Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rivierenland

Beleidsregels inzake de ontheffing- en vergunningverlening van Waterschap Rivierenland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Rivierenland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsregels inzake de ontheffing- en vergunningverlening van Waterschap Rivierenland
CiteertitelBeleidsregels inzake de ontheffing- en vergunningverlening van Waterschap Rivierenland
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1) Advertentie in diverse huis-aan-huis-bladen in het hele gebied van het waterschap in week 2, 2005, oa. in Zakengids, 12-01-2005

2) Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 6-1-2005

3) Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Zakengids, 12-01-2005

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-200501-01-2007nieuwe regeling

06-01-2005

Zakengids, 12-01-2005

2004-17267

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels inzake de ontheffing- en vergunningverlening van Waterschap Rivierenland

Hoofdstuk Beleidsregels

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt het mogelijk dat beleidsregels worden vastgesteld. Deze bevatten dus een bestendige bestuurspraktijk en/of vaste beleidslijnen ten aanzien van allerlei onderwerpen die bij het beoordelen van aanvragen om ontheffing aan de orde kunnen komen.

Definitie:

In artikel 1:3 vierde lid Awb, wordt de volgende definitie gegeven van een beleidsregel:

“Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan”.

Enkele opmerkingen hierover:

  • Een beleidsregel is een besluit in de zin van de Awb en moet dus aan dezelfde eisen voldoen ter zake van motivering en bekendmaking e.d.

  • Een beleidsregel is een algemene regel die aangeeft  hoe het bestuur in bepaalde gevallen gebruik zal maken van zijn bevoegdheid.

  • Anders dan bijvoorbeeld een algemeen verbindend voorschrift, kent de beleidsregel een zgn. “inherente afwijkingsbevoegdheid”. Dit wil zeggen dat het bestuur zich altijd moet afvragen of er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de regel vereisen. Strikte toepassing van de beleidsregel kan in voorkomende gevallen onevenredige gevolgen hebben. In die gevallen kan – gemotiveerd – van de regel worden afgeweken.

  • Het bestuursorgaan kan slechts beleidsregels vaststellen ten aanzien van de eigen bevoegdheden.

Binding:

Omdat een beleidsregel een besluit in de zin van de Awb is, worden zowel bestuur als burgers rechtstreeks door de beleidsregel gebonden. De burger mag dus verwachten dat hij altijd een ontheffing krijgt als hij een aanvraag indient die met de betrokken beleidsregel overeenkomt. Aan de andere kant moet het bestuursorgaan de gevraagde ontheffing weigeren indien deze niet overeenkomt met de betrokken beleidsregel, tenzij er bijzondere redenen zijn om gemotiveerd van de regel af te wijken.

Voordeel:

Het grote voordeel van beleidsregels voor de burger ligt in de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Voor het bestuursorgaan kent de beleidsregel het voordeel dat in vergelijkbare gevallen niet telkens dezelfde afweging en motivering behoeft te worden gemaakt, doch dat naar de beleidsregel kan worden verwezen. Tevens kan een beleidsregel het kader vormen waarbinnen mandatering van bevoegdheden mogelijk is.

Wanneer: Het vaststellen van beleidsregels is verstandig in gevallen dat er sprake is van bestendige bestuurspraktijk of een vaste gedragslijn. Ook voor het – in principe structureel - wijzigen van zo´n praktijk of lijn leent zich de beleidsregel zich uitstekend.

Een eenmaal vastgestelde beleidsregel kan worden gewijzigd of op grond van gebleken behoefte worden aangescherpt. Voor zo´n wijziging dient dan dezelfde bekendmakingprocedure te worden doorlopen als voor de beleidsregel zelf.

Eisen:

De keuze van de wetgever om beleidsregels als besluiten aan te merken heeft tot gevolg dat voor beleidsregels de totstandkomings‑, motiverings‑ en bekendmakingeisen gelden die de Algemene wet bestuursrecht in hoofdstuk 3 aan besluiten stelt. Overigens stelt de Awb aan het schriftelijk stuk waarin een beleidsregel is vastgelegd evenmin als bij andere besluiten speciale eisen. Het kan een keurig artikelsgewijze ingedeelde regeling zijn, die uiterlijk niet van een algemeen verbindende voorschrift is te onderscheiden, maar ook een circulaire, brief of beleidsnota.

Afwijking:

Afwijking van beleidsregels kan alleen in bijzondere gevallen plaatsvinden. Afwijking in die gevallen waarvoor de beleidsregel nu juist is bedoeld behoort in principe niet mogelijk te zijn. Vanuit de aanvrager gezien is afwijking in positieve en in negatieve zin denkbaar. In het eerste geval wordt ten gunste van de aanvrager afgeweken, omdat het belang van toepassing van de regel bijvoorbeeld niet opweegt tegen het grote belang van de aanvrager. In het tweede geval lijkt een aanvraag binnen de beleidsregel te passen, doch zijn er bijzondere omstandigheden (zoals bijvoorbeeld belangen van derden) op grond waarvan alsnog moet worden geweigerd.

In beide gevallen zal een besluit goed gemotiveerd moeten worden. Een incidentele afwijking in een normaal geval zal anders al snel in strijd komen met het gelijkheidsbegin­sel. Indien dezelfde afwijking regelmatig (of zelfs structureel) voorkomt is het denkbaar dat het beter is om de beleidsregel te wijzigen. Een dergelijke wijziging behoort uit een oogpunt van rechtszekerheid op dezelfde wijze tot stand te komen als de beleidsregel zelf.

Voor afwijking van een beleidsregel kan daarom worden gesteld dat dit alleen mogelijk en zelfs geboden is, indien de strikte naleving van de beleidsregel, gelet op de strekking van de beleidsregel zelf in het voorkomende geval niet nodig is en bovendien een onevenredig nadeel voor belanghebbende(n) zou opleveren.

Bezwaar en beroep:

De Awb opent tegen beleidsregels géén bezwaar- of beroepsmogelijkheden. Uiteraard is dat wel het geval met besluiten zoals ontheffingen, welke onder de werking van een beleidsregel tot stand komen. In dat kader kan een rechter, indien deze een beleidsregel geheel of ten dele onrechtmatig vindt, alsnog de onverbindendheid van de beleidsregel zelf vaststellen.

Afbakening:

De in deze nota opgenomen beleidsregels hebben geen betrekking op de Linge. Voor het boezembeheer van de Linge en het winterbed van de Linge zijn afzonderlijke beleidsregels opgesteld. 

Hoofdstuk Beleidsregel voor objecten in en langs A-watergangen

De Keur gaat uit van obstakelvrije keurzones en verbiedt daar handelingen en werken die zonder ontheffing worden uitgevoerd.

Doel:

Objecten in langs A-watergangen kunnen in de weg staan aan de instandhoudings-mogelijkheden van de watergangen en daarmee het watersysteem in het algemeen en aan de doelmatigheid van te plegen onderhoud in het bijzonder. Daarnaast is het denkbaar dat als gevolg van de aanwezigheid van die objecten binnen kern- of beschermingszones materialen in de kernzone terechtkomen tengevolge waarvan berging wordt verminderd, aan- of afvoermogelijkheden worden verminderd of de kwaliteit van het water wordt aangetast. Het is daarom van belang dat regels zijn vastgesteld inzake  de plaatsing van objecten binnen de kern- en beschermingszones van A‑watergangen. Het doel van deze beleidsregel is duidelijkheid te geven welke objecten onder welke voorwaarden zijn toegestaan.

In elk geval wordt binnen de kernzone als algemeen uitgangspunt niets toegestaan. Afwijking van deze beleidsregel op dit punt zal dus slechts mogelijk zijn indien het waterhuishoudkundig belang dat verdraagt en er een bijzonder en aantoonbaar belang van de aanvrager is dat daarvoor pleit. 

Er wordt een onderscheid gemaakt in:

  • objecten en beplantingen anders dan gras

  • emissieschermen

  • bomen

  • hekwerken en afrasteringen

  • anti-worteldoek

Noodzaak                   

Het beheer en onderhoud van A-watergangen en het beheer van B-watergangen om de waterhuishouding te regulieren is een belangrijke taak van het waterschap. Door de toenemende gronddruk in het beheergebied en de wensen van ingelanden wordt op veel plaatsen om optimaal gebruik te maken van de ruimte de kant van de watergang opgezocht. Dit betekent veelal dat daarmee het beheer en onderhoud wordt bemoeilijkt. Om hiervoor voldoende zekerheden in te bouwen is het belangrijk duidelijke regels op te stellen voor de gevallen waarin al dan niet ontheffing kan worden verleend.

Wat zegt de Keur?

Aan weerszijden van de A‑watergang dient ter bescherming van de watergang en in verband met het uitvoeren van werkzaamheden, de beschermingszone te worden vrijgehouden. Binnen de beschermingszone is het zonder ontheffing niet toegestaan werken uit te voeren.

Afweging:

Om een goede afweging te kunnen maken is een aantal aspecten van belang. In de eerste plaats moet het waterschap de watergangen kunnen onderhouden. Hiervoor moeten dan ook voldoende garanties worden ingebouwd. Per object kan dat verschillend zijn.

Toetsingscriteria:

1. Omdat enkele toetsingscriteria voor alle genoemde objecten hetzelfde zijn wordt eerst een opsomming van die criteria gegeven.

Voor elk object dat in één van bovengenoemde categorieën valt geldt dat er binnen 1,5 meter uit de insteek van de watergang geen ontheffing wordt verleend. Hiervoor zijn twee argumenten van toepassing. Enerzijds moet een watergang te allen tijde voor onderhoud en inspecties van beide zijden bereikbaar blijven. Middels de strook van 1,5 meter is dit gewaarborgd. Anderzijds is er een grote kans op instabiliteit door het werken en plaatsen van objecten binnen een dergelijke korte afstand vanaf de insteek. Een aanvraag voor het plaatsen van objecten binnen 1,5 meter uit de insteek, behoudens een afrastering, wordt in principe altijd afgewezen.

2. In alle gevallen waarin een ontheffing aan één zijde van een A-watergang wordt ge­vraagd, kan ontheffing slechts worden overwogen indien de watergang vanaf de andere zijde machinaal kan worden benaderd  via en obstakelvrije, goed toeganke­lijke route.

3. Een ander aspect betreft de breedte van de watergang. Indien een watergang een bovenbreedte heeft van meer dan 6 meter en minder dan 20 meter dan betekent dit dat er van twee zijden machinaal onderhoud mogelijk dient te zijn. Bij een dergelijke bovenbreedte dient dan ook aan beide zijden een strook van 4 meter te worden vrijgehouden. Indien een watergang normaliter met de veegboot wordt onderhouden dan betekent dit niet dat er geen onderhoudsstrook benodigd is. In dat geval dient desalniettemin aan beide zijden zo´n werkstrook beschikbaar te zijn. Voor emissie­schermen is een uitzondering op deze regel vastgesteld (Bij de zogenaamde vast­gestelde “vaarsloten” is de mogelijkheid van ontheffingen voor emissieschermen aan beide zijden mogelijk gemaakt).

4. Om de bereikbaarheid van kunstwerken te waarborgen, mogen objecten binnen keur­zones niet worden geplaatst binnen een straal van 10 m. van het kunstwerk, gemeten zowel naar boven- als benedenstroomse richting.

Vaste en semi‑vaste objecten en beplanting, anders dan gras.

  • Als voorbeelden van objecten kunnen worden genoemd  een huis, schuur, kas, stenen schut­ting, houten schutting, tuinhuisje, waterbassin etc. 

  • Indien voor een dergelijk voorwerp ontheffing wordt aangevraagd dan moet naast de boven­genoemde algemene criteria ook worden voldaan aan een aantal bijzondere voorwaarden. De belangrijkste voorwaarde is dat doelmatige onderhoudsmogelijkheden moeten worden gega­randeerd.

  • Het verzoek wordt in principe toegewezen, indien:

  • 1.

    aan de overzijde een openbaar eigendom of een onderhoudsstrook ligt die in eigendom bij het waterschap is of als aan die zijde een zakelijk recht is gevestigd.

  • In zo´n zakelijk recht dient de overliggende eigenaar:

    • het eenzijdig onderhoud van de watergang vanaf zijn perceel te accepteren;

    • toegang te verlenen voor het uitvoeren van eventueel grootschalig onderhoud vanaf zijn perceel;

    • te allen tijde toegang te verlenen tot zijn perceel aan materieel en personen die in opdracht van het waterschap werken;

    • de algehele ontvangstplicht van zowel maaisel/bagger e.d. afkomstig van het onderhoud van de watergang te accepteren.

  • 2.

    de aanvrager zich verplicht de strook gelegen tussen het object (werk) en de insteek aan de watergang te onderhouden;

  • 3.

    alle kosten ten laste komen van de aanvrager (vastlegging afspraken/ extra onderhoudskosten en kosten van derden)

Emissieschermen.

