Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rivierenland

Nadeelcompensatieregeling voor het verleggen van kabels en leidingen in de primaire waterkering van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Rivierenland
Officiële naam regelingNadeelcompensatieregeling voor het verleggen van kabels en leidingen in de primaire waterkering van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden
CiteertitelNadeelcompensatieregeling voor het verleggen van kabels en leidingen in de primaire waterkering van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Een verordening treedt pas 8 dagen na bekendmaking in werking. Deze verordening werkt echter terug tot 19-04-1996

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 21-2-1996

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Staatscourant, 17-04-1996

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterschapswet, art. 59
  2. Waterschapswet, art. 78

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-04-199619-04-199612-12-2001nieuwe regeling

21-02-1996

Staatscourant, 17-04-1996

9604422

Tekst van de regeling

Aanhef

Gezien de dijkversterkingswerkzaamheden aan de primaire waterkeringen in het gebied van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden in het kader van de Deltawet Grote Rivieren (Stb. 1995, 210), de Deltawet (Stb. 1958, 246}, de. Wet op de Waterkering (Stb. 1996, nummers 8 en 20) in werking getreden op 15 januari 1996 en de Waterschapswet (Stb. 1991, 379) ;

overwegende dat:

  • dijkversterkingswerken aan primaire waterkeringen kunnen meebrengen dat bedrijven van openbaar nut onevenredig financieel nadeel ondervinden dat

    redelijkerwijze niet of niet geheel voor te hunnen laste behoort te blijven;

  • het mede met het oog op de rechtszekerheid wenselijk is een schadevergoedingsregeling vast te stellen, waarin onder meer vermeld staat in welke

    gevallen en onder welke voorwaarden een financiële vergoeding kan worden verstrekt;

  • het wenselijk en doelmatig wordt geacht dat door het vaststellen van een nadeelcompensatieregeling de. beoordeling van het schadeaspect de

    voortgang van een doelmatige taakvervulling ten aanzien van dijkversterking niet belemmert;

  • bij afzonderlijk besluit de bevoegdheden ter zake van de uitvoering van de nadeelcompensatieregeling en de krachtens deze te nemen besluiten zullen worden overgedragen aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden;

stelt de Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en  de Vijfheerenlanden de volgende schadevergoedingsregeling vast:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    het college van dijkgraaf en hoogheemraden (hierna te noemen het college van D&H) : het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden;

  • b.

    de commissie: de deskundigencommissie die het college van D&H adviseert over een verzoek om toekenning van nadeelcompensatie;

  • c.

    vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 4 van de keur van het hoogheemraadschap;

  • d.

    belanghebbende: de rechtspersoon, die krachtens vergunning een werk (buis, leiding, kabel) op, in, door, naast, onder of boven een primaire waterkering heeft en waarbij het werk binnen het gebied van de keurzone valt;

  • e.

    verzoeker: de indiener van een verzoek als bedoeld in artikel 3;

  • f.

    schadebedrag: financieel nadeel dat de belanghebbende lijdt vanwege het uitvoeren van dij kversterkingswerkzaamheden en als gevolg van de intrekking of wijziging van een vergunning verleend op grond van de keur voor het hebben van kabels en leidingen,

  • g.

    keurzone: zone als aangegeven in artikel 11 van de keur van het hoogheemraadschap met inbegrip van de zone die in artikel 15, lid 17 van de keur wordt weergegeven.

Hoofdstuk 2. Procedurebepalingen

Artikel 2. Informatieplicht.

Indien door het hoogheemraadschap redelijkerwijze kan worden voorzien dat belanghebbende schade lijdt c.q. zal lijden als gevolg van het in artikel 12, lid 1 genoemde besluit van het hoogheemraadschap, verwijst het dagelijks bestuur belanghebbende naar de bepalingen zoals opgenomen in deze regeling.

Artikel 3. Indiening van een verzoek om nadeelcompensatie.
  • 1. Door of namens de belanghebbende wordt een schriftelijk verzoek ingediend bij het college van D&H binnen zes weken na het onherroepelijk worden van het besluit waarbij de vergunning werd ingetrokken, opgezegd of gewijzigd.

  • 2. Indien bovengenoemde termijn wordt overschreden, dient belanghebbende het verzoek zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verwacht kan worden in te dienen, daarbij aantonende dat hem de overschrijding van de termijn niet verweten kan worden.

  • 3. Indien de schade zich niet binnen de in het eerste lid bepaalde termijn van 6 weken manifesteert, kan het verzoek om nadeelcompensatie worden ingediend gedurende een termijn van 6 weken nadat belanghebbende redelijkerwijze het ontstaan van de schade heeft kunnen constateren.

  • 4. Indien er sprake is van een verzoek om nadeelcompensatie dat betrekking heeft op intrekking van een vergunning vóór de inwerkingtreding van deze regeling, doch zonder dat een besluit is genomen omtrent vergoeding van schade, dan wordt in afwijking van artikel 5, lid 3 het verzoek in behandeling genomen.

Artikel 4. Het verzoek.
  • Het verzoek om vergoeding bevat ten minste:

  • 1.

