Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rivierenland

Beleidsregels inzake de hoedanigheidscorrectie (T-factor) bij de berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Rivierenland
Officiële naam regelingBeleidsregels inzake de hoedanigheidscorrectie (T-factor) bij de berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing
CiteertitelBeleidsregels inzake de hoedanigheidscorrectie (T-factor) bij de berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Advertentie in diverse huis-aan-huis-bladen in het hele gebied van het waterschap in week 2, 2005, oa. in Zakengids, 12-01-2005

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 6-1-2005

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Zakengids, 12-01-2005

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet verontreiniging oppervlaktewateren, art. 19
  2. Wet verontreiniging oppervlaktewateren, art. 20, lid 6 en 7

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-01-200529-12-2008nieuwe regeling

06-01-2005

Zakengids, 12-01-2005

2004-14041

Tekst van de regeling

Aanhef

Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland;

gelet op de artikelen 19, 20, lid 6 en7 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en artikel 9 van de verordening verontreinigingsheffing oppervlaktewateren 2005 waterschap Rivierenland en de bijlage I, onderdeel C van genoemde verordening;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende beleidsregels voor het toepassen van de hoedanigheidscorrectie (T-factor) bij de berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing

Artikelen

Artikel 1 Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    de Wvo: de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

  • b.

    ambtenaar belast met de heffing: ambtenaar als bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;

Artikel 2 Toepassingsbereik
  • 1. Voor niet biologisch gezuiverd afvalwater wordt de T-correctie alleen toegestaan op basis van de stoffenbenadering. Op basis van toxiciteits- en respiratieremmingstesten zal aangetoond moeten worden in hoeverre de te lozen stoffen toxisch zijn. Indien het toxische stof betreft wordt een correctiehoogtebepaling op deze stof middels een bio-degeneratiemethode niet toegestaan. Vaststelling dient dan m.b.v. andere gegevens/methoden plaats te vinden, bijvoorbeeld door weging of massabalans.

  • 2. Voor biologisch gezuiverd afvalwater wordt de T-correctie toegestaan na onderzoek van het afvalwater. Indien ertussen de biodegeneratieproeven en de BZV∞ geen verschil bestaat wordt de T-correctie voor biologisch gezuiverd afvalwater toegestaan op basis van BZV-benadering. Als er sprake is van een significant verschil tussen de resultaten van de bio-degeneratieproeven en de BZV∞ dient de correctiefactor bepaald te worden middels analyses van een aantal representatief aantal monsters middels biodegeneratieproeven.

  • 3. In het geval dat de biologische zuivering een constante voeding heeft en een stabiel zuiveringsproces heeft en BZV-waarden niet groter dan 20 mg/l oplevert, kan in principe een correctie op grond van de formule met 3,33 BZV in plaats van CZV worden geaccepteerd. Dit leidt tot de formule: v.e. = (Q* 3,33 BZV5 + 4,57 Nkj) / 1000 : 49,6, waarin:

    • v.e.

      = aantal vervuilingseenheden aan zuurstofbindende stoffen

    • Q

      = debiet in m3 per jaar

    • 4

      ,57 = hoeveelheid benodigd zuurstof voor omzetting van stikstofverbinding (in mg/l)

    • 3

      ,33 = berekende omzettingsfactor naar BZV∞

    • BZV5

      = biochemisch zuurstofverbruik na 5 dagen (in mg/l)

    • Nkj = Kjeldahl stikstofgehalte

    • 49

      ,6 = aantal kg zuurstof per jaar om één vervuilingseenheid af te breken.

  • 4. Voor niet door productieprocessen verontreinigd koelwater wordt de T-factor toegestaan. Berekening vindt op dezelfde wijze plaats als bij biologisch gezuiverd afvalwater.