  • Een emissiescherm is een rij bomen, scherm of andere voorzieningen die het doel heeft de drift van bestrijdingsmiddelen vanuit de fruitteelt of andere agrarische activiteiten naar oppervlaktewater te beperken.

  • Het verzoek wordt toegewezen indien aan de overzijde een goed toegankelijk openbaar eigendom of een onderhoudstrook ligt die in eigendom bij het waterschap is of als de aan­vrager met de eigenaar van het tegenoverliggende perceel onderling een overeenkomst heeft kunnen sluiten.

  • In zo’n overeenkomst dient de overliggende eigenaar (niet de gebruiker):

  • met het eenzijdig onderhoud van de watergang vanaf zijn perceel in te stemmen;

  • toegang te verlenen voor het uitvoeren van eventueel grootschalig onderhoud vanaf zijn perceel;

  • te allen tijde toegang te verlenen tot zijn perceel van materieel en personen die in opdracht van het waterschap werken;

  • de algehele ontvangstplicht van zowel maaisel met eventueel bagger e.d. afkomstig van het regulier onderhoud van de watergang.

  • Een en ander wordt vastgelegd in de "modelverklaring emissieschermen".

  • De bovenstaande eisen zijn niet van toepassing ten aanzien van de beschermingszones langs aangewezen ‘vaarsloten’. Langs deze, over het algemeen bredere watergangen, die vanaf het water worden onderhouden, worden wel tweezijdig emissieschermen toege­laten.

  • Aan de ontheffing voor een emissiescherm worden in elk geval de volgende voorschriften verbonden:

  • 1.

    de afstand tussen de beplanting en de door het waterschap aangegeven insteek van de A‑watergang te allen tijde minimaal 1,50 meter bedraagt;

  • 2.

    de strook gelegen tussen het emissiescherm en de insteek van de watergang door de ontheffingshouder wordt onderhouden. Ook eventueel overhangende takken en der­gelijke dienen te worden verwijderd en opgeruimd;

  • 3.

    alle kosten ten laste van de aanvrager (vastlegging afspraken/extra onderhoudskosten en kosten van derden) komen;

  • 4.

    op aanwijzing van de rayonopzichter de hoogte van het emissiescherm wordt terug­gebracht tot 1,50 meter voor groot onderhoud. Tevens dient dan een strook van 4,00 meter vanuit het emissiescherm vrij van obstakels te zijn. Een andere mogelijkheid is om de gehele beschermzone (tot 4,00 meter uit de insteek) vrij van obstakels te ma­ken. De hoogte van het emissiescherm dient dan te worden teruggebracht tot 25 cm, dit in overleg met de rayonopzichter.

Bomen.

Onder bomen wordt verstaan een houtachtig gewas dat uitgroeit tot een enkele stevige stam die op enige hoogte boven de grond vertakt.

Ontheffing voor het planten van bomen binnen de beschermzone langs de insteek van de watergang is slechts mogelijk onder de volgende voorschriften:

  • de bomen dienen 1,50 meter uit de insteek van de watergang te worden aangebracht. Dit kan meer zijn, maar dit is afhankelijk van het soort. De hart-op-hartafstand van de bomen dient minimaal 15,00 meter te bedragen.

  • de vrije hoogte tussen het maaiveld en de onderkant van de kruin van de boom dient minimaal 4,00 meter te bedragen.

  • achter de bomen moet een onderhoudspad van 4,00 meter beschikbaar blijven.

  • binnen de keurzones mogen binnen een straal van 10,00 meter van een kunstwerk (gemeten in zowel beneden- als bovenstroomse richting) géén bomen worden ge­plaatst.

Aangezien onder deze omstandigheden het onderhoud kan worden uitgevoerd, betekent dit dat in principe kan worden ingestemd met het verlenen van de ontheffing.

Hekwerken en afrasteringen.

  • Een hekwerk is een afscheiding die met name ten doel heeft een terrein af te sluiten en die doorgaans bestaat uit een houten of stalen constructie van meestal circa 1,80 meter.

  • Een afrastering heeft met name het doel vee te keren, althans indien het gaat om de "stan­daard" palen met draad van doorgaans circa 1,00 meter hoog. Zodra veekeringen het "zwaardere" karakter krijgen van een hekwerk, bijvoorbeeld wat rond een hertenkamp te doen gebruikelijk is, dan dient de afrastering als een hekwerk te worden beoordeeld.

  • a.

    Hekwerken en afrasteringen dwars op de watergang

  • Het is mogelijk ontheffing te verlenen om aan het begin en/of het eind van het onder­houdspad haaks op de watergang een hekwerk of afrastering met poort te plaatsen, mits de poort minimaal een doorgang heeft van 4,00 meter, voorzien is van een standaardslot van het waterschap en waarvan de sleutel in het bezit van het waterschap komt, tenzij de poort op eenvoudige wijze handmatig te openen valt. Verder dient de sluitzijde van de poort bij de watergang te komen. De poort opent dan van het water af richting het perceel.

  • Opgemerkt wordt dat een defensief beleid inzake het aanbrengen van hekwerken wordt gevoerd. Het is niet de bedoeling dat op elke perceelscheiding een dergelijke voorziening wordt aangebracht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in stedelijk gebied. In nieuw ste­delijk gebied wordt hiertoe dan ook altijd een onderhoudspad gerealiseerd. In bestaand stedelijk gebied zal per geval worden gekeken in hoeverre het aanbrengen van een hek­werk problemen geeft met het onderhoud.

  • b.

    Hekwerken en afrasteringen parallel aan de watergang

  • Een hekwerk parallel aan de watergang dat niet als afrastering kan worden aangemerkt, dient op vergelijkbare wijze te worden behandeld als een object.

Anti-worteldoek.

Onder de “doelbeschrijving” van deze beleidsregel is al aangegeven dat als algemeen uit­gangspunt géén objecten binnen de kernzone wordt toegestaan. Dit geldt in het bijzonder voor anti-worteldoek. Bij het onderhoud aan A-watergangen geeft dit veel problemen. Bij machinaal onderhoud is er kans op het kapot- en lostrekken van het doek. Delen van het doek kunnen dan in het water terecht komen en kunnen ter plekke, maar ook op andere locaties, stroomafwaarts gelegen, problemen voor derden veroorzaken, onder andere valt te denken aan veedrenking. Er ontstaan dan ook taludbeschadigingen die tot uitspoeling kunnen leiden. Ook kan het talud dat onder het doek niet of minder beworteld is, voor het oog onzichtbaar onderuit zakken en zo bergingscapaciteit van de watergang wegnemen. Voorts degenereert het doek op lange termijn toch, waardoor het kapot gaat.

Conclusie:

Afhankelijk van de aanvraag dient bekeken te worden of het voorwerp in de bescher­mings­zone van een A‑watergang mag worden geplaatst.

Indien daarvoor een ontheffing wordt verleend, is het nodig om het onderhoud van de betrokken A‑watergang te garanderen door middel van nadere voorschriften die in de ont­heffing worden opgenomen.

Hoofdstuk Beleidsregel met betrekking tot de hydrologische effecten van het plaatsen van duikers in A en B watergangen

In de keur is het verboden zonder ontheffing allerlei werkzaamheden te verrichten binnen de keurzones van de watergangen.

Doel:              

Het doel van het waterschap is bij het leggen, verlengen, vervangen en verleggen van duikers, negatieve effecten op de waterhuishouding te voorkomen. Negatieve effecten ontstaan onder andere door de opstuwing welke de duikers in watergangen veroorzaken. Door de hoeveelheid opstuwing die een duiker mag veroorzaken als criterium te gebrui­ken bij de verlening van ontheffingen, kunnen de negatieve effecten op de waterhuis­houding tot een minimum beperkt worden. Ook kan de vermindering van de drooglegging als gevolg van opstuwing of het afnemen van de bergingscapaciteit van de watergang als negatief effect worden beschouwd. Voorts kunnen duikers, bijvoorbeeld vanwege een grote lengte of omdat zij in dezelfde watergang te dicht bij elkaar zijn aangelegd, een belemmering vormen voor doelmatig onderhoud. Tenslotte kunnen duikers negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit alsook op de ecologische functie van water en de watergang.Het doel van de beleidsregel is enerzijds de waterhuishoudkundige belangen te kunnen dienen en anderzijds de breedte/diameter van de beduikering af te stemmen op de functie, zodat niet-pertinent noodzakelijke duikers kunnen worden geweerd en strikt noodzakelijke duikers met een zo kort mogelijke lengte worden uitgevoerd.

Noodzaak:      

De waarde van grond als economisch productiemiddel neemt nog steeds toe. Dit betekent dat het grondgebruik en eigendom steeds sneller wisselt. Het aantal ontheffingaanvragen voor het plaatsen van duikers stijgt hierdoor aanzienlijk. Bovendien worden de wensen met betrekking tot de lengte van duikers steeds zwaarder. Groter en zwaarder materieel moet van deze dammen gebruik maken. Deze duikers vormen een bedreiging voor de waterbeheersing in de vorm van peilstijgingen en te hoge stroomsnelheden in duikers en bepaalde watergangen. Om te voorkomen dat deze extra belasting problemen veroorzaakt is het reguleren van het plaatsen van duikers noodzakelijk.

Maatregel:

Het waterschap berekent met behulp van hydraulische berekeningen de maximale opstu­wing die een duiker mag veroorzaken. De maximale opstuwing die een duiker mag veroorzaken is afhankelijk van het boven- en benedenstrooms gelegen gebied van de duiker en de reserves van het systeem ter plaatse.Vervolgens wordt de diameter van de duiker berekend aan de hand van de toegestane lengte van de duiker. Dit hangt met name af van de functie van de duiker. De diameter van de duiker wordt dan als randvoorwaarde in de ontheffing opgenomen.

Toetsingscriteria:

-

Opstuwing

  • Door het verlenen van een ontheffing voor het plaatsen van een duiker mogen niet alle reserves gebruikt worden. Met andere woorden, de eerste aanvrager mag niet beperkend worden voor de volgende aanvragers.Per watergang wordt aan de hand van de hydro­logische berekeningen van de bemalinggebieden de maximale extra toelaatbare opstu­wing bepaald, rekening houdend met boven‑ en benedenstrooms gelegen gebieden.

  • De extra opstuwing die een duiker mag veroorzaken mag maximaal 5 mm bij maat­ge­vende afvoer bedragen. Dit bepaalt de diameter van de duiker die als voorwaarde in de vergunning wordt opgenomen.

  • 1.

    Per aaneengesloten woon- of bedrijfsperceel mogen er in principe één en in bijzon­dere omstandigheden maximaal twee duikers worden gelegd. De vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden dient van geval tot geval te worden beoordeeld, zulks aan de hand van het waterhuishoudkundig belang versus de door de aanvrager naar voren gebrachte belangen ten aanzien van een tweede duiker.

  • 2.

    Aan de plaatsing van duikers wordt uitsluitend medewerking verleend ter ontsluiting van percelen welke niet anders zijn of kunnen worden ontsloten.

  • 3.

    Indien de aanwezige waterhuishouding dit niet toelaat dan wordt de ontheffingaan­vraag afgewezen.

  • 4.

    De vrije doorstroming bij zomerpeil dient minimaal 200 mm te bedragen.

  • 5.

    De minimale afstand tussen twee duikers dient 10,00 meter te bedragen.

  • 6.

    Binnen 20,00 meter benedenstrooms van een stuw mogen geen duikers worden ge­plaatst.

  •  

Aanvullende eisen bij het plaatsen van duikers:

Het onderhoud van de watergang mag niet beperkt worden door de duiker. Watergangen die met maaiboten worden onderhouden moeten voorzien worden van vaarduikers. Deze duikers dienen een minimale breedte te hebben van 1,50 meter, een waterdiepte van minimaal 1,00 meter en een doorvaarhoogte van minimaal 0,70 meter.Bovendien moet er voldoende ruimte gereserveerd worden voor maaikorf onderhoud. Er worden ook tech­nische randvoorschriften aan de ontheffing verbonden met betrekking tot het materiaal en bedekking van de duiker. De aanvrager zal het slib ter plaatse van de duiker moeten verwijderen en dit conform de geldende regelgeving moeten verwerken. Voorzover het waterschap gegevens heeft over de kwaliteit van het slib zal zij deze ter beschikking aan de aanvrager stellen. Grond die ten behoeve van aanvulling wordt gebruikt moet aan de milieueisen, met name aan het Bouwstoffenbesluit voldoen.

Conclusie: Nader onderscheid wordt gemaakt tussen voorzieningen voor particulieren, bedrijven en infrastructurele voorzieningen.

