Organisatie | Waterschap Aa en Maas |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Keur oppervlaktewateren waterschap Aa en Maas |
Citeertitel | Keur oppervlaktewateren waterschap Aa en Maas |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | milieu – water |
Geen.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 5-1-2004
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Brabants Dagblad, 23-01-2004 (Gebiedsdekkend)
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-01-2007 | 16-01-2007 | intrekking | 24-11-2006 Brabants Dagblad, 02-12-2006 | Vergadering Algemeen Bestuur 24 november 2006 | |
05-03-2004 | 16-01-2007 | nieuwe regeling | 05-01-2004 Brabants Dagblad, 23-01-2004 (Gebiedsdekkend) | Vergadering Algemeen Bestuur 05-01-2004 |
Hoofdstuk 1 Definities en begripsbepalingen
Artikel 1 Definities en begripsbepalingen
Hoofdstuk 2 Bepalingen inzake het lozen in, onttrekken aan, aanvoeren uit en afvoeren naar oppervlaktewateren
Artikel 2 Meldplicht lozen en afvoeren
Artikel 3 Vergunningplicht lozen en afvoeren
Artikel 4 Vergunningplicht aanvoeren en onttrekken
Artikel 5 Terinzagelegging, actualisering schouwoverzichtskaarten en uitvoering schouw
Hoofdstuk 4 Inrichting, beheer en onderhoud van oppervlaktewateren
Artikel 6 Onderhoudsplicht niet-leggerwateren
Artikel 7 Ontvangstplicht baggerspecie en maaisel
Artikel 10 Reikwijdte verbodsbepalingen
Artikel 12 Ontheffingverlening
Artikel 13 Toezicht en handhaving
Artikel 15 Regeling schadevergoeding
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 17 Verleende vergunningen en ontheffingen
- Valt het waterschap onder de werking van de keur?
Bijlage 1 Kaartmateriaal met begrenzing beschermingsgebieden
Hoofdstuk 1 Definities en bepalingen
Artikel 1 Definities en begripsbepalingen
Voor de toepassing van deze keur wordt verstaan onder:
onderhoudsplichtige: de eigenaar of gebruiker van aangrenzende gronden indien het een niet-leggerwater betreft, dan wel -indien het een legger-water betreft - de kwantiteitsbeheerder die het beheer over dat leggerwater heeft, tenzij de legger aangeeft dat de onderhoudsverplichting bij een ander berust;
Hoofdstuk 2 Bepalingen inzake het lozen in, onttrekken aan, aanvoeren uit en afvoeren naar oppervlaktewateren
Artikel 2 Meldplicht lozen en afvoeren (incl. drainage)
Degene die water loost in of afvoert naar oppervlaktewateren meldt de wijze daarvan schriftelijk aan het dagelijks bestuur, tenzij het gevallen betreft:
Hoofdstuk 4 Inrichting, beheer en onderhoud van oppervlaktewateren
Artikel 6 Onderhoudsplicht niet-legger-wateren
De onderhoudsplichtigen van niet-leggerwateren zijn verplicht:
Artikel 7 Ontvangstplicht baggerspecie en maaisel
Het dagelijks bestuur kan bepalen dat de eigenaar of gebruiker verplicht is meer dan de helft of een evenredig gedeelte van de baggerspecie en het maaisel als bedoeld in artikel 9.7.1 tweede lid Verordening te ontvangen.
De eigenaren of gebruikers van aan oppervlaktewateren gelegen percelen die worden gebruikt voor het houden van dieren, zijn verplicht een voldoende kerende afrastering te hebben en te houden op een zodanige afstand van de insteek van deze oppervlaktewateren en van een zodanige constructie dat de aan- en afvoer van water en het onderhoud aan de oppervlaktewateren niet wordt gehinderd.
2e werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;
3e beplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;
1e voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan;
2e afval, vuilnis of andere dergelijke stoffen, daaronder begrepen meststoffen en chemische
middelen, te storten, te laten vloeien of te hebben;
1e afgravingen voor het winnen van delfstoffen of baggerspecie, alsmede seismische onderzoeken
2e leidingen, tanks, drukvaten of andere vergelijkbare werken neer te leggen, op te richten, te
hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen; |
3e boringen te verrichten, zoals benodigd voor het exploreren van of winnen van gas, vloei- of
Het is met betrekking tot kunstwerken verboden enige handeling te verrichten waardoor deze worden beschadigd of de werking daarvan kan worden belemmerd, veranderd of stopgezet.