  • 5. De T-correctie wordt in de volgende gevallen niet toegestaan:

    • als het geloosde afval- of koelwater toxische eigenschappen bezit

    • als er sprake is van een gestoorde werking van de awzi

Artikel 3 Wijze van onderzoek en de te gebruiken analysemethoden
  • 1. In het onderzoeksvoorstel voor niet biologisch gezuiverd afvalwater moeten de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • opgave van de stoffen die verantwoordelijk zijn voor het percentage CZV dat niet- of nagenoeg niet biologisch afbreekbaar is en hun (biologische) eigenschappen (de zogenoemde productinformatie);

    • wijze van berekening van het percentage CZV en/of kwantitatieve hoeveelheden van de geanalyseerde verontreiniging dat niet- of nagenoeg niet biologisch afbreekbaar is;

    • uit te voeren biodegeneratie- en respiratieremmingstesten en de te gebruiken mediums per specifieke stof (afhankelijk van de eigenschappen van deze stoffen);

    • wijze van hoeveelheidsmeting en bemonstering;

    • frequentie van meten, bemonsteren en analyseren zodat een representatief aantal monsters wordt genomen en geanalyseerd verdeeld over het jaar.

  • 2. Het onderzoeksvoorstel voor biologisch gezuiverd afvalwater moeten minimaal de volgende onderdelen te omvatten:

    • frequentie van meten, bemonsteren en analyseren zodat een representatief aantal monsters wordt genomen en geanalyseerd verdeeld over het jaar;

    • wijze van meten en bemonsteren;

    • uit te voeren respiratieremmingstesten, biodegeneratieproeven en te volgen methodieken;

    • aantal uit te voeren BZV∞- onderzoeken; (waarbij de α-factor wordt bepaald);

    • herkomst en de kwaliteit van (leeftijd, bewaarvorm) entwater bij de BZV-bepaling;

    • wijze van vervuilingswaarde- en correctiehoogteberekening;

    • beschrijving en werking van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi) en kopieën van het logboek van de periode van 1 jaar voor de aanvraag tot heden. In het logboek dient opgenomen te zijn; storingen, calamiteuze situaties, onderhoud etc;

  • 3. De volgende onderzoeks- en analysemethoden worden toegestaan:

    • LUMIStox test volgens NEN-EN-ISO 11348;

    • Bepaling acute toxiciteit ten aanzien van aëroob slib volgens NEN 6512;

    • Afbreekbaarheidtest organische koolstof volgens Zahn/Wellens, ISO 9888;

    • BZV∞(oneindig) onderzoek volgens NEN 6634.

Artikel 4 nauwkeurigheid waarmee het onderzoek dient plaats te vinden
  • 1. Toxiciteits- en biodegeneratieproeven of specifieke stoffen dienen uitgevoerd te worden volgens de voorgeschreven methodieken.

  • 2. De wijze waarop het monster wordt verkregen moet in overeenstemming zijn met de aan de aanvrager verleende meetbeschikking, Het monster dient representatief te zijn voor de gehele aangevraagde periode. Bij twijfel hieromtrent dienen meerdere monsters, van verschillende dagen, onderzocht te worden.

  • 3. Het laboratorium en/of adviesbureau die het onderzoek uitvoert voor de aanvrager, moet aantoonbare ervaring hebben met de uit te voeren proeven.

Artikel 5 Inwerkingtreding en citeertitel
  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking en hebben betrekking op aanvragen van belastingplichtigen voor correctie als bedoeld in artikel 9 van de Verordening verontreinigingsheffing zoals die worden ingediend met ingang van 1 januari 2005;

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels inzake de hoedanigheidscorrectie (T-factor) bij de berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing’.

  • Aldus vastgesteld door het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland

  • de secretaris-directeur, drs. H.C. Jongmans

  • de dijkgraaf, ir. G.N. Kok

Algemene toelichting

1. Inleiding

1.1Achtergrond

Incidenteel worden verzoeken ingediend voor de toepassing van de T-correctie. In een aantal gevallen wordt er ook verzocht om de T-correctie toe te passen op ongezuiverd afvalwater. Het ontbreken van duidelijke beleidslijnen met betrekking tot de aanvraagprocedure, toepassingsmethodiek en voorschriften ter vaststelling van de correctiefactor gaf aanleiding tot verwarring voor wanneer wel en wanneer niet de correctie toegepast kan worden. Ook landelijke jurisprudentie geeft (nog steeds) geen oplossing op een groot aantal vragen. 