Voor alle infrastructurele, particuliere en bedrijfsmatige voorzieningen dient de nood­zaak van de benodigde duikerbreedte te worden gemotiveerd. Voor méér dan de beno­digde breedte voor perceelsontsluiting dan wel kruisingen van infrastructurele voorzie­ningen, zal geen ontheffing worden verleend. Voor infrastructurele werken geldt dat aan het totaal uit te voeren werk bij het ontwerp bergingscompensatie wordt geëist en spe­cifieke ontwerpeisen overeen worden gekomen.

Voor particuliere voorzieningen geldt bovendien dat indien een duiker bedoeld is om toegang te verlenen tot een huiskavel, deze maximaal 10,00 meter lang mag zijn.

Voor bedrijfsmatige doeleinden geldt een maximaal toegestane lengte van 12,00 meter. Echter, bij een smalle weg (minder dan 4,00 meter doch breder dan 2,50 meter as­faltbreedte) past een maximale lengte van 15,00 meter. Bij een smallere weg dan 2,50 meter past een duikerlengte van maximaal 18,00 meter. Bij beide wordt wel geëist dat in ieder geval keermuren worden meegenomen in het ontwerp.

Hoofdstuk Beleidsregel met betrekking tot het permanent lozen van hemelwater op A- of B-watergangen voor individuele aanvragen buiten het kader van stedelijke uitbreidingsplannen

In de keur is het verboden om werken in de kernzone uit te voeren zonder ontheffing van de keur. Ook het wijzigen van watergangen dan wel beïnvloeden van de waterpeilen is ontheffingplichtig.

Doel:

Het doel van het waterschap is het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuis­houding die kunnen ontstaan door afname van de berging.

Zoals gezegd, moeten de normen de negatieve effecten voorkomen. Bij negatieve effecten moet worden gedacht aan problemen die ontstaan doordat er in een watergangenstelsel onvoldoende berging is om piekbelastingen op te vangen. Piekbelastingen zijn niet alleen intensieve regenbuien maar ook onttrekkingen bijvoorbeeld ten behoeve van nachtvorst­bestrijding of beregening.

Noodzaak:      

Omdat de waarde van grond als economisch productiemiddel hoog is ligt er een grote druk op de ruimte die door watergangen in beslag wordt genomen. Dit betekent dat het grondgebruik en eigendom steeds sneller wisselt, dit heeft als gevolg dat er van ver­schillende kanten druk op het 'profiel' van de watergangen ontstaat. Hierbij moet worden opgemerkt dat alle profielwijzigingen invloed hebben op de berging in een gebied. Bo­vendien dragen alle watergangen in een gebied bij aan de berging, ook watergangen die onder normale omstandigheden droog liggen. Onder profielwijzigingen wordt verstaan:

  • veranderingen van het natte profiel;

  • damwand in taluds;

  • steilere taluds / profielverkleining;

  • plaatsen van duikers en afdammingen;

  • dempen van watergangen.

Het aantal ontheffingaanvragen voor ingrepen in de waterhuishouding die gevolgen heb­ben voor de berging neemt duidelijk toe. Om te voorkomen dat er in de toekomst pro­blemen ontstaan door afname van berging in een gebied is het van belang middels het verlenen van ontheffingen sturend op te treden.

Maatregel:

De berging die als gevolg van een ontheffingsaanvraag verloren gaat moet binnen hetzelfde peilvak gecompenseerd worden.

Toetsingscriteria:

Het bepalen van de totale berging in een gebied is erg moeilijk, het bepalen van de ruimte in de berging is ook erg moeilijk vandaar dat gekozen wordt voor consolidatie van de aanwezige berging in de huidige situatie. In principe moet elke afname > 15 m³ worden gecompenseerd. In de regel betekent dit dat voor dammen met duikers géén compensatie behoeft plaats te vinden.

1. Per aanvraag zal bekeken worden hoe de bergingsafname gecompenseerd dient te worden, waarbij de grootte van de afname en de aard van het gebied in overweging genomen worden.

2. Bij de beoordeling van de aanvraag zullen de cumulatieve effecten worden betrokken van eventuele eerdere in de omgeving en door dezelfde aanvrager of eigenaar ge­maakte, soortgelijke voorzieningen.

De berging mag zowel in nieuw water als in A‑ als B‑watergangen worden gecreëerd. Het creëren van berging in nieuw water heeft de voorkeur boven gereglementeerde watergangen. Indien door omstandigheden dat niet mogelijk is heeft het compenseren in B-watergangen de voorkeur boven A-watergangen omdat de veroorzaker daarmee de gevolgen van zijn voornemens zoveel mogelijk zelf oplost. Controle op deze vorm van berging in B-watergangen kan middels de jaarlijkse schouw plaatsvinden. Boven­dien wordt het probleem ter plaatse opgelost en niet verschoven in het ge­bied

Opmerking:           

Door het compenseren van berging in waterbergende oevers kan bespaard worden op de ontgraving, er hoeft minder afgegraven te worden. Bovendien wordt het verlies aan na­tuurwaarden door het dempen van oppervlaktewater gecompenseerd. Waterbergende oevers verdienen daarom een sterke voorkeur boven de klassieke, steilere oevers.

Hoofdstuk Beleidsregel met betrekking tot de hydrologische effecten ten gevolge van bergingsveranderingen

In de keur is het verboden om werken in de kernzone uit te voeren zonder ontheffing van de keur. Ook het wijzigen van watergangen dan wel beïnvloeden van de waterpeilen is ontheffingplichtig.

Doel:              

Het doel van het waterschap is het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuis­houding die kunnen ontstaan door afname van de berging.

Zoals gezegd, moeten de normen de negatieve effecten voorkomen. Bij negatieve effecten moet worden gedacht aan problemen die ontstaan doordat er in een watergangenstelsel onvoldoende berging is om piekbelastingen op te vangen. Piekbelastingen zijn niet alleen intensieve regenbuien maar ook onttrekkingen bijvoorbeeld ten behoeve van nachtvorst­bestrijding of beregening.

Noodzaak:      

Omdat de waarde van grond als economisch productiemiddel hoog is ligt er een grote druk op de ruimte die door watergangen in beslag wordt genomen. Dit betekent dat het grondgebruik en eigendom steeds sneller wisselt, dit heeft als gevolg dat er van ver­schillende kanten druk op het 'profiel' van de watergangen ontstaat. Hierbij moet worden opgemerkt dat alle profielwijzigingen invloed hebben op de berging in een gebied. Bo­vendien dragen alle watergangen in een gebied bij aan de berging, ook watergangen die onder normale omstandigheden droog liggen. Onder profielwijzigingen wordt verstaan:

  • veranderingen van het natte profiel;

  • damwand in taluds;

  • steilere taluds / profielverkleining;

  • plaatsen van duikers en afdammingen;

  • dempen van watergangen.

Het aantal ontheffingaanvragen voor ingrepen in de waterhuishouding die gevolgen heb­ben voor de berging neemt duidelijk toe. Om te voorkomen dat er in de toekomst pro­blemen ontstaan door afname van berging in een gebied is het van belang middels het verlenen van ontheffingen sturend op te treden.

Maatregel:

De berging die als gevolg van een ontheffingsaanvraag verloren gaat moet binnen hetzelfde peilvak gecompenseerd worden.

Toetsingscriteria:

Het bepalen van de totale berging in een gebied is erg moeilijk, het bepalen van de ruimte in de berging is ook erg moeilijk vandaar dat gekozen wordt voor consolidatie van de aanwezige berging in de huidige situatie. In principe moet elke afname > 15 m³ worden gecompenseerd. In de regel betekent dit dat voor dammen met duikers géén compensatie behoeft plaats te vinden.

Per aanvraag zal bekeken worden hoe de bergingsafname gecompenseerd dient te worden, waarbij de grootte van de afname en de aard van het gebied in overweging genomen worden.

Bij de beoordeling van de aanvraag zullen de cumulatieve effecten worden betrokken van eventuele eerdere in de omgeving en door dezelfde aanvrager of eigenaar ge­maakte, soortgelijke voorzieningen.

De berging mag zowel in nieuw water als in A‑ als B‑watergangen worden gecreëerd. Het creëren van berging in nieuw water heeft de voorkeur boven gereglementeerde watergangen. Indien door omstandigheden dat niet mogelijk is heeft het compenseren in B-watergangen de voorkeur boven A-watergangen omdat de veroorzaker daarmee de gevolgen van zijn voornemens zoveel mogelijk zelf oplost. Controle op deze vorm van berging in B-watergangen kan middels de jaarlijkse schouw plaatsvinden. Boven­dien wordt het probleem ter plaatse opgelost en niet verschoven in het ge­bied

Opmerking:           

Door het compenseren van berging in waterbergende oevers kan bespaard worden op de ontgraving, er hoeft minder afgegraven te worden. Bovendien wordt het verlies aan na­tuurwaarden door het dempen van oppervlaktewater gecompenseerd. Waterbergende oevers verdienen daarom een sterke voorkeur boven de klassieke, steilere oevers.

Hoofdstuk Beleidsregel voor het onttrekken van oppervlaktewater

In de keur is opgenomen dat het peil niet mag worden beïnvloed, bijvoorbeeld door het onttrekken van water uit een watergang. Dit betekent een duidelijke beperking aan de hoeveelheden die kunnen worden onttrokken.

Diverse functies in het beheergebied maken gebruik van het oppervlaktewater voor bij­voorbeeld beregenen, nachtvorstbestrijding, koelwater etc. De hoeveelheid water die het waterschap op een bepaalde locatie kan leveren is gelimiteerd. Dit is met name afhankelijk van de voorzieningen zoals; watergangen, opjagers, stuwen e.d. die in een gebied aan­wezig zijn.

Omdat het niet mogelijk is onbeperkt water aan te voeren en dit vanuit een duurzaam waterbeheer ook niet wenselijk is, zijn vaste uitgangspunten nodig. Doel van deze be­leidsregel is beperkingen te stellen aan de te onttrekken hoeveelheden zodat ook andere ingelanden gebruik kunnen maken van de wateraanvoer.

Doel:

Het doel van deze beleidsregel is om de onttrekkingen af te stemmen op het peilbeheer.

Noodzaak:

Omdat het waterschap het waterpeil in het beheergebied zo veel mogelijk constant moet houden en de wateraanvoer beperkt is kan niet ongelimiteerd water worden onttrokken.

Afweging:

Het gebruik van het water bepaalt in belangrijke mate wie prioriteit krijgt. Functies zoals het drenken van vee moeten de hoogste prioriteit krijgen. Andere functies zoals het telen van gewassen zijn hier aan ondergeschikt.

Wateraanvoer is eveneens van belang voor bijvoorbeeld nachtvorstbestrijding in de fruit­teelt of als beregeningswater in de glastuinbouw (beperkt), als water voor het grijswater­circuit etc. In deze beleidsregel gaat het om onttrekkingen van oppervlaktewater.

Incidentele beregening

Nachtvorstberegening vraagt sommige jaren meer water dan in andere gevallen. De lengte van de periode en hoeveelheid water zijn telkens verschillend. Hiervoor wordt in goed overleg met de belanghebbenden bepaald waar welke hoeveelheden geleverd kun­nen worden.

Omdat de nachtvorstberegening in een beperkte periode plaatsvindt, wordt over het algemeen geaccepteerd dat door de onttrekking het peil in watergangen wordt verlaagd. Gezien het belang van nachtvorstberegening voor het gebied wordt hieraan geen be­perking opgelegd behalve wanneer veedrenking in het gedrang komt. Ook indien schade bij andere gebruiksfuncties is te voorzien wordt een beperking opgelegd. Dit hoeft verder niet aan regels gebonden te worden.

Seizoensonttrekking

In de zomerperiode is water op een aantal locaties een ‘schaars’ goed. Tijdens een langere (enkele weken) droge periode is de wateraanvoer naar een aantal gebieden problematisch. Een oplossing hiervoor is in het verleden altijd met de betrokken standsorganisaties be­sproken. Daarbij zijn mogelijkheden als wisselende beregening en een beregeningsstop besproken.

Aangezien de mogelijkheid tot aanvoer van water verschillend is per regio is het niet mogelijk concrete beleidsregels vast te leggen. Ook in dit geval kan worden gesteld dat veedrenking voorrang heeft. In sommige, doorgaans lager gelegen gebiedsdelen, waar het op peil houden van wateren minder op problemen stuit, is het denkbaar dat een ont­trekkingslimiet niet nodig is.

Een voorbeeld is het ontrekken van water voor de fruitteelt in de zomer. Enkele jaren op rij is in de omgeving van Beuningen en Ewijk een tekort aan water ontstaan. Om in die periode desondanks alle gebruikers te kunnen voorzien is in overleg met de standsorga­nisaties een beregeningschema opgesteld. Indien vervolgens blijkt dat de aanvoer on­voldoende blijft dan wordt uiteindelijk een verbod ingesteld. Aangezien het toepassen van een beregeningstop met name afhankelijk is van de omstandigheden is het niet nodig dit in regels vast te leggen. Er zal ten tijde van een dergelijk geval een besluit moeten worden genomen.

