Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Rijnland

Nota dempingen en verhard oppervlak

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap van Rijnland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingNota dempingen en verhard oppervlak
CiteertitelKeur: Nota dempingen en verhard oppervlak
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpmilieu – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Beleidsregel behorende bij de Keur

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 11-7-2007

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Witte weekblad, 19 juli 2006

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-09-200617-02-2009bijlage x, y-z

05-07-2006

Witte weekblad, 19 juli 2006

06.02127

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota dempingen en verhard oppervlak

 

 

1. Inleiding

1. Inleiding

De Keur van Rijnland bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot het onderhoud en gebruik van het watersysteem en de waterkeringen. Op grond van de Keur (artikel 12 met verwijzing naar de toelichting) is het verboden oppervlaktewateren te dempen. De reden hiervoor is dat demping van delen van het watersysteem kan leiden tot een toename van de ‘belasting’ van het watersysteem. Voorts is in de Keur in artikel 14, lid 2 aangegeven dat het verboden is gebouwen, bouwwerken etc. te plaatsen, onbebouwde/onverharde grond te verharden en werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan neerslag versneld tot afvoer komt. Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat piekafvoeren na intensieve regenbuien leiden tot wateroverlast. Ook de komende decennia is de verwachting dat het areaal aan verhard oppervlak voor infrastructuur, wonen en werken toe zal nemen.

Op 1 januari 2005 zijn de vier waterschappen in het gebied Rijnland samengevoegd tot één nieuw hoogheemraadschap van Rijnland. De opgeheven waterschappen in Rijnland zijn: het hoogheemraadschap van Rijnland en de waterschappen Groot-Haarlemmermeer, De Oude Rijnstromen en Wilck & Wiericke. In verband met deze fusie moesten een groot aantal onderwerpen op elkaar worden afgestemd cq. geharmoniseerd.

Deze nota vervangt de onderstaande beleidsnota´s van de vier gefuseerde waterschappen met betrekking tot het dempingenbeleid en het compensatiebeleid ten aanzien van de uitbreiding van verhard oppervlak:

Beleidsregel demping en compensatie: Waterschap Wilck & Wiericke, mei 2004;

Beleidsregels artikel 13 1a Keur Rijnland; Hoogheemraadschap van Rijnland, april 2002;

Dempingen en compensatiebeleid, Waterschap Groot Haarlemmermeer;

Handboek keurvergunningenbeleid, Hoogheemraadschap van Rijnland, december 1996;

Leidraad planvorming stedelijk gebied, Hoogheemraadschap van Rijnland, december 2000;

Nota dempingsbeleid; Waterschap De Oude Rijnstromen, maart 1998;

Waterneutraal bouwen, Hoogheemraadschap van Rijnland, januari 2003.

Het is in ieders belang dat het beleid van het hoogheemraadschap inzake de voorwaarden waaronder dempingen en verharding mogen plaatsvinden alsmede de compenserende maatregelen die daarbij minimaal moeten worden genomen helder worden vastgesteld. Onder welke voorwaarden wel dempingen mogen plaatsvinden en welke compenserende maatregelen daarbij en bij de aanleg van verhard oppervlak moeten worden genomen is beschreven in deze nota.

Het afkoppelen van verhardoppervlak van de riolering is geen bepaling uit de Keur en dan ook niet in deze nota opgenomen. Voor specifieke richtlijnen voor het afkoppelen van verhardoppervlak wordt verwezen naar de Rijnlandse nota Afkoppelen verhard oppervlak.

1.1  Gebiedsbeschrijving

Het hoogheemraadschap van Rijnland ligt in het westen van Nederland, globaal tussen de steden Den Haag, Haarlem, Amsterdam en Gouda en is circa 111.000 ha groot. Hiervan is circa 78.300 ha polderlandschap (waarvan circa 7.130 ha polderwater) en circa 20.389 ha boezemland (waarvan circa 4.630 ha boezemwater).

