Organisatie | Waterschap Rivierenland |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Rivierenland |
Citeertitel | Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Rivierenland |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | financiën – belastingen |
1) Advertentie in diverse huis-aan-huis-bladen in het hele gebied van het waterschap in week 16, 2007, oa. in Kompas Sliedrecht, 19-04-2007
2) Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 13-4-2007
3) Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Kompas Sliedrecht, 19-04-2007
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2008 | 01-01-2009 | nieuwe regeling | 13-04-2007 Kompas Sliedrecht, 19-04-2007 | geen |
Het dagelijks bestuur van het Waterschap Rivierenland, het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Regio Rivierenland, en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Culemborg, Lingewaal, Maasdriel en Tiel;
dat het gewenst is om hun samenwerking bij, de heffing en invordering van waterschapsbelastingen, afvalstoffenheffing en gemeentelijke belastingen, alsmede bij de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken en het beheer en de uitvoering van vastgoedinformatie vorm te geven op basis van een gemeenschappelijke regeling;
dat de dagelijks besturen en de colleges van burgemeester en wethouders van hun algemeen besturen, respectievelijk gemeenteraden daartoe de vereiste toestemmingen hebben verkregen;
dat het voornemen bestaat om met ingang van 1 januari 2008 de samenwerking operationeel te hebben en de taken daadwerkelijk gezamenlijk te gaan uitvoeren;
gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, hoofdstukken V en VIII;
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
ambtenaar van het BSR: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het BSR, als bedoeld in artikel 232, lid 4, sub c, van de Gemeentewet en artikel 124, lid 5, sub c, van de Waterschapswet, bevoegd tot de heffing of de invordering van belastingen, en tot de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;
belastingdeurwaarder: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het BSR als bedoeld in artikel 232, lid 4, sub d, van de Gemeentewet en artikel 124, lid 5, sub d, van de Waterschapswet, dan wel een als belastingdeurwaarder aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeur-waarderswet;
Artikel 12 Bestuur, kaderstelling en controle
Het algemeen bestuur is belast met het algemeen bestuur van het BSR, waaronder kaderstelling en controle van het dagelijks bestuur.
Artikel 17 Specifieke taken van het dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur is in ieder geval belast met:
Artikel 18 Bevoegdheden van het dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd tot:
uitoefening van de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingdienst en de directeur, respectievelijk het college van burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur van de deelnemers;
Hoofdstuk 8 De heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van het BSR en de belastingdeurwaarder
Het BSR heeft een of meer heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren, ambtenaren van het BSR en belastingdeurwaarders.
Artikel 25 Bevoegdheden heffingsambtenaar
De heffingsambtenaar heeft de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk ambtenaar belast met de heffing van de deelnemers.
Artikel 26 Bevoegdheden invorderingsambtenaar
De invorderingsambtenaar heeft de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet milieubeheer zijn toegekend aan de ontvanger, respectievelijk ambtenaar belast met de invordering van de deelnemers.
Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in de leden 1 en 2 neemt de invorderingsambtenaar de kwijtscheldingsregels van de desbetreffende deelnemer en de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels van het dagelijks bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.
Artikel 27 Bevoegdheden ambtenaar van het BSR
De ambtenaar van het BSR oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, respectievelijk ambtenaar belast met de heffing of invordering van de deelnemers als bedoeld in artikel 231, lid 2, sub d van de Gemeentewet en artikel 123, lid 3, sub d van de Waterschapswet.
Artikel 28 Bevoegdheden belastingdeurwaarder
De belastingdeurwaarder oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet milieubeheer zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder.
Hoofdstuk 10 Begroting, rekening administratie en controle
40De ontwerp begroting wordt door de zorg van ieder der deelnemers voor eenieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 190, tweede en derde lid van de Gemeentewet en artikel 100, tweede en derde lid van de Waterschapswet zijn van overeenkomstige toepassing.