Structurele onttrekking

Het afgeven van een ontheffing is wel noodzakelijk voor structurele onttrekkingen. Bij­voorbeeld voor de glastuinbouw of voor het grijswatercircuit in Druten kan een dergelijke onttrekking van invloed zijn op de waterhuishouding. Dit vraagt gedurende het gehele jaar een hoeveelheid water die te voorzien is. Omdat deze bedrijven een bepaalde hoe­veelheid water onttrekken is vooraf te bepalen welke invloed dit zal hebben op het wa­terpeil. Hierbij mag het peil slechts beperkt worden beïnvloed door de onttrekking.

Toetsingscriteria:

Een maximale peilverlaging van 5 cm per onttrekker is acceptabel. Het gaat hierbij om bedrijfsmatige onttrekkers. Particulieren hoeven voor huis en tuingebruik geen ontheffing aan te vragen. Op basis van de hydrologische berekeningen kan bepaald worden welk debiet in dat geval onttrokken mag worden.

Binnen het peilenplan moeten de waterpeilen met een afwijking van ongeveer 20 cm worden gehandhaafd. Indien een onttrekker een grotere hoeveelheid dan 5 cm onttrekt, betekent dit dat het handhaven van het peilenplan problematisch wordt.

Indien uit een grote watergang wordt onttrokken dan kan met een peilverschil van 5 cm een veel grotere hoeveelheid water worden aangevoerd dan uit een kleine watergang. Dit betekent ook dat een dergelijke regeling stimuleert om water uit de grotere watergangen te onttrekken. Dat is ook de locatie waar de wateraanvoer tot de minste problemen leidt.

Conclusie:

Per aanvrager van een onttrekking ontheffing te verlenen tot een maximum van 5 cm peilverlaging.

Indien het peilbeheer en de wateraanvoer in een gebied niet meer kan worden gegarandeerd geen onttrekkers meer toe te staan.

Beleidsregel voor het aanbrengen en instandhouden van een onderbemaling

In de Wet op de Waterhuishouding is de taak voor het peilbeheer bij de waterschappen neergelegd. Ook is er de verordening waterhuishouding Gelderland die een aantal taken, waaronder het verlenen van vergunningen, aan de waterschappen opdraagt. De water­schappen dienen te zorgen voor het opstellen en realiseren van de peilen die in de pei­lenplannen worden vastgesteld. In de peilenplannen zijn afspraken gemaakt omtrent de waterstanden en daarmee samenhangend de drooglegging in een bepaald gebied. Een peilenplan geeft een inspanningsverplichting aan het waterschap om die maatregelen te nemen die redelijkerwijs verwacht mogen worden om een peil niet te onder- of over­schrijden.

Doel:              

Het doel van deze beleidsregel is om het aanleggen en instandhouden van onder­bemalingen zodanig te reguleren dat er geen schadelijke gevolgen voor de water­huishouding ontstaan. Daarnaast om in gemotiveerde gevallen de mogelijkheid te bieden het peilbeheer beter af te stemmen op het grondgebruik.

Noodzaak:      

Op verschillende plaatsen binnen het waterschap komen onderbemalingen voor. Deze worden door derden beheerd en dit heeft consequenties voor het oppervlaktewaterbeheer en het grondwaterbeheer. De gevolgen van deze onderbemalingen mogen niet leiden tot nadelige effecten voor derden.

Afweging:      

 Binnen een peilvak wordt met een gemiddeld peil gewerkt. Dit betekent dat op sommige plekken het waterpeil te hoog kan zijn voor het aangrenzende grondgebruik en op andere plekken te laag. Ook kan de maaiveldhoogte in een peilvak variëren. Een volgend aspect is het grondgebruik. Grasland stelt andere eisen aan de drooglegging dan natuur. Bij het vaststellen van het peilenplan worden al deze gegevens geïnventariseerd en in de bepaling van het meest gewenste peil meegenomen.

Figuur 1: Peilverschillen in een peilvak. Deze figuur is als bijlage weergegeven onder de naam:"figuur 1"

Gekozen wordt dus voor het meest optimale peil voor het grondgebruik in een peilvak. Dit schaalniveau wordt gehanteerd omdat het niet werkbaar is om voor elk perceel of cluster van percelen een specifiek peil te handhaven. Differentiatie is wel mogelijk door het aanbrengen van bijvoorbeeld onderbemalingen.

Onderbemalingsgebieden zijn gebieden waar derden het waterpeil beïnvloeden middels het gebruik van een pomp en het afdammen van wateraanvoerende watergangen. Norma­liter is de doelstelling het verlagen van het waterpeil van enkele percelen zodat de bereikbaarheid en mogelijkheden voor bewerking worden verbeterd. Om dit te mogen doen moet een besluit in een openbare procedure worden gebracht zodat ook de belangen van derden zijn gewaarborgd.

Nadelen van de peilverlaging zijn niet direct te kwantificeren. Bekend is dat de verlaging een negatief effect heeft op de grondwaterstanden. Dit is in strijd met de doelstelling van integraal waterbeheer, waarbij getracht wordt grondwaterstandverlaging tegen te gaan en verdroging te bestrijden. Het toestaan van onderbemalingen heeft meestal negatieve ef­fecten.

Tweede nadeel is dat dit gebied dan niet meer bijdraagt in de buffering van water voor aanvoer. Water dat voorheen kon worden gebruikt voor nachtvorstbestrijding of andere functies is in dat geval niet meer beschikbaar.

Voor de waterafvoer is een onderbemaling een voordeel omdat door een maximering van de lozing een afvlakking van de piek plaatsvindt. Binnen het onderbemalingsgebied wordt extra buffer gecreëerd dat eerst wordt gebruikt. De afvoer vindt plaats middels een gemaal en is dan ook constant. Indien de bemaling in bepaalde periodes leidt tot een nadeel dan moet de bemaling stopgezet kunnen worden. Hiervoor wordt dan ook een voorwaarde opgenomen.

Toetsingscriteria:

Alvorens met een onderbemaling kan worden ingestemd, is het van belang dat de nood­zaak wordt aangetoond. Het peil dat is aangegeven in het peilenplan sluit het best aan op het peilvak en de omgeving. Een afwijking in peil moet dan ook gebaseerd zijn op specifieke eigenschappen van de percelen. Om deze noodzaak aan te tonen worden de­zelfde aspecten en criteria als bij het vaststellen van een peilenplan beschouwd. Maai­veldhoogte, grondgebruik en bodemsoort bepalen de gewenste drooglegging voor het per­ceel.

Inmiddels zijn voor veel gebieden peilenplannen opgesteld. In alle vastgestelde plannen is een procedure opgenomen op welke wijze de peilen tot stand zijn gekomen. De afweging of een peilwijziging noodzakelijk is wordt op basis van deze procedure en de aangegeven criteria gemaakt dus ook voor onderbemalingen wat in feite een peilwijziging is.

Als de noodzaak voor een peilwijziging is aangetoond dan moet onderzocht worden welke invloed de wijziging op de omgeving heeft. Voor het vervolg zijn er twee moge­lijkheden; vergunning of peilenplan wijzigen.

Vergunning

Als er een noodzaak is het peil aan te passen dan moet bezien worden in hoeverre de onderbemaling van invloed is op de omgeving. Het aanbrengen van een onderbemaling moet de bewerkbaarheid op een perceel verbeteren maar mag niet leiden tot een ver­slechtering van de waterhuishouding op andere percelen.

Indien een onderbemaling voor de omgeving géén consequenties heeft of als deze con­sequenties met voorschriften zijn af te vangen betekent dat een vergunning volgens de Verordening Waterhuishouding Gelderland kan worden verleend. In dit geval is er geen sprake van noemenswaardige belangen van derden. Het doorlopen van een procedure in het kader van een peilbesluit is dan ook niet noodzakelijk.

Peilenplan wijzigen

Als een vergunning voor een onderbemaling wordt gevraagd welke consequenties heeft voor de omgeving die niet met voorschriften zijn af te vangen moet een vergunning in principe worden geweigerd. Alvorens een besluit wordt genomen moet de procedure voor het wijzigen van het peilenplan doorlopen worden. Middels deze weg wordt gewaarborgd dat alle andere belangen bij de peilwijziging de gelegenheid hebben hierop in te spreken. Dit kan leiden tot een besluit het peil te wijzigen en de onderbemaling toe te staan maar ook tot een weigering.

In alle gevallen dient aansluitend op het besluit van het bevoegde gezag een ontheffing te worden aangevraagd voor de technische voorzieningen. Elke onderbemaling vergt een aparte afweging en een besluit van het bestuur.

Hoofdstuk Beleidsregel voor door derden aan te leggen nieuwe A-watergangen

In de keur is het verboden om nieuwe wateren te graven of aan te leggen met als oogmerk deze te verbinden met bestaande wateren zonder ontheffing van de keur.

Doel:

Het doel van het waterschap is het voorkomen dat derden wateren graven of maken, die wel deel zullen gaan uitmaken van het door het waterschap beheerde watersysteem, zonder dat het waterschap daarin minimale basiseisen heeft kunnen stellen. Mede gelet op de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn zal het waterschap bij die basiseisen ook ecologische aspecten kunnen hanteren.

Noodzaak:

Nieuw water kan door zowel particulieren als grotere partijen, zoals gemeenten of pro­jectontwikkelaren worden aangelegd. Indien deze watergangen op basis van beheersover­drachtafspraken, maar ook op grond van de waterhuishoudkundige functie van de be­trokken watergang, in de waterschappelijke legger een A-status zullen verkrijgen, is het denkbaar dat profielen niet voldoen aan de minimale basiseisen, welke door het water­schap worden gehanteerd. Dat kan achteraf problemen geven, bijvoorbeeld omdat er dan alsnog een profielaanpassing moet worden aangebracht dan wel dat daarvoor géén ruimte meer beschikbaar is. Daarbij is het van belang om de toekomstige instandhoudingsmo­gelijkheden (onderhoud) in een vroeg stadium te kunnen beoordelen en eventueel vei­ligstellen. Bij de legger aan te wijzen zogenaamde “beschermingszones”, dienen bij nieuw water in elk geval obstakelvrij te worden opgeleverd. Daarnaast mogen nieuwe wateren géén negatief effect op de ecologie hebben. Het is daarom van belang om door middel van het verlenen van ontheffingen zonodig sturend te kunnen optreden.

Maatregel:

De aanvrager dient toekomstige A-watergangen zodanig te dimensioneren, dat deze zo­wel voldoen aan waterhuishoudkundige doelstellingen ten aanzien van aan- en afvoer en berging van water, als aan ecologische doelstellingen.

Toetsingscriteria:

Bij aanvragen om nieuw water te maken met als doelstelling om deze als A-watergang deel te doen uitmaken van het door het waterschap beheerde watersysteem, zal getoetst worden aan de volgende criteria;

1. Watervoerende watergangen hebben een diepte van minimaal 1,00 meter beneden zomerpeil.

2. Nieuwe watergangen dienen zoveel mogelijk, doch in elk geval voor minimaal 50% van de totale oeverlengte, te worden uitgevoerd met een profiel van mini­maal 1:3 of een plasberm. Indien de grondslag een dergelijk profiel niet toelaat kan bij ontheffing van deze eis worden afgeweken. Ook kan afwijking bij ont­heffing plaatsvinden indien de aanvrager negatieve effecten op de ecologie voldoende compenseert door aanvullende voorzieningen.

3. Aan weerszijden van nieuwe watergangen dient de aanvrager obstakelvrije zones op te leveren. Deze zones dienen met name om het water toegankelijk te houden voor instandhouding van en doelmatig onderhoud aan de watergang. In de regel dienen deze zones 4,00 meter breed te zijn, indien de watergang machinaal onderhouden kan worden. Indien een zijde uitsluitend voor handmatig onderhoud bereikbaar moet zijn dient de zone minimaal 1,50 meter breedte te hebben.

Hoofdstuk Beleidsregel voor het bouwen en/of uitbreiden van bouwwerken en andere kapitaalintensieve objecten langs de direct waterkerende primaire waterkeringen (bouwbeleid)

De Keur bepaalt in artikel 7 lid 1g dat het verboden is om binnen de kern- en beschermingszone bouwwerken of andere werken te leggen, te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen.

Doel:

Het doel van deze beleidsregel is te verduidelijken in welke gevallen en onder welke voorschriften ontheffing van de Keur kan worden verleend, zodat de belangen van de waterkering door het bouwen en/of uitbreiden van een bouwwerk niet worden geschaad en dat in de toekomst een eventuele verhoging en/of verbreding van de waterkering zonder problemen kan plaatsvinden.

