Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rivierenland

Wegenverordening voor Waterschap Rivierenland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Rivierenland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingWegenverordening voor Waterschap Rivierenland
CiteertitelWegenverordening voor Waterschap Rivierenland
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1) Advertentie in diverse huis-aan-huis-bladen in het hele gebied van het waterschap in week 1, 2005, oa. in Zakengids, 05-01-2005

2) Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 3-1-2005

3) Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Zakengids, 05-01-2005

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterschapswet, art. 56
  2. Waterschapswet, art. 78
  3. Wegenverkeerswet 1994, art. 2A
  4. Wegenwet, art. 57

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-200501-03-2011nieuwe regeling

03-01-2005

Zakengids, 05-01-2005

2004/17858

Tekst van de regeling

Intitulé

Wegenverordening voor Waterschap Rivierenland

Het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland;

gelezen het voorstel van het college van dijkgraaf en heemraden van 23 december 2004;

gelet op de artikelen 56 en 78 van de Waterschapswet, alsmede artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet;

BESLUIT :

vast te stellen de Wegenverordening voor Waterschap Rivierenland:

Aanhef

 

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Doel van de verordening

De verordening stelt regels in het belang van de vrijheid van het verkeer, de instandhouding, bruikbaarheid en veiligheid van de wegen en de bescherming van de beheer- en onderhoudsbelangen.

Artikel 2 Werkingssfeer

  • Deze verordening is van toepassing op:

  • 1.

    De openba­re wegen als bedoeld in artikel 3 lid 3 van het Algemeen reglement voor het waterschap Rivierenland

  • 2.

    Nog aan te leggen openbare wegen, waarvan het beheer bij het waterschap zal berusten, vanaf het tijdstip dat met de aanleg feitelijk een aanvang is gemaakt.

Artikel 3 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bevoegd gezag: het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland;

  • b.

    wegen:  Onder wegen worden naast de in artikel 1, 2e lid van de Wegenwet gegeven uitbreiding, waaronder fiets- en voetpaden, mede begrepen: bermen, taluds, tussenstroken bij 2 of meer rijbanen, stoepen, glooiingen, weg- of bermsloten, duikers, sluizen, beschoeiingen en andere zich in die wegen bevindende of daarmede rechtstreeks verbonden werken;

  • c.

    beheer: De zeggenschap over en de verantwoordelijkheid voor de weg met inbegrip van de bevoegdheid tot het treffen van maatregelen en het al dan niet toestaan van handelingen van derden of gedogen van situaties die van invloed zijn op de toestand of het gebruik van de weg;

  • d.

    grens van een weg: Grens van hetgeen krachtens de definitie van wegen tot de weg wordt gerekend of, waar geen duidelijke grens kan worden aangegeven, de eigendomsgrens van het wegperceel; Voor de toepassing van de artikelen 5, 8, 2e en 3e lid en artikel 13, 1e lid wordt de grens van een weg in elk geval geacht te liggen op tenminste 1.50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen;

  • e.

    kunstwerken: Een civieltechnisch bouwwerk dat dient om een weg of verkeersbaan over een andere weg of verkeersbaan, een spoorweg, een vaarweg of ander oppervlaktewater heen, dan wel daaronder te voeren;

  • f.

    bouwwerken: elke bouwkundige constructie, niet zijnde een kunstwerk;

  • g.

    inrit: de toegang naar een gebouw of besloten erf. Een toegang door middel van een verlaagd trottoir of een verlaagde trottoirband vormt eveneens een inrit;

  • h.

    uitrit: de uitgang van een gebouw of besloten erf. Een uitgang door middel van een verlaagd trottoir of een verlaagde trottoirband vormt eveneens een uitrit;

  • i.

    parkeerstroken: de langs de rijbaan gelegen verharding die is bestemd voor stilstaande of geparkeerde voertuigen;

  • j.

    beplanting: bomen, heesters, rijs- en hakhout, struik- en andere gewassen, de wortels inbegrepen;

  • k.

    wegmeubilair: openbare verlichting, verkeersborden, verkeerszuilen, verkeerslichteninstallaties, waarschuwingshekken, geleiderail, reflectorpalen en dergelijke voorzieningen ten dienste van het verkeer;

  • l.

    wegmarkering: de in, op of aan de weg aangebrachte markeringen, zoals strepen, voorrangsaanduidingen, signaleringen en dergelijke;

  • m.

    voertuigen: alle in artikel 1, onder al van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 bedoelde voertuigen, indien en voor zover in deze verordening niet anders is bepaald;

  • n.

    verkeer: alle weggebruikers als bedoeld in artikel 1, onder aj van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990.

Hoofdstuk 2 Onderhoud

Artikel 4

  • 1.

    Het onderhoud van de wegen omvat al hetgeen no­dig is om de wegen in een goede staat te hou­den, zulks met inacht­neming van hetgeen in de wegenleg­ger is omschreven.

  • 2.