Artikel 12 Ontheffingverlening
Het dagelijks bestuur kan, rekening houdend met de toegekende waterhuishoudkundige functies en de in het provinciale Waterhuishoudingsplan, de in het waterbeheersplan vastgestelde doelstellingen ten aanzien van de oppervlaktewateren en de hieruit voortvloeiende onderhoudsbeheersplannen ontheffing verlenen van het bepaalde in de artikelen 6, 8, 9 en 11, een verleende ontheffing wijzigen of intrekken, ambtshalve dan wel op aanvraag.
Artikel 13 Toezicht en handhaving
Het dagelijks bestuur wijst ambtenaren aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze keur bepaalde en de handhaving.
Overtreding van de geboden in de artikelen 6, 7, en 8 en van de verboden in de artikelen 9 en 11 alsmede overtreding van de voorschriften van een krachtens hoofdstuk 4 verleende ontheffing wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 15 Regeling schadevergoeding
Aan de eigenaar of gebruiker van erven en gronden langs of in de nabijheid van oppervlaktewateren, die schade lijdt of zal lijden als gevolg van door of vanwege het waterschap verrichte handelingen als bedoeld in hoofdstuk 4, welke schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet anderszins is of kan worden geregeld, wordt door het dagelijks bestuur op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend.
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Totdat de legger is vastgesteld, worden als leggerwateren aangemerkt, de wateren waarvoor het waterschap overeenkomstig artikel 11.3.2 eerste lid Verordening onderhoudsplichtig is.
Op het tijdstip genoemd in het eerste lid worden de Keur De Aa 2001, vastgesteld op 9 november 2001 en de Keur op de oppervlaktewateren waterschap De Maaskant 2002, vastgesteld op 23 mei 2002 ingetrokken met dien verstande dat de bepalingen van deze keuren van kracht blijven, indien en voor zover de dienovereenkomstige bepalingen van deze keur niet in werking zijn getreden.
Ingevolge artikel 78 Waterschapswet dient het algemeen bestuur de verordeningen te maken die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. De keur voor de oppervlaktewateren is zo’n verordening. De taken die het waterschap zijn opgedragen, zijn omschreven in het waterschapsreglement dat door de provincie is vastgesteld.
In het Reglement voor Waterschap Aa en Maas is bepaald dat dit waterschap de zorg heeft voor de waterkeringen en het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer. Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat het waterschap slechts bevoegd is tot het stellen van keurbepalingen ter bescherming van de waterkwaliteit voorzover daarin bij hogere regeling (zie artikel 4 Uitvoeringsbesluit ex artikel 1, derde lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren) niet is voorzien.
Naast uitvoering van reglementaire taken kan er sprake zijn van opdracht tot uitvoering van taken in medebewind. Zo heeft het waterschap ingevolge de Wet op de waterhuishouding en de provinciale Verordening waterhuishouding Noord-Brabant de bevoegdheid de vergunningplicht voor het lozen en onttrekken nader uit te werken. Hieraan wordt in de keur voor de oppervlaktewateren invulling gegeven.
Het waterschapbestuur is op grond van artikel 59 Waterschapswet niet bevoegd ten aanzien van onderwerpen waarin door een hogere wettelijke regeling is voorzien verordeningen te maken die met die hogere regelingen in strijd zijn. Bovendien mag het waterschapsbestuur geen regels stellen met betrekking tot onderwerpen, waarin door een hogere wettelijke regeling uitputtend wordt voorzien. Afstemming heeft derhalve plaatsgevonden met de Waterstaatswet, de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet op de waterhuishouding en de provinciale Verordening waterhuishouding Noord-Brabant
De bepalingen in deze keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor het waterstaatkundig zorggebied geldende beleid. Voor de waterhuishoudingszorg is dit beleid op rijksniveau vastgelegd in de Nota waterhuishouding en op provinciaal niveau in de waterhuishoudingsplannen. Het in het voor het gebied vastgestelde beheersplan verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de keur door het waterschap.