Naast de toetsing op veiligheid van de waterkering op grond van de Keur zal gekeken worden naar gevolgen voor aspecten als beheer, onderhoud en eigendom van de waterkering. Daarnaast vindt ook toetsing plaats op andere belangen.

Noodzaak:      

Op en langs de waterkeringen zijn in het verleden veel bouwwerken gebouwd. Regelmatig komt het voor dat men die bouwwerken met bijbehorende voorzieningen wil vernieuwen of uitbreiden. Tevens worden door gemeenten of particulieren plannen ontwikkeld om nieuwe bouwwerken met bijbehorende voorzieningen op en langs waterkeringen te bouwen. Om te voorkomen dat wederom bouwwerken op ongewenste plaatsen langs de waterkering worden gesitueerd dienen specifiekere regels opgesteld en te worden gehanteerd.

Uitgangspunten:

a. In de legger van de waterkeringen zijn de noodzakelijke afmetingen van de waterkering vastgelegd en staan ook de beschermingszones ter weerszijden van de waterkering aangegeven.

b. Daar waar kapitaalsintensieve investeringen zoals bouwwerken langs en op de waterkering worden aangebracht is het van groot belang dat deze duurzaam kunnen worden gehandhaafd. Als gevolg van stijging van de hoogwaterstanden (ondermeer door verandering van het klimaat), de daling van het polderniveau, aanpassing van het gewenste veiligheidsniveau en zetting van het dijklichaam blijkt steeds na enkele decennia een versterking van de waterkering noodzakelijk. Om de duurzaamheid van de te bouwen objecten te kunnen toetsen is het begrip ‘profiel van vrije ruimte’ ingevoerd. Dit profiel geeft de contouren van een toekomstige versterking aan. Duurzame objecten als bouwwerken kunnen worden gebouwd als dit profiel zonder aantasting van het object kan worden aangebracht. Voor de bepaling van het profiel van vrije ruimte wordt uitgegaan van een verhoging van de maatgevende hoogwaterstand met 1 meter ten opzichte van de in 1996 vastgestelde maatgevende hoogwaterstand (maatgevende rivierafvoer van de Rijn 15.000 m3 bij Lobith en 3.650 m3 bij Borgharen). Afhankelijk van de ondergrond en de plaatselijke situatie kan het profiel van vrije ruimte per dijkvak verschillen. In dit beleid wordt een algemeen profiel weergegeven. In het beheerregister zal per dijkvak het vereiste profiel van vrije ruimte worden opgenomen.

c. Het waterschap is terughoudend in het toestaan van bouw van bouwwerken hoog op de waterkering.

d. De mogelijkheden van bouw langs de waterkering worden niet alleen door het waterschap bepaald. In het kader van de ruimtelijke ordening heeft de gemeente hierin een belangrijke stem. Daarnaast geldt dat de rivierbeheerder Rijkswaterstaat in het kader van de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken voor alle werken in het winterbed van de rivier vergunning moet verlenen. Het waterschap zal bij de grotere ontheffingsaanvragen met deze overheden in overleg treden om enige coördinatie tussen de verschillende overheden te bereiken. Dit neemt niet weg dat het mogelijk is dat de ene overheid een ontheffing of vergunning weigert die door een andere overheid wel wordt verleend.

e. Het kan voorkomen dat op grond van toetsing aan deze beleidsregel ontheffing kan worden verleend voor de voorgenomen werkzaamheden, omdat zij geen bezwaar vormen voor de waterkering. Vinden de werkzaamheden plaats op het eigendom van het waterschap, dan kan door het bestuur onder vermelding van gegronde redenen besloten worden de houd(st)er van de ontheffing te verbieden van de ontheffing gebruik te maken.

f. Bouwwerken binnen de kern- en beschermingszones die vóór 1 januari 2005 (de datum waarop de vigerende keur van kracht werd) rechtmatig werden opgericht (in de zin van de toenmalige waterstaatswetgeving), worden op grond van artikel 19 van de keur geacht met ontheffing aanwezig te zijn. Van bouwwerken, die onrechtmatig werden opgericht, kunnen te allen tijde om waterstaatkundige redenen (veiligheid, doelmatigheid van beheer etc.) worden verlangd dat deze door en op kosten van de overtreder worden verwijderd.

Voor zowel onrechtmatig opgerichte bouwwerken ten aanzien waarvan géén handhaving heeft plaatsgevonden als voor rechtmatig opgerichte bouwwerken geldt, dat deze aan het einde van hun levensduur niet zonder voorafgaande ontheffing mogen worden vervangen.   

g. Bij het verzoek om ontheffing van de keur dienen de volgende gegevens aan het waterschap geleverd te worden:

  • een volledig ingevuld en ondertekend (vastgesteld) aanvraagformulier;

  • bouwtekeningen inclusief een situatietekening waaruit de ligging van het bouwwerk ten opzichte van de waterkering kan worden opgemaakt;

  • tenminste één tekening met het volledige dwarsprofiel van de dijk, waarin tenminste de volgende gegevens op schaal (met hoogte en afstandsgegevens) zijn weergegeven:

  • het werkelijke profiel van de waterkering ter plaatse van het op te richten bouwwerk;

  • het leggerprofiel van de waterkering;

  • het profiel van vrije ruimte van de waterkering;

  • het bouwwerk inclusief fundering.

  • het funderingsadvies met berekeningen en de bijbehorende grondmechanische gegevens.

h. Aan de ontheffing worden voorschriften verbonden.

i. Tijdens en na de bouwactiviteiten mag de sterkte van de waterkering niet worden aangetast. Graafwerkzaamheden voor de fundering zijn alleen toegestaan tijdens lage rivierwaterstanden. In de ontheffingen wordt aangegeven dat graafwerk slechts is toegestaan van 15 april tot 15 oktober en dat voor 15 oktober het dijklichaam weer geheel moet zijn hersteld. Zonodig kan de toezichthouder bepalen dat graafwerk later dan 15 april moet aanvangen of eerder dan 15 oktober moet zijn afgerond. Tevens kunnen aanvullende eisen worden gesteld.

j. Bij een aanvraag voor een ingrijpende verbouwing van een binnen de kernzone gelegen bouwwerk waarvan het verlenen van een ontheffing in beginsel mogelijk is maar zeer onwenselijk, kan het bestuur van het waterschap een privaatrechtelijke stimuleringsbijdrage overeenkomen indien wordt overgegaan tot herbouw buiten het profiel van vrije ruimte. Deze premie bestaat maximaal uit de sloopkosten van het bouwwerk vermeerderd met een stimuleringsbijdrage van maximaal € 10.000,00. In ruil hiervoor wordt de binnen de kernzone gelegen grond om niet aan het waterschap overgedragen. De verwervingskosten komen voor rekening van het waterschap.

k. Soms wil een gemeente op basis van historische of ruimtelijke argumenten plannen ontwikkelen om op een dijklichaam bebouwing mogelijk te maken. Dergelijke plannen worden eerst technisch zorgvuldig getoetst. Blijkt het waterkeringtechnisch verantwoord en bestuurlijk wenselijk te zijn om nieuwbouw toe te staan, dan is het noodzakelijk om hiervoor een zakelijk recht te vestigen (zie het eigendommenbeleid voor een uitwerking hiervan).

l. Het beheer en onderhoud van het dijklichaam moet op een zorgvuldige wijze kunnen worden uitgevoerd. Alleen als er sprake is van een overgedimensioneerd dijklichaam kan het onderhoud van het dijklichaam geheel aan derden worden overgelaten. Daarbij blijven de waterkeringbelangen primair gelden.

m. Voor het bouwen van semi-permanente bouwwerken zoals schuilhokken, tuinhuisjes e.d. is het mogelijk een ontheffing te verlenen onder de aanvullende voorwaarde dat indien bij het uitvoeren van een dijkverbeteringsplan verplaatsing noodzakelijk is, dat dan de houder van de ontheffing in principe voor eigen rekening voor het verplaatsen of verwijderen zorg moet dragen binnen een door het dagelijks bestuur van het waterschap te stellen termijn.

Toetsingscriteria:

1. Ontheffingsaanvragen voor kapitaalsintensieve duurzame investeringen en bouwwerken worden op duurzaamheid getoetst aan het ‘profiel van vrije ruimte’. Alleen buiten dit profiel wordt de aanleg van deze werken toegestaan.

Een belangrijk aspect bij het bepalen van het profiel van vrije ruimte is de maat van stijging van het MHW waarmee gerekend wordt. Uitgegaan wordt van een reservering voor een toekomstige verhoging van de maatgevend hoogwaterstand met 1,00 meter ten opzichte van HR1996 (hydraulische randvoorwaarden 1996 met een maatgevende rivierafvoer van de van Rijn 15.000 m3/s bij Lobith en 3.650 m3/s bij Borgharen). Er wordt vanuit gegaan dat als gevolg hiervan ook de minimaal vereiste dijkhoogte (de zogenaamde dijktafelhoogte) met 1 meter stijgt.

De afmetingen van het profiel van vrije ruimte zullen worden opgenomen in het beheerregister van de waterkering.

2. Zolang nog geen profiel van vrije ruimte in het beheerregister is opgenomen worden de volgende afmetingen aangehouden. Vanwege het verbod om in het winterbed van de rivier ophogingen aan te brengen wordt uitgegaan van een binnenwaartse versterking. Hierbij wordt gestart bij de huidige buitenkruinlijn. De hoogte van de buitenkruinlijn wordt aangehouden op het niveau van de huidige dijktafelhoogte. De helling van het buitentalud volgens de legger wordt doorgezet tot het niveau van DTH+1,00 meter. Vanuit de dan fictieve buitenkruin wordt een nieuwe kruin aangehouden ter breedte van de huidige kruin. Mocht sprake zijn van een toekomstige wijziging van de breedte van de verharding (weg) op de kruin, dan wordt hiermede rekening gehouden.

Vanaf de fictieve binnenkruinlijn wordt een binnentalud aangehouden met een taludhelling volgens de legger.

Voor het bepalen van de vereiste bermafmetingen zijn de volgende drie bezwijkmechanismen van belang:

  • afschuiven (vereist betrekkelijk korte hoge berm)

  • piping/opbarsten (vereist een lange lage berm)

  • opdrijven. (vereist een lange hoge berm)

Bekend is welk bezwijkmechanisme nu maatgevend is. Door er van uit te gaan dat de huidige berm volgens de legger precies voldoende veiligheid biedt bij de randvoorwaarden van 1996, kunnen betrekkelijk eenvoudig de vereiste bermafmetingen bij een 1 meter hogere waterstand worden bepaald. Hierbij wordt er van uitgegaan dat het huidige maatgevende bezwijkmechanisme ook bij een 1 meter hogere waterstand maatgevend blijft.

Profiel van vrije ruimte bij maatgevend faalmechanisme afschuiven

Verhoging van de binnenberm met 0,50 meter en verbreding van de berm met 5,00 meter ten opzichte van de huidige bermbreedte. De bijbehorende figuur is weergegeven als bijlage onder de naam:"Figuur 2"

Invoegen profiel

Profiel van vrije ruimte bij maatgevend faalmechanisme piping/opbarsten

Verhoging van de binnenberm met 1,00 meter en landwaartse uitbreiding met 18 meter. De bijbehorden figuur is weergegeven als bijlage onder de naam:"figuur 3"

Invoegen profiel

Wanneer de beschermingszone volgens de legger breder is dan het ruimtebeslag door het profiel van vrije ruimte, mogen in de resterende strook van de beschermingszone eveneens geen holle ruimten aangebracht worden in het kader van het (bouw)werk.

Het kan zijn dat de 1 meter hogere waterstand voor het profiel van vrije ruimte tot gevolg heeft dat een ander bezwijkmechanisme voor het bepalen van de bermafmetingen maatgevend wordt. Voor deze wat ingewikkelder situaties is een methode met een stappenplan ontwikkeld waarmee een profiel van vrije ruimte kan worden geconstrueerd (afhankelijk van de dikte van de aanwezige klei- en veenlagen). Dit stappenplan is als bijlage bijgevoegd.

3. Het berekenen van het vereiste profiel van vrije ruimte op basis van lokaal grondmechanisch onderzoek kan leiden tot een ander profiel dan onder 2 is beschreven. Het is de aanvrager vrij, indien het standaardprofiel leidt tot een te grote beperking van de bebouwingsmogelijkheden, om met een dergelijk onderzoek de bermafmetingen te bepalen. Hierbij zullen de standaard toegepaste rekenmethodieken voor het ontwerp van waterkeringen moeten worden gevolgd, zoals deze door het waterschap worden aangegeven. Om versnippering te voorkomen moet het berekende profiel van vrije ruimte over een grotere lengte toepasbaar zijn.

