Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rivierenland

Beleidsregels inzake het toekennen van ambtshalve verminderingen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Rivierenland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsregels inzake het toekennen van ambtshalve verminderingen
CiteertitelBeleidsregels inzake het toekennen van ambtshalve verminderingen
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1) Advertentie in diverse huis-aan-huis-bladen in het hele gebied van het waterschap in week 2, 2005, oa. in Zakengids, 12-01-2005

2) Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 6-1-2005

3) Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Zakengids, 12-01-2005

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterschapswet, art. 123
  2. Waterschapswet, art. 124
  3. Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 65

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-01-200529-12-2008nieuwe regeling

06-01-2005

Zakengids, 12-01-2005

2004-14041

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels inzake het toekennen van ambtshalve verminderingen

Het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rivierenland,

gelet op het bepaalde in de artikelen 3, 8 en 13 van de Verordening op de waterschapsomslagen 2005, artikel 3 van de Verordening verontreinigingsheffing 2005, alsmede artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 123 en 134 van de Waterschapswet;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve verminderingen

Aanhef

 

Artikelen

Artikel 1 Reikwijdte en definities

  • 1.

    De bepalingen van dit voorschrift gelden bij de heffing van waterschapsbelastingen, in de zin van artikel 113 van de Waterschapswet.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het voorgaande artikellid, zijn deze beleidsregels niet van toepassing op belastingaanslagen in de omslag gebouwd waaraan een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is.

  • 3.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      ambtshalve vermindering: de vermindering van een onjuiste belastingaanslag of beschikking op voet de van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen alsmede het verlenen van een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling als bedoeld in artikel 134 van de Waterschapswet;

    • b.

      de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk mede-aansprakelijke heeft betaald;

    • c.

      de vijfjaarstermijn: een termijn van vijf kalenderjaren, door welks verloop de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag of een naheffingsaanslag op de voet van artikel 16 respectievelijk artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vervalt;

    • d.

      de belastingaanslag: de voorlopige aanslag, de aanslag, de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede het voorlopig gevorderde, het gevorderde en het nagevorderde bedrag als bedoeld in artikel 125a, tweede lid, onder a, van de Waterschapswet;

    • e.

      het bedrag van de vermindering: het bedrag waarmee de belastingaanslag ingevolge artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 134 van de Waterschapswet wordt verminderd, dan wel het bedrag waarvoor ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting wordt verleend. Indien bij het vaststellen van de aanslag een boete als bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgelegd, wordt het terug te geven bedrag met (het eventueel daaraan toe te rekenen gedeelte van) deze boete verhoogd;

    • f.

      de ambtenaar belast met de heffing: de ambtenaar van het waterschap, bedoeld in artikel 123, derde lid, onder b, van de Waterschapswet;

    • g.

      de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van waterschapsbelastingen.

Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering, ontheffing of teruggaaf wordt verleend

  • 1.

    Indien bij de behandeling van een te laat ingediend bezwaarschrift of een bezwaarschrift dat om andere redenen van formele aard niet-ontvankelijk wordt verklaard, blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, wordt deze door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve verminderd.

  • 2.

    Indien een aanvraag, betrekking hebbende op een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling niet tijdig wordt gedaan, wordt deze vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling, door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve verleend.

Artikel 3 Uitzonderingen

  • In de volgende gevallen vindt geen ambtshalve vermindering plaats:

  • 1.

    Indien ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift de vijfjaarstermijn is verstreken;

  • 2.

    Indien het bedrag van de vermindering lager is dan € 5,00.

Artikel 4 Jurisprudentie

  • 1.

    Een arrest van de Hoge Raad of een uitspraak van een Gerechtshof, waarin een toepassing van de belastingwet ligt besloten die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering ontheffing of teruggaaf van belasting indien de belastingaanslag onherroepelijk is komen vast te staan vóór de dag, waarop het arrest door de Hoge Raad is gewezen dan wel de uitspraak van het Gerechtshof is gedaan, tenzij het dagelijks bestuur op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.

