Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rivierenland

Vergunningenbeleid Vergunningen op Hoofdzaken

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Rivierenland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingVergunningenbeleid Vergunningen op Hoofdzaken
CiteertitelBeleidsregels Wvo Vergunningen op Hoofdzaken
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1) Advertentie in diverse huis-aan-huis-bladen in het hele gebied van het waterschap in week 16, 2000, oa. in Zakengids, 20-04-2000

2) Beleidsregels treden de dag na bekendmaking in werking.

3) Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 26-9-1999

4) Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Zakengids, 20-04-2000

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet verontreiniging oppervlaktewateren, art. 3 lid 2 en art. 7 lid 5

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-04-200022-12-2009nieuwe regeling

26-09-1999

Zakengids, 20-04-2000

99-5756

Tekst van de regeling

Intitulé

Vergunningenbeleid Vergunningen op Hoofdzaken

Hoofdstuk 1 Inleiding

In deze nota wordt het beleid van zuiveringsschap Rivierenland ten aanzien van Vergunningen Op Maat (VOM) en Vergunningen Op Hoofdzaken (VOH) voorgesteld.

Er zijn twee belangrijke redenen om op dit moment het beleid voor het zuiveringsschap Rivierenland vast te stellen. Ten eerste omdat vanuit het bedrijfsleven verzoeken worden gedaan voor dergelijke vergunningen en ten tweede omdat het landelijk beleid momenteel dermate is ontwikkeld (de pioniersfase is afgerond) dat het zuiveringsschap met een redelijk inzicht aan deze nieuwe wijze van vergunningverlening kan beginnen.

Uitgangspunt voor dit beleid is een recent uitgebracht landelijk beleidsdocument. Ook wordt in deze nota een planning van een uitvoeringsprogramma vastgesteld. Een onderdeel van dit programma is een reeds uitgevoerd verkennend onderzoek naar 50 vergunninghouders. In dit onderzoek is  het aantal bedrijven dat voor een VOM of VOH in aanmerking komt, alsmede het aantal bedrijven dat zelf behoefte heeft aan een VOH of VOM  geïnventariseerd. De resultaten van dit onderzoek zijn de basis voor de planning tot het einde van het jaar 2002.

Hoofdstuk 2 Winst en risico's voor het zuiveringsschap

Vergunningen op Hoofdzaken zijn flexibele vergunningen waarbij een groot beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijf. Deze eigen verantwoordelijkheid wordt grotendeels geborgd door een aantal randvoorwaarden waaraan de vergunninghouder moet voldoen.

Een versterking van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven leidt tot een groter aantal bedrijven met een pro-actieve houding naar het milieu. Naarmate het aantal pro-actieve bedrijven toeneemt kan het zuiveringsschap zich meer richten op de minder actieve bedrijven. Een flexibele vergunning draagt ook bij aan de vermindering van de administratieve last bij wijzigingprocedures en verwerken van meldingen, zowel bij overheid als bedrijfsleven.

Het inspelen op de behoeftes van het bedrijfsleven heeft eveneens een positieve werking op het imago van het zuiveringsschap.

De belangrijkste risico’s zijn misbruik van het gestelde vertrouwen en het achterwege blijven van de tijdwinst.

Bedrijven kunnen uiterlijk een hoge mate van eigen verantwoordelijkheid uitstralen en formeel aan alle randvoorwaarden voldoen. Echter zonder de benodigde verinnelijking van milieuzorg in de bedrijfscultuur leidt dit niet tot het gewenste doel. Dit risico kan worden beperkt door een bedrijf met een VOH gedurende de eerste één à twee jaar intensief te blijven controleren. 

Het verder ontwikkelen van het beleid voor VOH vergt veel extra tijd. Veel vragen en onduidelijkheden op uitvoerend niveau moeten nog worden beantwoord. Het risico bestaat dat ondanks deze tijdinvestering de introductie van VOH’s niet leidt tot de voorspelde tijdsbesparing.  Bij de evaluatie van deze nieuwe wijze van vergunningverlening (eind 2001) zal hiernaar kritisch worden gekeken en zal worden besloten op welke wijze deze aanpak wordt voortgezet.

Hoofdstuk 3 Landelijk beleid

Het beleid van het Ministerie van VROM is erop gericht de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven te versterken. Dit komt  tot uitdrukking in een aantal ontwikkelingen zoals het doelgroepenbeleid met Milieu Beleidsovereenkomsten (MBO’s) en Bedrijfs Milieu Plannen (BMP's). Ook de ontwikkeling en de stimulering van Milieuverslagen en Bedrijfsinterne Milieuzorgsystemen (BIM's) dragen bij aan de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijf voor milieuzorg.

Ministeriële richtlijn.