41De algemeen besturen en de gemeenteraden van de deelnemers kunnen omtrent de ontwerp begroting aan het dagelijks bestuur hun zienswijzen naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin de zienswijze is vervat bij de ontwerp begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
49De deelnemers zijn gezamenlijk garant voor de juiste betaling van rente, aflossing, boeten en kosten van de door het BSR af te sluiten langlopende leningen, kasgeldleningen en in rekening courant op te nemen gelden, naar verhouding van de in lid 1 bedoelde bijdrage op 1 januari van het jaar waarin de rente en aflossing is verschuldigd.
66De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien onder meer in de aanwijzing van een registeraccountant als bedoeld in artikel 2:393 van het Burgerlijk Wetboek belast met het onderzoek van de jaarrekening alsmede het terzake uitbrengen van een verslag, dat behalve de verklaring bij de rekening bevindingen bevat over de vraag of de administratie en het beheer voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid.
Hoofdstuk 11 Toetreding en uittreding
Het college van een gemeente of het dagelijks bestuur van een gemeenschappelijke regeling treedt toe tot de regeling, indien tenminste tweederde van de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling, na verkregen toestemming van hun gemeenteraden dan wel algemeen besturen, hebben ingestemd met de verzochte toetreding.
Een deelnemer die uit de regeling wenst te treden maakt, na verkregen toestemming van het algemeen bestuur dan wel de gemeenteraad, zijn voornemen tot uittreding bij aangetekend schrijven kenbaar aan het algemeen bestuur van het BSR en aan de overige deelnemers. De deelnemers besluiten omtrent de uittreding na verkregen toestemming van algemeen bestuur dan wel gemeenteraad.
Na ontvangst van het in lid 5 vermelde schrijven wordt een in overleg met de uittredende deelnemer aan te wijzen onafhankelijke registeraccountant opdracht verleend een liquidatieplan op te stellen als ware tot opheffing van de gemeenschappelijk regeling besloten. Het liquidatieplan wordt vastgesteld door het algemeen bestuur en de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.
Hoofdstuk 12 Wijziging en opheffing
Artikel 38 Wijziging van de regeling
De regeling kan door de deelnemers worden gewijzigd op voorstel van het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur van de regeling en de besturen en colleges van de deelnemers kunnen het algemeen bestuur oproepen om een wijzigingsvoorstel vast te stellen. Ingeval van een voorstel tot wijziging van artikel 31 lid 2 stelt het algemeen bestuur dit vast met een versterkte meerderheid van tenminste tweederde van het aantal stemmen.
Hoofdstuk 13 Overige bepalingen
Over geschillen tussen de deelnemers onderling of tussen een of meer deelnemers en het bestuur van het BSR omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van deze regeling wordt beslist door gedeputeerde staten. Voorafgaande aan het nemen van een besluit omtrent het geschil wordt dit ter advisering voorgelegd aan een door het algemeen bestuur samengestelde geschillencommissie. Nadat advies is uitgebracht neemt het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een besluit.
Het eerste lid is niet van toepassing indien het gevallen betreft behorende tot die vermeld in artikel 112 lid 1 van de Grondwet of tot die waarvan beslissing krachtens artikel 112 lid 2 van de Grondwet is opgedragen aan hetzij de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren.
De regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag volgende op die waarop de dagelijks besturen van het Waterschap Rivierenland, de Gemeenschappelijke regeling Regio Rivierenland en de colleges van de gemeenten Culemborg, Lingewaal, Maasdriel en Tiel hun besluit tot het aangaan van de regeling hebben bekendgemaakt.
Ten aanzien van belastbare feiten, die betrekking hebben op de belastingjaren vóór 2008, kunnen de dagelijks besturen en colleges van de deelnemers bij afzonderlijke besluiten de bevoegdheden tot heffing en invordering aan het dagelijks bestuur, de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van het BSR en de belastingdeurwaarder van het BSR opdragen.
Artikel 43 Eerste aanwijzing bestuursleden
Binnen één maand na het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling wijzen de dagelijkse besturen en colleges van de deelnemers op grond van artikel 6 de leden en plaatsvervangend leden van het algemeen bestuur aan.
Het college van burgemeester en wethouders van Tiel wordt belast met de inzending van deze regeling aan gedeputeerde staten.