    • a.

      de naam en het adres van de verzoeker;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een aanduiding van het besluit tot intrekking, of wijziging van de vergunning;

    • d.

      een opgave van de aard en de omvang van het schadebedrag, alsmede een specificatie daarvan;

    • e.

      een opgave van de vergoeding die naar het oordeel van verzoeker toegekend dient te worden, onderbouwd met dag- en weekrapporten en gedetailleerde voor-/nacalculatie met bijgaande accountantsverklaring;

    • f.

      de mededeling of verzoeker wenst te worden gehoord.

  • 2. De verzoeker omkleedt het verzoekschrift met redenen. De schade dient aannemelijk te worden gemaakt en voor zover mogelijk te worden gemotiveerd.

  • 3. De verzoeker verplicht zich aan de deskundigencommissie als bedoeld in artikel 6 de voor de bepaling van de schade noodzakelijke gegevens en bescheiden te overleggen, en de door de commissie verzochte inlichtingen te verstrekken waar hij redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

  • 4. Het college van D&H bevestigt de ontvangst van het verzoekschrift zo spoedig mogelijk (in ieder geval binnen twee weken), en stelt verzoeker in kennis van de te volgen procedure.

  • 5. Indien het verzoekschrift niet voldoet aan het in dit artikel lid l, 2 en 3 bepaalde, geeft het college van D&H aan de verzoeker de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van de brief waarin op het verzuim is gewezen {redelijke termijn) het verzoekschrift aan te vullen met de ontbrekende gegevens. De behandeling van het verzoekschrift wordt voor een overeenkomstige termijn opgeschort.

Artikel 5. Vereenvoudigde behandeling van het verzoek.
  • 1. Het college van D&H kan in eenvoudige gevallen een vergoeding toekennen zonder toepassing van de bepalingen van afdeling II.

  • 2. Het college van D&H wijst het verzoek zonder nader onderzoek af indien het verzoek kennelijk ongegrond is.

  • 3. Het college van D&H neemt het verzoek niet in behandeling, indien het verzoek wordt ingediend nadat de indieningstermijn als bedoeld in artikel 3, lid l is verstreken tenzij het verzoek zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van de belanghebbende mocht worden verwacht, is ingediend.

  • 4. Het college van D&H neemt het verzoek niet in behandeling indien deze in strijd met het bepaalde in artikel 4 leden l, 2, of 3 is ingediend. Verzoeker wordt uitgenodigd de aanvraag binnen vier weken aan te vullen met de ontbrekende informatie. Is de termijn waarin verzoeker de mogelijkheid werd geboden om de ontbrekende informatie aan te vullen verstreken, dan wordt het verzoek niet in behandeling genomen.

  • 5. Een besluit als bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid wordt aan verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen 2 weken na ontvangst van het verzoek.

  • Afdeling II. De deskundigencommissie.

Artikel 6. Instelling deskundigencommissie.

Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 5, eerste, tweede en derde lid, wordt een deskundigenccmmissie ingesteld, binnen 12 weken nadat overeenkomstig artikel 3 het verzoek is ingediend.

Artikel 7. Samenstelling deskundigenconmissie.

Het college van D&H stelt een deskundigencommissie in, bestaande uit maximaal drie onafhankelijke deskundigen an wijst tevens hiervan de voorzitter aan.

Artikel 8. Taken van de deskundigencommissie.
  • 1. De deskundigencommissie voert de volgende taken uit:

  • Instellen van een onderzoek op locatie waar de eventuele schade zich voordoet, tenzij de commissie van oordeel is dat hiervan kan worden afgezien en geen der partijen hiertegen bezwaar heeft.

  • Onderzoeken of de schade een gevolg is van het besluit tot intrekking of wijziging van de vergunning.

  • Onderzoeken of het schadebedrag redelijkerwijs geheel of gedeeltelijk ten laste van de verzoeker behoort te blijven.

  • Onderzoeken of vergoeding van het schadebedrag geheel of gedeeltelijk anderszins is verzekerd.

  • Bepalen van de omvang van het schadebedrag.

  • Het college adviseren over de op het verzoek te nemen beslissing. De deskundigencommissie brengt eerst een concept -advies uit dat aan beide partijen wordt gezonden en vervolgens, met inachtneming van het eventueel door partijen geleverde commentaar pp het concept -advies, een definitief advies. Indien evenwel de omstandigheden zich sinds het opstellen van het concept-advies sterk hebben gewijzigd dan wel sprake is van een relevante wijziging van het tweede advies ten opzichte van het eerste, brengt de commissie voorafgaande aan het definitieve advies een tweede concept-advies uit.

  • 2. In zich daartoe lenende gevallen is het de commissie toegestaan op een wijze die haar goeddunkt te onderzoeken of binnen de regelen van het recht en passend in de onderhavige regeling een schikking tussen partijen bereikt kan worden.

Artikel 9. Bevoegdheden en verplichtingen van de deskundigencommissie.
  • 1. De commissie kan de belanghebbende en het college van D&H om gegevens en bescheiden verzoeken, welke naar haar oordeel nodig zijn. om de haar opgedragen taken naar behoren te kunnen vervullen. Partijen zijn verplicht het door de commissie verzochte zonder voorbehoud te verstrekken c.q. over te leggen.