Vanaf het moment dat deze nieuwe zienswijze door het VROM is geïntroduceerd met de ministeriele brief uit 1989 hebben zich vele ontwikkelingen voorgedaan. Diverse symposia en workshops zijn gehouden. In de loop der jaren zijn diverse beleidsnotities verschenen, zowel van de zijde van VROM (Wm-vergunningen) als V&W (Wvo-vergunningen). Door verschillende waterschappen zijn proefprojecten uitgevoerd. De huidige stand van kennis en beleid is vastgelegd in een ministeriële richtlijn van het ministerie van VROM. De richtlijn bestaat uit 3-tal recente beleidsstukken die alle drie zijn geaccordeerd door de betrokken overheden (inspectie Milieuhygiene, VROM, IPO en UvW) en wordt door deze partijen ook erkend als algemeen uitgangspunt voor het verder te voeren beleid.

De richtlijn heeft geen wettelijke status, maar heeft in juridische zin wel een sterk bindend karakter. In juridische procedures zullen Vergunningen op Hoofdlijnen naar verwachting aan deze richtlijn worden getoetst. In die zin is de status van de richtlijn te vergelijken met die van de CIW/CUWVO-rapporten.

Wat is een Vergunning op Hoofdzaken.

De term VOH is gereserveerd voor die variant waarbij het bevoegd gezag binnen de wettelijke jurisprudentiele randvoorwaarden maximale flexibiliteit geeft aan de vergunninghouder.

Vanuit de zijde van de vergunninghouder kan de behoefte aan flexibiliteit worden onderverdeeld in:

  • materiele flexibiliteit (bedrijf bepaalt zelf op welke wijze een bepaald doel wordt bereikt)

  • procedure flexibiliteit (geen vergunningprocedures bij kleine wijzigingen in productie of maatregelen)

  • temporele flexibiliteit (bedrijf bepaald zelf de prioriteit en de investeringsvolgorde bij milieumaatregelen)

Daarvoor is vereist dat een bedrijf beschikt over een gecertificeerd milieuzorgsysteem op basis van ISO 14001, een goedgekeurd BMP en een milieujaarverslag.

Op deze wijze is de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijf voor het milieu gewaarborgd. De Vergunning Op Maat (VOM) daarentegen is een op maat gekozen variant gelegen tussen de twee uitersten, t.w. de traditionele vergunning en de VOH. Bij een VOM moeten de ontbrekende onderdelen (zoals die anders mogelijk zouden zijn opgenomen in een BMP of BIM) in de vergunning worden opgenomen.

Zover bekend zijn momenteel slechts een tiental waterschappen actief met het verlenen van Vergunningen op Hoofdzaken. Nu de pioniersfase met de eerdere genoemde richtlijnen van VROM is afgerond kan een aanvang worden genomen met de uitvoering. Met de name de eerste jaren zal er nog veel ervaring worden opgedaan en zal het beleid nog regelmatig moeten worden bijgesteld.

Hoofdstuk 4 Beleid zuiveringsschap Rivierenland

Zuiveringsschap Rivierenland behoort tot eerste groep van 10 waterschappen die als op grond van deze richtlijnen planmatig uitvoering geven aan dit beleid. Hiermee geeft het zuiveringsschap op proactieve wijze gevolg aan de op een landelijk niveau gewenste ontwikkeling bij overheid en bedrijfsleven.

De reden waarom zuiveringsschap Rivierenland nu het beleid vaststelt is:

1. De risico’s en winst voor het zuiveringsschap zijn voldoende in beeld en beheersbaar (zie hoofdstuk 2).

2. Er is een breed gedragen landelijk beleid vastgesteld door de betrokken ministeries.

3. Er doen zich concrete aanvragen voor uit het bedrijfsleven.

Het beleid van het zuiveringsschap heeft betrekking op de inhoudelijke invulling van de ministeriele richtlijn (zoals het vaststellen van de criteria om te bepalen welke bedrijven in aanmerking komen), het beheersen van de risico’s, opleiding medewerkers, handhaving, voorlichting bedrijven en een planmatige uitvoering. De fasering zal in hoofdstuk 5 worden behandeld.

Welke bedrijven komen in aanmerking voor een VOH of VOM

In eerste instantie komen die bedrijven in aanmerking voor een VOH die voldoen aan de gestelde criteria. Naast de "wettelijke vereisten' zoals een gecertificeerd BIM, een goedgekeurd BMP en een jaarverslag moet er vanuit het bedrijf een behoefte bestaan aan een flexibel vergunning. Gelang de aard van het bedrijf kan er sprake zijn van procedurele, temporele en/of materiële flexibiliteit. Tot slot moet er ook sprake zijn van een goed en bewezen naleefgedrag en een open communicatieve houding naar overheid en omgeving.

In deze groep bevinden zich ten hoogste 3 à 5 bedrijven waarmee in 1999 en 2000 een aanvang wordt gemaakt.