Artikel 46 Naam van de regeling
De regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Rivierenland”
Het dagelijks bestuur van het Waterschap Rivierenland
Het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijk regeling Regio Rivierenland
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Culemborg
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaal
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel
Het Waterschap Rivierenland, de Afvalverwijdering Rivierenland (onderdeel van de Gemeenschappelijke regeling Regio Rivierenland) en de gemeente Tiel hebben begin 2005 de intentie uitgesproken om samen te gaan werken op het gebied van belastingheffing en –inning en de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken. De gemeenten Culemborg, Lingewaal en Maasdriel hebben zich op een later moment aangesloten bij dit initiatief en ook zij hebben de intentie uitgesproken om te gaan samenwerken.
Op 6 juli 2006 is voor de besturen verschenen het eindrapport "Samenwerking Belastingen in Gebied Rivierenland." In dit rapport wordt aandacht besteed aan de volgende onderwerpen.
In het hoofdstuk Bestuurlijk juridische vormgeving van het eindrapport is uitgebreid onderzoek gedaan naar de meest wenselijke juridische samenwerkingsvorm. De verschillende mogelijkheden om een samenwerking juridisch te regelen zijn naast elkaar gezet en tegen elkaar afgewogen.
Daarbij is de principekeuze gemaakt voor een gemeenschappelijke regeling op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld.
Er is dus gekozen voor een afzonderlijke rechtspersoon met een eigen bestuur. Deze keuze is ingegeven door de volgende kenmerken van een openbaar lichaam.
De samenwerking krijgt concreet gestalte door de oprichting van een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen met een eigen rechtspersoonlijkheid.
Aan het openbaar lichaam dragen de dagelijks besturen en colleges van de deelnemers een aantal van hun bevoegdheden over met betrekking tot de heffing en invordering van belastingen
en met betrekking tot de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken.
Aan het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Rivierengebied (BSR) worden geen verordenende bevoegdheden toegekend. Wel bestaat de mogelijkheid dat ten aanzien van de uitvoerende taak door het dagelijks bestuur nadere regels, instructies en beleidsregels worden vastgesteld.
De structuur van de gemeenschappelijke regeling biedt de mogelijkheid voor toetreding van nieuwe deelnemers. Het kan daarbij nodig zijn dat op onderdelen (onder andere de bestuurssamenstelling en de zeggenschapsverhouding) de gemeenschappelijke regeling aangepast moet worden. Op dit moment is ervoor gekozen om de tekst van de gemeenschappelijke regeling nog niet te schrijven op een eventuele uitbreiding van het aantal deelnemers. Dit omdat inhoudelijk een eventuele wijziging van de gemeenschappelijke regeling kan afhangen van het aantal nieuwe deelnemers en de omvang van deze deelnemers.
Het werkgebied van het openbaar lichaam omvat het totale grondgebied van de deelnemers, waarbij uiteraard de heffing en invordering van de belasting en de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken, voor elke deelnemer is beperkt tot het grondgebied van die deelnemer.
Het totale grondgebied van de deelnemers komt overeen met het grondgebied waarop het Waterschap Rivierenland werkzaam is.
Het openbaar lichaam, genaamd Belastingsamenwerking Rivierenland (BSR) kent als bestuursorganen een algemeen bestuur, waarin elke deelnemer is vertegenwoordigd, (Hoofdstuk 4) een dagelijks bestuur (Hoofdstuk 5) en een voorzitter (Hoofdstuk 6).
De leiding van de ambtelijke organisatie is in handen van een directeur die door het dagelijks bestuur wordt aangesteld. Naast de directeur zijn in de gemeenschappelijke regeling nog geregeld de functies van heffingsambtenaar, invorderingsambtenaar, ambtenaar van het BSR en deurwaarder.
De heffingsambtenaar is belast met de heffing van de belastingen waaronder ook nog wordt verstaan intrekking van aanslagen, verlening van vermindering, vrijstelling, ontheffing en teruggaaf.
De invorderingsambtenaar is belast met de invordering van de belastingen. Hij is verder bevoegd tot verrekening, kwijtschelding, terugvordering, aanmaning, en dwanginvordering.
Ook de ambtenaar van het BSR en de deurwaarder hebben wettelijk vastgelegde bevoegdheden.