Hoogtekaart van Rijnland

De duinen tenslotte beslaan een oppervlak van circa 12.310 ha, welke deels afwateren op de boezem. Rijnlands boezemstelsel bestaat uit een stelsel van watergangen en meren die met elkaar in open verbinding staan. Het peil wordt gehandhaafd op circa -0,60 m NAP.

1.2 Integraal waterbeheer

Het hoogheemraadschap is integraal waterbeheerder in haar beheersgebied. Daarbij wordt rekening gehouden met zowel de (interne) relaties tussen kwantiteits- en kwaliteitsaspecten van het oppervlakte- en grondwater, inclusief ecologische kwaliteit en natte natuurwaarden; en de externe relaties tussen waterbeheer en andere beleidsterreinen zoals ruimtelijke ordening, milieu, natuur en landschap, landbouw en recreatie.

Bij de bepaling van het beleid moet – naast de eigen taakstelling ten aanzien van het beheer van het watersysteem - ook rekening worden gehouden met bepalingen uit de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) en het Bouwstoffenbesluit. Andere aspecten, zoals het landschappelijk aspect en het ruimtelijk inrichtingsaspect van dempingen en aanleg van verhard oppervlak, vallen primair onder verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten.

1.3  Juridische status

De in deze nota geformuleerde beleidsregels worden gehanteerd als criteria voor het wel of niet verlenen van een keurvergunning voor ontheffing van verbodsbepalingen uit de Keur. Tevens worden de beleidsregels bij de toetsing van ruimtelijke plannen en bij het uitwerken van watergebieds- en inrichtingsplannen als uitgangspunten ofwel als waterhuishoudkundige toetsingscriteria gehanteerd.

Definitie beleidsregels

Beleidsregels zijn regels met een wettelijke status die gerelateerd zijn aan algemene wettelijke bevoegdheden of aan concrete wetten en verordeningen waarvan de uitvoering aan de betreffende overheid is opgedragen. Dit inclusief de wijze van toepassing van eigen verordeningen. Het betreft ondermeer de regels voor het verlenen van ontheffingen op bepaalde artikelen uit de Keur, de regels voor het opstellen van een peilbesluit, de toepassing van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) en het bouwstoffenbesluit (Bsb).

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aangegeven dat de beschouwing van een beleidsnota als beleidsregel leidt tot de volgende consequenties:

  • Een verlichte motiveringsplicht bij het verlenen van vergunningen;

  • Geen bewijslast, omdat er sprake is van een vaste gedragslijn;

  • Wettelijke plicht om volgens de beleidsregel te handelen.

De voorliggende nota, waarin is aangegeven met welke facetten het hoogheemraadschap bij het verlenen van vergunningen voor dempingen rekening houdt en welke voorwaarden het hoogheemraadschap stelt aan compensatie van verhard oppervlak, wordt aangemerkt als beleidsregel. Dat betekent dat het ontwerp de inspraakprocedure conform de inspraakverordening zal volgen. Bovendien zal de vaststelling van de nota, na het besluit van het algemeen bestuur, op de bij het hoogheemraadschap gebruikelijke wijze bekend worden gemaakt.

1.4 Doelstellingen

De doelstellingen van deze nota zijn:

1. Vastleggen van het beleid ten aanzien van het verlenen van vergunningen voor het dempen van wateren;

2. Vastleggen van het beleid ten aanzien van voorwaarden voor compensatie van de aanleg en het afkoppelen van verhard oppervlak;

3. Vastleggen van beleid t.a.v. de kwaliteit van (bodem)materiaal en acceptatie van bewijsmiddelen met betrekking tot de kwaliteit versus het bevoegd gezag.

Hierbij is rekening gehouden met de verschillende aspecten (waterkwantiteit, waterkwaliteit, ecologische kwaliteit), belangen en toekomstige ontwikkelingen ten aanzien van het waterbeheer.

1.5 Samenhang met aanpalendbeleid

 

 

1.5.1 Rijksbeleid: Vierde Nota Waterhuishouding en Waterbeleid 21e eeuw 

In de Vierde Nota Waterhuishouding is opgenomen dat geen afwenteling van waterhuishoudkundige problemen op de omgeving mag plaatsvinden. Hieraan wordt door de Commissie Waterbeheer 21e eeuw nader invulling gegeven door te stellen dat water zoveel mogelijk in de omgeving moet worden vastgehouden en geborgen en pas daarna mag worden afgevoerd.