In tweede instantie zullen die bedrijven worden benaderd die wel behoefte hebben aan een flexibele vergunning, maar niet voldoen aan de wettelijke randvoorwaarden. Deze bedrijven zullen worden gestimuleerd een gecertificeerd  BIM-systeem en een BMP te ontwikkelen. Ten slotte bestaat nog de mogelijkheid bedrijven die daar behoefte aan hebben en/of niet aan alle criteria voldoen een Vergunningen Op Maat te verstekken.

De inhoudelijke invulling van het vergunningenbeleid is in aanvulling op het landelijk beleidsdocument vastgelegd in de bij deze nota behorende bijlage.

Het beheersen van de risico’s

De risico’s voor het zuiveringschap met betrekking tot het nalevinggedrag van de vergunningvoorschriften en de tijdwinst op termijn voor vergunningverlening kunnen niet geheel worden weggenomen. Het nalevinggedrag kan alleen gecontroleerd en bevorderd worden door het bedrijf zeker de eerste twee jaar intensief te blijven begeleiden. Dat betekent dat de eerste jaren het toezichtsniveau blijft gehandhaafd. Dit alleen al staat op gespannen voet met de verwachting dat Vergunningen op Hoofzaken op termijn een tijdwinst voor de overheid zal opleveren. Bij de evaluatie van deze nieuwe wijze van vergunningverlening (eind 2001) zal hiernaar kritisch worden gekeken en zal worden besloten op welke wijze deze aanpak wordt voortgezet.

Opleiding medewerkers

Deze nieuwe stijl van vergunningverlening en handhaving vereist een aangepaste gedragstijl en vaardigheid van de medewerkers. Door de industriële vergunningverleners en handhavers zijn hiervoor specifieke studies afgerond (conform opleidingsplan).

In het vervolgtraject zal ook regelmatig overleg plaatsvinden om onderlinge informatie-uitwisseling en afstemming te bevorderen (themamiddagen voor de afdeling BVO)

Handhaving

Ten onrechte is in het verleden wel eens gesuggereerd dat bedrijven met een VOH minder kunnen worden gecontroleerd. Echter niets is minder waar. Wel zal er een verschuiving plaats vinden naar administratief toezicht en overleg met het bedrijf. Omdat het gehele proces van Vergunningen Op Maat en Vergunningen Op Hoofdzaken nog in ontwikkeling is bestaat er momenteel geen of nauwelijks ervaring met de handhaving.

Voorlichting bedrijven

Uit een in 1998 uitgevoerde inventarisatie is gebleken dat er bij de bedrijven behoefte is aan zowel individuele- als groepsvoorlichting. Aan beide verzoeken zal tegemoet worden gekomen. Daarnaast zullen er een publicatie worden verzorgt in de nieuwsbrief van de beide regionale Bedrijfs Milieudiensten.

Hoofdstuk 5 Fasering

In de periode 1999 t/m 2002 zullen een aantal activiteiten gefaseerd worden uitgevoerd.

De activiteiten worden hieronder in hoofdlijnen weergegeven en zijn in de bijlage meer gedetailleerd uitgewerkt.

  • In september 1999 zal een themamiddag worden georganiseerd voor de betrokken medewerkers van het zuiveringsschap

  • In 1999 en 2000 zal in samenwerking met de provincie een proefproject worden uitgevoerd voor een VOH bij een chemische fabriek in Zaltbommel.

  • In november 1999 zal een voorlichtingsmiddag worden georganiseerd voor geinteresseerde bedrijven.

  • In 2000 t/m 2002 zullen in totaal 15 VOH of VOM worden verleend. Waarbij eerst de bedrijven zullen worden benaderd die aan alle criteria voor een VOH voldoen.

  • In het najaar van 2001 zullen de ontwikkelingen ten aanzien van VOH worden geëvalueerd en gerapporteerd aan het bestuur.

Hoofdstuk 6 Procedure voor publicatie

Door het vaststellen van de hierboven genoemd beleidsregels treden deze nog niet in werking. Voor de inwerkingtreding van de beleidsregels is vereist dat deze worden bekendgemaakt (artikel 3:40 Awb). Bekendmaking is geregeld in afdeling 3.6 van de Awb. Volgens artikel 3:42 lid 1 Awb kunnen beleidsregels bekend worden gemaakt door middel van een kennisgeving (advertentie) van de besluiten of van de zakelijke inhoud ervan in een dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad.

Vanwege de omvang van de beleidsregels is het bezwaarlijk om de gehele inhoud van de beleidsregels te publiceren. Volgens artikel 3:42 lid 2 Awb kan in een kennisgeving via de weergave van de zakelijke inhoud worden bekendgemaakt, indien in de kennisgeving tevens wordt aangegeven waar en wanneer het volledige besluit ter inzage ligt. De periode van terinzagelegging wordt niet voorgeschreven. Een redelijke termijn is 4 weken.