  • 2.

    Hetgeen in het eerste lid is bepaald, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.

Artikel 5  Mededeling van afwijzing

Zowel in het geval dat ambtshalve vermindering wordt toegekend als in het geval waarin daartoe geen redenen aanwezig zijn, wordt belanghebbende daarvan gemotiveerd mededeling gedaan. De mededeling wordt gedaan in de uitspraak op het bezwaarschrift dan wel in de beschikking waarbij op de aanvraag wordt beslist.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van haar bekendmaking en hebben betrekking op belastingaanslagen die worden opgelegd ter zake van belastbare feiten die zich met ingang van het jaar 2005 voordoen.

  • 2.

    De volgende beleidsregels vervallen met ingang 1 januari 2005, met dien verstande dat zij van toepassing blijven voor de belastingaanslagen ter zake van belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan:

    • Beleidsregels  ambtshalve verminderingen van waterschapsbelastingen Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch;

    • Beleidsregels ambtshalve verminderingen Hoogheemraadschap Alblasserwaard en Vijfheerenlanden;

    • Beleidsregels ambtshalve verminderingen van  belastingen Zuiveringschap Hollandse Eilanden en Waarden

  • 3.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als "Beleidsregels inzake het toekennen van ambtshalve verminderingen".

  • Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rivierenland van 6 januari 2005.

  • de secretaris-directeur, drs. H.C. Jongmans

  • de dijkgraaf, ir. G.N. Kok

Algemene toelichting

Ingevolge artikel 65 AWR jo. artikel 123, lid 3, onderdeel b, van de Waterschapswet, kan een onjuiste belastingaanslag of beschikking door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve worden verminderd. Ook in artikel 134 van de Waterschapswet is een bepaling opgenomen die van belang is bij het toepassen van ambtshalve verminderingen. In dit artikel is geregeld dat de heffingsambtenaar een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling ambtshalve kan verlenen. Alhoewel artikel 132 Waterschapswet op zichzelf geen regeling bevat over het verlenen van ambtshalve verminderingen als zodanig, is de inhoud van deze bepaling voor een goed begrip van artikel 134 Waterschapswet en in het kader van het onderhavige onderwerp wel van belang. Artikel 132 bevat (kort gezegd) een regeling inzake de termijn waarbinnen een aanvraag op een in de belastingverordening voorziene vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf moet zijn ingediend en de wijze waarop daarop door de ambtenaar beschikt moet worden.

De onderhavige beleidsregels strekken ertoe om tot een uniforme gedragslijn op het vlak van ambtshalve vermindering van onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen van het waterschap te komen. De beleidsregels geven aan in welke gevallen het waterschap tot het verlenen van ambtshalve vermindering over gaat en in welke gevallen daarvan geen sprake (meer) kan zijn.

Meestal zal aan een ambtshalve vermindering een actie van een belanghebbende ten grondslag liggen. Deze actie zal veelal eruit bestaan dat de belastingplichtige alsnog, dat is in dit verband buiten de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, een bezwaarschrift indient. Ook de situatie waarin een aanvraag om een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling buiten de wettelijke termijn (vgl. artikel 132 Waterschapswet) wordt ingediend, moet hiertoe worden gerekend. Tenzij sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, zal de ambtenaar de belastingplichtige in beide gevallen niet-ontvankelijk verklaren. Bij het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid zal de ambtenaar echter steeds nagaan of de belastingaanslag correct en tot een juist bedrag is vastgesteld dan wel of de in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling terecht niet is verleend. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan zal de belastingaanslag ambtshalve worden verminderd, dan wel zal de in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf ambtshalve worden verleend.

Het kan in de praktijk ook gebeuren dat de ambtenaar buiten enige actie van de belanghebbende om, tot het besef komt dat een aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld dan wel dat een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling ten onrechte niet is verleend. Te denken valt bijvoorbeeld aan de ontdekking van een systeemfout of een andere onjuistheid in het belastingbestand. Ook in dit geval kan de onjuistheid door middel van het verlenen van ambtshalve vermindering worden rechtgezet.