  • 2. indien het door haar noodzakelijk wordt geacht, kan de commissie zich door één of meer onafhankelijke derden (deskundigen met kennis op een specifiek terrein) laten adviseren.

  • 3. De leden van de commissie zijn tot geheimhouding verplicht met betrekking tot hetgeen hen bij de uitoefening van hun taken als deskundigencommissie ter kennis komt. Deze verplichting geldt niet tegenover vertegenwoordigers van het college van D&H voor zover deze bevoegd zijn van de inhoud van het door de deskundigencommissie uitgebrachte advies kennis te nemen.

    Evenwel geldt ook in dit geval dat de deskundigencammissie de inhoud van door de belanghebbende aan haar vertrouwelijk overgelegde stukken niet kenbaar maakt  aan vertegenwoordigers van het college, tenzij dit voor de beslissing op het verzoek om schadevergoeding absoluut noodzakelijk is. De deskundigencoramissie licht in dit geval eerst de belanghebbende in, teneinde hem/haar zodoende de mogelijkheid te verlenen het verzoek alsnog in te trekken indien dit gewenst is.

  • 4. Indien de commissie dit noodzakelijk acht of op verzoek van êën der partijen, wordt een hoorzitting door de commissie belegd. De hoorzitting wordt gehouden voordat de commissie aan partijen het concept -advies uitbrengt.

Artikel 10. Procedure daskundigencommissie.
  • 1. Het college van D&H zendt een verzoek om schadevergoeding -na zending van een bevestiging van ontvangst naar de belanghebbende- zo spoedig mogelijk door aan de deskundigencommiesie, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5.

  • 2. De commissie brengt in geval er geen hooraitting wordt belegd een concept-advies uit binnen 12 weken na ontvangst van het verzoek om schadevergoeding en zendt het aangetekend toe aan de partijen. Indien niet binnen deze termijn een concept-advies opgemaakt kan worden, deelt de commissie verzoeker en het college van D&H de reden van vertraging mee en de verlenging van de termijn die ten hoogste 6 weken bedraagt.

  • 3.

    • a.

      In geval de commissie een hoorzitting belegt, worden de verzoeker en dijkgraaf en hoogheemraden in de gelegenheid gesteld tot het geven van een mondelinge toelichting. Beiden kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde. De commissie verzendt de uitnodiging voor het geven van een mondelinge toelichting ten minste vier weken voor de datum waarop de toelichting verlangd wordt.

    • b.

      Meegebrachte deskundigen worden in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven.

    • c.

      Van de toelichtingen wordt een verslag opgemaakt. Het verslag wordt aan verzoeker en het college van D & H toegezonden.

    • d.

      De commissie brengt een concept-advies uit binnen 12 weken na de datum van de hoorzitting.

  • 4. Belanghebbende en het college van D&H kunnen binnen een termijn van 8 weken na de datum van verzending van het concept-advies indien gewenst schriftelijk eventuele bedenkingen inbrengen.

  • 5. De commissie stelt haar advies vast binnen 8 weken na het verstrijken van de termijn waarin gelegenheid werd geboden eventuele bedenkingen in te brengen als bedoeld in het vorige lid. De commissie zendt het advies terstond aan de belanghebbende en het college van D&H. De termijn voor het vaststellen van het advies kan éénmaal met vier weken door de commissie verlengd worden. De commissie stelt de belanghebbende en het college van D&H zo spoedig mogelijk daarvan in kennis.

  • 6. Indien er geen unanimiteit bestaat binnen de commissie over het uit te brengen advies, wordt het overeenkomstig het standpunt van de meerderheid van de commissie uitgebracht. In het advies wordt gemotiveerd melding gemaakt van de afwijkende meningen.

  • Afdeling III. Het besluit op het verzoek om nadeelcompensatie.

Artikel 11. Beslissing op het verzoek.
  • 1. Het college van D&H beslist binnen acht weken binnen het uitbrengen van het definitieve advies op het verzoek om schadevergoeding.

  • 2. De bekendmaking van het besluit geschiedt door de belanghebbende zo spoedig mogelijk een afschrift van het besluit toe te zenden. Ter motivering kan worden volstaan met een verwijzing naar het advies van de deskundigencommissie.

  • 3. Bij afwijzing van het verzoek om schadevergoeding alsmede in geval er sprake is van afwijking van het advies wordt het besluit voorzien van een deugdelijke motivering.

  • 4. Het college van D&H kan het besluit eenmaal voor ten hoogste 2 weken verdagen. De belanghebbende wordt daarvan onverwijld en schriftelijk in kennis gesteld, onder vermelding van de reden van vertraging en onder vermelding van de termijn waarin het besluit wordt verdaagd.

  • 5. Het college van D&H zendt de deskundigencommissie een afschrift van het besluit en informeert de commissie over het verdere verloop van de zaak.

Artikel 12. Het recht op vergoeding.
  • 1. Het college van D&H kent de belanghebbende die schade lijdt, of zal lijden, vanwege het uitvoeren van dijkversterkingswerkzaamheden en als gevolg van de intrekking of wijziging van de vergunning verleend op grond van de keur voor het hebben van kabels/leidingen op zijn verzoek een vergoeding toe, voor zover de vergoeding niet, of niet voldoende anderszins is verzekerd.