Voorgesteld wordt om na vaststelling van de beleidsregels deze conform het bepaalde in de Awb bekend te maken. Bekendmaking geschiedt door middel van het plaatsen van een advertentie, met vermelding van de zakelijke inhoud van het beleid, de plaats (kantoor ZSR) en de periode van terinzagelegging.

Hoofdstuk 7 Voorstel

In te stemmen met het beleid voor vergunningverlening en handhaving van Vergunningen op Hoofdzaken zoals weergegeven in deze nota met bijbehorende bijlage.

in te stemmen met publicatie van deze beleidsregels conform het bepaalde in de Algemene Wet bestuursrecht (zie hoofdstuk 6) 

Bijlage

1. Inleiding.

De huidige stand van kennis en beleid wordt bepaald door een 3-tal recente beleidsstukken t.w.:

  • circulaire VROM "Vergunningen op Hoofdzaken / Vergunningen Op Maat

  • circulaire VROM " Juridische handreiking voor vergunningverleners en handhavers"

  • IPO "Handreiking veranderende rol vergunningverlener en handhaver"

Genoemde producten zijn gebundeld in één publicatie en in juni 1999 als één beleidsnotitie verspreid onder de betrokken overheden. Genoemde publicatie kan worden beschouwd als het meest recente en complete beleidsstuk t.a.v. van dit onderwerp. Deze publicatie heeft de instemming van alle betrokken overheden (inspectie Milieuhygiene, VROM, IPO en UvW ) en wordt door deze partijen ook erkend en aanbevolen als algemeen uitgangspunt voor het verder te voeren beleid.

2. Nadere uitwerking beleid zuiveringsschap Rivierenland.

Ook voor het zuiveringsschap is nu de tijd gekomen het landelijk beleid nader in te vullen en actief uitvoering te geven aan dit nieuwe beleid. Enerzijds omdat zich inmiddels concrete aanvragen naar Vergunningen op Maat voordoen en anderzijds omdat er op dit moment voldoende ervaring en uniform beleid voorhanden is deze nieuwe beleidsvisie tot uitvoering te brengen.

In deze bijlage zullen onder verwijzing naar eerder genoemde publicatie de belangrijkste zaken op hoofdlijnen worden weergegeven. Het gaat hier dan om zaken die van groot belang zijn voor de wijze waarop dit beleid bij het zuiveringsschap en/of in relatie tot de WVO tot uitvoering wordt gebracht. Er zal een standpunt worden ingenomen over de volgende onderwerpen:

2.1 wat is een Vergunning op Hoofdzaken

2.2 het vooroverleg en de rol van derden

2.3 de inhoud van de aanvraag en de vergunning

2.4 koppeling Bedrijfsinterne Milieuzorgsysteem (BIM)

2.5 coordinatie WM en WVO

2.6 veranderende rol van handhaving

 

2.1 Wat is een Vergunning op Hoofdzaken (VOH).

De term VOH is gereserveerd voor die variant waarbij het bevoegd gezag binnen de wettekelijke jurisprudentiele randvoorwaarden maximale flexibiliteit geeft aan de vergunninghouder.

Vanuit de zijde van de vergunninghouder kan de behoefte aan flexibiliteit worden onderverdeeld in:

  • materiele flexibiliteit (bedrijf bepaald zelf op welke wijze een bepaald doel wordt bereikt)

  • procedure flexibiliteit (geen vergunningprocedures bij kleine wijzigingen in productie of maatregelen)

  • temporele flexibiliteit (bedrijf bepaald zelf de prioriteit en de investeringsvolgorde bij milieumaatregelen)

Daarvoor is vereist dat een bedrijf beschikt over een gecertificeerd milieuzorgsysteem op basis van ISO 14001, een goedgekeurd BMP en een milieujaarverslag.

De Vergunning Op Maat (VOM) daarentegen is een op maat gekozen variant gelegen tussen de twee uitersten, t.w. de traditionele vergunning en de VOH. Bij een VOM moeten de ontbrekende onderdelen in de vergunning worden opgenomen.

2.2 Vooroverleg en rol van derden (omgeving en overheid).

Net als bij de klassieke vergunning moet bij een VOH voorafgaand aan de vergunningprocedure een vooroverleg plaatsvinden. In dit vooroverleg moeten bedrijf en overheden informatie uitwisselen en de volgende zaken vaststellen:

  • komt het bedrijf in aanmerking voor een VOH;

  • worden de afspraken uit het BMP nagekomen;

  • functioneert het BIM voldoende;

  • wijze van koppelen (aanvraag, vergunning, BMP en BIM);

  • milieudoelen (aangepast BMP gewenst?);

  • detailniveau van aanvraag en vergunning en

  • hoe worden toekomstige wijzigingen geformaliseerd (meldingen, actualisatie enz.).