 

Termijn waarbinnen het recht op ambtshalve vermindering bestaat

 

Zoals gezegd gaat het bij het verlenen van ambtshalve verminderingen veelal om gevallen waarin een belastingplichtige zijn bezwaarschrift of aanvraag te laat indient. Het gaat dus om gevallen waarin de belastingaanslag onherroepelijk vaststaat. De hoofdregel is dat een onherroepelijk vaststaande aanslag niet meer kan worden aangetast, noch door de belastingplichtige noch door het bestuursorgaan. In de praktijk zijn echter twee situaties denkbaar waarin dit anders kan zijn. De eerste situatie betreft het geval waarin een belastingaanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld. In dit geval bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid de te weinig geheven belasting na te vorderen of na te heffen. De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt blijkens artikel 16 van de AWR door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan (artikel 20 AWR). De regeling inzake ambtshalve vermindering kan in feite worden aangemerkt als de spiegelbeeldsituatie van navorderen en naheffen. Waar het in het geval van navorderen en naheffen erom gaat dat te weinig geheven belasting door het bevoegde orgaan alsnog bij de belastingplichtige 'in rekening wordt gebracht', gaat het er in het geval van ambtshalve vermindering om dat een belastingaanslag die tot een te hoog bedrag blijkt te zijn vastgesteld en waartegen officieel niet meer in bezwaar of in beroep kan worden gekomen, toch nog tot het juiste bedrag wordt verminderd. Vanwege deze spiegelbeeldsituatie, wordt wat betreft de te hanteren ambtshalve verminderingstermijnen aansluiting gezocht bij de termijnen die bij navorderen en naheffen gelden. Voor ambtshalve verminderingen wordt derhalve een zelfde termijn gehanteerd als de termijn die voor het opleggen van navorderings- en naheffingsaanslagen geldt (vijf jaar). De ambtenaar zal steeds moeten nagaan of op het moment waarop van de te hoog vastgestelde aanslag blijkt, de vijfjaarstermijn al dan niet is verstreken. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zal hij vervolgens de ambtshalve vermindering wel of niet verlenen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 - Reikwijdte en definities

Eerste lid

Ingevolge het eerste lid van dit artikel gelden de beleidsregels voor alle belastingen die op basis van het bepaalde in artikel 113 van de Waterschapswet door het waterschap kunnen worden geheven. Hier valt ook de verontreinigingsheffing, geheven op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, onder.

Tweede lid

Wat betreft de omslag ter zake van gebouwde onroerende zaken is in het tweede lid een uitzondering opgenomen, inhoudende dat voor zover op belastingaanslagen in de omslag gebouwd de regeling van artikel 18a AWR van toepassing is, op deze aanslagen de beleidsregels niet van toepassing zijn. De reden dat deze uitzondering is opgenomen is gelegen in het feit dat de heffingsmaatstaf voor de omslag gebouwd ingevolge artikel 120, tweede lid, Waterschapswet, de waarde is die de gemeente op basis van de Wet WOZ ter zake van de onroerende zaak heeft vastgesteld. Dit betekent onder andere dat de grondslag van de aanslag in de omslag gebouwd de WOZ-beschikking volgt. Wijzigt de (waarde op de) WOZ-beschikking, dan wijzigt daarmee automatisch ook de grondslag van de waterschapsbelasting omslag gebouwd. Dit is ook het geval indien de WOZ-beschikking op ambtshalve gronden wordt verminderd. In deze situatie wordt de herziening van de belastingheffing via artikel 18a AWR geregeld. In alle andere gevallen waarin de aanslag in de omslag gebouwd om een andere reden dan een te hoog vastgestelde WOZ-waarde ambtshalve dient te worden verminderd (bijvoorbeeld als gevolg van een verkeerde toepassing van de Omslagklassenverordening), zijn de beleidsregels wel van toepassing.