1.5.2 Provinciaal en gemeentelijk beleid: planologische en landschappelijke plannen

Wateren spelen in toenemende mate een rol in ruimtelijke en landschappelijke plannen. Indien een water van ruimtelijk of landschappelijk belang is kan demping van dat water leiden tot doorkruising van het provinciaal en/of gemeentelijk beleid. In een dergelijk geval zijn de provincie en/of gemeente mede verantwoordelijk voor het voorkomen van de dempingwerkzaamheden. In voorkomende gevallen zal bij de provincie en/of gemeente een vergunning moeten worden aangevraagd. Uiteraard blijft het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het al dan niet verlenen van een keurvergunning.

Het beleid van de provincies ten aanzien van verhard oppervlak komt overeen met het Rijksbeleid. In de beleidsplannen van de provincies wordt het “waterneutraal” bouwen principe gehanteerd. Concreet houdt dit in dat bij de ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of waarbij het water bergend vermogen afneemt er maatregelen moeten worden getroffen om de negatieve effecten op te kunnen heffen. Uitgangspunt is dat dit plaatsvindt in het plangebied.

Binnen het plangebied dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor waterberging. Door de provincie Noord-Holland wordt hiervoor een minimaal percentage open water gehanteerd van 11 % van het plangebied, terwijl de provincie Zuid-Holland uitgaat van minimaal 10 %. Opgemerkt dient te worden dat deze percentages richtwaarden zijn. De gebiedsspecifieke uitwerking dient door de waterbeheerder te worden uitgevoerd.

1.5.3 Beleid Waterschappen: Waterbeheersplan 2000

Deze nota is een uitwerking van het beleid dat in het Waterbeheersplan 2000 (WBP2000) is geformuleerd. Inmiddels is het WBP2006 vastgesteld, waarin er van wordt uitgegaan dat het dempingenbeleid conform de doelstelling van het WBP2000 reeds geregeld is. In het WBP2000 staat het volgende vermeld:

Dempingen

Het dempen van water is slechts toegestaan als dat het algemeen nut ten goede komt, of noodzakelijk is voor de continuering van de bedrijfvoering. Daarbij is het dempen van water in principe slechts toegestaan als (bij voorkeur in de directe nabijheid) in het zelfde peilvak, 100 % wordt gecompenseerd. Wanneer de aanvrager niet mogelijk is in de directe nabijheid en in het zelfde peilvak te compenseren, dan is afkoop mogelijk. De afkoopsom wordt door de peilbeheerder gebruikt om de te compenseren hoeveelheid open water te realiseren in het zelfde peilvak, of in het peilvak met een geringere waterberging en navenant grotere problemen in de wateraan- en afvoer en peilfluctuaties. De afkoopsom is ten minste gelijk aan de kosten van grondaankoop en aanleg van de waterpartijen.

Verhard oppervlak

Het waterkwantiteitsbeheer moet niet uitsluitend zijn gericht op het afvoeren van overtollig water, maar ook op waterconservering. De waterbeheerders stellen daarom de volgende minimale eisen aan het ontwerp:

  • Het totaal aan oppervlaktewateren in een nieuwbouwwijk heeft een oppervlak van minimaal 6% (deze 6 % is inmiddels vervangen door de in deze nota vermelde 15 % regel), of zoveel meer als het percentage open water in het betreffende gebied was voor de functiewijziging en voordat nieuwbouw was gerealiseerd. Of zoveel meer als uit berekeningen nodig blijkt te zijn (dit laatste geldt voor het gebied waarvoor de functie verandert en niet voor het hele peilvak waarbinnen het betreffende gebied gelegen is). Bij nieuw stedelijk gebied moet worden voorkomen dat de waterbergings behoefte wordt afgewenteld op het omliggende gebied;