Er bestaat (nog) geen landelijke norm, methodiek of voorschrift om het percentage biologisch niet- of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater te bepalen voor toepassing van de T-correctie. Door de waterkwaliteitsbeheerders wordt geen uniforme richtlijn gehanteerd voor het bepalen van het percentage T.

Er bestaat behoefte aan beleidsregels waarin antwoordt wordt gegeven op de volgende vragen:

  • mag de T-correctie worden toegepast in ongezuiverd afvalwater en niet biologisch gezuiverd afvalwater?;

  • mag de T-correctie ook in deelstromen worden toegepast?;

  • mag de T-correctie worden toegepast op koelwater en bronneringswater?;

  • mag de BZV-methode worden toegepast in ongezuiverd afvalwater en niet biologisch gezuiverd afvalwater of moet de stoffenaanpak worden gevolgd?;

  • welke onderzoeken moeten door de heffingsplichtige worden uitgevoerd in een representatief aantal monsters indien de stoffenaanpak wordt gevolgd?;

  • Welke onderzoeken moeten door de heffingsplichtige worden uitgevoerd in een representatief aantal monsters indien de BZV-methode wordt gevolgd?;

  • op welke wijze vindt de heffingsberekening plaats?

1.2 Wettelijke grondslag T-correctie

De wettelijke basis voor de T-correctie wordt verwoord in artikel 20, zevende lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO);”Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet- of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op die uitkomst een correctie toegepast. Met betrekking tot het in de vorige volzin bepaalde worden regelen gesteld bij algemene maatregel van bestuur”.

In het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren (Uvr) en in de Verordening verontreinigingsheffing, bijlage 1 onderdeel C berekeningsvoorschriften is aangegeven dat: “indien de CZV-waarde voor ten minste 25 % afkomstig is van biologisch niet- of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater, wordt op die waarde een correctie toegepast door deze te vermenigvuldigen met de breuk (100 – T)/75, waarbij T is het percentage CZV, afkomstig van biologisch niet- of nagenoeg niet afbreekbare stoffen”.

Deze vermenigvuldigingsfactor wordt ook wel de T-correctie of T-factor genoemd en is, op advies van de Unie van Waterschappen, ook opgenomen in de Verordening verontreinigingsheffing, artikel 9.

Hierin wordt gesteld dat, indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet- of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op aanvraag van de heffingsplichtige op die uitkomst een correctie toegepast.  De T-correctie wordt in Nederland hoofdzakelijk toegepast op CZV-waarden van het effluent van goed werkende biologische zuiveringsinstallaties.

In de artikelsgewijze toelichting op de WVO wordt de volgende toelichting gegeven op artikel 20, zesde en zevende lid:

“In artikel 20 zesde en zevende lid WVO is een wettelijke basis verschaft voor het gebruik van de methode voor het bepalen van het zuurstofverbruik van de geloosde stoffen op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen voor de zogenaamde T-correctie. Het voorgaande is op dit ogenblik neergelegd in de verordeningen van al de met het kwaliteitsbeheer belaste waterschappen”

In bepaalde situaties kan de BZV-methode worden toegestaan. In de artikelsgewijze toelichting in artikel 19 WVO wordt aangegeven dat de BZV-methode nog slechts kan worden toegelaten voor bepaalde soorten afvalwater; o.a. voor biologisch gezuiverd afvalwater en voor niet door het productieproces verontreinigd koelwater. In de nota van toelichting op het Uitvoeringsbesluit wordt uiteengezet dat met betrekking tot de bepaling van het zuurstofverbruik langs chemische weg (CZV) voor industrieel afvalwater de voorkeur verdient boven die langs biochemische (BZV) aangezien bij de BZV-methode van analyse de kans op afwijkingen – en dus op een onzuivere uitkomst – zeker bij ongezuiverd afvalwater te groot is.