4. Veelal zal het niet mogelijk zijn om bebouwing aan de buitenzijde van de waterkering aan te brengen. De beleidslijn Ruimte voor de rivier verzet zich hiertegen. Verder speelt hier ook de veiligheid van het bouwwerk en het buitendijkse terrein tegen hoogwater.

Ook vanuit waterkeringsoogpunt dient het buitentalud vrij te blijven van bebouwing. Aan de buitenzijde wordt daarom geen bebouwing toegestaan binnen de kernzone van de waterkering. Een lijn evenwijdig aan het buitentalud op 4,00 meter horizontaal gemeten vanuit het buitentalud mag niet met bouwwerken (inclusief funderingsbalken) worden doorsneden. Daarnaast moet de omvang van het buitenmaaiveld op de hoogte waarop wordt gebouwd tenminste 10 meter breed zijn, en niet door erosie of stabiliteitsverlies kunnen worden aangetast.

Bijbehorende figuur is weergegeven als bijlage onder de naam:"figuur 4''.

5. In het profiel van vrije ruimte mogen geen open ruimten worden gerealiseerd. Dit betekent dat hier geen kruipruimten, kelders (open ruimten) of ringbalken (i.v.m. nazakken van de bodem) worden aangebracht. Dit geldt ook voor alle ingesloten holle ruimte boven het profiel van vrije ruimte; ook deze moeten worden aangevuld. Wel mogen de palen van de fundering van een bouwwerk binnen die zone of daaronder worden aangebracht. Dit geeft praktische beperkingen aan de bouw van bouwwerken hoog aan de dijk. Om doorsnijding van het profiel van vrije ruimte te voorkomen zal bebouwing zich in het algemeen op minimaal 2 meter uit de binnenkruinlijn van het profiel van vrije ruimte kunnen plaatsvinden, zoals in onderstaand profiel is weergegeven.

Bijbehorende figuur is als bijlage weergegeven onder de naam:"figuur 5".

6. De nutsvoorzieningen dienen normaal gesproken vanaf het achterland te worden aangelegd en aan de achterzijde van het bouwwerk te worden binnen gevoerd. Ook de ontsluiting van bouwwerken dient bij voorkeur vanuit het achterland plaats te vinden.

Indien kabels en leidingen tussen het te bouwen bouwwerk en de kruin van de dijk aanwezig zijn of moeten worden aangelegd moet hiervoor een extra ruimte worden gereserveerd zodat deze in de toekomst buiten het feitelijke profiel van vrije ruimte kunnen worden aangelegd. Vanwege de vereiste gronddekking op de nutsleidingen betekent dit dat de bebouwing in deze situaties op tenminste 4 meter uit de binnenkruinlijn mogelijk is. In onderstaand profiel is dit weergegeven.

De bijbehorende figuur is weergegeven als bijlage onder de naam:"figuur 6"

7. Op een aantal plaatsen zijn in de waterkering functiescheidingsschermen aanwezig. Dergelijke damwandschermen zijn geplaatst ter vervanging van het binnen- of buitentalud. Daar waar het profiel van vrije ruimte voorziet in een toekomstige handhaving van een dergelijk scherm wordt bebouwing toegestaan op een afstand van tenminste 2,00 meter uit het scherm, waarbij de diepte afhankelijk is van de bij het ontwerp van het scherm berekende ontgronding. Indien sprake is van een tracé voor de nutsleidingen tussen bebouwing en damwandscherm moet de afstand worden vergroot tot 4,00 meter.

8. De daadwerkelijke aanleg van het profiel van vrije ruimte nu of in de verdere toekomst moet mogelijk zijn zonder dat hierdoor schade aan het te bouwen object ontstaat. Dit betekent dat de aanvrager van de ontheffing door berekeningen moet aantonen dat de bebouwing hierdoor geen schade oploopt.

Als op palen gefundeerde bebouwing wordt geplaatst op afstand van 3 keer de dikte van het pakket aan slappe klei- en veenlagen kan van een toetsing worden afgezien. Voor op staal gefundeerde bebouwing geldt hiervoor een afstand van 2 keer de dikte van het pakket aan slappe klei- en veenlagen.

9. Indien een fundering op palen wordt toegepast, dan mogen alleen gladde betonpalen (zonder verzwaarde voet), stalen buispalen of in de grond gevormde boorpalen worden toegepast. De bestaande berm of het aanwezige maaiveld moet dan ter plaatse van het bouwwerk met minimaal 0,50 m worden verhoogd. Boorpalen mogen niet worden aangebracht bij hogere rivierwaterstanden (ter indicatie rivierpeil max 1.50 m boven polderpeil).

10. Het uitbreiden van bouwwerken zal in principe aan dezelfde regels worden getoetst, tenzij een bestaand bouwwerk wordt uitgebreid aan de niet-waterkeringzijde. Hierbij kan een eenmalige uitbreiding van het bouwwerk met maximaal 20% van de oppervlakte worden toegestaan. In geen geval mag de uitbreiding leiden tot ingraving in het dijkprofiel volgens de legger.

11. Voor een zeer ingrijpende verbouwing van een binnen het profiel van vrije ruimte gelegen bouwwerk, waarbij de verbouwkosten van het casco de kosten van herbouw benaderen of wanneer er sprake is van het grotendeels vernieuwen van de fundering wordt geen ontheffing verleend. In geval het een beschermd monument betreft zal restauratie altijd worden toegestaan, mits het waterkerend vermogen van de waterkering niet negatief wordt beïnvloed.

Hoofdstuk Beleidsregel voor het aanbrengen van beplanting op of nabij primaire waterkeringen (beplantingsbeleid)

De Keur bepaalt in artikel 7 lid 1a ten 2e dat het verboden is om binnen de kernzone beplanting aan te brengen, te hebben of te rooien.

Doel:              

Het doel van deze beleidsregel is te verduidelijken in welke gevallen en onder welke voorwaarden ontheffing van de Keur kan worden verleend, zodat de belangen van de waterkering door het aanbrengen van beplanting niet worden geschaad. Naast de toetsing op veiligheid van de waterkering op grond van de Keur zal gekeken worden naar gevolgen voor aspecten als beheer, onderhoud en eigendom van de waterkering. Daarnaast vindt ook toetsing plaats op andere belangen. zoals aan de LNC-visie in het Beheerplan Primaire Waterkeringen, die gebaseerd is op de visie voor het omgaan met de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie bij de laatste dijkversterking.

Noodzaak:      

Op en nabij de waterkering is in het verleden veel beplanting aangebracht. Vanuit beheertechnisch oogpunt kan beplanting op of nabij een waterkering mogelijk een bezwaar vormen. Beplanting waarvan bepaald is dat zij een bezwaar vormen voor de waterkering zijn c.q. worden tijdens de dijkverbeteringswerken zoveel mogelijk verwijderd. Om te voorkomen dat wederom ongewenste beplanting op of nabij de waterkering wordt aangebracht dienen specifiekere regels opgesteld en te worden gehanteerd.

Uitgangspunten:

a. In de legger van de waterkeringen zijn de noodzakelijke afmetingen van de waterkering vastgelegd en staan ook de beschermingszones ter weerszijden van de waterkering aangegeven.

b. Het kan voorkomen dat op grond van toetsing aan deze beleidsregel ontheffing kan worden verleend voor de voorgenomen werkzaamheden, omdat zij geen bezwaar vormen voor de waterkering. Vinden de werkzaamheden plaats op het eigendom van het waterschap, dan kan door het bestuur onder vermelding van gegronde redenen besloten worden de houd(st)er van de ontheffing te verbieden van de ontheffing gebruik te maken.

c. Beplanting binnen de kern- en beschermingszones die vóór 1 januari 2005 (de datum waarop de vigerende keur van kracht werd) rechtmatig werd opgericht (in de zin van de toenmalige waterstaatswetgeving), wordt op grond van artikel 19 van de keur geacht met ontheffing aanwezig te zijn. Van beplanting die onrechtmatig werd opgericht, kan te allen tijde om waterstaatkundige redenen (veiligheid, doelmatigheid van beheer etc.) worden verlangd dat deze – door en op kosten van de overtreder – wordt verwijderd. Voor zowel onrechtmatig aangebrachte beplanting ten aanzien waarvan géén handhaving heeft plaatsgevonden als voor rechtmatig aangebrachte beplanting geldt, dat deze aan het einde van hun levensduur niet zonder voorafgaande ontheffing mogen worden vervangen.

d. Werkzaamheden mogen in de gesloten periode van 15 oktober tot 15 april niet plaatsvinden. Buiten deze periode mogen graafwerkzaamheden slechts plaatsvinden bij lage rivierwaterstanden.

e. Bij het verzoek om ontheffing van de keurbepalingen (door middel van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier) dient een beplantingsplan aan het waterschap geleverd te worden, bestaande uit:

  • Een situatietekening, met daarop weergegeven de locatie en de soort beplanting. Op deze tekening dienen duidelijk referenties, zoals de dijk en bebouwing aangegeven te worden.

  • Tenminste één tekening met het volledige dwarsprofiel van de dijk (met hoogte en afstandsgegevens) waarin de locatie en omvang van de beplanting is ingetekend.

  • Een opsomming van de toe te passen beplanting.

f. Aan de ontheffing worden voorschriften verbonden.

g. Op grond van het Burgerlijk Wetboek geldt dat bomen niet binnen 2 meter en struikgewas niet binnen 0,5 meter van een erfafscheiding mogen worden geplant, tenzij beide eigenaren op privaatrechtelijke gronden anders overeenkomen.

Toetsingscriteria:

1. Voorland:

Diep wortelende beplanting in het voorland kan met name binnen de kernzone vermeerdering van kwel tot gevolg hebben en kan daarom alleen worden toegestaan indien het minimale benodigde kleipakket niet wordt aangetast door beworteling. Hiertoe dient bodemonderzoek ter plaatse uitgevoerd te worden om de aanwezige bodemopbouw te bepalen. Indien beworteling het minimaal benodigde kleipakket aantast, kan beplanting alleen worden toegestaan indien een overhoogte op dit kleipakket wordt gecreëerd. Deze overhoogte dient een zodanige dimensie te hebben dat aantasting van het minimaal benodigde kleipakket wordt voorkomen.

2. Buitentalud en kruin:

Beplanting op het buitentalud en de kruin wordt in principe niet toegestaan in verband met de erosiegevoeligheid en de stabiliteit van de dijk. Beplanting op de kruin en vervanging van bestaande beplanting op de kruin is slechts mogelijk indien de beworteling van die beplanting buiten het leggerprofiel zal blijven.

3. Binnentalud:

Beplanting op het binnentalud van de waterkering kan worden toegestaan indien sprake is van een overhoogte ten opzichte van het leggerprofiel, zoals deze in de legger is vastgelegd. Deze overhoogte dient van zodanige afmetingen te zijn dat bij ontworteling het leggerprofiel niet aangetast wordt en de stabiliteit en de erosiebestendigheid van het talud c.q. de kruin gewaarborgd blijft en dat de beworteling buiten het leggerprofiel van de waterkering blijft. Indien sprake is van golfoverslag van meer dan 0,1 liter/seconde/meter wordt alleen beplanting in het binnentalud toegestaan als aangetoond wordt dat het leggerprofiel niet door erosie kan worden aangetast.

4. Stabiliteitsberm:

Beplanting op een stabiliteitsberm kan worden toegestaan indien de afstand vanuit de zichtbare teen van de waterkering minimaal 4 meter bedraagt bij alle boomsoorten en struikgewassen. Voor tuin- en/of erfafscheidende heggen (hagen), die niet hoger mogen worden dan maximaal 2 meter, geldt voor haaks op en voor parallel aan de waterkering te plaatsen heggen dat deze slechts op minimaal 2 meter. uit de zichtbare teen van de waterkering kunnen worden toegelaten. Indien sprake is van golfoverslag van meer dan 0,1 liter/seconde/meter wordt alleen beplanting op de binnenberm toegestaan als aangetoond wordt dat het leggerprofiel niet door erosie kan worden aangetast.

5. Pipingberm:

Voor beplanting op een pipingberm dienen dezelfde afstanden gehanteerd te worden als bij een stabiliteitsberm, met de kanttekening dat rekening moet worden gehouden met een kunstmatig aan te brengen overhoogte. Het bestuur kan bij ontheffing voorschrijven dat het aanbrengen van overhoogte ter plaatse noodzakelijk is. Indien beplanting op de berm geen bezwaren met zich meebrengt, dienen de volgende overhoogten te worden aangebracht:

overhoogten

Toekomstig gebruik:

Aan te brengen overhoogte t.o.v. het leggerprofiel:

Grasland

0.00 meter

Struiken

0.50 meter

Bomen

1.00 meter

6. Achterland:

Evenals bij het voorland moet ook voor aan te brengen beplanting in het achterland (bedoeld wordt de strook vlakke grond tussen het einde van de binnenberm en de grens van de beschermingszone) een toets uitgevoerd worden op de dikte van het afdekkend kleipakket. Dit met het oog op de mogelijke perforatie van deze kleilaag door het wortelgestel met als gevolg een ongewenste toename van kwel.