Op grond van het in de artikelen 56 en 78 van de Waterschapswet opgenomen specialiteitsbeginsel kan het waterschap alleen regels stellen ter behartiging van zijn reglementaire taken. Tijdens de parlementaire behandeling van de Waterschapswet is er evenwel op gewezen dat het waterschap bij de besluitvorming naast waterstaatkundige belangen ook rekening moet houden met andere publieke belangen. Concreet betekent dit dat het waterschap zijn aandacht niet uitsluitend moet richten op het water zelf, maar ook op de relevante omgeving daarvan, zoals waterbodem, de oever, de infrastructuur. Belangen van natuur, landschap en milieu mogen bij de besluitvorming worden meegenomen voor zover ze betrokken zijn bij de reglementaire taak van het waterschap.
In het vigerende waterbeheersplan wordt invulling gegeven en wordt aangegeven hoe het waterschap vanuit het brede perspectief rekening houdt bij de besluitvorming met natuur-, milieu- en landschapsbelangen. Via de keur zal deze brede belangenafweging gestalte moeten krijgen.
Bij de keur wordt het eigendomsrecht beperkt. Artikel 1 boek 5 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat het eigendomsrecht kan worden beperkt. De eigendomsrechten mogen, in verband met waterstaatsbelangen, echter niet op onevenredige wijze worden aangetast. Dit aspect dient ook bij de toepassing van de keur in de belangenafweging te worden meegenomen.
Uit de legger is af te lezen wie onderhoudsplichtig is, waaruit de onderhoudsverplichting bestaat ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de keur van toepassing is. De legger is in deze te beschouwen als een onderdeel van de keur. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de keur.
Valt het waterschap onder de werking van de keur?
De bepalingen in deze keur bevatten uitsluitend geboden en verboden die zich richten tot derden en niet tot het waterschap als lichaam van openbaar bestuur, handelend ter uitvoering van zijn taak. Wanneer het waterschap optreedt als ieder ander privaat persoon heeft het voor de uitvoering van ingevolge de keur vergunningplichtige werken een keurvergunning nodig. Gezien het beperkte uitsluitend waterstaatkundige belangenkader van de keur kan worden gesteld dat het waterschap in het kader van de uitvoering van zijn openbare taak in principe geen keurontheffing nodig heeft.
Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de uitvoering van de keur. Dit betekent enerzijds dat dit bestuur moet zorgen voor de handhaving van de in de keur gestelde geboden en verboden en anderzijds dat het bestuur belast is met de uitvoering van het in de keur opgenomen vergunningenstelsel. Ingevolge de Waterschapswet kan de handhaving geschieden met gebruikmaking van strafvervolging en van bestuursrechtelijk optreden. Bij overtreding van de keur kunnen boetes op grond van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd. Artikel 85 van de Waterschapswet bepaalt dat de door de leden van het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren belast zijn met de opsporing van de keurovertredingen, onverminderd de bevoegdheid van de bij artikel 141 Wetboek van Strafrecht aangewezen personen. Deze opsporingsambtenaren kunnen de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85 derde lid Waterschapswet). Echter de bevoegdheden zoals opgenomen in artikel 85 Waterschapswet bezitten bovengenoemde personen van het waterschap niet zonder meer. De betreffende personen dienen te worden aangewezen en beëdigd door de Minister van Justitie en moeten bovendien aan bepaalde bekwaamheidseisen voldoen. Daarnaast kan het bestuur ook gebruik maken van de bevoegdheden tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een last onder dwangsom.
Hoofdstuk 2 Bepalingen inzake het lozen in, onttrekken aan, aanvoeren uit en afvoeren naar oppervlaktewateren
Dit hoofdstuk geeft voor het hele waterschapsgebied een verbodsregiem (behoudens vergunning) voor het onttrekken aan en het aanvoeren uit oppervlaktewateren. Tevens bevat het een gebiedsgericht verbodsregiem voor het lozen in en het afvoeren van water naar oppervlaktewateren.