  • Er worden daadwerkelijk maatregelen getroffen die zijn gericht op vertraging van de waterafvoer (dat wil zeggen geen afvoer van daken van woningen op de riolering, maar in de bodem of benut voor het “grijswater circuit”);

1.5.4 Watertoets

De watertoets is door WB21 geïntroduceerd om water een belangrijke plaats te geven in ruimtelijke plannen. De regionale waterbeheerder is verantwoordelijk voor de gebiedsspecifieke uitwerking van de watertoets op regionaal en lokaal niveau. De provincie beoordeelt uiteindelijk de ruimtelijke plannen en besluiten procedureel en inhoudelijk op waarborging van waterhuishoudkundige aspecten. Het wateradvies, evenals de motivering voor eventuele afwijking van dat advies, dienen in een waterparagraaf bij de toelichting van een plan of besluit te worden genomen. De provincie ziet toe of in het plan inhoud en gevolg is gegeven aan het wateradvies van de waterbeheerder. Van belang is dat de initiatiefnemer van een plan (meestal de gemeente) in een zo vroeg mogelijk stadium de waterbeheerder als adviseur bij de planvoorbereiding betrekt.

De kern van de provinciale watertoets is het toetsingsdeel van het provinciaal waterhuishoudingsplan en dus bestaand beleid. Dit beleid is aangevuld met een aantal richtlijnen en voorwaarden. Per 1 maart 2003 is de watertoets wettelijk verplicht.

1.5.5 Dempingen versus regelgeving bouwstoffenbesluiten

Ingeval van dempingen van oppervlaktewateren moet niet alleen bij Rijnland ontheffing worden aangevraagd. Rijnland toetst alleen of de waterhuishoudkundige aspecten worden geschaad. De bevoegdheden met betrekking tot slootdempingen liggen bij verschillende overheden: voor de landbodem zijn dit de gemeente(n) of de provincie(s), voor het oppervlaktewater of de waterbodem de waterkwaliteitsbeheerder. Een aantal aspecten die bij een demping een rol kunnen spelen zijn onder meer:

  •  aanvraag ontheffing Flora en Faunawet bij bureau LASER (Ministerie van LNV)

  • aanvraag aanlegvergunning;

  • aanvraag ontheffing Wet milieubeheer voor het toepassen van groenafval

  • aanvraag keurontheffing tot slootdemping;

  • het Bouwstoffenbesluit.

In deze paragraaf wordt alleen ingegaan op de regelgeving rond dempingen die als doel hebben ‘het maken van bodem’, zodat duidelijk wordt welk bevoegd gezag verantwoordelijk is voor de mogelijke gevolgen van een werk. Hiermee wordt een stap gezet richting de één loket gedachte. Er is bij de provincie Zuid-Holland een vergelijkbare constructie met betrekking tot het toepassen van groenafval bij slootdempingen.

Wanneer is het Hoogheemraadschap van Rijnland bevoegd gezag?

Rijnland toets op basis van de Keur alle dempingen aan de in deze nota verwoorde waterhuishoudkundige criteria. Ook worden de toegepaste materialen getoetst, aangezien deze het oppervlaktewater nadelig kunnen beïnvloeden.

Voor het toetsen van de dempingsmaterialen aan het bouwstoffenbesluit geldt echter een uitzondering.

Indien de demping als doel heeft het maken van landbodem geldt dat de gemeente en de provincie (alleen op terreinen binnen de BKK van Schiphol)  het bevoegde gezag zijn. Het betreft hierbij de volledige demping van een oppervlaktewater en de demping van de zogeheten “kopseinden”van een oppervlaktewater. In de onderstaande tekening is schematisch weergegeven wat hiermee wordt bedoeld.

Het materiaal waarmee de demping wordt uitgevoerd wordt beoordeeld door het bevoegd gezag van het Bouwstoffenbesluit voor de landbodem. Het toepassen van grond als dempingsmateriaal van de sloot dient derhalve gemeld te worden bij de gemeente. Een melding bij de waterkwaliteitsbeheerder is niet meer nodig.

