Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rivierenland

Verlenen van Wvo-vergunningen voor wasplaatsen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Rivierenland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingVerlenen van Wvo-vergunningen voor wasplaatsen
CiteertitelBeleidsregels Wvo Wasplaatsen
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen
Externe bijlageexb-2016-4043

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1) Advertentie in diverse huis-aan-huis-bladen in het hele gebied van het waterschap in week 16, 2000, oa. in Zakengids, 20-04-2000

2) Beleidsregels treden de dag na bekendmaking in werking

3) Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 13-11-1998

4) Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Zakengids, 20-04-2000

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet verontreiniging oppervlaktewateren, art. 3 lid 2 en art. 7 lid 5

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-04-200022-12-2009nieuwe regeling

13-11-1998

Zakengids, 20-04-2000

98-5154

Tekst van de regeling

Intitulé

Verlenen van Wvo-vergunningen voor wasplaatsen

Hoofdstuk 1 Inleiding

Recent heeft het bestuur een nota vastgesteld over het beleid inzake vergunningverlening en handhaving. Een van de terreinen waar nog beleid voor moest worden vastgesteld, is het beleid inzake het verlenen van WVO-vergunningen voor wasplaatsen.

Regelmatig ontvangt het zuiveringsschap Rivierenland (ZSRJ aanvragen voor het verlenen van een WVO-vergunning, die betrekking hebben op de lozing van afvalwater van wasplaatsen op oppervlaktewater. Het gaat daarbij meestal om bedrijven die niet in de nabijheid van een rioolstelsel zijn gelegen. In verband met diverse actuele ontwikkelingen is het noodzakelijk om voor deze lozingen een duidelijke beleidsregel te ontwikkelen.

Aanpassing en uitwerken van het tot dusverre gehanteerde beleid is dus noodzakelijk. In paragraaf 2 wordt het tot dusverre gehanteerde beleid weergegeven, zoals dat voor het van kracht worden van het IWGR gold. Paragraaf 3 vat de actuele ontwikkelingen samen.

Paragraaf 4 bevat een kort overzicht van het standpunt van het RIZA. In paragraaf 5 wordt een voorstel gedaan voor een uitwerking van het beleid inzake wasplaatsen.

Hoofdstuk 2 Het tot dusverre gevoerd beleid

Op 24 januari 1991 heeft het DB de nota "Richtlijnen voor de vergunningverlening ten behoeve van de autosloperijen en het voorschrijven van slib en olieafscheiders in het algemeen" goedgekeurd. In deze nota is het beleid inzake wasplaatsen als volgt geformuleerd:

  • bij tectyleer-, mot oren revisie- of deconserveeractivitetten is lozing op het oppervlaktewater niet toegestaan;

  • bij werk- en/of wasplaatsen van loonwerkers en bij hemelwater, afkomstig van pompen-eilanden van brandstofverkooppunten zijn zowel bestaande als nieuwe lozingen onder bepaalde voorwaarden toegestaan, als deze niet op het riool kunnen worden aangesloten;

  •  voor lozingen van overige werkplaatsen/wasplaatsen/pompeilanden worden, wanneer aansluiting op het riool niet mogelijk is, in het algemeen in bestaande situaties geen lozingen toegestaan: nieuwe lozingen zijn in het geheel niet toegestaan. De achtergrond van het onderscheid tussen wasplaatsen van loonwerkers en van andere bedrijven was, dat loonwerkersbedrijven altijd aan het buitengebied gebonden zijn en meestal geen gebruik maken van schoonmaakmiddelen of zepen, in tegenstelling tot overige bedrijfstakken.

In 1995 is in het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde Integraal Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied (IWGR) het beleid vastgelegd dat ZSR voert bij het verlenen van vergunningen voor het lozen van afvalwater op oppervlaktewater. Het IWGR bevat naast een hoofdplan ook een deelplan voor ZSR.