  • 2 . De in het eerste lid genoemde vergoeding bestaat uit een percentage van het schadebedrag, overeenkomstig het volgende schema:

    vergoedingspercentage van het schadebedrag
    1e t/m 5e jaar:     80%
    6e t/m 10e jaar:   72%
    11e t/m 15e jaar: 56%
    16e t/m 20e jaar: 40%
    21e t/m 25e jaar:24%
    26e t/m 30e jaar: 8%
  • 3. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven kan van het gestelde in het tweede lid worden afgeweken.

Artikel 13. Gevallen waarin geen schadevergoeding wordt verleend.

In elk geval wordt geheel of gedeeltelijk afwijzend beslist op een verzoek om schadevergoeding indien en voor zover:

  • a.

    onvoldoende hechte samenhang bestaat tussen het besluit tot intrekking van de vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 1 en de schade;

  • b.

    de schade anderszins kan worden vergoed;

  • c.

    de belanghebbende lijdelijk de gevolgen van het in artikel 3, lid 1 genoemde besluit heeft afgewacht, terwijl door het treffen van maatregelen de schade had kunnen worden beperkt of voorkomen;

  • d.

    de schade behoort tot het maatschappelijk risico van de belanghebbende;

  • e.

    het verzoek niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, lid l is

    ingediend, of zo spoedig mogelijk daarna als redelijkerwijs van hem kon

    worden verwacht.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 14. Voorschotten.
  • 1. De verzoeker, die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 12 kan het college van D&H verzoeken een voorschot te verlenen.

  • 2. Indien het college van D&H beslist tot het verlenen van een voorschot wordt daarmee geen aanspraak als bedoeld in artikel 12 erkend.

  • 3. Het voorschot kan uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald inclusief de wettelijke rente daarover. Het college van D&H kan daarvoor zekerheidsstelling, bij voorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen.

Artikel 15. Citeertitel.

Deze regeling kan worden aangehaald als "Nadeelcompensatieregeling voor het verleggen van kabels en leidingen in de primaire waterkering van het hoogheemraadschap van de Alblaseerwaard en de Vijfheerenlanden".

Artikel 16. Inwerkingtreding.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt gepubliceerd. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Gorinchum, 21 februari 1996.

De verenigde vergadering voornoemd, 

dijkgraaf,  A. Wind.

secretaris- rentmeester, mr. W. J. Wensink.

Toelichting

1. Algemeen.

1.1. Inleiding.

Bij de uitvoering van versterkingswerkzaamheden aan de primaire waterkeringen komt het herhaaldelijk voor dat zich ter plaatse bevindende electriciteitskabels, aardgasleidingen, watertransportleidingen, rioolpersleidingen en dergelijke verwijderd dan wel verlegd dienen te worden. Dit verwijderen of verleggen kan aanzienlijke kosten met zich brengen. Het is in zulke gevallen voor de beheerders van de kabels en leidingen van belang te weten of, en zo ja in welke mate, zij in aanmerking komen voor een financiële vergoeding.

1.2. De juridische grondslag voor nadeelcompensatie.

De algemene beginselen van behoorlijk bestuur verwijzen naar een verplichting van de overheid om in gevallen waarin zij handelt in het kader van de uitoefening van haar publieke taak, de betrokken belangen zorgvuldig af te wegen. De besluitvorming van de overheid dient te berusten op een rechtmatige belangenafweging. Indien niet te vermijden valt dat de besluitvorming van de overheid onevenredig nadeel voor bepaalde justitiabelen met zich brengt, behoort het bestuursorgaan voldoende gewicht aan het door het besluit getroffen belang toe te kennen door het aanbieden en verlenen van nadeelcompensatie.

1.3. De publiekrechtelijke grondslag van de regeling.

De "Nadeelcompensatieregeling voor het verleggen van kabels en leidingen in de primaire waterkering van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en

de Vijfheerenlanden" (de regeling) beoogt de besluiten van het bestuur van het hoogheemraadschap aangaande het al dan niet toekennen van nadeelcompensatie te voorzien van een publiekrechtelijke grondslag, welke is vereist om een daarop gebaseerd besluit als beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te kunnen aanmerken. Aan deze regeling wordt algemene bekendheid gegeven door publikatie in de Nederlandse Staatscourant {en in de regionaal verschijnende weekbladen).

1.4. De tijdsduur waarover een compensatie wordt verstrekt.

De regeling is geënt op de Nadeelcompensatieregeling 1991 voor het leggen van kabels en leidingen in Rijkwaterstaatwerken {HKL 1991}. De in de NKL 1991 gehanteerde te vergoeden percentages van het schadebedrag en de hieraan gekoppelde liggingsduur zijn in de regeling overgenomen. Daar de regeling betrekking heeft op natte infrastructuur is overeenkomstig de NKL 1991 de ongestoorde liggingsduur vastgesteld op 30 jaar. Dit betekent dat ervan uit wordt gegaan dat de vergoeding voor de verlegging van een kabel of leiding die reeds langer dan 30 jaar ter plaatse ligt nihil bedraagt, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking rechtvaardigen.

2. Juridisch-procedurele aspecten van de regeling.
Artikelsgewijze toelichting.

Artikel 1.