    Tot het houden van de wegen in een goe­de staat behoort onder meer:

    • a.

      het houden van de kunstwerken in zodanige staat, dat zij voor de goede toestand van de weg geen gevaar opleve­ren zodat de wegge­bruikers veilig en on­gehinderd kunnen pas­seren;

    • b.

      het in een tegen de achtergrond afste­kende kleur bewerkt houden van leunin­gen van bruggen en andere kunstwer­ken;

    • c.

      het in goede staat houden van weg­meubilair en wegmarkering.

  • 3.

    De onderhoudsplichtige van de beplanting op de wegen draagt er zorg voor, dat:

    • a.

      geen takken over de rijbanen uitsteken op gerin­ger hoogte dan 4 meter;

    • b.

      geen takken over de paden uitsteken op gerin­ger hoogte dan 3 meter;

    • c.

      hagen en struiken op bermen of gren­zen van wegen steeds zodanig zijn ge­snoeid, dat zij geen gevaar of hinder voor de weggebrui­kers kunnen veroorzaken en het vrije uitzicht in bochten en bij kruisin­gen met andere wegen niet belemmeren, een en ander on­verminderd het bij enig wettelijk voorschrift te dezen aanzien be­paald.

Hoofdstuk 3 Voorschriften

Artikel 5

Het is behoudens verkregen rechten en on­vermin­derd het bepaalde in de Boswet verbo­den van de wegen gebruik te maken tot het planten, behouden of verwij­deren van bomen, heesters of struikge­was­sen.

Artikel 6

  • 1.

    Degene, die een recht van beplanting heeft, is ver­plicht van zijn voornemen tot het planten, vellen of rooien tenminste dertig dagen tevoren schrifte­lijk kennis te geven aan het bevoegde gezag en zich bij de uitvoering te gedragen naar de hem door dat gezag gegeven voorschriften en aanwijzingen.

  • 2.

    De rechthebbende op de beplanting is verplicht tot zodanig onderhoud, dat geen hinder of ge­vaar ont­staat voor het normale gebruik van de weg.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verwij­dert de rechthebbende op de beplanting op last van het bevoegd gezag de bomen, tak­ken of wortels, die dit gezag voor het normale gebruik van de weg hin­derlijk of gevaarlijk acht, binnen de bij die lastge­ving bepaalde termijn en evenzo de bo­men, die gestor­ven, omgewaaid of afgebroken zijn.

Artikel 7

Onverminderd de op dit punt bestaande wet­telijke rege­lingen, is de rechtheb­bende op de beplanting verplicht de door storm of andere oorzaken op de weg gevallen gedeelten van die beplanting ten spoe­digste zodanig te verplaatsen, dat het verkeer daarvan geen hin­der onder­vindt en deze gedeelten daarna binnen de door het bevoegd gezag te stel­len termijn van de weg te verwijde­ren.

Artikel 8

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      een weg- of bermsloot te graven, te dempen of deze af te dam­men, zulks onvermin­derd het bepaal­de in ander keuren van het waterschap;

    • b.

      de aard, de hoogte en/of de breedte van de ver­hardingen te veranderen of op andere wijze ver­andering te brengen in de wijze van aanleg, zoals die is omschreven in de we­genlegger;

    • c.

      bestaande kunstwerken te wijzigen of op te rui­men of nieuwe kunstwerken op, aan of in een weg aan te brengen.

  • 2.

    Het is verboden:

    • a.

      in een weg te graven, te roeren of te spitten;

    • b.

      de rijbaan of rijbanen van een weg tijdelijk op te breken.

  • 3.

    Het is verboden daken, goten of riolen op of over de wegen te laten afwateren.

  • 4.

    Het bepaalde in lid 1 en lid 2 is niet van toepassing, indien de werken, werkzaamheden of verrichtingen door of in opdracht van het water­schap worden uitgevoerd.

Artikel 9

  • Het is verboden:

  • 1.

    aan een weg een bestaand wegvak, het­welk met die weg tot dusverre geen ver­binding had, dan wel een weg waarop deze verorde­ning niet van toepas­sing is, aan te sluiten;

  • 2.

    een overbrugging van (viaduct over) een weg te maken of een bestaande weg over een andere weg heen te leiden;

  • 3.

    een onderdoorgang van (tunnel onder) een weg te maken of een bestaande weg onder een ande­re weg door te voeren.

  • 4.

    het bepaalde in voorgaande leden is niet van toepassing, indien de werken, werkzaamheden of verrichtingen door of in opdracht van het water­schap worden uitgevoerd.

Artikel 10

  • 1.

    Het is, onverminderd daaromtrent be­staande wette­lijke bepalingen, verboden op een weg te plaatsen, te werpen, uit te gieten of te laten afvloeien voor­werpen of stoffen, welke aanlei­ding kunnen geven tot veront­reiniging, benade­ling, beschadiging of een slechte afwatering van de weg.

  • 2.

    Het is aan degene, door wiens toedoen, hande­len of nalaten een of meer voorwer­pen of stof­fen, als in het eerste lid be­doeld, op een weg zijn geraakt, verboden deze daarop te laten.

Artikel 11

  • Het is verboden:

  • 1.

    naar een weg uit te wegen;

  • 2.

    in- of uitritten te maken of te hebben of te wijzi­gen.