Daarnaast is het van belang na te gaan op welke wijze derden (particulieren, omwonenden, belanghebbenden) kunnen worden betrokken bij het vergunningenproces. Dit kan in bepaalde gevallen al door tijdens het vooroverleg een informatiebijeenkomst te organiseren. Op deze wijze kunnen derden worden geïnformeerd over het voornemen van bedrijf en overheden. In dit stadium kunnen reacties van derden nog in het vooroverleg worden meegenomen en kan de betrokkenheid van derden voor deze specifieke procedure beter worden ingeschat. Dit verhoogd het draagvlak bij de omgeving en verminderd de kans op bedenkingen en beroepsprocedures.

Ook is het van belang de handhavers in een vroeg stadium bij dit proces te betrekken. Handhavers hebben inzicht in het naleefgedrag van de bedrijven en zijn bekend met eventuele zwakheden van het bedrijf. Ook kunnen zij een beter oordeel geven over de handhaafbaarheid van de vergunning. Vergunningen Op Hoofdlijnen vereisen eveneens een andere wijze van toezicht.

Het bevoegd gezag is wettelijk verplicht een verslag op te stellen van het vooroverleg. In de praktijk zal dit verslag door de provincie (met instemming van het zuiveringsschap) worden opgesteld.

2.3 Inhoud van aanvraag en vergunning.

Aanvraag

De hierboven genoemde publicatie bevat een gedetailleerde richtlijn voor de inhoud van de aanvraag van een VOH voor de WM. Deze richtlijn is ontleend aan het Inrichtingen en Vergunningenbesluit (IVB) van de Wm en is formeel niet van toeassing voor de Wvo. Omdat zuiveringsschap Rivierenland tot op heden geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om door middel van een waterschapsverordening de vereisten voor een vergunningaanvraag vast te stellen, wordt hier uit proaktische overwegingen zoveel mogelijk het IVB van de Wm gevolgd. In de plublicatie wordt in 12 paragrafen alle aspecten nader uitgewerkt. Het zuiveringsschap zal deze richtlijnen toepassen bij toekomstige WVO-vergunningprocedures. Overigens zal in de meeste gevallen sprake zijn van een gecoordineerde behandeling van de WM en WVO procedure. In dat geval zal ook gestreefd worden naar een gecombineerde aanvraag waarbij de richtlijnen voor de WM-aanvraag ook van toepassing zullen zijn op het WVO gedeelte van de aanvraag. Het zou te ver voeren in het kader van deze nota alle aspecten te uit te werken, kortheidshalve wordt dan ook naar deze publicatie verwezen. Een aantal punten zijn wel dermate belangrijk dat ze hier worden genoemd. Dit zijn veelal zaken waarover landelijk nog al wat misverstanden bestaan.

Een aanvraag op hoofdzaken bestaat niet, maar is altijd een volledige beschrijving van de lozingssituatie van dat moment. In tegenstelling  tot de klassieke vergunningaanvraag kan aanvrager door middel van een uitvoerige beschrijving van het BIM aangeven op welke wijze het bedrijf zijn verantwoordelijk neemt voor milieuzorg, zodat het detailniveau van de lozingssituatie, de maatregelen en voorzieningen kan worden beperkt.

Het BMP kan (gedeeltelijk) als onderdeel van de aanvraag worden opgenomen. Op deze wijze is het saneringsplan met termijnen als onderdeel van de vergunning opgenomen. Ook is het mogelijk bepaalde documenten bij de aanvraag te voegen die geen onderdeel uitmaken van de vergunning. Deze documenten (BIM, BMP e.d.) dienen ervoor inzicht te geven in het zorgsysteem en de wijze waarop het BMP is opgesteld. Indien het BMP geen wettelijk onderdeel uitmaakt van de vergunning zullen in de vergunning expliciet saneringsmaatregelen moeten worden opgenomen.

Vergunning.

Het ALARA beginsel stelt beperkingen aan de flexibiliteit van de vergunning. Enerzijds mag van het bedrijf worden verwacht dat met behulp van het BIM en het BMP zelf verbeteringen en op grond van het ALARA-beginsel toepast. Anderzijds moet vergunningverlener voldoende waarborgen stellen aan de lozing en kan dus niet volstaan met het uitsluitend voorschrijven van het ALARA beginsel.

Doelvoorschriften hebben zoveel mogelijk betrekking op de gehele inrichting. Voor de WVO-vergunning bekent dat lozingseisen worden opgenomen als concentraties (ten behoeve van de handhaving) en jaarvrachten (emissie regulering).

Ook zullen in de vergunning voorschriften moeten worden opgenomen over de zorgplicht. Deze voorschriften functioneren als vangnetbepaling, zeker in die gevallen waar het niet mogelijk is concrete doelvoorschriften te formuleren.