Bevat de begripsbepalingen zoals in deze regeling gehanteerd.

Artikel 2.

Legt de plicht aan het hoogheemraadschap op om de belanghebbende (n) actief te informeren over de regeling.

Artikel 3.

Geeft regels rond de termijn van indiening van een verzoek om vergoeding. De regels sluiten aan bij eisen die uit de Algemene wet bestuursrecht voortvloeien. Met lid 4 wordt beoogd om schadeclaims in behandeling te nemen die betrekking hebben op de intrekking van vergunningen in het kader van de dijkversterkingen vóór de inwerkingtreding

van deze regeling, doch na de inwerkingtreding van de Deltawet, zonder dat omtrent de vergoeding van de schade een weloverwogen beslissing is genomen.

Artikel 4.

Met dit artikel wordt beoogd om de verzoeker alle gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de gegrondheid van de schadeclaims te laten overleggen. Indien de verzoeker onvoldoende gegevens verstrekt om de gegrondheid van het verzoek te kunnen beoordelen, kunnen dijkgraaf en hoogheemraden besluiten het niet in behandeling te nemen. De verzoeker wordt overigens wel in de gelegenheid gesteld het buiten behandeling laten van het verzoek te voorkomen door alsnog de ontbrekende gegevens te verschaffen. Verzoeker dient expliciet aan te geven of hij wenst te worden gehoord. Dit is van belang in verband met de te doorlopen procedure.

Artikel 5.

Gaat ervan uit dat het onnodig is om voor eenvoudige gevallen de zware procedure van behandeling van het verzoek om vergoeding door een adviescommissie te volgen.

Het eerste lid opent de mogelijkheid dat dijkgraaf en hoogheemraden zonder instelling van een adviescommissie aan de verzoeker een vergoeding toekent.

Het zal dus gaan om eenvoudige gevallen waarbij tevens overeenstemming bestaat over de hoogte van de vergoeding. Het tweede lid bepaalt dat indien een verzoek naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden kennelijk ongegrond is, het zonder behandeling door de adviescommissie wordt afgewezen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer aanstonds -dat wil zeggen bij een summier onderzoek- duidelijk is dat het geleden nadeel niet door het besluit tot intrekking, wijziging of opzegging van de vergunning is veroorzaakt. Kennelijk ongegrond is voorts het verzoek betreffende een schade waarvan de vergoeding anderszins is verrekend.

Artikel 6.

Dit artikel opent de mogelijkheid tot het instellen van een onafhankelijke deskundigencommissie. Er is niet gekozen voor een vaste commissie. De samenstelling van de commissie kan worden afgestemd op de omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder andere acht worden geslagen op de voor dat geval benodigde specifieke deskundigheid.

Artikel 7.

Het artikel bepaalt het maximaal aantal leden van de deskundigencommissie en bevat een regeling rond de aanwijzing van de voorzitter.

Artikel 8.

Hierin worden de taken van de commissie geregeld. De commissie heeft tot taak dijkgraaf en hoogheemraden te adviseren over de op het verzoek te nemen beslissing en stelt daartoe een onderzoek in naar de schade-oorzaak, het schadebedrag, de aansprakelijkheid en de vraag of de vergoeding van de schade wellicht geheel of gedeeltelijk anderszins is verzekerd.

Artikel 9.

Lid l beoogt de commissie in staat te stellen aan de hand van door partijen aangeleverde relevante gegevens en bescheiden haar taak naar behoren te vervullen.

Lid 2. De commissie dient over de mogelijkheid te beschikken om inlichtingen in te winnen bij derden. Er wordt van uit gegaan dat de commissie deze bevoegdheid terughoudend hanteert. Aangenomen wordt immers dat de commissie in beginsel over voldoende deskundigheid beschikt om een verantwoord advies uit te brengen. Het inschakelen van derden leidt in de regel tevens tot verhoging van de kosten voor het hoogheemraadschap.

Lid 3. Dit artikel regelt dat in beginsel de leden van de commissie tot geheimhouding zijn verplicht en slechts onder bepaalde nader omschreven

omstandigheden hiervan mogen afwijken. Tevens dient hierbij acht te worden geslagen op artikel 4:3 van de Awb waarin het weigeren van vertrouwelijke

gegevens is geregeld.

Lid 4. Hoofdregel is dat geen hoorzitting door de commissie wordt belegd, tenzij de commissie dit noodzakelijk acht, dan wel één der partijen daarom heeft verzocht. Van verzoeker wordt verwacht dat hij gevolg geeft aan het bepaalde in artikel 4, lid l onder f door bij hét indienen van het verzoek om vergoeding hiervan expliciet melding te doen.

Artikel 10.

Hierin wordt de procedure met behulp van een deskundigencommissie geregeld. Daarbij wordt uitgegaan van een situatie waarin wel of niet een hoorzitting wordt gehouden. Volstaan kan namelijk worden met een schriftelijke behandeling waarbij partijen kunnen reageren naar aanleiding van een door de commissie opgesteld concept-advies zonder dat hieraan een hoorzitting vooraf gaat. Vervolgens stelt de commissie een definitief advies op op basis waarvan dijkgraaf en hoogheemraden een besluit kunnen nemen. Lid 5 regelt de mogelijkheid van een zogeheten "dissenting opinion" onder de verplichting dat het minderheidsstandpunt in het advies gemotiveerd tot uitdrukking wordt gebracht.