Ook drainage valt onder dit verbodsregiem. Bij drainage wordt grondwater uit percelen geloosd op oppervlaktewater met het doel de grondwaterstand van één of meer percelen in de omgeving te verlagen. Drainage heeft niet alleen effect op de grondwaterstand en grondwaterstroming van percelen, maar ook op die van percelen in de omgeving en kan met name in gebieden met natuurwaarden de grondwaterstand en grondwaterstroming sterk verstoren.
Gekoppeld aan het instrumentarium dat dit hoofdstuk biedt, dient een vergunningenbeleid te worden ontwikkeld.
Hoofdstuk 4 Inrichting, beheer en onderhoud van oppervlaktewateren
Dit hoofdstuk bevat een aantal gebodsbepalingen en verbodsbepalingen waarmede het beheer en het onderhoud van de waterstaatkundige infrastructuur wordt geregeld. Van deze bepalingen kan ontheffing worden verleend.
Bij ontheffingverlening wordt rekening gehouden met de aan oppervlaktewateren toegekende functies en de in het waterhuishoudingsplan en het beheersplan vastgelegde doelstellingen.
Gekoppeld aan het instrumentarium dat dit hoofdstuk biedt, dient een ontheffingenbeleid te worden ontwikkeld.
Artikel 1 Definities en begripsbepalingen
De legger bestaat uit één of meer kaarten waarop tenminste de oppervlaktewateren staan aangegeven, die in beheer en onderhoud zijn bij het waterschap, alsmede een register waarin gegevens van die oppervlaktewateren zijn opgenomen. In hoofdstuk 9, afdeling 4 van de Verordening is de vaststellingsprocedure van de legger weergegeven.
Indien een duidelijk zichtbare insteek ontbreekt (bij voorbeeld bij plasbermen), wordt artikel 34, Boek 5 BW aangehouden voor het bepalen van de insteek. Dit artikel luidt als volgt: “ De oeverlijn […] wordt bepaald door de normale waterstand, of bij wateren waarvan het peil periodiek wisselt, door de normale hoogwaterstand”. Grond, met andere dan de gewoonlijk in het water levende planten begroeid, wordt echter gerekend aan de landzijde van de oeverlijn te liggen, ook al wordt die grond bij hoogwater overstroomd.
De aan het oppervlaktewater toegekende functie heeft op grond van de Verordening ook betrekking op de oever. Een vaste breedte van de oever wordt niet genoemd. Bij geschilpunten hierover zullen de mate waarin er een relatie bestaat met het watersysteem en de taakuitoefening van het waterschap een rol spelen.
Artikel 4 Vergunningplicht onttrekken en aanvoeren
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 12 en 24 juncto artikel 13 van de Wet op de waterhuishouding is het in daartoe bij verordening van het waterschap aangewezen gevallen verboden zonder vergunning water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewateren dan wel is men verplicht van die lozingen en onttrekkingen hoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen aan het waterschap.
In de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant is bepaald dat het algemeen bestuur van het waterschap bevoegd is om gevallen van lozen en onttrekken aan te wijzen waarvoor een vergunning- dan wel meldplicht geldt (gedelegeerde bevoegdheid). De Wet op de waterhuishouding beperkt de vergunningplicht (artikel 24 tweede lid) tot lozing en onttrekking van waterhoeveelheden die –zelfstandig of in samenhang met andere lozingen of onttrekkingen -:
Omdat ook de grondwaterstand als referentiekader in de Wet op de waterhuishouding is opgenomen is het mogelijk drainage aan de vergunningplicht te onderwerpen. De achterliggende reden is dat verlaging van de grondwaterstand zeer vergaande gevolgen voor de natuur met zich kan brengen. De aanleg van drainage is een ingreep die ligt op het raakvlak van grondwater en oppervlaktewater. Bij drainage wordt grondwater uit percelen geloosd op oppervlaktewater met het doel de grondwaterstand van een of meer percelen in de omgeving te verlagen. Drainage heeft niet allen effect op de grondwaterstand en grondwaterstroming van de beoogde percelen, maar ook op die van percelen in de omgeving. Het kan de grondwaterstand en de grondwaterstroming met name in gebieden met natuurwaarden sterk verstoren.