De verhouding tussen het BSR en de deelnemers.
Het BSR is een uitvoeringsorganisatie. Dit komt tot uitdrukking in artikel 5 lid 2 waarin nadrukkelijk is aangegeven dat aan het BSR geen verordenende bevoegdheden worden toegekend. Het beleid inzake de heffing en de invordering wordt bepaald door de besturen van de deelnemers. Het dagelijks bestuur houdt een register bij waarin zijn opgenomen de belastingverordeningen die voor de deelnemers worden uitgevoerd en de kwijtscheldingsregels
Voorts heeft het algemeen bestuur een informatieplicht naar de dagelijks besturen en de colleges van de deelnemers. De leden van het algemeen bestuur hebben een verantwoordingsplicht over het door hun gevoerde beleid naar de dagelijks besturen en colleges van de deelnemers Ook het jaarlijkse verslag van de werkzaamheden van het BSR wordt aan de deelnemers gezonden.
Op financieel gebied hebben de algemeen besturen en de gemeenteraden de mogelijkheid om hun zienswijze te geven over de jaarlijkse begroting en de besluiten tot wijziging van de begroting waarbij de bijdrage wijziging ondergaat.
Van de vaststelling van de jaarrekening van het BSR worden algemeen besturen en gemeenteraden van de deelnemers in kennis gesteld.
Tot toetreding van nieuwe deelnemers en tot wijziging van de regeling besluiten de dagelijks besturen en colleges van de deelnemers na toestemming van hun algemeen besturen dan wel gemeenteraden. Hiervoor zijn in de gemeenschappelijke regeling procedures aangegeven.
Voor de wijziging van artikel 31 lid 2, waarin is geregeld dat het algemeen bestuur de berekeningswijze van de bijdrage van de deelnemers met een versterkte meerderheid van tweederde vaststelt, is in artikel 38 lid 6 geregeld dat deze bepaling slechts bij een unaniem besluit van de deelnemers kan worden gewijzigd.
De gemeenschappelijke regeling kent een algemeen bestuur van 7 leden en een dagelijks bestuur van 3 leden.
De bestuursleden komen allen voort uit de dagelijkse besturen en colleges van de deelnemers.
Als veruit grootste deelnemer levert het Waterschap Rivierenland 2 leden van het algemeen bestuur. Deze 2 bestuursleden hebben voorts een meervoudig stemrecht van 2 stemmen per bestuurslid. De overige deelnemers leveren elk een lid van het algemeen bestuur met enkelvoudig stemrecht. Hierdoor ontstaat er een algemeen bestuur van 7 leden met een totaal van 9 stemmen. Voor een meerderheid in het algemeen bestuur zijn 5 stemmen benodigd. Voor een versterkte meerderheid van 2/3 zijn 6 stemmen nodig. Op deze wijze is het voor de besluitvorming altijd nodig dat tenminste 2 deelnemers een voorstel ondersteunen.
Bij toetreding van nieuwe deelnemers moet het algemeen bestuur terzake adviseren aan de bestaande deelnemers. Afhankelijk van de omvang van de deelnemer die wenst toe te treden en/of het aantal deelnemers dat wenst toe te reden zal het algemeen bestuur in zijn advies ook een mogelijke wijziging van het aantal leden van het algemeen bestuur en het aantal stemmen van die leden betrekken.
Het dagelijks bestuur bestaat uit 3 leden met ieder een enkelvoudig stemrecht. Tenminste één van de leden van het dagelijks bestuur komt voort uit de algemeen bestuursleden die door het Waterschap Rivierenland zijn aangewezen. Voor besluitvorming in het dagelijks bestuur zijn 2 leden nodig die een voorstel ondersteunen.