Artikel 11.

Het artikel regelt in lid l de termijn waarbinnen dijkgraaf en hoogheemraden dienen te beslissen na binnenkomst van het definitief advies. Dit besluit is vatbaar voor bezwaar. Hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht zijn in geval van bezwaar van toepassing.

In lid 2 wordt in het verlengde van artikel 3:41 Algemene wet bestuursrecht aangegeven dat de bekendmaking geschiedt door toezending aan de belanghebbende. Bekendmaking is van belang omdat artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. Voor wat betreft de motivering kan volstaan worden met een verwijzing naar het advies van de deBkundigencommissie. Dit spoort met artikel 4:19 van de Algemene wet bestuursrecht waarin wordt bepaald dat volstaan kan worden met een verwijzing naar het advies, indien het advies zelf volledig de motivering bevat en het advies ter kennis van de belanghebbenden is of wordt gebracht.

Lid 3 bepaalt dat bij afwijzing van het verzoek om schadevergoeding of afwijking van het advies er zwaardere motiveringseisen aan het besluit worden gesteld. De redenen voor de afwijking worden in de motivering vermeld, hetgeen in overeenstemming is met artikel 4:20 van de Algemene wet bestuursrecht. Overigens kunnen zich situaties voordoen waarin een uitdrukkelijke motivering voor de afwijking van een advies niet strikt noodzakelijk is. Dat kan het geval zijn wanneer een adviesorgaan afwijzend heeft geadviseerd over een bepaalde aanvraag en het bestuursorgaan de aanvraag niettemin wil inwilligen. Wanneer in zo een situatie geen belanghebbende geschaad wordt door die inwilliging, wanneer er met andere woorden geen behoefte bestaat aan een motivering van de afwijking, zal het bestuursorgaan daarvan kunnen afzien. In de onderlinge relatie tussen bestuursorgaan en adviesorgaan kan wel een reden liggen voor het bestuur enig inzicht te geven in de redenen voor afwijking van het advies, zeker als zulks vaker gebeurt, maar de motivering van de beschikking hoeft daarmee niet te worden belast (MvT, PG Awb I p. 275) .

Lid 4 regelt de mogelijkheid van verdaging van het besluit onder opgaaf van redenen.

Lid 5 legt dijkgraaf en hoogheemraden de verplichting op om de deskundigencommissie over het besluit en het verdere verloop van de zaak op de hoogte te houden.

Artikel 12.

Dit artikel vormt de kern van de regeling. Belanghebbenden kunnen, indien het schadebedrag bekend is, aan de hand van het schema van artikel 12, tweede lid op eenvoudige wijze uitrekenen op welke financiële vergoeding zij recht hebben. Uiteraard kunnen dijkgraaf en hoogheemraden met het nutsbedrijf van mening verschillen over de hoogte van het schadebedrag, maar de percentages naar liggingsduur liggen vast. De percentages geven de verdeling van het maatschappelijk risico weer. Tevens is in de percentages verdisconteerd dat de nutsbedrijven "om niet" van hun vergunning gebruik maken.

Het derde lid maakt het mogelijk af te wijken van het schema uit het tweede lid. Deze afwijking kan zowel in het voordeel als in het nadeel van de verzoeker zijn. Indien het derde lid in het voordeel van de verzoeker wordt toegepast, neemt de bepaling de vorm aan van een zogenoemde hardheidsclausule. Br zijn situaties denkbaar waarin een strikte toepassing van het schema van het tweede lid zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt. Onder die bijzondere omstandigheden kan de verzoeker een hogere vergoeding worden toegekend.

Het derde lid kan echter ook ten nadele van de verzoeker worden toegepast. Dit zal bijvoorbeeld gebeuren indien kan worden aangetoond dat de verzoeker op enigerlei wijze het risico dat de kabels en leidingen binnen afzienbare termijn verwijderd moeten worden, heeft aanvaard. Ook het verwijtbaar tijdelijk afwachten van de gevolgen van de schadeveroorzakende beschikking, terwijl door het treffen van bepaalde maatregelen de financiële gevolgen ervan hadden kunnen worden beperkt, kan aanleiding zijn tot een voor de verzoeker negatieve toepassing van het derde lid.

Artikel 13.

Omwille van de duidelijkheid verdient het de voorkeur een opsomming te geven van omstandigheden die in elk geval een schadevergoeding in de weg staan.

Niet uitgesloten moet evenwel worden dat de feiten of omstandigheden van het concrete geval dusdanig uitzonderlijk zijn dat afgeweken wordt van de "hardheid" van de in dit artikel genoemde gevallen.

Artikel 14.

Het artikel biedt de verzoeker de mogelijkheid aan dijkgraaf en hoogheemraden een voorschot te vragen. Het toekennen daarvan mag echter niet worden uitgelegd als een erkenning van een recht op financiële vergoeding. Indien een voorschot wordt verleend, moet de verzoeker schriftelijk verklaren het bedrag geheel of gedeeltelijk terug te storten indien het besluit van dijkgraaf en hoogheemraden als bedoeld in artikel 11, eerste lid daartoe aanleiding geeft.