In het hoofdplan (pagina 105) wordt gesteld, dat in het algemeen geen vergunning zal worden verleend voor bedrijf si ozi n gen op oppervlaktewater. Slechts wanneer ondanks de lozing het bereiken of behouden van de gewenste waterkwaliteit niet in gevaar komt en het alternatief van lozing op de riolering niet aanwezig af ondoelmatig is, en ook het transport per as ondoelmatig is, kan vergunning worden verleend.

In het deelplan voor ZSR is opgenomen dat voor de lozing van spoel- en schoonmaakwater van landbouwmachines van loon werkersbedrij ven, uitgezonderd spuitapparatuur, vergunning verleend kan worden onder voorwaarde dat het afvalwater tenminste een bezinksel- en olieafscheider passeert en het water geen bestrijdingsmiddelen bevat.

Hoofdstuk 3 Recente ontwikkelingen

3.1. Uitvoering van het beleid In de praktijk

In de praktijk blijkt vaak dat het moeilijk is vast te stellen, wanneer er sprake is van een bestaande situatie. Vaak wordt pas na een aantal jaren via klachten of tijdens surveillances van de opsporingsambtenaren geconstateerd, dat er een wasplaats (al dan niet met zuiveringstechnische voorzieningen) is geconstrueerd, waarvan het afvalwater wordt geloosd op oppervlaktewater. Zo'n wasplaats zou als 'bestaand' kunnen worden beschouwd, terwijl enkele jaren geleden toch sprake was van nieuwbouw. Het begrip 'bestaand' was in de genoemde nota destijds ook nog niet nader gedefinieerd. Bij de omschrijving van het begrip 'bestaand' is ook van belang, of er at dan niet sprake is van een vergunning ingevolge de Wet Milieubeheer. Dit criterium wordt in 6.2. nader uitgewerkt.

3.2. Verschuiving naar illegale bodemlozingen

Door het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater in het buitengebied niet toe te staan, vindt er een verschuiving plaats naar illegaal lozen van waswater in de bodem, zoals in de praktijk menigmaal werd geconstateerd door de opsporingsambtenaren. Daardoor vindt er alsnog een ongecontroleerde lozing plaats via afstroming naar het oppervlaktewater. Het mag duidelijk zijn, dat op grond van een integrale milieu-afweging een gereguleerde en daardoor ook handhaafbare lozing op oppervlaktewater, mits deze milieuhygiënisch verantwoord is, de voorkeur heeft boven een op grond van het Lozingenbesluit Bodembescherming illegale bodemlozing.

3.3. Jurisprudentie

Op 20 april 1994 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald, dat steeds per vergunningaanvraag moet worden beoordeeld in welke mate het risico van verontreiniging van het oppervlaktewater kan worden beperkt door het stellen van voorschriften en het treffen van voorzieningen. Hoewel de aanvraag in dit geval handelde over het aanbrengen van gecreosoteerde houten palen, kan aan de uitspraak ook een zekere algemene waarde worden verbonden in relatie tot het opstellen van beleidsregels. Een beleidsregel is uitgangspunt. Toch moet er ruimte blijven om van een beleidsregel af te kunnen wijken, de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid. Het moet niet zo zijn dat het handelen conform de beleidsregel voor een belanghebbende onevenredige gevolgen heeft in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

3.4. Rechtsgelijkheid

In het buitengebied zijn incidenteel bedrijven aanwezig, zijnde niet loonwerkers, die toch graag willen beschikken over een wasplaats of reeds over een wasplaats beschikken. Met het oog op de rechtsgelijkheid is het niet redelijk om loonwerkersbedrijven wel een WVO-vergunning te verlenen voor lozing van afvalwater, afkomstig van een wasplaats en overige bedrijven, die qua samenstelling vergelijkbaar afvalwater lozen, niet. Indien er andersoortig afvalwater wordt geloosd, gaat deze redenering natuurlijk niet op.

3.5. Technische voorzieningen

De afgelopen jaren zijn de bij de lozing van afvalwater, afkomstig van wasplaatsen, in te zetten zuiveringstechnieken aan een snelle ontwikkeling onderhevig. Hierbij kan men denken aan een olieafscheider, gevolgd door een absorbtie-coalescentiefilter, eventueel gecombineerd met een aktief-koolfilter. Uiteraard is het onderhoud van deze voorzieningen van cruciaal belang voor het goed functioneren ervan.