Toelichting Wettelijke context / Grondwerk

Noord-Holland (provincie alleen voor locaties bodemkwaliteitskaart binnen gebied (BKK) van Schiphol)

Het dempen van een sloot met steenachtige bouwstoffen is een grondwerk in de zin van het Bsb. Het begrip slootdemping kan daarbij ruimer worden geïnterpreteerd dan alleen het dempen van sloten. Ook andere oppervlaktewateren dan sloten kunnen worden gedempt. De demping dient wel functioneel te zijn. Het Bsb is niet van toepassing bij het dempen van een sloot met groenmateriaal. Een dergelijke demping valt onder categorie 28.1 onder d, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit, en is vergunningplichtig op grond van de Wet milieubeheer.

Bij dempingen kunnen twee gevallen worden onderscheiden:

1. een volledige demping, waarbij al het oppervlaktewater verdwijnt;

2. een onvolledige demping, waarbij slechts een gedeelte van het oppervlaktewater tot land verwordt.

Het Bouwstoffenbesluit is van toepassing op steenachtige materialen en grond. Hieronder worden ondermeer gerekend beton, asfalt, granulaten , (gereinigde) grond, grind, baggerspecie etc. Gelet op de uitgebreide lijst met bouwstoffen zal vrijwel ieder project of werk in het oppervlaktewater te maken krijgen met het Bouwstoffenbesluit. Het Bouwstoffenbesluit waarborgt ondermeer dat er geen negatief effect op de waterkwaliteit plaatsvindt door middel van uitloging.

Grond die wordt aangebracht en onderdeel gaat uitmaken van de bodem kan vallen onder de werkingsfeer van de Vrijstellingsregeling Grondverzet.  Kernbegrippen hierbij zijn: stand-still beginsel, bescherming van de bodem, geen vuilere grond toepassen op de bodem dan de kwaliteit van de ontvangende bodem.  Er kan alleen gebruik gemaakt worden van de vrijstellingsregel als een gemeente een Bodembeheerplan heeft opgesteld met een daarbij behorende BKK.

1.6 Toepassing van de beleidsregel

De in deze nota verwoorde richtlijnen zijn van toepassing op alle oppervlaktewateren (onder welke naam dan ook, polder en boezemwateren daaronder begrepen) gelegen in het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland.

Doorgaans zijn voor een bepaalde activiteit meerdere vergunningen van verschillende overheden nodig. Voor het aanleggen van een steiger is bijvoorbeeld naast een ontheffing op de keur van Rijnland, meestal een aanlegvergunning van de betreffende gemeente vereist. In de grotere boezemwateren is vaak ook een vergunning noodzakelijk van de vaarwegbeheerder (provincie Zuid- of Noord-Holland).

Rijnland maakt aanvragers erop attent dat ze hiervoor zelf actie moeten ondernemen.

1.7 Leeswijzer

In deze nota is in hoofdstuk 2 het beleid van het hoogheemraadschap met betrekking tot dempingen beschreven. Aangegeven is onder welke voorwaarden dempingen kunnen worden toegestaan en welke compenserende maatregelen dan moeten worden genomen.

In hoofdstuk 3 zijn de beleidsregels met betrekking tot de compensatie van verhard oppervlak op een rij gezet en toegelicht.

De voorwaarden zijn vetgedrukt weergegeven; daarna is per voorwaarde toegelicht waarom het hoogheemraadschap deze voorwaarden stelt.

1.8 Begripsomschrijvingen

In deze nota wordt verstaan onder:

Bergingscapaciteit: Of bergend vermogen. Het volume aan water dat geborgen kan worden tussen het schouwpeil en het hoogst aanvaardbare peil;

Bodem:Het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;

Drooglegging: Verticale afstand tussen maaiveld en waterspiegel;

Bodemkwaliteitskaart: Kaart met bijbehorend bodembeheerplan, voor een bepaald gebied, waarin ten behoeve van het gebruik van licht verontreinigde grond in dat gebied, de samenstelling van de bodem is weergegeven;

Grondwerk:  Werk waarin geen andere bouwstof dan grond is verwerkt, niet zijnde een geluidwal of een windwal. Er wordt veelal gesproken over een aanvulling of ophoging van de bodem;