Artikel 15.

Dit artikel geeft aan hoe de regeling dient te worden geciteerd.

Artikel 16.

De inwerkingtreding en publikatie van deze regeling worden in dit artikel geregeld.

3. Financieel-economische aspecten van de regeling.

In deze paragraaf wordt de methode van de berekening van de schadebedragen nader uiteengezet. Onderscheid wordt gemaakt tussen verleggingen waarbij geen sprake is van waardeverandering in de bedrijfseconomische sfeer voor de belanghebbende (3.1.), en verleggingen waar wel sprake is van waardeverandering in de bedrijfseconomische sfeer bij de belanghebbende (3.2.) .

3.1. Geen waardeverandering voor de belanghebbende bij verlegging.

Het schadebedrag wordt gedefinieerd als de investering die de vergunninghouder moet plegen voor het verleggen van een leiding door intrekking, opzegging of wijziging van een vergunning, genoemd in artikel l, sub c. De investering omvat alle directe en indirecte kosten die de belanghebbende moet maken om de kabel of leiding te verleggen.

De investering bestaat uit de volgende componenten:

- de kosten van het verwijderen van de bestaande kabel of leiding;

- de kosten van tijdelijke voorzieningen en productieverliezen;

- de kosten van de verlegging zelve (bestaande uit onder andere werken en materialen met daarop betrekking hebbende inkoop, opslag, verzekerings- en transportkosten, de kosten van aannemers en andere diensten van derden,

bouwdirectie en inspectie, ontwerp en constructie en toezicht door eigen personeel) , alsmede de daarop betrekking hebbende gebruikelijke opslagen en verzekeringen ten behoeve van het werk;

- de eventuele ten gevolge van het werk aan derden te betalen schadevergoedingen aan eigenaren, beperkt gerechtigden en gebruikers ter zake van het gedogen van de nieuwe kabels/leidingen;

- de op het werk betrekking hebbende renteverliezen;

- een eventueel voordeel of nadeel ten gevolge van door de verlegging gemuteerde energie- en onderhoudskosten en kosten ' voor cathodische bescherming.

Voor zover bovenstaande kosten betrekking hebben op onderstaande werkzaamheden wordt voor de hoogte hiervan aangesloten bij de RVOI-1987 (Regeling van de verhouding tussen opdrachtgever en adviserend ingenieursbureau zoals uitgegeven door het Koninklijk Instituut van Ingenieurs) :

- onderzoek;

- voorontwerp;

- definitief ontwerp;

- bestek;

- aanbesteding en gunning;

- detaillering ten behoeve van de uitvoering;

- directievoering

- oplevering;

- onderhouds- en garantietermijn.

De hoogte van deze kosten (onderzoek tot en met onderhouds- en garantietermijn) wordt bepaald door een opslag conform artikel 20 RVOI-1987. Deze opslag is vastgesteld op 6,93% van de bouwsom (zie pag. 7 van de RVOI-1987, bijlagen a tot en met F) . Voor de definitie van de bouwsom wordt tevens de RVOI-1987

aangehouden. Indien het werk (deels) door de belanghebbende zelf wordt uitgevoerd, wordt (zijn aandeel in) de bouwsom bepaald op de eigen directe

vervaardigingskosten van de belanghebbenden (materiaal- en loonkosten), verhoogd met een toeslag voor indirecte kosten (opslag, handling, etc.) van 5%. Deze regeling volgt eventuele aanpassingen van het maximumpercentage (klasse C, bijlage Al) zoals die in de KVDI-1987 kunnen worden aangebracht.

Indien in de bouwsom enkele van de kostencomponenten die onder het opslagpercentage van €,93% vallen zijn opgenomen, dan dient het percentage overeenkomstig bovengenoemde bepalingen van de KVOI-1987 te worden vastgesteld.

3.2. Waardeverandering voor de belanghebbende bij verlegging,

Uit ervaringsgegevens is gebleken dat in verreweg de meeste gevallen geen sprake is van waardeverandering als gevolg van te wijzigen kabel-/leidingwerken. Voor zover wel waardeverandering op zal treden, zal dat een gevolg zijn van:

a. liggingsduurverlenging;

b. liggingsduurverkorting;

c. grotere capaciteit.

Ad a. Liggingsduurverlenging.

Er is sprake van liggingsduurverlenging wanneer de verwachte liggingsduur van de nieuwe leiding langer is dan de verwachte nog resterende liggingsduur van de verlegde leiding. Liggingsduurverlenging heeft betrekking op zelfstandige eenheden die in de te verleggen kabel-/leidingwerken aanwezig zijn. Het begrip "zelfstandige eenheid" wordt als volgt gedefinieerd: "de zelfstandige eenheid is een onderdeel van de technische werken in het leidingencomplex dat bij vervanging van (een deel van) dit leidingencomplex, zowel uit technisch als uit bedrijfseconomisch oogpunt, naar redelijke verwachting in stand zal blijven". De schade wordt gedefinieerd als de totale investeringskosten (3.1.) minus de naar het moment van de vervanging contant gemaakte waarde van de nieuwe kabel/leiding. Deze waarde wordt berekend door te bepalen wat de pp basis van lineaire afschrijving bepaalde waarde van de nieuw gelegde kabel/leiding zou bedragen op het moment dat, gegeven de oude afschrijvingstermijnen (in principe circa 30 tot 40 jaar) , de verlegde kabel/leiding van de belanghebbende geheel afgeschreven zou zijn.