Voorschriften met betrekking tot het meten, bemonsteren, registreren en rapporteren moeten eveneens in de vergunning worden opgenomen. Hierbij wordt wel zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het zorgsysteem. Er kan niet uitsluitend met een verwijzing naar het zorgsysteem worden volstaan. Bedrijven met een goed nalevinggedrag kunnen volstaan met het mileujaarverslag en inzage in de periodieke meetresultaten ter plaatse op bedrijflocatie. Bedrijven kunnen echter niet worden verplicht uitsluitend overschrijdingen van lozingseisen te rapporteren (dit is in strijd met het verbod van zelf incriminatie).

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat WVO-vergunningen vaak en grotendeels al op hoofdlijnen zijn opgesteld. In die gevallen kan de aanpassing worden beperkt tot een zorgvuldige koppeling met het zorgsysteem (zie volgende paragraaf), beperkte rapportage en aangepast toezicht.

2.4  Koppeling  Bedrijfs Milieuzorg Systeem (BIM)

Onder koppeling wordt verstaan de wijze waarop het milieuzorgsysteem en eventueel bedrijfsmilieuplan of milieubeleidovereenkomst onderdeel uitmaken van de aanvraag, waarbij de aanvraag deel uitmaakt van de vergunning. Het doel van de koppeling is het bevorderen van de flexibiliteit van de vergunning zonder dat hierbij de waarborgen voor rechtszekerheid voor vergunninghouder en derden in het gedrang komen. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen impliciete en expliciete koppeling, integrale en partiele koppeling, en statische en dynamische koppeling.

Bij impliciete koppeling maakt het BIM geen onderdeel uit van de vergunning en wordt slechts naar dit systeem op onderdelen verwezen. Daarentegen is bij expliciete koppeling het BIM een onderdeel van de aanvraag en dus de vergunning.

Bij een integrale expliciete koppeling maakt de volledige BIM deel uit van de vergunning. Dat betekent dat er ook geen WVO-relevante onderdelen in de vergunning zijn opgenomen. Los van het feit dat dit juridisch niet mogelijk is, zou de vergunning niet flexibel zijn en bij elke wijziging van de BIM moeten worden gewijzigd.

Bij een dynamisch expliciete koppeling bestaat er veelal onduidelijkheid over wat nu precies geldt en biedt deze variant te weinig waarborgen naar derden omdat er geen inzicht en inspraak is in de doorgevoerde wijzigingen.

Expliciete koppeling met de vergunning leidt tot vermenging van verantwoordelijkheden van overheid en bedrijf, legt voorschriften op te laag detailniveau vast (niet flexibel) en geeft onduidelijkheid bij wijziging/ aanpassing van het BIM en BMP.

Beperkte expliciete koppeling op enkele belangrijke onderdelen met de aanvraag of de vergunning is mogelijk. Te denken valt aan organisatorische elementen, certificatie e.d. De voorkeur gaat echter uit naar de impliciet gekoppelde vergunning waarbij het BMP en BIM in de overwegingen worden meegenomen zonder een directe koppeling met de inhoud vast te leggen.

2.5 Coördinatie WM en WVO

De coördinatie tussen het Wm bevoegd gezag (in de regel de provincie) en het Wvo bevoegd gezag (zsr) zal procedureel niet anders zijn dan bij de klassieke wijze van vergunningverlening. Bij VOH is echter ook van belang vooraf af te stemmen of beide bevoegde gezagen instemmen met een VOH en de vorm van de aanvraag en de vergunning (detailniveau, koppeling, voorlichting derden etc.) Bij een VOH is het ook aan te bevelen gezamenlijk een verslag van het vooroverleg op te stellen.

2.6 Handhaving.

Ten onrechte is in het verleden wel eens gesuggereerd dat bedrijven met een VOH minder kunnen worden gecontroleerd. Echter niets is minder waar. Wel zal er een verschuiving plaats vinden naar administratief toezicht en overleg met het bedrijf. Omdat het gehele proces van Vergunningen Op Maat en Vergunningen Op Hoofdzaken nog in ontwikkeling is bestaat er momenteel geen of nauwelijks ervaring met de handhaving. Aangezien het handhavingsbeleid voor een groot deel door deze ervaringen zal worden bepaald en bijgestuurd zal in deze nota worden volstaan met het noemen van enkele belangrijke aandachtspunten.

Het gaat hier dan om 3 verschillende handhavingsinstrumenten t.w.:

  • private handhaving (zelfcontrole en audits)

  • preventieve handhaving (toezicht door zsr)

  • repressieve handhaving (bestuursrechterlijk en strafrechterlijk)

Private handhaving

Bij interne private handhaving wordt door de directie of namens de directie van het bedrijf controle uitgeoefend op het behalen van de gestelde doelen en het functioneren van het milieuzorgsysteem.