1.3 Inhoud van deze beleidsregels

Deze beleidsregels worden gehanteerd ten aanzien van (het indienen van een verzoek tot) de correctie van de gemeten vervuilingswaarde bij daarvoor in aanmerking komende bedrijven. Basis voor de correctie is de aantoonbare en te kwantificeren aanwezigheid van niet en/of nauwelijks biologisch afbreekbare stoffen in het door een bedrijf geproduceerde afvalwater.

In deze beleidsregels wordt achtereenvolgens beschreven:

-  onder welke voorwaarden de T-correctie toegepast mag worden voor:

  • niet biologisch gezuiverd afvalwater (2.1);

  • biologisch gezuiverd afvalwater en stortplaatsen (2.2);

  • niet door productieprocessen verontreinigd koelwater (2.3);

-  de wijze van onderzoek en de te gebruiken analysetechnieken (3);

-  en de nauwkeurigheid waarmee het onderzoek dient plaats te vinden (4).

2 Toepassingsgebieden

2.1 Toepassingsgebied niet biologisch gezuiverd afvalwater

Onder niet biologisch gezuiverd afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen worden verstaan: “ruw” ongezuiverd afvalwater, fysisch/chemisch gezuiverd afvalwater en opgepompt grondwater afkomstig van bronneringen en grondwatersaneringen.

De T-correctie voor ongezuiverd afvalwater wordt alleen toegestaan op basis van de stoffenbenadering. Een BZV-benadering op de gehele afvalwaterstoom wordt niet toegestaan vanwege de te grote kans op afwijkingen in de analyseresultaten. Deze afwijkingen ontstaan onder andere door de wisselende samenstelling van het afvalwater, de aanwezigheid van giftige stoffen en de onnauwkeurigheid van de bestaande analysemethodiek(en).

Normaliter is bij de heffingsplichtige bekend of mag bekend worden verondersteld welke stoffen in het afvalwater geraken. Op basis van analyses (biodegeneratieproef, zie 3.3) en berekeningen van de specifieke stoffen dient de heffingsplichtige aan te tonen wat het percentage niet- of nagenoeg niet biologisch afbreekbare deel is in het avalwater. Op basis van toxiciteits- en (een) respiratieremmingstest(en) zal aangetoond moeten worden in hoeverre de te lozen stoffen toxisch zijn. Indien het toxische stof betreft wordt een correctiehoogtebepaling op deze stof middels een bio-degeneratiemethode niet toegestaan.

Vaststelling dient dan m.b.v. andere gegevens/methoden plaats te vinden bijvoorbeeld door weging, massabalans etc.

In het onderzoeksvoorstel moeten de volgende gegevens zijn opgenomen:

  • opgave van de stoffen die verantwoordelijk zijn voor het percentage CZV dat niet- of nagenoeg niet biologisch afbreekbaar is en hun (biologische) eigenschappen (de zogenoemde productinformatie); 

  • wijze van berekening van het percentage CZV en/of kwantitatieve hoeveelheden van de geanalyseerde verontreiniging dat niet- of nagenoeg niet biologisch afbreekbaar is; 

  • uit te voeren biodegeneratie- en respiratieremmingstesten en de te gebruiken mediums per specifieke stof (afhankelijk van de eigenschappen van deze stoffen); 

  • wijze van hoeveelheidsmeting en bemonstering; 

  • frequentie van meten, bemonsteren en analyseren zodat een representatief aantal monsters wordt genomen en geanalyseerd verdeeld over het jaar.

Stoffen waarvoor een aanvraag ter correctie wordt aangevraagd dienen minimaal onderzocht te worden op de in voorschrift 3.1-3.3 beschreven methodieken in concentraties welke overeenkomen met de praktijkomstandigheden en/of andere hoeveelheden welke noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van representatieve gegevens.

Naar aanleiding van landelijk uitgebrachte adviezen wordt maximaal 10% afbraak, uitgedrukt in zuurstofverbruik ten opzichte van de CZV-waarde van de oorspronkelijke stof, als grenswaarde aangehouden voor de classificatie “niet- of nauwelijks afbreekbare stof”.

2.2 Toepassingsgebied biologisch gezuiverd afvalwater en stortplaatsen

Onder de lozing van biologisch gezuiverd afvalwater worden lozingen verstaan van effluenten van aëroob en anaërobe biologische zuiveringsinstallaties.