Ad b. Liggingsduurverkorting.

Er is sprake van liggingsduurverkorting wanneer de verwachte liggingsduur van de nieuwe leiding korter is dan de nog resterende verwachte liggingsduur van de verlegde leiding. In dit geval dient, naar analogie van het voorgaande, het vastgestelde investeringsbedrag te worden vermeerderd met de naar het moment van de vervanging contant gemaakte waarde van de oorspronkelijke investering, zoals deze zonder de verlegging zou bedragen op het moment dat de nieuw gelegde leiding vervangen dient te worden. Deze waarde wordt berekend door te bepalen wat de op basis van lineaire afschrijving bepaalde waarde van de verlegde kabel/leiding zou bedragen op het moment dat, gegeven de oude afschrijvingstermijnen (in principe circa 30 tot 40 jaar), de nieuwe kabel/leiding van de belanghebbende geheel afgeschreven zou zijn.

Ad c. Grotere capaciteit.

Wanneer de gelegde leiding een grotere capaciteit heeft dan de oorspronkelijke leiding, dan worden de kosten naar rato in aanmerking genomen.

3.3. Hoogte van de bij het contant maken van de restwaarde te hanteren discontaringsvoet.

In de formules aan de hand waarvan de schadebedragen, zoals omschreven onder 3.2. worden berekend, is gebruik gemaakt van een rekenrente voor het contant maken van waarden. De in aanmerking te nemen rekenrente is de door het CBS maandelijks gepubliceerde rentevoet voor onderhandse leningen aan nutsbedrijven, overeenkomende met de maand waarin de kabel/leiding wordt vervangen.

Indien de belanghebbende een profitorganisatie is, wordt een rente-opslag van 1%-punt gehanteerd.

4. Hoogte van de schadecompensatie.

Het schadebedrag dat voortvloeit uit 3.1. t/m 3.3. wordt gecorrigeerd overeenkomstig het maatschappelijk risico dat aan de belanghebbende dient te worden, toegerekend en wel in die zin dat het maatschappelijk risico toeneemt naarmate de kabel/leiding langer ter plaatse is gelegen. Voor kabels en leidingen die liggen naast, in of boven dijken (natte infrastructuur) is de ongestoorde liggingsduur vastgesteld op 30 jaar. Dit betekent dat de vergoeding voor de verlegging van een kabel of leiding die reeds langer dan

30 jaar ter plaatse ligt nihil bedraagt.

Onderstaande tabel geeft weer welk percentage van het schadebedrag voor rekening van het hoogheemraadschap komt.

Liggingsduur        Natte infrastructuur

1e t/m 5e jaar:      80%

6e t/m 10e jaar:    72%

11e t/m 15e jaar:  56%

16e t/m 20e jaar:  40%

21e t/m 25e jaar:  24%

26e t/m 30e jaar:  8%

De vergoeding is het schadebedrag dat voortvloeit uit 3.1. tot en met 3.3. maal het percentage in bovenstaande tabel, gegeven de reeds verstreken, liggingsduur van de verlegde leiding (zie onderstaande rekenvoorbeelden l, 2 en 3) . Indien de verlegging diverse leidingdelen betreft met een variërende verstreken liggingsduur wordt bovenstaande berekening naar evenredigheid toegepast.

Rekenvoorbeelden.

1

Overdracht bevoegdheden

Gezien de dijkversterkingswerkzaamheden aan de primaire waterkeringen in het gebied van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijf heerenlanden in het kader van de Deltawet grote rivieren (Stb. 1995, 210), de Deltawet (Stb. 1958, 246), de Waterstaatswet (Stb. 1900, 176) en de Waterschapswet (Stb. 1991, 379) en de komende Wet op de Waterkering;

gezien het besluit tot vaststelling van de regeling voor nadeel compensatie voor kabels en leidingen in of nabij primaire waterkeringen in het beheer van het hoogheemraadschap;

gelet op artikel 83 van de Waterschapswet en artikel 3.3, lid l van het Reglement voor het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de vijfheerenlanden;

overwegende dat het in het belang van een snelle afhandeling van verzoeken om nadeel compensatie wenselijk is dat bevoegdheden op grond van het besluit tot vaststelling van de "Nadeelcompensatieregeling voor het verleggen van kabels en leidingen in de primaire waterkering van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden" worden gedelegeerd aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden;

besluit

de bevoegdheden op grond van (het besluit tot vaststelling van) de "Nadeelcompensatieregeling voor het verleggen van kabels en leidingen in de primaire waterkering van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden", waaronder de instelling van een deskundigencommissie, aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden over te dragen.

Aldus besloten te Gorinchem, 21 februari 1996.

De Verenigde Vergadering voornoemd,

dijkgraaf. A. Wind.

secretars-rentmeester, mr. W.J. Wensink.


Noot
1[ Zie toegevoegde bijlage Rekenvoorbeelden.pdf ]