Bij externe private handhaving gaat het met name om de externe audits. Externe audits worden periodiek en in opdracht van het bedrijf door een geaccrediteerd certificeringsbureau uitgevoerd. Deze periodieke audit is voor het bedrijf verplicht om het milieucertificaat te kunnen behouden. Het milieucertificaat is op zijn beurt een van de vooraarden om in aanmerking te komen (en te blijven) voor een Vergunning Op Hoofdzaken. De resultaten van deze controles kunnen worden weergegeven in het milieujaarverslag dat eveneens aan het zuiveringsschap ter beoordeling wordt toegestuurd.

Preventieve handhaving

Toezicht en onderzoek naar de wijze waarop het bedrijf omgaat met milieuzorg en de verleende WVO-vergunning. Naar verwachting zal er een verschuiving plaats vinden van het klassieke toezicht met een rondgang over het bedrijf naar een meer administratief toezicht. Dit laatste richt zich meer op het toetsen van de door het bedrijf toegezonden “meldingen”, het milieujaarverslag en de gerapporteerde analyses aan de gemaakte afspraken uit het BMP en het milieujaarplan. Dit neemt niet weg dat periodiek (met een lagere frequentie, steekproefsgewijs) daadwerkelijk moet worden gecontroleerd of bepaalde verplichtingen zijn nagekomen.

Repressieve handhaving

Bestuursrechterlijke en strafrechterlijke repressieve handhaving zijn en blijven niet overdraagbare wettelijke taken van het bevoegd gezag, i.c. het zuiveringsschap.

Repressieve handhaving richt zich op het ongedaan maken van de gevolgen bij het overtreden van vergunningvoorschriften en het vervolgen van de verdachten. Hier verandert dus niets ten opzichte van de klassieke vergunning en geeft dus ook de noodzaak aan om ook bij een Vergunning Op Hoofdzaken duidelijke, eenduidige en handhaafbare doel- en middelvoorschriften te formuleren.

Uit de repressieve handhaving kan eveneens het nalevingsgedrag van een bedrijf worden afgeleid, hetgeen mede bepalend is of een bedrijf in aanmerking komt (of blijft) voor een Vergunning Op Hoofdzaken.

3. Plan van aanpak.

Het plan van aanpak heeft betrekking op de periode 1998 t/m 2002 en geeft een uitwerking van verschillende activiteiten die in een vastgesteld tijdschema moeten worden uitgevoerd om het gewenste doel te bereiken. Dit doel kan worden omschreven als het invoeren en eigen maken van de systematiek van Vergunning Op Maat.

Dit doel kan worden bereikt door:

  • interne studie en voorlichting

  • proefproject Inspec Fine Chemicals te Zaltbommel

  • inventariserend onderzoek (enquête)

  • externe voorlichting en stimulering

  • uitvoering vergunningverlening

3.1 Interne studie en voorlichting.

Inmiddels zijn door de industriële vergunningverleners en industriële handhavers studies gevolgd. De studies waren voornamelijk gericht op de veranderende rol van de overheid en het overtuigen en stimuleren van bedrijven. Inhoudelijk  is er nauwelijks op VOM en VOH  ingegaan. Inmiddels bestaat de overtuiging dat de ontwikkeling van vaardigheden met betrekking tot de inhoudelijke aspecten intern zal moeten plaatsvinden door middel daadwerkelijke uitvoering en  periodieke bijeenkomsten met onderlinge uitwisseling van ervaringen, afstemming met externe ontwikkelingen en bijstelling van intern beleid. Hiervoor zal op korte termijn een overlegstructuur voor worden opgesteld.

In 1999 zal een themadag worden georganiseerd voor de betrokken medeerkers van het zuiveringsschap. Tijdens deze middag zullen er door een tweetal vakspecialisten (vergunningen en handhaving) een inleiding worden verzorgd. Aansluitend kan een discussie plaatsvinden waarvan de resultaten mede richting kunnen geven aan het te volgen beleid bij het zuiveringsschap.

3.2 Proefproject chemische fabriek

Inmiddels is een proefproject opgestart in samenwerking met de provincie Gelderland. De provincie had immers ook behoefte aan een proefproject op het gebied van een vergunning op hoofdlijnen.

Het bedrijf Inspec Fine Chemicals is een gecoördineerde procedure voor een WM- en WVO-vergunning opgestart. Het bedrijf wordt begeleid door het adviesbureau IWACO uit Boxtel. Intern wordt dit proces doorlopen in samenwerking met de afdeling ABJZ en de sectie Handhaving. Het zuiveringsschap maakt tevens gebruik van de juridische ondersteuning van de provincie Gelderland.

3.3 Inventariserend onderzoek.

In oktober 1998 is door de sectie Vergunningen een enquête uitgevoerd bij 59 Wvo-vergunningplichtige bedrijven, die gezien hun grootte en/of aard van de activiteiten, in principe in aanmerking (kunnen) komen voor een Vergunning Op Hoofdzaken. Van deze 59 bedrijven hebben 42 bedrijven gereageerd.