7. Behoudens het planten van de bomen en in het geval van overhoogte mogen er geen voorzieningen ten behoeve van beluchting en of watertoevoer in het dijklichaam of bijbehorende aanberming aangebracht worden.

8. De beplanting dient door de houd(st)er van de ontheffing in goede staat te worden onderhouden. Indien blijkt dat deze dat verzuimt en hierdoor een nadelige invloed optreedt voor de waterkering, dan kan het bestuur van het waterschap de ontheffing intrekken.

9. Te allen tijde is van belang dat controle en beheer van zowel de waterkering als de beplanting in voldoende mate kunnen worden uitgeoefend. De aanwezigheid van de beplanting mag de toegang met machines naar de bij de waterkering behorende onderhoudsstrook niet belemmeren. Teneinde ongewenste belemmering te voorkomen, kan in te verlenen ontheffingen worden bepaald dat maatregelen om de bereikbaarheid te herstellen (veelal in de vorm van snoeien of verwijdering van de beplanting), terstond dienen te worden getroffen.

10. Bij verwijdering dient de beplanting volledig te worden gerooid met inbegrip van de stobben voor zover deze zich binnen de kern- en beschermingszone van de waterkering bevinden. Hierbij mag niet meer grond worden vergraven of losgemaakt dan strikt noodzakelijk is. De gerooide beplanting, alsmede takken en andere resten, dienen volledig te worden opgeruimd en onmiddellijk te worden afgevoerd. De ontstane gaten dienen gevuld te worden met grond van zoveel mogelijk dezelfde samenstelling als de omliggende grond. De grond dient zorgvuldig verdicht en afgezet te worden met levende graszoden, danwel voor 1 juli van het jaar van werkzaamheden te worden ingezaaid;

11. Het is niet toegestaan de taludbekleding (gras of harde bekleding) te vervangen door anti-worteldoek, al dan niet in combinatie met een bodembedekker. Bij gebruik van dit doek is visuele controle op uitspoeling door regen of overslaand water van het grondlichaam niet meer mogelijk. Ook tast dit type tuininrichting het landschapsbeeld van de dijk aan.

Hoofdstuk Beleidsregel voor het leggen en hebben van een kabel of leiding in of nabij primaire waterkeringen (kabels- en leidingenbeleid)

De Keur bepaalt in artikel 7 lid 1g dat het verboden is om binnen de kernzone en beschermingszones kabels en leidingen te leggen, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen.

Doel:              

Het doel van deze beleidsregel is te verduidelijken in welke gevallen en onder welke voorschriften ontheffing van de Keur kan worden verleend, zodat de belangen van de waterkering door het leggen van kabels en leidingen niet worden geschaad. Naast de toetsing op veiligheid op grond van de Keur zal bij gronden in eigendom van het waterschap gekeken worden naar gevolgen voor aspecten als beheer en onderhoud van de waterkering.

Noodzaak:      

In en nabij de waterkering zijn in het verleden veel kabels en leidingen gelegd. Vooral leidingen kunnen vanuit waterkeringtechnisch oogpunt een bezwaar voor de waterkering vormen. Vanuit beheertechnisch oogpunt kunnen zowel leidingen als kabels een bezwaar vormen. Tijdens de dijkverbeteringswerken zijn c.q. worden zoveel mogelijk kabels en leidingen, die een bezwaar vormen voor de waterkering, verwijderd. Om het eventueel in de waterkering leggen van kabels en leidingen beter te kunnen begeleiden dienen specifieke regels te worden vastgesteld.

Uitgangspunten:

a. In de legger van de waterkeringen zijn de noodzakelijke afmetingen van de waterkering vastgelegd en staan ook de beschermingszones ter weerszijden van de waterkering aangegeven.

b. Het kan voorkomen dat op grond van toetsing aan deze beleidsregel ontheffing kan worden verleend voor de voorgenomen werkzaamheden, omdat zij geen bezwaar vormen voor de waterkering.

c. Kabels en leidingen binnen de kern- en beschermingszones, die vóór 1 januari 2005 (de datum waarop de vigerende keur van kracht werd) rechtmatig werden opgericht (in de zin van de toenmalige waterstaatswetgeving), worden op grond van artikel 19 van de keur geacht met ontheffing aanwezig te zijn. Van kabels en leidingen, die onrechtmatig werden opgericht, kunnen te allen tijde om waterstaatkundige redenen (veiligheid, doelmatigheid van beheer etc.) worden verlangd dat deze – door en op kosten van de overtreder – worden verwijderd.

Voor zowel onrechtmatig gelegde kabels en leidingen waarvan géén handhaving heeft plaatsgevonden als voor rechtmatig gelegde kabels en leidingen geldt, dat deze aan het einde van hun levensduur niet zonder voorafgaande ontheffing mogen worden vervangen.

d. Huisaansluitingen, voor zover deze de waterkering niet kruisen, worden gezien als een onlosmakelijk deel van een distributienet van de nutsvoorzieningen. Met het verlenen van een ontheffing voor een distributienet worden de daarbij behorende huisaansluitingen geaccepteerd. Wel dienen schriftelijke meldingen te worden gedaan voor de aanleg of vervanging van huisaansluitingen. Deze meldingen dienen te zijn voorzien van in elk geval een locatieaanduiding en het voorgenomen tijdstip van uitvoering.

e. Bij alle door derden binnen het beheersgebied van het waterschap te realiseren leidingtracés zijn de vigerende Nederlandse normen NEN 3650, 3651 en 3652 en de Nederlandse praktijkrichtlijn NPR 3659 van kracht. Hiervan wordt alleen afgeweken indien dit uitdrukkelijk door het waterschap is vermeld.

f. Kabel- en leidingwerkzaamheden mogen als regel niet in de gesloten periode van 15 oktober tot 15 april plaatsvinden. In bijzondere gevallen kan het bestuur van het waterschap hiervan schriftelijk afwijken. Graafwerkzaamheden zijn alleen toegestaan tijdens lage rivierwaterstanden.

g. Bij het verzoek om ontheffing van de keur dienen de volgende gegevens aan het waterschap geleverd te worden:

  • een volledig ingevuld en ondertekend (vastgesteld) aanvraagformulier;

  • een situatietekening met plaatsaanduiding van de kabel en/of leiding;

  • tenminste één tekening met het volledige dwarsprofiel van de dijk, waarin de volgende gegevens op schaal (met hoogte en afstandsgegevens) zijn weergegeven:

  • het werkelijke profiel van de waterkering ter plaatse van de te leggen kabel of leiding;

  • het leggerprofiel van de waterkering;

  • het profiel van vrije ruimte van de waterkering;

  • de te leggen kabel of leiding.

  • technische gegevens van de kabel en/of leiding, waaronder sterkteberekeningen;

  • andere gegevens die volgens de geldende NEN-normen worden vereist.

h. Van het gelegde kabel- of leidingtracé dient na uitvoering binnen een door het waterschap gestelde termijn revisietekeningen te worden geleverd, doch uiterlijk binnen 6 maanden na gereedkomen van het werk. In deze tekeningen dient de exacte locatie in x-, y-coördinaten te zijn aangegeven. Bovendien dienen bij dijkkruisingen de z-coördinaten aangegeven te worden. Verder kunnen nog andere gegevens worden verlangd zoals zettingsgegevens en herberekeningen.

i. Ontheffing kan worden verleend voor het leggen en hebben van een kabel of leiding. Onderhoud van de kabel of leiding dient gemeld te worden bij het waterschap. Uitvoering van het onderhoud is pas toegestaan na schriftelijke toestemming van het waterschap.

j. Een dijkkruisende leiding dient voorzien te zijn van afsluiters of afdichtingen buiten de kernzone, vermeerderd met tenminste de berekende veiligheidszones van de leiding. Op aanvraag van het bestuur van het waterschap dient de leiding afgesloten en drukloos te worden gemaakt door of namens de houder van de ontheffing, waarbij aangetoond wordt  dat de leiding voldoet aan de inde vastgestelde veiligheidseisen.

k. Bestaande dijkwoningen mogen worden aangesloten op bestaande doorgaande kabel- en/of leidingtracés door middel van een huisaansluiting. Huisaansluitingen hebben in vergelijking tot doorgaande kabels en leidingen een relatief kleine diameter (meestal kleiner dan 50 mm.) en zijn van belang voor de aan de dijk aanwezige dijkwoningen. Hier geldt dat de woningen zoveel mogelijk vanaf de achterzijde dienen te worden aangesloten. Indien voor de aansluiting van een aantal woningen een kabel of leiding dient te worden gelegd en er is een alternatief tracé buiten de beschermingszone aanwezig, dan dient het verzoek met vermelding van reden te worden afgewezen. Met name bij de lintbebouwing (in het westelijk deel van het beheersgebied ontbreekt veelal een dergelijk alternatief (zie art 6 van het.bouwbeleid). Vaak is het echter zo dat er al een lokaal doorgaande kabel of leiding aanwezig is, zodat alleen een aansluiting hierop hoeft te worden gemaakt.

l. Drainage binnen de kern- of beschermingszone wordt alleen toegestaan als deze een duidelijk ontlastende werking heeft op de waterspanning in het dijklichaam en eerder water afvoert dan aantrekt. Drainage ten behoeve van de afvoer van oppervlaktewater wordt alleen toegestaan boven het leggerprofiel.

m. Alvorens ontheffing wordt verleend voor de kruising van een dijk, wordt door het waterschap aan de hand van de legger van de primaire waterkeringen nader onderzocht of in de nabijheid van het door de aanvrager geprojecteerde tracé andere dijkkruisingen aanwezig zijn. Door de aanvrager dient tevens een Klic-melding te worden gedaan. De hieruit voortgekomen resultaten dienen door de aanvrager aan het waterschap te worden overhandigd. Indien blijkt dat in de nabijheid van het geprojecteerde tracé een bestaand tracé aanwezig is, dient het tracé zodanig te worden geprojecteerd dat deze samenvalt met het bestaande tracé. Afhankelijk van de ligging van de bestaande leiding zal in overleg met het waterschap het tracé worden bepaald.

Toetsingscriteria:

1. Zolang voor een kabel- of leidingtracé een alternatief tracé aanwezig is, wordt een tracé in of in de nabijheid van een waterkering geweigerd. Indien hiervoor gegronde redenen bestaan kan het bestuur van het waterschap besluiten hiervan af te wijken.

2. Kabels en leidingen worden in beginsel gelegd buiten het profiel van vrije ruimte, waarbij ook de berekende veiligheidszone buiten dit profiel blijft. In dat geval kan aan de houder van de ontheffing een ongestoorde ligging worden gegarandeerd. Indien ligging buiten dit profiel van vrije ruimte redelijkerwijs niet verlangd kan worden wordt aanleg binnen dit profiel toegestaan. De aanvrager dient een onderzoek met een afweging van mogelijke tracé’s bij de ontheffingsaanvraag te overleggen. De houder van de ontheffing moet er rekening mee houden dat bij een ligging binnen het profiel van vrije ruimte geen ongestoorde ligging gedurende de levensduur van de kabel of leiding gegarandeerd kan worden.

3. Kabel- en leidingtracés binnen de kern- en beschermingszones parallel aan de waterkering worden alleen toegestaan als zij niet binnen het leggerprofiel, of bij afwezigheid hiervan het ontwerpprofiel, liggen. Voor kabels parallel aan de waterkering geldt dat zij niet in het talud van de waterkering mogen worden gelegd. Voor leidingen geldt bovendien dat de berekende (NEN)veiligheidszone buiten de kernzone en beschermingszone van de waterkering dienen te worden gelegd.

4. Dijkpanden dienen zoveel mogelijk vanaf de achterzijde te worden aangesloten.

5. Voor dijkkruisingen geldt dat deze haaks ten opzichte van de dijk moeten worden uitgevoerd, waarbij de berekende (NEN)veiligheidszone buiten de kernzone en beschermingszone van de waterkering dienen te worden gelegd. Voor leidingen geldt bovendien dat binnen de veiligheidszones, de kern- en de beschermingszone, een leiding uit één geheel dient te bestaan. Dit houdt in dat geen aftakkingen, afsluiters en andere voorzieningen binnen de veiligheidszones mogen worden aangebracht.

6. Bij dijkkruisingen van kabels of leidingen dient conform de NEN zonodig een kwelscherm te worden toegepast, tenzij zij boven MHW worden aangebracht.