Hoofdstuk 4 Standpunt van het RIZA/CUWVO

Het RIZA (Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling) adviseert waterschappen en Rijkswaterstaat. Het RIZA stelt zich op het standpunt dat lozingen van wasplaatsen van loon werkers bed rijven in het buitengebied kunnen worden toegestaan, mits er doelmatige voorzieningen worden getroffen. In vergelijkbare bedrijf situaties bij andere bedrijven in het buitengebied kan een vergelijkbaar beleid worden gevoerd, mits de lozing via het riool is uitgesloten en het vooral het wassen van eigen voertuigen betreft, bijvoorbeeld bij transportbedrijven. In het CUWVO-rapport " afvalwaterproblematiek van landbouwloonbedrijven" is deze problematiek uitgebreid omschreven. Vrijwel alle waterschappen conformeren zich aan dit rapport.

Hoofdstuk 5 Voorstel voor een uitwerking van het beleid inzake wasplaatsen

Conform het IWGR zullen voortaan vergunningaanvragen voor het lozen van wasplaatsafvalwater van alle soorten bedrijven, zowel loonwerkers als overige bedrijven, achtereenvolgens aan de volgende criteria worden getoetst.

5.1. Criteria voor het al dan niet verlenen van een WVO-vergunning voor het lozen van afvalwater, afkomstig van wasplaatsen, op het oppervlaktewater.

  • Is er aansluiting mogelijk op het riool?

Bij het afwegen van de mogelijkheid tot aansluiting op het riool is vooral het kostenaspect van belang. Uit recente jurisprudentie blijkt, dat voor een middelgroot bestaand bedrijf een kostenpost van f 20.000,00 reëel is als het gaat om aansluiting op het riool. Bij een nieuw bedrijf behoort aansluiting op het rioolstelsel tot de normale investeringskosten. Nieuwe lozingen van nieuwe bedrijven op oppervlaktewater zullen dus in principe niet worden toegestaan.

  • Zo nee, kan het afvalwater doelmatig per as afgevoerd worden?

Afvoer per as is alleen doelmatig als er vervuild water over een korte afstand (maximaal 5 km) wordt vervoerd naar een nabijgelegen zuivering. In nieuwe situatieskan dit alleen als een tijdelijke oplossing worden geaccepteerd.

  • Zo nee, kunnen er dan dusdanige technische voorzieningen worden getroffen, dat de te behouden of de te wensen waterkwaliteit niet in gevaar komt?

Hierbij zal rekening gehouden moeten worden met de volgende criteria:

* de aard van de wasplaats en de noodzaak om op die locatie een wasplaats in te richten. De noodzaak om een wasplaats in gebruik te nemen in het buitengebied moet aan de hand van een vergunningaanvraag kunnen worden aangetoond. Verder gelden de volgende eisen:

a. de wasplaats mag in ieder geval niet gebruikt worden voor het wassen van voertuigen voor derden, dus moet uitsluitend ingericht zijn voor eigen gebruik.

Het mag uitsluitend gaan om het verwijderen van straatvuil, zand, klei en dergelijke;

b. verder za! niet worden toegestaan dat er vette onderdelen van machines worden gereinigd. Ook mogen geen was- of ontvettingsmiddelen worden gebruikt;

c. ook het verwijderen van straalgrit en dergelijke is niet toegestaan;

d. verder is de lozing van reinigings-, koelvloeistof- of bestrijdingsmiddelenresten verboden. Door het wassen met reinigingsmiddelen te verbieden, wordt gewaarborgd dat de olieafscheider effectief kan werken en dat er geen zuurstofbindende stoffen in het oppervlaktewater geraken. Aangezien dus alleen het gebruik van schoon water zonder toevoegingen is toegestaan, kan er in feite beter worden gesproken over 'afspoelplaatsen' in plaats van over wasplaatsen. Het verbod op het gebruik van zeep kan worden gehandhaafd door een pH-eis op te nemen (pH tussen 6,5 en 9), zodat er via steekmonsters controles mogelijk zijn. Verder moet er een nulsituatie-onderzoek voor de waterbodem worden voorgeschreven. Tenslotte zullen er ook onderhoudsvoorschriften in de vergunning opgenomen moeten worden;

*ook de specifieke functie van het oppervlaktewater ter plaatse speelt een rol. Bij water dat als ecologisch waardevol wordt getypeerd, is lozing van afvalwater niet wenselijk.