Met name drainages in stedelijk gebied hebben veel effect op de grondwaterstand. Om deze reden is het (afdwingbaar) kunnen sturen van drainage in stedelijk gebied van groot belang.
Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het belang van de waterhuishouding voor zover het bij of krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewater of Gondwaterwet bepaalde daarin niet voorziet.
In het vigerende waterbeheersplan wordt niet concreet ingegaan op de normen ten aanzien van de vergunningplicht voor lozing en onttrekking. Wel wordt in dit plan toegezegd dat het waterschap er door middel van handhaving en vergunningverlening erop toeziet dat activiteiten van derden, zoals uitbreiding van stedelijk gebied en aanleg van drainage en onderbemalingen, geen verdroging veroorzaken en bij voorkeur een bijdrage leveren aan bestrijding van verdroging.
De vergunningplicht ontstaat wanneer de in de keur genoemde ondergrens wordt overschreden.
Lozingen afkomstig van verhard oppervlak
Lozingen afkomstig van een verhard oppervlak dat groter is dan 1000 m2 zijn vergunningplichtig in de eerste plaats om piekafvoeren tot een minimum te beperken. In de tweede plaats om te bewerkstelligen dat dit (regen)water – in het kader van de verdrogingsbestrijding – in plaats van te worden geloosd op de riolering zoveel mogelijk wordt hergebruikt dan wel in de bodem wordt geïnfiltreerd. Gekozen is voor de oppervlakte van 1000m2 omdat dit correspondeert met een strook van 10 bij 100 meter (de gemiddelde oppervlakte van een blok huizen of een bedrijfsgebouw met parkeerterrein).
Lozingen afkomstig van een werk
De vergunningplicht voor het lozen op leggerwaterlopen is gesteld op 70 m3 per uur voor zowel leggerwateren als niet leggerwateren.
Aanscherping van de normering vindt plaats teneinde te beschikken over inzicht in de mate van lozen.
In de artikelen 24 tot en met 33 van de Wet op de waterhuishouding, alsmede in de artikelen 6 tot en met 10, 23 en 24 van de Uitvoeringsregeling waterhuishouding worden specifieke regels gesteld omtrent de vergunning, de aanvraag tot verlening van een vergunning en de beschikking op aanvraag.
Ingevolge het bepaalde in artikel 44 van de Wet op de waterhuishouding staat tegen de betrokken beslissing beroep op gedeputeerde staten open van de provincie. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht staat tegen de beslissing van Gedeputeerde Staten beroep open op de rechtbank. Tegen de door de rechtbank genomen beslissing staat vervolgens beroep op de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State open.
Bij het verlenen van vergunningen die gebaseerd zijn op de Wet op de waterhuishouding moet, naast de peilregeling, en de waterbeheersing, ook rekening worden gehouden met de grondwaterstand. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de Wet op de waterhuishouding een ruimer belangenkader kent dan de Waterschapswet. In het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven dat het waterschap bij zijn taakuitoefening ook rekening moet houden met belangen van onder andere natuur, landschap en milieu.
Ingevolge artikel 6.3.1 lid 1 Verordening is het waterschapsbestuur bevoegd om gevallen aan te wijzen waarin degene die water loost in, aanvoert uit, afvoert naar of onttrekt aan oppervlaktewateren op grond van artikel 12 eerste lid Wet op de waterhuishouding, verplicht is de wijze van lozing, aanvoer, afvoer of onttrekking vooraf te melden. Daarnaast kan het algemeen bestuur de gevallen aanwijzen waarin degene die water loost in, aanvoert uit, afvoert naar of onttrekt aan oppervlaktewateren verplicht is de geloosde, aangevoerde, afgevoerde of onttrokken waterhoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen.
Ingevolge artikel 6.3.1 lid 2 Verordening is het waterschapsbestuur bevoegd om gevallen aan te wijzen waarin het verboden is zonder vergunning krachtens artikel 24 Wet op de waterhuishouding water te lozen in, aan te voeren uit, af te voeren naar of te onttrekken aan oppervlaktewateren.