Ingreepmaat: Deze maat geeft de minimaal vereiste waterdiepte aan welke is vastgelegd in de legger oppervlaktewateren. In de praktijk zal gebaggerd worden tot onder de ingreepmaat om te voorkomen dat de minimale diepte wordt overschreden;

Infiltratie: Het verschijnsel dat water aan het grondoppervlak de grond binnentreedt;

Insteek: De lijn waar het talud van een oppervlaktewater en het maaiveld elkaar snijden of geacht worden elkaar te snijden;

Kwel: Het uittreden van water onder invloed van grotere stijghoogten. Kwel kan geschieden aan het grondoppervlak, in sloten of via capillaire opstijging;

Legger: Staat van waterstaatswerken waarvan de vaststelling is voorgeschreven bij of krachtens wet of bij verordening, en waarop naast onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen, de ligging, vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven;

Licht verontreinigde grond: Grond waarvan de samenstellingswaarden liggen tussen de samenstellingswaarden voor grond zoals aangegeven in de bijlagen 1 en 2 van het Bsb;

Peilvak: Een gebied waar één en hetzelfde peil wordt nagestreefd;

Schouwpeil: Is het waterpeil tijdens de schouw. De schouw vindt voornamelijk in het najaar plaats maar bij enkele oppervlaktewateren ook in het voorjaar;

Talud: De hellende kant van een oppervlaktewater;

Verhard oppervlak: Al het oppervlak dat infiltratie van neerslag in de bodem verhindert, zoals (daken van) woningen, en gebouwen, kassen en wegen;

Verval: Verschil in waterstand gemeten tussen 2 punten;

Verhang: Is het verval per lengte eenheid;

Vrijstellingsregeling Grondverzet: De Vrijstellingsregeling grondverzet is van toepassing op het hergebruik van licht verontreinigde grond als bodem. Voor licht verontreinigde grond die volgens de eisen van de Vrijstellingsregeling grondverzet wordt toegepast, geldt geen verwijderingsplicht. De grond mag dus blijvend deel uitmaken van, en vermengd raken met de bodem. Hiervoor gelden enkele voorwaarden. Schone grond is al vrij toepasbaar;

Oppervlaktewater: Oppervlaktewater, al dan niet droogstaand, gelegen in het beheersgebied van Rijnland dat onderdeel uitmaakt van het oppervlaktewatersysteem waarover het hoogheemraadschap het beheer voert en die dient voor de aan- en/of aanvoer en/of berging van water;

Primair- overig: De in het beheersgebied van het hoogheemraadschap aanwezige oppervlaktewateren worden naar ligging onderscheiden in boezemwateren en polderwateren en naar functie onderscheiden in:

1. Primaire wateren:

2. Overige wateren.

De primaire polder- en boezemwateren hebben een belangrijke functie in de waterbeheersing en dragen onder andere zorg voor de aan- en afvoer van water naar de polder- en de boezemgemalen. De onderhoudsplicht (het baggeren  en het dagelijks onderhoud) van deze wateren berust bij het hoogheemraadschap.

De overige polder- en boezemwateren dienen voornamelijk voor de ontwatering van de percelen. De onderhoudsplicht van deze wateren berust bij derden.

Welk functie, primair of overig, een oppervlaktewater heeft is vastgelegd in de legger.

  • Waterdiepte: Verticale afstand tussen waterspiegel en bodem (ingreepmaat) van een oppervlaktewater;

  • Waterlijn: De lijn waar het wateroppervlak en talud van het water elkaar snijden;

  • Waterspiegel: Bovenkant wateroppervlak;

  • Winterpeil: Het streefpeil dat in de winter wordt gehanteerd (is officieel in het peilbesluit vastgelegd);

  • Zomerpeil: Het streefpeil dat in de zomer wordt gehanteerd (is officieel in het peilbesluit vastgelegd).