Regeling bijdragen, begroting en jaarrekening
De deelnemers in het BSR dienen elk jaarlijks bij te dragen in de kosten van de bedrijfsvoering van het BSR. De bijdrage wordt vastgesteld door het algemeen bestuur van het BSR. Dit vindt als regel plaats bij de vaststelling van de begroting en de jaarrekening van het BSR. De berekeningswijze van de bijdrage van de deelnemers wordt ook door het algemeen bestuur vastgesteld. Hiervoor is een versterkte meerderheid van tenminste tweederde van het aantal stemmen vereist. In het eindrapport "Samenwerking belastingen in gebied Rivierenland" zijn de verdeelsleutels voor de kosten opgenomen. Deze zullen zo spoedig mogelijk door het algemeen bestuur worden vastgesteld. Uit een oogpunt van flexibiliteit is ervoor gekozen om in de gemeenschappelijke regeling zelf geen criteria voor de verdeling van de kosten op te nemen.
De hoogte van de bijdrage van de deelnemers vloeit voort uit de begroting en de door het algemeen bestuur vastgestelde verdeelsleutel. De bijdrage wordt in het begin van elk kwartaal (voor 25%) verschuldigd. Bij de jaarrekening wordt de bijdrage over het betreffende jaar definitief vastgesteld en vindt verrekening plaats met de op basis van de begroting bij voorschot geïnde bijdragen.
De regeling voor de totstandkoming van de begroting en rekening vloeit voort uit het bepaalde in de artikelen 67 en 68 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Voor de controle van de administratie en het beheer van de vermogenswaarden stelt het algemeen bestuur regels vast. In deze regels wordt ook voorzien in de controle van de jaarrekening.
Toetreding, uittreding , wijziging en opheffing.
Blijkens het bepaalde in artikel 61 lid 3 van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden onder het treffen van een regeling mede verstaan toetreding tot, uittreden uit en wijzigingen van een regeling. Dit betekent dat evenals voor het aangaan van de regeling ook voor toetreding, uittreding en wijziging van de regeling de medewerking van de deelnemers is vereist en de toestemming daarvoor van hun algemene besturen dan wel gemeenteraden.
Naast het besluit van een nieuwe deelnemer om aan de regeling deel te willen nemen moeten ook de reeds bestaande deelnemers aan de regeling daartoe besluiten. Zowel de besluiten tot toetreding van een nieuwe deelnemer, als die tot instemming met een toetreding door de bestaande deelnemers behoeven de toestemming van de algemeen besturen dan wel gemeenteraden van de deelnemers.
De toetreding en uittreding zijn uitvoerig geregeld in Hoofdstuk 11 van de regeling.
Voor toetreding van een nieuwe deelnemer is instemming vereist van tweederde van de bestaande deelnemers aan de regeling.
De toetreding gaat in op de eerste dag van het jaar volgende op dat waarin de toestemming tot toetreding is verleend. Daarbij geldt de restrictie dat tussen de instemming tot toetreding en de datum van toetreding een periode van tenminste 6 maanden moet zijn gelegen. Dit is om de organisatie van het BSR in de gelegenheid te stellen om de toetreding van een nieuwe deelnemer goed voor te bereiden.
Gedurende de eerste 3 jaar na toetreding is het niet mogelijk om weer uit de regeling te treden.
Uittreding door een deelnemer uit de regeling kan voor de regeling en de overige deelnemers ingrijpende gevolgen hebben. Om de gevolgen van uittreding goed te regelen zijn in artikel 37 een aantal bepalingen daarvoor opgenomen.
Bij uittreding van een deelnemer wordt een fictief liquidatieplan opgesteld. Op basis hiervan worden voor de uittredende deelnemer de financiële verplichtingen bij uittreding vastgesteld.
De uittredende deelnemer is gehouden om binnen 6 maanden aan de vastgestelde financiële verplichtingen te voldoen en de kosten van het opstellen van het liquidatieplan te betalen.
Uitgangspunt bij de regeling van de uittreding is dat een deelnemer altijd uit de regeling moet kunnen treden, maar dat de uittreding gepaard moet gaan met een regeling van de financiële gevolgen die recht doet aan de financiële belangen van de achterblijvende deelnemers.
Op de opheffing is de procedure van toepassing die ook geldt voor het wijzigen van de gemeenschappelijke regeling (zie artikel 39). Na het besluit tot opheffing vindt de liquidatie van het openbaar lichaam plaats. Hiermee is het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam belast.
De liquidatie vindt plaats op basis van een door het algemeen bestuur, de deelnemers gehoord, vastgesteld liquidatieplan.