In deze keur is van de voornoemde bevoegdheden gebruik gemaakt.
Schematisch weergegeven komt de inhoud van de artikelen 2, 3 en 4 van de keur op het volgende neer (de hoeveelheden zijn vermeld in m3/uur):
Schematische weergave artikelen 2, 3 en 4 van de keur
Aan een vergunning op basis van de Wet op de waterhuishouding kunnen uitsluitend voorschriften worden verbonden ter bescherming van het belang van de waterhuishouding voor zover het bij of krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of de Grondwaterwet bepaalde daarin niet voorziet (artikel 24, lid 5 WWH).
Artikel 53 Wet op de waterhuishouding bevat een regeling inzake het toezicht en de opsporing van overtredingen op basis van dit hoofdstuk van de keur.
Artikel 5 Terinzagelegging, actualisering schouwoverzichtskaarten en uitvoering schouw
De onderhoudsverplichting is een verplichting die gedurende het gehele jaar op de onderhoudsplichtige rust.
De terinzagelegging van de schouwkaart(en) wordt tijdig, ruim voor de schouwdatum bekendgemaakt.
De kaarten worden in ieder geval ter inzage gelegd op de districtskantoren en het hoofdkantoor.
Op basis van dit artikel wordt iedere schouwkaart jaarlijks ter visie gelegd.
De schouwvoering richt zich op wateren die een functie in de waterbeheersing vervullen. De gedachte achter de schouw is het in orde houden van het waterhuishoudkundig systeem afgestemd op en behorend bij de bestemming (functie) van de betreffende gronden.
Afhankelijk van de bestemming van de gronden – landbouw, natuur of stedelijk gebied – dient de schouw gedifferentieerd te worden uitgevoerd.
Vanaf dit vertrekpunt wordt door het waterschap het schouwbeleid gevoerd.
Artikel 6 Onderhoudsplicht niet-leggerwateren
In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. Van dit gebod kan ontheffing worden verleend, bijvoorbeeld in verband met natuurwaarden.
Volgens de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant moeten de onderhoudsplichtigen de niet-leggerwateren voortdurend op afmetingen houden. Daar waar keurafmetingen ontbreken moeten de watergangen op de kennelijke doorgaande breedte, lengte en diepte van de bodem en op de doorgaande breedte tussen de oevers, zoals die breedte, lengte en diepte ter plaatse blijken, worden gehouden.
Waar de feitelijke afmetingen van het profiel van de watergang voor de af- en aanvoer en de berging van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen, behoeft de overprofilering niet door de ondehoudsplichtige in stand te worden gehouden.
Voor de wijze van onderhoud gelden uiteraard ook de beleidsuitgangspunten en doelstellingen als opgenomen in het beheersplan.
Artikel 7 Ontvangstplicht baggerspecie en maaisel
Op grond van artikel 9.7.1 Verordening zijn aangelanden (eigenaren en gebruikers) verplicht specie en maaisel te ontvangen, die vrijkomen bij het periodieke onderhoud ten aanzien van oppervlaktewateren. Bedacht moet worden dat de ontvangstplicht van specie niet onder alle omstandigheden onverkort kan worden gehandhaafd. Fysieke belemmeringen als bebouwing kunnen er aan in de weg staan dat specie op aan wateren gelegen percelen kan worden ontvangen. Voorts kunnen de hoeveelheid uitkomende specie en verontreiniging of besmetting van de baggerspecie aanleiding zijn om de specie af te voeren.
Daarbij geldt de normering zoals opgenomen in het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen (AMvB op basis van de Wet milieubeheer) alsmede de Regeling vaststelling klasse-indeling onderhoudsspecie.
De uitvoering van de ontvangstplicht op basis van de Verordening waterhuishouding en de keur geschiedt derhalve met inachtneming van hogere regelingen.
In het voorgaande is reeds aangegeven dat met betrekking tot de ontvangstplicht uitzonderingen kunnen voorkomen in verband met de kwaliteit van de baggerspecie. Een en ander is nader geregeld in hoofdstuk 10, Afvalstoffen, van de Wet milieubeheer en het daarop gebaseerde Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen, alsmede de Regeling vaststelling klasse-indeling onderhoudsspecie. Baggerspecie wordt verdeeld in 5 klassen. Van klasse 0 t/m 4 neemt de ernst van de vervuiling toe. Baggerspecie vallend in klasse 0 is als schoon aan te merken; baggerspecie uit klasse 1 en 2 wordt als licht verontreinigd aangemerkt.