2. Dempingen

2. Dempingen

2.1 Inleiding 

Jaarlijks krijgt het hoogheemraadschap vele verzoeken tot ontheffing met betrekking tot het verbod om oppervlaktewateren geheel of gedeeltelijk te dempen. De hoofdreden voor dit verbod is dat demping van bestaand open water leidt tot een afname van de bergingscapaciteit van het watersysteem.

Definitie van het begrip demping

Alle activiteiten die leiden tot een afname van het bergend oppervlak ten opzichte van de situatie op het moment van vaststelling van deze nota worden beschouwd als demping. Voorbeelden zijn:

  • Volledig of gedeeltelijk dempen van een oppervlaktewater/greppel/droge sloot;

  • Het aanbrengen van (ontsluitings)dammen in een oppervlaktewater;

  • Het plaatsen van een beschoeiing voor de bestaande beschoeiing;

  • Afkoppelen/onttrekken van open water van/aan een bepaald peilvak;

  • Het steiler optrekken van taluds.

De huidige bergingscapaciteit is – in samenhang met afvoer- en gemaalcapaciteit - afgestemd op het voorkomen van wateroverlast. Wateroverlast kan ontstaan als er na langdurige of heftige neerslag onvoldoende water kan worden geborgen of afgevoerd. De mate van wateroverlast is afhankelijk van de bergingsmogelijkheden in polder en boezem en van afvoer- en gemaalcapaciteit. Het dempen van oppervlaktewater leidt tot vermindering van de berging en daarmee vergroting van de kans op wateroverlast.

Daarnaast kan demping ook gevolgen hebben voor de waterkwaliteit en de ecologie.

In dit hoofdstuk worden alle aspecten die met dempingen te maken hebben en de voorwaarden die het hoogheemraadschap stelt aan dempingen behandeld.

2.2 Voorwaarden

Het hoogheemraadschap beoordeelt iedere aanvraag voor een demping. Allereerst zal moeten worden vastgesteld dat de voorgenomen activiteit voldoet aan een aantal voorwaarden. Indien een voorgenomen activiteit op grond van één of meer van de onderstaande criteria stuit op ernstige bezwaren wordt de aanvraag door het hoogheemraadschap negatief beoordeeld.

Zowel de omvang van de demping als de compemsatie worden bepaald en uitgedrukt in vierkante meters. Dit oppervlak wordt bepaald op de waterlijn, bij het geldende winterpeil.

Dempingen in primaire oppervlaktewateren zijn niet toegestaan:

De primaire polder- en boezemoppervlaktewateren dragen zorg voor de aan- en afvoer van water naar de polder- en de boezemgemalen. Hiervoor is een bepaalde transportcapaciteit noodzakelijk. Deze transportcapaciteit kan worden uitgedrukt in een verhoudingsgetal, het verhang.  Het verhang wordt bepaald door:

  • De hoeveelheid water die wordt getransporteerd (debiet in m3/s);

  • De grootte van het oppervlak waardoor het debiet wordt gevoerd (stroomprofiel in m2);

  • Weerstand die de waterstroom van de vaste wand ondervindt.

Door het in werking brengen van gemalen wordt het water door verhang in de waterspiegel naar de gemalen getransporteerd. Het (gedeeltelijk) dempen van oppervlaktewateren heeft tot gevolg dat het verhang toeneemt. Een toenemend verhang heeft weer een hogere waterstand in het achterliggende gebied tot gevolg, waardoor wateroverlast kan ontstaan. Bij het merendeel van de primaire oppervlaktewateren wordt de transportcapaciteit optimaal benut en is geen “ruimte” meer aanwezig voor dempingen. Dempingen in primaire oppervlaktewateren zijn dan ook niet toegestaan. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen zal het hoogheemraadschap van deze beleidslijn afwijken. Bijvoorbeeld als voorzien wordt in gelijkwaardig functionerend water. Meren en plassen zijn uitgezonderd van deze regel (mits gecompenseerd wordt en ook de overige belangen niet worden geschaad) aangezien aan- en afvoercapaciteit in deze wateren over het algemeen geen probleem is.

