gerealiseerd.
In het derde en vierde lid wordt de bevoegdheid vastgelegd financiële voorschriften te verbinden aan de ontheffing. Het dagelijks bestuur kan de houder van de ontheffing verplichten zekerheid te stellen voor de kosten van verwijdering van de met ontheffing aangebrachte werken. Indien de houder niet tot verwijdering overgaat na beëindiging van het gebruik van het met ontheffing aangebrachte werk kan het dagelijks bestuur met gebruikmaking van de geconsigneerde gelden tot verwijdering overgaan.
Het vierde lid geeft de mogelijkheid de houder van de ontheffing de verplichting op te leggen een compensatie te verrichten dan wel zorg te dragen in financiële zin dat het dagelijks bestuur op zijn kosten de compensatie verricht. Wanneer bijvoorbeeld een ontheffingaanvraag wordt ingediend voor werkzaamheden ertoe strekkende dat een deel van een oppervlaktewater met een waterbergende functie wordt gedempt, kan aan de ontheffing het voorschrift worden verbonden dat de houder van de ontheffing elders in natura voor vervangende berging zorgdraagt dan wel een zodanige betaling verricht dat het bestuursorgaan de berging elders realiseert.
Hoofdstuk 5 Toezicht op de naleving
De schouwvoering bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan water-keringen en wateren. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op de naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtredingen van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar schouw wordt gevoerd is niet in de keur vermeld, maar wordt ter nadere vaststelling aan het dagelijks bestuur overgelaten. Daarnaast biedt de keur de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het dagelijks bestuur besluit een extra schouw in te voeren.
Dit artikel regelt de aanwijzing van toezichthouders en vormt aldus de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Afdeling 5.2 van die wet bevat de bevoegdheden die in het kader van het toezicht kunnen worden uitgeoefend.
Primair wordt het toezicht opgedragen aan daartoe door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren. Artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht biedt echter de mogelijkheid ook andere personen met toezicht te belasten. Het tweede lid van artikel 32 biedt de grondslag van deze mogelijkheid gebruik te maken voor het toezicht op de naleving van de keur, bijvoorbeeld bij de schouw. Overigens geldt dat met het toekennen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten het overheidsapparaat terughoudend moet worden omgegaan (MvT Derde tranche Algemene wet bestuursrecht, TK 23 700, nr. 3, pag. 139).
Voor het toezicht op de naleving van de bepalingen ingevolge de Wet op de waterhuishouding berust de bevoegdheid tot aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren rechtstreeks op artikel 53 van die wet.
Artikel 81 van de Waterschapswet bepaalt welke maximumstraf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In dit artikel is de maximumstraf opgenomen, namelijk drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.
In afwijking van het vorenstaande geldt dat op overtreding van de verbodsbepalingen en verplichtingen die berusten op de Wet op de waterhuishouding de strafbedreiging in artikel 59 van die wet rechtstreeks van toepassing is. Ingevolge die bepaling wordt overtreding van de verbodsbepalingen gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de vierde categorie. Voor overtreding van de meld- en registratieplicht geldt een maximumstraf van drie weken of een geldboete van de eerste categorie.
De opsporingsambtenaar kan de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).
Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium - last onder bestuursdwang of last onder dwangsom - waarover het dagelijks bestuur ingeval van overtreding kan beschikken.
Hoofdstuk 6 Overige bepalingen
Ingevolge dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de toepassing van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt, indien de schadevergoeding niet anderszins is verzekerd. Het gaat hier om schadevergoeding in verband met rechtmatige besluiten of rechtmatige handelingen van de overheid, veelal aangeduid als nadeelcompensatie.
De Wet op de waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (artikel 40). Voor zover de keur een uitwerking van deze wet is, vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit deze wet voort.
Hoofdstuk 7 Overgangsbepalingen
Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór de inwerkingtreding van deze keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge deze keur vergunning- of ontheffingplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning of ontheffing ingevolge deze keur zijn aangebracht.
Ingevolge het tweede lid worden werken die vóór de inwerkingtreding van deze keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge deze keur vergunning- of ontheffingplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning of ontheffing ingevolge deze keur aangebracht. Deze situatie kan zich voordoen wanneer werken onder een voorgaande keur niet vergunning- of ontheffingplichtig waren. Verder doet deze situatie zich voor wanneer werken zijn aangebracht onder een voorgaande beheerder en ofwel niet vergunning- of ontheffingplichtig waren, ofwel met een vergunning of ontheffing van die beheerder zijn aangebracht.
Artikel 36 - Leggers en kaarten
Ingeval leggers (nog) ontbreken, kan ingevolge dit artikel bij wijze van overgangsmaatregel een kaart de functie van legger vervullen.
Artikel 37 - Onderhoud aan waterstaatswerken
Dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het (nog) ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de keur het onderhoud feitelijk verrichtten.
Artikel 38 - Buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken
Bij gebreke van een legger geschiedt ingevolge het eerste lid het onderhoud overeenkomstig hetgeen omtrent richting, vorm en afmeting op de kaart is vermeld.
Ingevolge het tweede lid is bij ontbreken van legger en kaart het handhaven van de bestaande situatie doorslaggevend voor het onderhoud.
Artikel 39 - Begrenzingen in verband met verbodsbepalingen
Bij gebreke van een legger wordt de begrenzing van waterstaatswerken en beschermingszones vastgesteld aan de hand van de tabellen in bijlage 1 van de keur. Deze begrenzingen zijn bepalend voor de toepassing van de verbodsbepalingen in de artikelen 15 en 16.
Artikel 40 - Intrekking oude keuren
Bij inwerkingtreding van deze keur worden de tot dan toe geldende keuren van de voormalige waterschappen ingetrokken. Voorts worden enkele verordeningen ingetrokken waarbij alsnog een wettelijke grondslag is aangebracht voor het aanwijzen van toezichthouders op grond van de keur. Een dergelijke grondslag ontbrak in oudere keuren.
Met het oog op de overgangsbepalingen voor het onderhoud (artikel 36 en 37) is in het derde lid bepaald dat met betrekking tot onderhoudsverplichtingen de ingetrokken keuren en daarbij behorende kaarten van kracht blijven totdat zij zijn vervangen door een legger of kaart ingevolge deze keur.
De bij de inwerkingtreding van deze keur geldende leggers blijven van kracht totdat zij zijn vervangen door nieuwe. Dit vloeit voort uit het overgangsrecht bij de vorming van het hoogheemraadschap (artikel 2 Verordening overgangsrecht voor Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier).
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de keur. De datum van inwerkingtreding dient ten minste zes weken na de bekendmaking te liggen. Dit vloeit voort uit artikel 75, eerste lid, van de Waterschapswet.
Daarmee rekening houdend is de datum van inwerkingtreding bepaald op 1 september 2006.
Binnen de termijn van zes weken kan bij gedeputeerde staten administratief beroep worden ingesteld. Dit beroep is geregeld in artikel 153 van de Waterschapswet.