Derde lid, onderdeel a (ambtshalve vermindering)

Het begrip 'ambtshalve vermindering' is in onderdeel a van het derde lid gedefinieerd als elke vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting die wordt verleend krachtens artikel 65 AWR en/of artikel 134 Waterschapswet.

Derde lid, onderdeel b (de belanghebbende)

De beleidsregels ambtshalve vermindering zijn van toepassing op belanghebbenden. Dit zijn de belastingplichtigen (degenen op wiens naam de aanslag is gesteld), maar ook degenen op wiens naam de aanslag niet is gesteld, maar die de aanslag als hoofdelijk mede-aansprakelijke hebben voldaan. Bij dit laatste kan worden gedacht aan de echtgenoot/echtgenote van de belastingplichtige. Daarnaast zijn ook anderen van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de aanslag betrekking heeft, belanghebbenden (zie in dit verband artikel 142, vierde lid, Waterschapswet jo. artikel 23, tweede lid, AWR).

Derde lid, onderdeel c (de vijfjaarstermijn)

De vijfjaarstermijn is gedefinieerd als de termijn door welks verloop de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag als bedoeld in artikel 16 van de AWR en een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 20 van de AWR, vervalt. Het verlenen van ambtshalve verminderingen kan als de spiegelbeeldsituatie van navorderen of naheffen worden gekenschetst. Immers, waar de overheid het recht heeft om onder bepaalde voorwaarden meer belasting te heffen dan waarvan een belastingplichtige (op basis van het feit dat hij reeds een definitieve aanslag heeft ontvangen) meende te mogen uitgaan, is het redelijk om ook voor de omgekeerde situatie (de aanslag staat reeds onherroepelijk vast maar kan desondanks verminderd worden) een regeling te treffen. Evenals het geval is bij het opleggen van navorderings- en naheffingsaanslagen, kan ambtshalve vermindering plaatsvinden binnen een termijn van vijf jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Hierbij geldt dat de belastingschuld waarvan de grootte eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, wordt geacht te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak eindigt.

Derde lid, onderdeel d (de belastingaanslag)

De beleidsregels ambtshalve vermindering zijn van toepassing op opgelegde belastingaanslagen en - indien sprake is van een belasting die op andere wijze wordt geheven - op de kennisgeving waarbij de belastingschuld aan de belastingplichtige bekend wordt gemaakt. Door een verwijzing op te nemen naar de wettelijke bepalingen uit respectievelijk de AWR en de Waterschapswet, wordt bereikt dat er geen misverstanden kunnen bestaan over het type aanslag waarvoor ambtshalve vermindering kan gelden. De verwijzing maakt tevens duidelijk dat de ambtshalve vermindering ook op een kennisgeving van toepassing is.

Derde lid, onderdeel e (het bedrag van de vermindering)

Indien bij het opleggen van een aanslag een bestuurlijke boete is toegepast, wordt in het bedrag van de vermindering deze boete tevens verrekend.

Derde lid, onderdeel f (de ambtenaar belast met de heffing)

Op grond van artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet is door het dagelijks bestuur de ambtenaar aangewezen die is belast met de heffing van de waterschapsbelastingen.

Derde lid, onderdeel g (de belastingwet)

De belastingwet is gedefinieerd als elk algemeen verbindend voorschrift en elke beleidsregel die regels geeft op het gebied van de waterschapsbelastingen. Daarmee wordt bereikt dat ook de belastingverordeningen van de waterschappen zelf in dit verband als wettelijke voorschriften worden aangemerkt.

Artikel 2 - Gevallen waarin ambtshalve vermindering, ontheffing of teruggaaf wordt verleend

In artikel 6 worden twee situaties genoemd waarin sprake kan zijn van ambtshalve vermindering. Het eerste lid betreft de situatie waarin een belastingplichtige de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de aanslag ongebruikt heeft laten verstrijken. De aanslag staat dan zogezegd onherroepelijk vast. Indien de belastingplichtige op een gegeven moment evenwel alsnog een bezwaarschrift indient, zal de ambtenaar belast met de heffing hem wegens termijnoverschrijding in dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. De ambtenaar gaat daarbij evenwel altijd na of de aanslag correct en tot een juist bedrag is vastgesteld. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan zal de ambtenaar de aanslag ambtshalve verminderen.