5.2. Nieuwe en bestaande situaties

Er moet verder nog onderscheid gemaakt worden tussen bestaande en nieuwe situaties.

Een bestaand bedrijf wordt gedefinieerd als een bedrijf dat op het moment van de vergunningaanvraag ingevolge de Wet Milieubeheer al beschikt over een wasplaats. Er zijn twee varianten mogelijk.

1 . Nieuw bedrijf met wasplaats. Vergunningaanvragen voor lozing van afvalwater, afkomstig van een nieuwe wasplaats voor een nieuw te vestigen bedrijf zullen niet worden verleend, behalve wanneer het om een agrarische en grondgebonden activiteit gaat. Immers, alvorens de bouwvergunning kan worden verleend, moet eerst de WM-vergunning zijn verleend. In verband met de coördinatieplicht zal daaraan gekoppeld eerst moeten worden bezien of er een WVO-vergunning kan worden verleend. In een nieuwe situatie zal deze worden geweigerd, daar aansluiting op het riool hier veelal een reële mogelijkheid is. Bij de vestiging van het bedrijf is het dus van belang dat er riolering ter plaatse aanwezig is. Alleen agrarische bedrijven die gebonden zijn aan het buitengebied kunnen in principe een vergunning krijgen.

2. Bestaand bedrijf met wasplaats. Indien het gaat om agrarische/grondgebonden activiteiten is een vergunning in principe mogelijk. Voor overige bedrijven is alleen een tijdelijke vergunning mogelijk, vooruitlopend op de sanering van de lozing.

5.3. Voor te schrijven technische voorzieningen

Bij de via vergunningvoorschriften voor te schrijven technische voorzieningen gaat het in het algemeen om een slibvangput, een olieafscheider, gevolgd door een coalescentie-filter of een platenseparator, en een controleput. Met deze voorzieningen kan een lozingseis van 20 mg olie per liter worden gehaald.

Elke aanvraag moet uiteindelijk individueel beoordeeld worden. In de overweging van de betreffende beschikking op een aanvraag zal echter steeds aangegeven worden in hoeverre aan bovenstaande criteria kan worden voldaan.

Overigens kan worden opgemerkt, dat slechts een zeer gering aantal bedrijven uiteindelijk in aanmerking zal komen voor een lozing op oppervlaktewater, daar de meeste bedrijven wel in de nabijheid van een rioolstelsel zijn gelegen. Desondanks is het toch van belang om voor deze gevallen een duidelijke beleidsregel vast te stellen.

Hoofdstuk 6 Communicatie

Samen met de andere op te stellen beleidsregels zal deze beleidsregel worden gepubliceerd en ter kennisname aan de gemeentes worden verzonden. Tevens zal een artikel in het GLTO-nieuws hierover worden gepubliceerd.

Hoofdstuk 7 Voorstel

Het voorstel luidt:

  • in te stemmen met de hierboven geformuleerde beleidsregel voor het verlenen van WVO-vergunningen voor wasplaatsen, hetgeen er op neerkomt dat in principe geen vergunningen worden verleend voor het direct lozen op oppervlaktewater van afvalwater afkomstig van wasplaatsen;

  • alleen voor agrarische/grondgebonden bedrijven kan een vergunning worden verleend;

  • voor overige bedrijven is een vergunning niet mogelijk, tenzij lozing op het oppervlaktewater onontkoombaar is op basis van de onder 5.1. genoemde criteria;

  • over te gaan tot publicatie als er meerdere beleidsregels in het kader van de vergunningverlening zijn vastgesteld.