Artikel 12

Het is verboden bij in- en uitrit­ten aan en boch­ten in of kruisingen van wegen, bouwwer­ken, beplantingen dan wel andere voorwerpen zodanig te plaatsen, aan te brengen of te hebben, dat daar­door voor het ver­keer het vrije uitzicht wordt belemmerd.

Artikel 13

  • 1.

    Het is verboden van de wegen gebruik te ma­ken:

    • a.

      tot het plaatsen van caravans, woon­wagens, ten­ten en kra­men;

    • b.

      tot het innemen van een vaste stand­plaats met voertuigen en dergelijke;

    • c.

      tot het innemen van een vaste stand­plaats voor de verkoop van waren;

    • d.

      tot het plaatsen en laten staan van lantaarn- en andere palen, on­vermin­derd het bepaalde in de Telecommunicatiewet, van borden of zuilen met uitzonde­ring van ver­keers­tekens, waar­van het plaat­sen en aan­brengen bij het Regle­ment Ver­keersre­gels en Verkeerste­kens zijn gere­geld en van de door het bevoegd gezag daarmee gelijk te stellen verkeers­aan­duidingen;

    • e.

      tot het maken en behouden van voet­paden en stoepen;

    • f.

      tot het plaatsen en laten staan van gebou­wen en andere getimmerten of constructies, pom­pen voor de ver­koop van motorbrand­stoffen, banken, tafels , muren, hekken, hei­nin­gen, afrasteringen, schotten, schuttingen en derge­lijke;

    • g.

      tot het daarboven of daarin maken en be­hou­den van erkers, balkons en andere uit­sprin­gende constructiedelen of voorwer­pen, of het daarover laten draaien van hekken, deuren, ra­men, blinden of dergelijke;

    • h.

      tot het maken en behouden van put­ten en het leggen en laten liggen van goten, riolen, dui­kers, buizen en ka­bels, onverminderd het bepaalde in de Telecommunicatiewet;

    • i.

      tot het plaatsen of leggen en laten staan of liggen van land­bouw- en tuinbouwproduk­ten, snoeisel, mest, afval of vuil, van hout, grond of ande­re dergelijke voortbrengselen of stof­fen of van ste­nen en andere materia­len;

    • j.

      tot het daarboven en daarover span­nen en ge­spannen hou­den van tou­wen, draden en kabels en het hangen en laten hangen van voorwerpen, on­verminderd het bepaalde in de Telecommunicatiewet;

    • k.

      met een voertuig, waar­van de wielen niet zijn ont­daan van klei, modder, mest of ande­re stof­fen, welke voor de weg scha­de­lijk kun­nen zijn of de veiligheid van het verkeer in gevaar kun­nen bren­gen;

    • l.

      tot het uitvoeren en behouden van enig niet el­ders in deze verordening met na­me verbo­den werk, waardoor in de toe­stand van weg of wer­ken veran­dering wordt ge­bracht.

  • 2.

    Het is langs de wegen verboden:

    • a.

      heggen en afscheidingen op kortere afstand dan 1.50 me­ter uit de kant van de voor het ver­keer be­stem­debanen te hebben, aan te brengen of te behou­den;

    • b.

      verlich­ting, verlichte voor­werpen, recla­mes of licht- of geluidge­ven­de voor­zie­nin­gen aan te brengen of te behouden, op een zodanige wijze dat de vei­lig­heid van het ver­keer op de weg in ge­vaar kan worden ge­bracht;

    • c.

      bijenkorven of bijenkasten te plaatsen of te behouden op geringere afstand dan 20 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen.

Hoofdstuk 4 Ontheffingen

Artikel 14

  • 1.

    Van de verboden genoemd in de artikelen 8 tot en met 13 van deze verorde­ning kan door het bevoegd gezag ambtshalve dan wel op aanvraag ontheffing wor­den verleend.

Hoofdstuk 5 Handhaving

Artikel 15

Overtreding van enige bepaling van de Hoofdstuk­ken 2 en 3 van deze verorde­ning, waaronder mede begrepen niet naleving of niet behoorlijke naleving van één of meer aan een ontheffing verbonden voorschriften kan worden gestraft met een hech­tenis van ten hoogste drie maanden of een geld­boete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16

Ontheffingen of vergunningen, schriftelijk ver­leend vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening door het bevoegd ge­zag, met de daarin aange­brachte wijzigingen, worden voor de toepassing van deze verordening beschouwd als ontheffingen door het bevoegd gezag krachtens deze veror­dening verleend.

Artikel 17

Deze verordening kan worden aangehaald als "We­genverordening van Waterschap Rivierenland".

Artikel 18

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2005.

  • 2.

    Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel, vervalt de We­genverordening van het hoog­heemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden (1998), zoals vastgesteld bij besluit van de Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden van 23 april 1998.

  • Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland van 3 januari 2005 te Tiel.

  • de secretaris-directeur, drs. H.C. Jongmans. 

  • de dijkgraaf, ir. G.N. Kok.