Op grond van de bovengenoemde regelgeving mag specie die binnen de klasse 0, 1 en 2 valt op de kant worden gezet en op het aangrenzende perceel worden verspreid. Voor klasse 2 specie geldt een extra beperking. Verspreiding is alleen toegestaan binnen een strook van 20 meter uit de waterloop. Klasse 3 en 4 is zo verontreinigd dat deze niet op de kant mag worden gezet. Deze specie dient naar een stortplaats te worden afgevoerd.
Op grond van artikel 9.7.1 lid 2 Verordening kan het waterschap ingelanden bij keur of ontheffing verplichten meer dan de helft van de specie te ontvangen. Hierbij moet gedacht worden aan de praktijk dat ingelanden om de twee jaar alle specie ontvangen dan wel dat een oppervlaktewater op een afwijkende wijze wordt onderhouden
Deze bepaling heeft tot doel te voorkomen dat oevers en taluds door aftrap van bijvoorbeeld runderen, paarden of schapen inzakken en de af- en of aanvoer van water wordt gehinderd.
De genoemde handelingen kunnen de afvoer of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundigsysteem nadelig beïnvloeden.
Ter voorkoming van aantasting van de stabiliteit van het watervoerend profiel en de berijdbaarheid van de oeverstroken voor onderhoudsmachines is het verboden om in de waterlopen te graven.
De betrokken bepalingen beogen te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aanvoer, afvoer of berging van water wordt gehinderd, dan wel (de bereikbaarheid van watergangen ten behoeve van) het onderhoud wordt gehinderd.
Het in watergangen aanbrengen van werken is ongewenst vanwege:
Deze bepaling beoogt langs wateren onderhoudsstroken te creëren. Onderhoudsstroken zijn de gronden grenzend aan watergangen en dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van die watergangen. Het beschikken over een onderhoudsstrook is op zichzelf niet voldoende: die strook dient ook zoveel mogelijk “obstakelvrij” te zijn. Daarom is in deze bepaling een aantal met name genoemde handelingen opgenomen die binnen een bepaalde strook zijn verboden. Aangezien strikte handhaving van deze strook niet altijd mogelijk en/of noodzakelijk is, kan het waterschap ontheffing verlenen van dit verbod.
De bepaling beoogt de materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds en waterbodems te beschermen.
Deze bepaling maakt het mogelijk dat wateren, waarbij het met name gaat om de onderhoudspaden, worden afgesloten voor publiek. Voorwaarde daarvoor is wel dat er bordjes “Verboden Toegang” worden geplaatst.
De bepaling beoogt te voorkomen dat de aanvoer of afvoer van water en het onderhoud door de aanwezigheid van genoemde voorwerpen wordt gehinderd. Daarnaast moet deze bepaling tegengaan dat kwetsbare oevers en taluds of oeverbegroeiingen worden beschadigd. Daar waar recreatieve waarde aan waterstaatswerken kan worden toegekend kunnen deze werken indien waterstaatkundige belangen zich daar niet tegen verzetten in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld.
Voorwerpen, materialen en stoffen
De bepaling beoogt te voorkomen dat de aanvoer, afvoer of berging van water, dan wel het onderhoud door genoemde handelingen wordt gehinderd. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen en meststoffen kan leiden tot instabiliteit van de taluds.
Afgravingen, seismische onderzoekingen, boringen en werken met een overdruk
Deze verboden beogen de stabiliteit van het watervoerend profiel te beschermen.
Artikel 10 Reikwijdte verbodsbepalingen
Dit artikel geeft het toepassingsbereik aan van in artikel 9 gestelde verboden.
Het vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken en wegmaken van enig goed dat aan een ander toebehoort, is strafbaar gesteld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. Onder enig goed kunnen ook kunstwerken worden verstaan. Omdat hier sprake is van een misdrijf zullen opzet en wederrechtelijkheid bewezen moeten worden. Voor overtredingen is de bewijslast minder zwaar.