7. Dijkkruisingen dienen zoveel mogelijk te worden gegroepeerd. Hierbij moet een zodanige afstand tussen de leidingen worden aangehouden dat bij falen van één van de leidingen geen kettingreactie met de andere leiding(en) wordt gecreëerd. Dit is afhankelijk van de erosiekrater die ontstaat bij falen van de leiding en blijkt uit de sterkteberekening. Indien geen sterkteberekening noodzakelijk is, dient de afstand minimaal 0.4 meter te bedragen.

8. Aan leidingen met een diameter groter of gelijk aan Æ 63 mm en/ of een inwendige druk groter dan 1 Bar moet een sterkteberekening conform de NEN-norm ten grondslag liggen. Deze berekening dient door het waterschap akkoord te worden bevonden. Dit geldt voor zowel dijkkruisingen als tracés parallel aan de waterkering. Voor de berekening dient de schadefactor 0.75, de grondsoort als in Drenthe (zand) dan wel in Zuid-Holland (klei/veen) - e.e.a. ter beoordeling van het waterschap - en een verkeersklasse van 600 conform de VOSB aangehouden te worden. Onder bijzondere omstandigheden en met vermelding van gegronde redenen kan een overschrijding van maximaal 5% van de toelaatbare spanning geaccepteerd worden naar inzicht van het waterschap.

9. Dijkkruisende leidingen met een diameter groter dan Æ 110 mm of met een inwendige druk groter of gelijk aan 1 Bar dienen zodanig te worden gelegd dat zij na zakking nog boven het profiel van vrije ruimte (zie hiervoor ook het bouwbeleid) liggen. Een kwelscherm is in dit geval niet vereist. Indien blijkt dat door te geringe overhoogte van de kruin van de waterkering dit niet mogelijk is, dient ter plaatse de kruin te worden verhoogd, zodat aan genoemde voorwaarde wordt voldaan. Van deze voorwaarde kan, na overlegging van goed onderbouwde argumenten, worden afgeweken door het bestuur. In dit geval geldt dat geen ongestoorde ligging gedurende de levensduur van de leiding gegarandeerd kan worden.

10. Mantelbuizen in de waterkering worden in principe niet toegestaan zolang de kabel of leiding redelijkerwijs volgens een traditionele portaalkruising kan worden gelegd. Indien het waterkeringbelang erbij gebaat is kan een mantelbuis overwogen worden.

11. Het spuiten, boren of persen van een kabel en/of leiding door het legger- of ontwerpprofiel van de waterkering wordt niet toegestaan.

12. In verband met het veroorzaken van kortsluiting van de watervoerende zandlagen worden pulsen en boringen in beginsel alleen buiten de kern- en beschermingszone toegestaan. Eventuele (tijdelijke) pulsen en boringen binnen de beschermingszone mogen alleen bij lage rivierstand worden uitgevoerd. De eventueel ontstane openingen moeten worden afgedicht met zwelklei.

13. Riolering, drainages of pulsen, waarvan de functie is komen te vervallen dienen te worden verwijderd. Voor het verwijderen hiervan is toestemming van het waterschap benodigd. De gaten dienen met zwelklei te worden gedicht.

14. Openbare verlichting langs een openbare weg op de kruin van een waterkering dient op de binnenkruin aangebracht te worden. Op een kruising of in een scherpe bocht van een openbare dijkweg mag indien voldoende overhoogte aanwezig is in principe echter ten behoeve van de verkeersveiligheid aan de buitenzijde van de waterkering verlichting worden aangebracht.

15. Kabels en/of leidingen waarvan de functie is komen te vervallen dienen te worden verwijderd. Voor het verwijderen van de kabels en/of leidingen is een ontheffing van het waterschap benodigd.

16. Gestuurde boringen onder een waterkering kunnen worden toegestaan indien grondonderzoek en berekeningen volgens de NEN-normen worden uitgevoerd en uit kwelwegberekeningen, gebaseerd op een 1 meter hogere ontwerpwaterstand blijkt dat het ontwerp en de uitvoering voldoende veiligheid aanwezig zijn.

Hoofdstuk Beleidsregel voor het realiseren van een voorziening of plaatsen van objecten op of nabij primaire waterkeringen (objectenbeleid)

De Keur bepaalt in artikel 7 lid 1a dat het verboden is om binnen de kernzone te spitten, te graven of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten en in lid 1g dat het verboden is om binnen de kern- en beschermingszone werken te leggen, te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen.

Doel:

Het doel van deze beleidsregel is te verduidelijken in welke gevallen en onder welke voorwaarden ontheffing van de Keur kan worden verleend, zodat de belangen van de waterkering door het realiseren van een voorziening of plaatsen van een voorwerp niet worden geschaad. Naast de toetsing op veiligheid van de waterkering op grond van de Keur zal bij gronden in eigendom van het waterschap gekeken worden naar gevolgen voor aspecten als beheer en onderhoud van de waterkering.

Noodzaak:      

Op en nabij de waterkering zijn in het verleden veel voorzieningen zoals opritten, parkeerplaatsen, trappen, banken, schuttingen, muren, pergola´s, ongefundeerde tuinhuizen en vijvers e.d. gerealiseerd. Vanuit beheertechnisch oogpunt kunnen dergelijke voorzieningen en objecten mogelijk een bezwaar vormen. Voorzieningen en objecten waarvan bepaald is dat zij een bezwaar vormen voor de waterkering zijn c.q. worden tijdens de dijkverbeteringswerken zoveel mogelijk verwijderd. Om te voorkomen dat wederom ongewenste voorzieningen of objecten op of nabij de waterkering worden gesitueerd dienen specifiekere regels opgesteld en te worden gehanteerd.

Uitgangspunten:

a. In de legger van de waterkeringen zijn de noodzakelijke afmetingen van de waterkering vastgelegd en staan ook de beschermingszones ter weerszijden van de waterkering aangegeven.

b. Het kan voorkomen dat op grond van toetsing aan deze beleidsregel ontheffing kan worden verleend voor de voorgenomen werkzaamheden, omdat zij geen bezwaar vormen voor de waterkering. Vinden de werkzaamheden plaats op het eigendom van het waterschap, dan kan door het bestuur onder vermelding van gegronde redenen besloten worden de houd(st)er van de ontheffing te verbieden van de ontheffing gebruik te maken.

c. Onder een object of voorziening wordt verstaan een constructie die niet voorzien is van een vaste fundering, bestaande uit losse elementen die op eenvoudige wijze te demonteren zijn. Het gaat hierbij ondermeer onder het volgende: opritten, parkeerplaatsen, trappen, banken, schuttingen, pergola’s, tuinmuren wanden, tuinhuisjes, schuurtjes, vijvers, zwembaden op het maaiveld, speeltoestellen etc.

d. Voorzieningen en objecten binnen de kern- en beschermingszones die vóór 1 januari 2005 (de datum waarop de vigerende keur van kracht werd) rechtmatig werden opgericht (in de zin van de toenmalige waterstaatswetgeving), worden op grond van artikel 19 van de keur geacht met ontheffing aanwezig te zijn. Voorzieningen en objecten die onrechtmatig werden opgericht, kunnen te allen tijde om waterstaatkundige redenen (veiligheid, doelmatigheid van beheer etc.) worden verlangd dat deze – door en op kosten van de overtreder – worden verwijderd.

Voor zowel onrechtmatig aangebrachte voorzieningen en objecten ten aanzien waarvan géén handhaving heeft plaatsgevonden als voor rechtmatig aangebrachte beplanting geldt, dat deze aan het einde van hun levensduur niet zonder voorafgaande ontheffing mogen worden vervangen.

e. Werkzaamheden mogen in de gesloten periode van 15 oktober tot 15 april niet plaatsvinden. Buiten deze periode mogen graafwerkzaamheden slechts plaatsvinden bij lage rivierwaterstanden.

f. Bij het verzoek om ontheffing van de keurbepalingen (door middel van een volledig ingevuld en ondertekens aanvraagformulier) dient een plan aan het waterschap geleverd te worden, bestaande uit:

  • een situatietekening, met daarop weergegeven de locatie, afmetingen en samenstelling van het object. Op deze tekening dienen duidelijk referenties, zoals de dijk en bebouwing aangegeven te worden;

  • tenminste één tekening met het volledige dwarsprofiel van de dijk (met hoogte en afstandsgegevens) waarin de locatie en omvang van het object met de fundering/verharding ervan is ingetekend;

  • een detailtekening van het object of de voorziening.

g. Aan de ontheffing worden voorschriften verbonden.

Toetsingscriteria:

1. Objecten en voorzieningen dienen zo min mogelijk binnen de kernzone van de waterkering te worden aangebracht. Toetsing vindt plaats aan de veiligheid van de waterkering en de doelmatigheid van beheer en onderhoud.

2. Voorzieningen en objecten mogen het leggerprofiel, of bij afwezigheid hiervan het ontwerpprofiel, niet aantasten. Bovendien worden objecten op het buitentalud, de kruin en het binnentalud niet toegestaan in verband met de erosiegevoeligheid en de stabiliteit van de dijk, tenzij maatregelen getroffen worden die deze gevolgen voorkomen.

3. De opritten en trappen dienen belangrijk te zijn als hoofdontsluiting van het perceel op de openbare weg. Per perceel wordt niet meer dan één ontsluiting toegestaan. Bij splitsing van percelen dient de ontsluiting te lopen via de reeds aanwezige oprit of trap.

4. Buitendijkse voorzieningen dienen zo aangelegd te worden dat zij niet stroombelemmerend of erosiebevorderend werken en geen aanleiding geven tot ophoping van drijfvuil.

5. De breedte, taludhelling en samenstelling van de opritten en trappen dienen in overeenstemming te zijn met de bestemming ervan.

6. De aan te brengen verhardingen dienen bestand te zijn tegen erosie. De fundering dient een minimale dikte te krijgen, gebaseerd op het gebruik en moet erosiebestendig zijn.

Begrippenlijst bij de beleidsregels primaire waterkeringen

Beheer: Het geheel van activiteiten dat noodzakelijk is om te waarborgen dat de functies van de waterkering blijven voldoen aan de daarvoor vastgestelde, eventueel tijdsafhankelijke eisen en normen.

Beheerregister: Documentatie, waarin de voor het behoud van het waterkerend vermogen kenmerkende gegevens van de constructie en de feitelijke toestand van de primaire waterkering nader zijn omschreven.

Beleidsregel: Document waarin bestuurlijke keuzen ten aanzien van een specifiek onderwerp uitgewerkt zijn.

Duurzaam: Ongevoelig voor veroudering, onderhoudsarm.

Dijktafelhoogte: De op grond van het ontwerp minimaal vereiste kruinhoogte

Herbouw: Het opnieuw oprichten van een bouwwerk dat verloren gegaan is.

Klic: Kabel- en leiding informatiecentrum (een loket waar graafwerkzaamheden gemeld kunnen worden, waarna de beheerders van bestaande kabels en leidingen gewaarschuwd worden).

Kwelscherm: Een waterdichte voorziening rond een object in de waterkering om ongewenste en geconcentreerde kwelstromen te voorkomen.

Legger: Documentatie, waarin omschreven is waaraan de primaire waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie, en waarin de juridische (keur)begrenzingen worden weergegeven.

Leggerprofiel: Het lokaal van toepassing zijnde minimum (ontwerp)profiel van de waterkering.

(NEN)veiligheidszone: Terreinstrook naast het waterstaatswerk waarbinnen de lekkage van de leiding de stabiliteit van het werk in gevaar kan brengen.

Nieuwbouw: Het oprichten van een nieuw (bouw)werk.

Onderhoud: Het tijdig uitvoeren van werkzaamheden om de kwaliteit van de diverse onderdelen van de waterkering op het vastgestelde of gewenste niveau te houden.

Ontheffing: Een besluit op schrift van het waterschapsbestuur waarmee voor een bepaalde activiteit vrijstelling verleend wordt van de gebods- en verbodsbepalingen in de Keur.

Profiel van vrije ruimte: Een denkbeeldig profiel dat het ruimtebeslag van een te definiëren toekomstige dijkverbetering aangeeft.

Pipingberm: Aanberming aan de binnenzijde van de dijk om daarmee het optreden van zandmeevoerende wellen te voorkomen.

Stabiliteitsberm: Aanberming tegen de dijk om de standzekerheid van het grondlichaam te waarborgen.

Verbouw: Het beperkt veranderen van een bouwwerk.

Vernieuwbouw: Het grootscheeps veranderen van een bouwwerk.

Voorschrift: Op te volgen bepaling in een verleende keurontheffing.

Zetting: Volumeverkleining van de ondergrond, hoofdzakelijk ten gevolge van bovenbelasting en/of het uittreden van water.