Aangezien een zuiveringsproces heeft plaatsgevonden is het niet mogelijk van de stoffen afzonderlijk een balans te maken door het ontstaan van (onbekende) afbraakproducten. Om deze reden dient het afvalwater als zodanig te worden onderzocht.

Het onderzoeksvoorstel dient minimaal de volgende onderdelen te omvatten:

  • frequentie van meten, bemonsteren en analyseren zodat een representatief aantal monsters wordt genomen en geanalyseerd verdeeld over het jaar;  

    wijze van meten en bemonsteren;  

  • uit te voeren respiratieremmingstesten, biodegeneratieproeven en te volgen methodieken;  

  • aantal uit te voeren BZV∞- onderzoeken; (waarbij de α-factor wordt bepaald)  

  • herkomst en de kwaliteit van (leeftijd, bewaarvorm) entwater bij de BZV-bepaling;  

  • wijze van vervuilingswaarde- en correctiehoogteberekening;  

  • beschrijving en werking van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi) en kopieën van het logboek van de periode van 1 jaar voor de aanvraag tot heden. In het logboek moet ondermeer storingen, calamiteuze situaties, onderhoud opgenomen zijn.

Indien ertussen de biodegeneratieproeven en de BZV∞ geen verschil bestaat wordt de T-correctie voor biologisch gezuiverd afvalwater toegestaan op basis van BZV-benadering. De heffingsplichtige dient de verhouding α = BZV∞ / BZV5 door middel van onderzoek aan te tonen in een representatief aantal monsters. Dit aantal monsters is sterk afhankelijk van de kwaliteit van het effluent. Bij het onderzoek dient gekeken te worden naar de werking van de biologische zuivering gedurende het (ge)hele jaar (zomer/winter) en invloeden ten gevolgen van productieschommelingen. In elk geval dient minimaal tweemaal per jaar (zomer/winter) een BZV(n) onderzoek plaats te vinden. De rekenkundige gemiddelde α-factor zal worden gebruikt bij de berekening van de vervuilingswaarde.

Als er sprake is van een significant verschil tussen de resultaten van de bio-degeneratieproeven en de BZV∞ dient de correctiefactor bepaald te worden middels analyses van een aantal representatief aantal monsters middels biodegeneratieproeven.

Indien er sprake is van een gestoorde werking van de awzi kan geen gebruik gemaakt worden van de eerder bepaalde factoren. Deze dienen dan opnieuw bepaald te worden door herhaling van het bovenstaande onderzoek. Bij sterke fluctuaties in de kwaliteit van het effluent kan dit tot aanzienlijke onderzoekskosten leiden. Daarnaast dient middels een logboek aangetoond te worden dat de overlegde gegevens representatief zijn voor de huidige werking en bedrijfsvoering van de awzi.

Indien blijkt dat het geloosde afvalwater toxische eigenschappen bezit ten aanzien van de biodegeneratieproeven en BZV-bepaling wordt een correctie op basis van deze parameters niet toegestaan. Berekening van de vervuilingswaarde vindt dan plaats middels de zogenoemde “rijksformule” of op andere, binnen de grenzen van de verordening vastgestelde grenzen, wijze.

In het geval dat de biologische zuivering

  • een constante voeding heeft en  

  • een stabiel zuiveringsproces heeft en  

  • BZV-waarden niet groter dan 20 mg/l oplevert,

kan in principe een correctie op grond van de formule met 3,33 BZV in plaats van CZV worden geaccepteerd.

Dit leidt tot de formule:

v.e. = (Q* 3,33 BZV5 + 4,57 Nkj) / 1000

                                   49,6

waarin:

  • v.e. = aantal vervuilingseenheden aan zuurstofbindende stoffen

  • Q = debiet in m3 per jaar

  • 4,57 = hoeveelheid benodigd zuurstof voor omzetting van stikstofverbinding (in mg/l)

  • 3,33 = berekende omzettingsfactor naar BZV

  • BZV5 = biochemisch zuurstofverbruik na 5 dagen (in mg/l)

  • Nkj = Kjeldahl stikstofgehalte

  • 49,6 = aantal kg zuurstof per jaar om één vervuilingseenheid af te breken.