Artikel 12 Ontheffingverlening
Van de in hoofdstuk 4 van de keur gestelde verboden en geboden kan het dagelijks bestuur ontheffing verlenen. Op de ontheffingverlening zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De Algemene wet bestuursrecht regelt de aanvraag tot het verlenen van een ontheffing, de voorbereiding van een beslissing op de aanvraag, de beslistermijn en de motivering van de beslissing.
Tegen een beslissing op een aanvraag tot ontheffingverlening staat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht, nadat men een bezwaarschrift heeft ingediend bij het bestuursorgaan, beroep bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State open. Op de bezwaarschriftprocedure zijn de bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurontheffing en het daaraan verbinden van voorschriften is de bescherming van waterstaatkundige belangen de invalshoek.
Bij de beoordeling van een aanvraag om ontheffing wordt in ieder geval rekening gehouden met de aan de oppervlaktewateren toegekende functies/planvorming. Om een aanvraag goed te kunnen beoordelen dient deze in ieder geval voorzien te zijn van deugdelijke tekeningen en kadastrale gegevens.
Artikel 13 Toezicht en handhaving
Ingevolge artikel 85 van de Waterschapswet zijn de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap belast met de opsporing van de overtreding van de keur. Noch in de Waterschapwet noch in een provinciale verordening of reglement is het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de keur bepaalde geregeld. Op grond van artikel 56 eerste lid van de Waterschapswet is het waterschapsbestuur bevoegd tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen. Aangezien het toezicht daar een belangrijk onderdeel van uitmaakt, is het toezicht hier geregeld.
In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld (zie ook artikel 23 Wetboek van Strafrecht). In deze keur is deze maximum straf opgenomen. In afwijking van het vorenstaande is op het keurverbod zonder vergunning lozen of onttrekken en de verplichting tot melding van lozingen, het bepaalde in artikel 59 Wet op de waterhuishouding van toepassing.
Naast de strafoplegging door de rechter is het dagelijks bestuur bevoegd bestuursdwang toe te passen (artikel 61 Waterschapswet) of een dwangsom op te leggen ( artikel 5:32 lid 1 Algemene wet bestuursrecht). Het dagelijks bestuur kan de overtreder van hoofdstuk 4 een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85 Waterschapswet).
Artikel 15 Regeling schadevergoeding
De Wet op de waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (Artikel 40 WWH) Voor wat betreft hoofdstuk 2 van deze keur (lozen/onttrekken/aanvoeren/afvoeren) vloeit het recht op schadevergoeding rechtsreeks uit deze wet voort.
Dit overgangsartikel is opgenomen om aan te geven welke wateren als leggerwateren worden aangeduid ingeval het bestuur voor een bepaald gebied nog geen legger heeft opgesteld.
Artikel 17 Verleende vergunningen en ontheffingen
Het eerste lid van dit artikel beoogt werken of activiteiten die met ontheffing of vergunning zijn aangebracht en ook ingevolge deze keur ontheffing- of vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een ontheffing of vergunning zijn aangebracht of worden uitgevoerd op grond van deze keur.
In het tweede lid worden voorwerpen, werken of inrichtingen die vóór de inwerkingtreding van de keur zonder ontheffing legaal aanwezig zijn, aangemerkt als met ontheffing ingevolge de geldende keur aangebracht, mits de rechthebbenden kunnen aantonen dat deze reeds voor de inwerkingtreding aanwezig waren.
Op de bekendmaking en inwerkintreding van de waterschapskeur of onderdelen daarvan, zijn de artikelen 73 tot en met 76 van de Waterschapswet van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 74 van de Waterschapswet treden bekendgemaakte besluiten (waaronder keuren) in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in die besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen. In afwijking van artikel 74 bepaalt artikel 75 van de Waterschapswet dat besluiten tot vaststelling of wijziging van een keur niet eerder in werking treden dan nadat de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn (6 weken) is verstreken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit tot vaststelling op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (Artikel 6:8 Algemene wet bestuursrecht).