Het doel van deze enquête was het verkrijgen van inzicht bij een geselecteerde en representatieve groep van Wvo-vergunningplichtige bedrijven  naar de behoefte van een VOH en in hoeverre deze bedrijven voldoen aan de gestelde randvoorwaarden om voor een dergelijke vergunning in aanmerking te komen. De resultaten van dit onderzoek zijn mede bepalend voor de planning voor de komende jaren voor wat betreft vergunningverlening en voorlichting.

Bovengenoemde selectie heeft betrekking op het totaal potentieel aan bedrijven wat in aanmerking zou kunnen komen voor een VOH. Omdat het aannemelijk is dat de overige bedrijven geen BIM zullen ontwikkelen kan er bij deze inventarisatie van worden uitgegaan dat de genoemde aantallen absoluut zijn ten aanzien van het totale vergunningenbestand.

De randvoorwaarden voor een VOH, zoals die op dat moment bekend waren, vormen de leidraad voor onderstaande presentatie. Deze randvoorwaarden zijn:

  • gecertificeerd BIM volgens ISO 14.001

  • er is een nieuwe vergunning nodig

  • er vinden regelmatig wijzigingen in de lozingssituatie plaats

  • bedrijf heeft zelf behoefte aan een VOH

  • het bedrijf heeft ten minste 2 jaar een goed nalevinggedrag van de vergunning

Van de 42 bedrijven die hebben gereageerd beschikken slechts 6 bedrijven over een gecertificeerde BIM volgens ISO 14.001. Op grond van de onderzoeksresultaten kan het aantal bedrijven met een BIM volgens ISO 14.001 oplopen tot 20 in het jaar 2001. Momenteel voldoen slechts 3 à 5 bedrijven aan alle eerder genoemde randvoorwaarden.

Dit kan oplopen tot 10 à 15 in 2001.

Van de ondervraagde bedrijven hebben 15 bedrijven behoefte aan een VOH.

Van de 42 bedrijven die hebben gereageerd hebben 8 bedrijven behoefte aan individuele voorlichting.  Van deze 8 bedrijven komen slechts enkele op korte termijn in aanmerking voor een VOH. Daarnaast hebben 14 bedrijven behoefte aan een voorlichtingsmiddag en tenslotte hebben 20 bedrijven in het geheel geen behoefte aan voorlichting.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat op dit moment slechts een zeer beperkt aantal bedrijven in aanmerking komen voor een VOH. Gezien de behoefte aan voorlichting en het aantal te verwachten nieuwe gecertificeerde BIM’s kan dit aantal de komende jaren oplopen tot ten hoogste enkele 10-tallen.

3.4 Externe voorlichting en stimulering.

Uit de enquête is naar voren gekomen dat er bij bedrijven zoel behoefte aan individuele voorlichting als aan voorlichtingsbijeenkomsten aanwezig is.

Individuele voorlichting kan meegenomen worden in het vooroverleg bij WVO-vergunningprocedures.

Groepsvoorlichting aan bedrijven zal plaatsvinden kort na de interne themadag. Ook intern betrokken medewerkers zullen hierbij aanwezig zijn. Na de interne themadag is het van belang dat de juiste afstemming heeft plaatsgevonden en dat de medewerkers van het zuiveringschap met één standpunt naar buiten treden.

3.5 Vergunningverlening VOH en VOM.

Vergunningverlening VOH en VOM zal voor de komende 4 jaar planmatig worden uitgevoerd. Na het vasttellen van de ontvankelijke vergunningaanvraag voor Inspec zal een aanvang worden gemaakt met de vergunningverlening voor de overige bedrijven die voor een VOH in aanmerking komen. In eerste instantie zullen de bedrijven worden benaderd die nu reeds aan alle criteria voldoen. Vervolgens zullen bedrijven worden benaderd die voor wat betreft hun houding ten opzichte van milieuzorg en de behoefte aan een flexibele vergunning voor een VOH in aanmerking komen, maar nog niet aan alle criteria voldoen. Alle vergunningprocedures binnen de planperiode zullen vanaf het vooroverleg in samenwerking met de afdeling ABJZ en de sectie Handhaving worden doorlopen.

3.6 Tijdplanning.

Tijdplanning

 

1998

1999

2000

2001

2002

Inventariserend onderzoek bij vergunninghouders

Oktober 98

 

 

 

 

Studie medewerkers zsr

Bestuursschool

Hoge School A’dam

 

 

 

 

Nota Vergunningen op Hoofdlijnen

 

Juni 99

 

 

 

Thema dag medewerkers zsr

 

September 99

1x

1 x

1 x

Voorlichtingsdag bedrijven

 

Oktober 99

 

 

 

Ontvankelijke aanvraag VOH

Inspec Zaltbommel

 

December 99

 

 

 

Aantal afgeronde procedures VOH

 

 

3

6

6