2.3 Toepassingsgebied niet procesmatig verontreinigd koelwater

Uit de artikelsgewijze toelichting op artikel 19 WVO volgt dat koelwater op gelijke wijze dient te worden aangeslagen, bij een verzoek om toepassing van de T-correctie als biologisch gezuiverd afvalwater.

Het vaststellen van de grootte van de geproduceerde vuillast uit niet door bedrijfsprocessen verontreinigd koelwater dient te worden geïntegreerd in de meetbeschikking.

Van de heffingsplichtige wordt doorgaans geen onderzoek verlangd naar de aard en vorm van de in het koelwater aanwezige niet– tot bijna niet-biologisch afbreekbare stoffen. Wel wordt, afhankelijk van de grootte van de lozing, periodiek een onderzoek verlangd naar de samenstelling van het geloosde koelwater om aannemelijk te maken dat er geen toegevoegde vervuiling plaatsvindt.

Indien blijkt dat het geloosde koelwater toxische eigenschappen (bijvoorbeeld door algenwerende middelen) bezit, wordt de T-correctie niet toegestaan en wordt de hoogte van de vervuiling vastgesteld middels de zogenoemde “rijksformule” of op andere, binnen de grenzen van de verordening vastgestelde grenzen, wijze.

In een aantal gevallen kunnen de perceptiekosten te hoog kunnen zijn in relatie tot de heffing. In deze gevallen zou ook gebruik gemaakt kunnen worden van een afvalwatercoëfficiënt (waterklasse). Indien de heffingsplichtige hiermee niet kan instemmen kan deze alsnog een onderzoek (laten) uitvoeren.

3  Wijze van onderzoek en te gebruiken analysemethoden

3.1 LUMIStox test volgens NEN-EN-ISO 11348

Met de LUMIStox test kan op een snelle en eenvoudige wijze de acute toxiciteit worden bepaald in waterige oplossingen. Het principe van de test berust op het meten van de afname van de bioluminescentie van de bacterie Photobacterium Phosphoreum. Bij deze bacterie wordt de bioluminescentie veroorzaakt door de energie die vrijkomt in de citroenzuurcyclus. Bij verstoring van de citroenzuurcyclus (giftige stoffen) neemt de bioluminescentie af. Deze afname wordt als maat van de toxiciteit genomen.

De resultaten van de test worden uitgedrukt in EC20- of EC50- waarde of de toxiciteitindex (TI). De EC-waarde is de concentratie waarbij respectievelijk 20% en 50% remming van de activiteit plaatsvindt. De toxiciteitindex geeft de relatieve toxiciteit van het monster aan. Dit is het aantal malen dat het monster moet worden verdund om 20% remming te veroorzaken.

Bij de beoordeling van de toxiciteit wordt gebruik gemaakt van een indeling in drie klassen:

TI < 2 : niet of nauwelijks acuut toxisch

TI = 2-10 : matig acuut toxisch

TI > 10 : sterk acuut toxisch

3.2 Bepaling acute toxiciteit ten aanzien van aëroob slib volgens NEN 6512

Met deze test wordt de acute toxiciteit bepaald ten aanzien van aëroob actief slib door meting van het respiratietempo. De test wordt als volgt uitgevoerd:

Het monster wordt in verschillende verdunningen aan een aëroob actief slibmengsel toegevoegd. Het zuurstofverbruik van het slib wordt direct na toevoeging van het al dan niet verdunde monster gemeten en geregistreerd door middel van een zuurstofmeter en schrijver. Deze gegevens worden vergeleken met de gegevens van hetzelfde slib zonder monster (=blanco). De procentuele remming wordt berekend met behulp van de volgende formule:

I – (1-Ra/Rb)*100%

waarin:

  • I = Remming in %

  • Ra = het respiratietempo gemeten in het al dan niet verdunde monster (mg/l.uur)

  • Rb = het respiratietempo gemeten zonder monster (mg/l.uur)

Op basis van het gemeten respiratietempo in het verdunde en onverdunde monster kan worden bepaald of er remming plaatsvindt en in welke mate bacteriën adapteren op het geloosde afvalwater. Zodra wordt aangetoond dat er remming plaatsvindt kan geen gebruik worden gemaakt van de BZV-methode en zal de heffing gebaseerd moeten worden op basis van de CZV-waarden.