In het tweede lid is aangegeven dat de ambtenaar belast met de heffing een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting ambtshalve kan verlenen. Deze bevoegdheid, die in artikel 134 van de Waterschapswet is omschreven, vormt in feite de keerzijde van artikel 132 van deze zelfde wet. De verminderingen, ontheffingen, etc. van artikel 132 zijn zaken waar een belastingplichtige om dient te vragen bij het waterschap. De termijn hiervoor bedraagt 6 weken. Indien een belastingplichtige zijn aanvraag buiten deze termijn indient, gaat de ambtenaar belast met de heffing evenwel altijd na of de vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling op ambtshalve gronden kan worden verleend.

Artikel 3 - Uitzonderingen

De ambtenaar belast met de heffing verleent in de eerste plaats geen ambtshalve vermindering indien op het moment waaruit van de onjuiste aanslag blijkt (of op het moment waarop blijkt dat een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf niet is verleend), de vijfjaarstermijn is verstreken. In concreto betekent dit dus dat de ambtenaar na zal gaan of hij op het betreffende moment, indien alsdan sprake zou zijn van een situatie waarin een navorderings- of naheffingaanslag zou moeten worden opgelegd nog wel bevoegd zou zijn tot het opleggen van deze aanslagen over te gaan. Wordt deze vraag negatief beantwoord (de vijfjaarstermijn voor het opleggen van een navorderings- of naheffingsaanslag is dus verstreken), dan betekent dit dat ook van het verlenen van enige ambtshalve vermindering op dat moment geen sprake meer kan zijn.

De tweede beperking die bij het verlenen van ambtshalve verminderingen geldt, is dat de vermindering niet wordt verleend indien het bedrag van de vermindering een gering bedrag is. Het waterschap heeft dit bedrag bepaald op € 5,00.

Artikel 4 - Jurisprudentie

In de regel geldt dat nieuwe jurisprudentie - dit is jurisprudentie die wordt gewezen na het moment van heffing van de belasting - waarin een toepassing van de Belastingwet ligt besloten die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering leidt indien de belastingaanslag vóór de dag waarop de gerechtelijke uitspraak is gedaan of het arrest is gewezen, onherroepelijk is komen vast te staan.

Artikel 5 - Mededeling van afwijzing

Indien uit het onderzoek blijkt dat belanghebbende voor ambtshalve vermindering in aanmerking komt, wordt hem dit schriftelijk medegedeeld. De mededeling vindt plaats in de uitspraak op het bezwaarschrift dan wel bij de beslissing op de aanvraag. Dezelfde werkwijze wordt toegepast indien het onderzoek heeft aangetoond dat er geen redenen voor het verlenen van ambtshalve vermindering aanwezig zijn.

Artikel 6 - Inwerkingtreding en citeertitel

Eerste lid

Het eerste lid regelt de inwerkingtreding. De beleidsregels kunnen niet in werking treden voordat zij zijn bekendgemaakt (artikel 3:40 Awb). Op grond van artikel 3:42 Awb geschiedt bekendmaking door kennisgeving van het besluit of de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. De beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking. De beleidsregels zijn van toepassing op belastingaanslagen die worden opgelegd ter zake van belastbare feiten die zich met ingang van het jaar 2005 voordoen.

Tweede lid

In het tweede lid is bepaald dat de beleidsregels van de voormalige waterschappen vervallen, maar dat de bepalingen van toepassing blijven voor de jaren waarvoor de beleidsregels hebben gegolden. Dit met het oog op aanslagen over voorgaande jaren.

Derde lid

In het derde lid is de wijze van citeren van de beleidsregels opgenomen.