3.3Afbreekbaarheidtest organische koolstof volgens Zahn/Wellens, ISO 9888

De Zahn/Wellens test is een biodegradatietest. Met deze test wordt de afbreekbaarheid van de organische koolstof in een monster bepaald. Op basis van deze test kan dus ook de T-correctie worden berekend. De test wordt als volgt uitgevoerd:

Een hoeveelheid actief slib wordt vooraf geconditioneerd door het gedurende acht dagen zonder voeding te beluchten. Vervolgens wordt er een testmengsel samengesteld bestaande uit het monster, actief slib, leidingwater en een vastgestelde hoeveelheid van een buffer-/nutriëntenoplossing. Het testmengsel wordt vervolgens belucht, waarbij de beluchting zodanig wordt ingesteld dat het zuurstofgehalte > 2 mg/l is. De zuurgraad wordt dagelijks gemeten en gecorrigeerd tot een waarde in de range van pH 7-8. Naast het testmengsel wordt ook een blanco onderzocht, bestaande uit een met het testmengsel overeenkomende concentratie van het actief slib en de buffer/nutriëntenoplossing.

De blanco wordt op identieke wijze behandeld als het testmengsel. De afbraak van de organische koolstofverbindingen wordt gevolgd met behulp van DOC-metingen. De afbreekbaarheid van de organische koolsof in het afvalwatermonster wordt nu als volgt berekend:

D(t) = 1 - (Ct-Cb) / Ca * 100%

waarin:

  • D(t) = afbreekbaarheid in % na n dagen; 

  • Ct = DOC-gehalte na n dagen op moment van monstername in mg/l;

  • Cb = DOC-gehalte van de blanco in mg/l;

  • Ca = DOC-gehalte van het oorspronkelijke monster in mg/l.

Voorwaarde voor een juiste uitkomst is het ontbrekend van giftige en/of remmende stoffen in het afvalwater. Daarvoor is een onderzoek op toxische stoffen vereist.

3.4 BZV∞ (oneindig) onderzoek volgens NEN 6634

Het onderzoek op het biochemisch zuurstofverbruik wordt uitgevoerd volgend NEN 6634. De waarden worden opgegeven in BZV(n)-waarden. Voor n gelden de volgende dagen: 0, 5, 7, 12, 19, 26, 33 en 40.

Bij de BZV5–analyse volgens NEN 6634 wordt allylthioureum (atu) toegevoegd om de activiteiten van de eveneens zuurstof consumerende nitrificerende bacteriën te onderdrukken. Daar atu maar beperkt houdbaar is, na ca. 14 dagen zijn werking verliest, en bij gaat dragen als koolstof- en stikstofbron bij de BZV-afbraak, wordt bij het BZV(n)-onderzoek geen atu aan de monsteroplossingen toegevoegd. Voor nitrificatie dient gecorrigeerd te worden door een stikstofbalans op te stellen. De BZV-oneindig waarde wordt grafisch door middel van lineaire regressie bepaald. Als entwater bij het onderzoek dient het effluent te worden gebruikt van de afvalwaterzuiveringinstallatie waarop het bedrijf het afvalwater brengt. Er mag geen gebruik worden gemaakt van entwater afkomstig van de (eigen) awzi van het bedrijf, daar de restverontreinigingen in het effluent niet of zeer mogelijk moeilijk biologisch afbreekbaar zijn door de aanwezige bacteriën welk volledig ingesteld zijn op het aanbod van bedrijfsspecifieke stoffen. Voorwaarde voor een juiste uitkomst is het verder ontbreken van giftige en/of remmende stoffen in het afvalwater.

De biochemische afbraak van organisch materiaal wordt beschreven als een eerste orde afbraakproces verlopend volgens de reactievergelijking:

dBZV / dt= -k * BZV

Stel dat de BZV5 het BZV is op het tijdstip t=0, dus bij het begin van de BZV∞bepaling. Het BZV op het tijdstip t=n dagen = BZVn. De toename van de BZV gedurende de tijd n is BZNn-BZV5. DE evenredigheidsconstante k is te vergelijken met een snelheidsconstante bij chemische reacties. De dimensie van k = tijd-1.

Hieruit volgt: dBZV/BZVn= -k * dt of ln BZV BZV5/BZVn = -k * t0/t  of ln (BZVn/BZV5) = -k *t

Door nu grafisch de ln BZV/BZN5 uit te zetten tegen 1/t kan de BZV-oneindig worden afgelezen op het snijpunt van de y-as. Door middel van een lineaire regressie is het snijpunt op de y-as te berekenen.  Uit onderzoek volgt een α–factor nl. α = BZV∞/ BZV5

Toepassing van de T-correctie op basis van de BZV vindt als volgt plaats: door de CZV-waarde te vermenigvuldigen met de breuk (100-T)/75, waarin T het percentage CZV is afkomstig van biologisch niet- of nagenoeg niet afbreekbare stoffen. T kan als volgt worden uitgedrukt: T= (CZV -  α * BZV5) / CZV*100%

De berekeningsformule voor de vervuilingswaarde berekening wordt na substitutie van de T-formule als volgt:

v.e. = Q* (1.333 x -  α * BZV5+ 4,57 Nkj)

                           136

waarin:

  • v.e. = aantal vervuilingseenheden aan zuurstofbindende stoffen;

  • Q = debiet in m3 per etmaal;

  • 4,57 = hoeveelheid benodigd zuurstof voor omzetting van stikstofverbinding (in mg/l);

  • α          = berekende omzettingsfactor;

  • BZV5  = Biochemisch zuurstofverbruik na 5 dagen (in mg/l);

  • Nkj = Kjeldahl stikstofgehalte;

  • 136 = 136 g zuurstofverbruik per dag.

4 Kwaliteitszorg

4.1 Eisen ten aanzien van het onderzoek

Indien er gegevens bestaan over de afbreekbaarheid van een stof (bijvoorbeeld uitgegeven door de fabrikant) en men hier van gebruik wil maken dient de wijze waarop deze afbreekbaarheid is bepaald kenbaar gemaakt te worden aan het Waterschap.

Toxiciteits- en biodegeneratieproeven of specifieke stoffen dienen uitgevoerd te worden volgens de voorgeschreven methodieken. Indien er sprake is van vervanging van de norm (bijv. verandering in ISO-norm) dienen de analyses volgens de nieuwe norm uitgevoerd te worden.

Resultaten van biodegeneratieproeven, waarover geen informatie bekend is, zullen niet worden geaccepteerd bij de aanvraag. Verificatie van gegevens door het Waterschap dient mogelijk te zijn.

Voor afvalwateronderzoek geldt dat de wijze waarop het monster wordt verkregen in overeenstemming moet zijn met de aan het bedrijf verleende meetbeschikking, Het monster dient representatief te zijn voor de gehele aangevraagde periode. Bij twijfel hieromtrent dienen meerdere monsters, van verschillende dagen, onderzocht te worden.

4.2 Eisen te aanzien van het uitvoerende laboratorium en/of adviesbureau

Door het Waterschap wordt als eis gesteld dat het laboratorium en/of adviesbureau welke het onderzoek uitvoert voor de heffingsplichtige, aantoonbare ervaring heeft met de onderhavige proeven welke aangevraagd zijn door de heffingsplichtige. Indien een laboratorium/adviesbureau in de aanvraag genoemd wordt welke geen ervaring heeft met de bovengenoemde onderzoeks- en analysemethodieken dient met eerst deze ervaring te verkrijgen voordat de onderzoeksresultaten zullen worden geaccepteerd. In voorkomende gevallen zal geadviseerd worden een ander laboratorium/adviesbureau te kiezen.