Wateraanvoer en waterafvoer van achterliggend / aangrenzend gebied mag niet worden belemmerd:

Indien een oppervlaktewater een functie heeft in de aanvoer of afvoer van water zal het (gedeeltelijk) dempen van dat water in veel gevallen leiden tot stagnatie van de doorstroming en daarmee tot een verminderd functioneren van het watersysteem. Het is niet acceptabel om oppervlaktewateren te dempen indien achterliggende of aangrenzende gebieden daardoor niet meer in voldoende mate kunnen worden voorzien van water. Evenmin zijn dempingen acceptabel indien het water van achterliggende of aangrenzende gebieden niet meer in voldoende mate kan worden afgevoerd. In het algemeen kan gesteld worden dat ingrepen die leiden tot vermindering van het doorstroomprofiel verboden zijn.

Bij beoordeling wordt de volgende toetsing uitgevoerd:

  • Er mag in het betreffende oppervlaktewater geen onacceptabele stroomsnelheid optreden (niet hoger dan 0,20 m/s);

  • De demping mag in het achterliggende gebied niet leiden tot onacceptabele (of toename van de op het moment voorafgaande aan de demping optredende) peilstijgingen en/of peildalingen (de normen uit het peilbesluit mogen niet worden overschreden), zie voor nadere uitwerking de nota “Integrale inrichtingscriteria oppervlaktewateren en kunstwerken”).

De demping mag geen negatieve effecten hebben op de (ondiepe) grondwaterhuishouding;

Klei op veen en veengronden zijn zettingsgevoelige gronden. Klink (zetting), krimp en oxidatie (vertering) zijn de processen die hierbij tot maaivelddaling kunnen leiden. Belangrijke factor hierin is de grondwaterstand beneden het maaiveld (ontwateringsdiepte). De grondwaterstand in een perceel wordt mede bepaald door het waterpeil en de afstand tussen oppervlaktewateren. In met name veengebieden kunnen als gevolg van dempingen dusdanig brede percelen ontstaan dat doordoor de waterspiegel vooral midden in het perceel te veel daalt, waardoor verdroging en versnelde maaivelddaling kan worden veroorzaakt. Anderzijds moet worden voorkomen dat een te grote breedte van percelen ook de ontwatering niet te zeer beïnvloedt waardoor bij regenval juist vernatting van het perceel kan ontstaan.

Voor gebieden met klei op veen en veengronden gelden de volgende eisen:

  • Eén van de twee samen te voegen percelen dient smaller te zijn dan 30 meter;

  • De totale breedte van het nieuwe perceel mag niet groter worden dan 80 meter.

In overige gebieden beoordeelt Rijnland per situatie de maximale toegestane perceelsbreedte.

Als voorwaarde geldt dat dergelijke dempingen in de toekomst niet zullen leiden tot versnelde aanpassing van het peil of het mogen stichten van een onderbemaling.

De demping mag geen negatief effect hebben op de waterkwaliteit en de ecologie;

Waterkwaliteit

Voor demping van water mag geen materiaal worden gebruikt met een negatieve invloed op de Waterkwaliteit en/of het ecosysteem. Voor meer informatie wordt doorverwezen naar de afdelingen vergunningen en handhaving van het hoogheemraadschap van Rijnland, zie ook paragraaf 1.5.5.

Naast een eventuele directe negatieve invloed op de waterkwaliteit als gevolg van afgifte van toxische stoffen of nutriënten kan demping van water ook indirect leiden tot waterkwaliteitsverslechtering. Een demping kan bijvoorbeeld door beperking van de doorstroming leiden tot plaatselijke ophoping van extra kroos en slib en zuurstofproblemen.

Ecologie

Oppervlaktewateren kunnen van belang zijn voor lokale flora en fauna. Zo kan een demping een migratiebarrière veroorzaken voor waterdieren.

De waterkwaliteits- en ecologische effecten van een demping verschillen per watertype en de factoren die de inrichting bepalen zijn per gebied verschillend. De keuze voor de inrichtingen en/of alternatieven (alternatieve migratiemogelijkheden, aanleg doorspoelvoorzieningen etc) zal daarom in overleg met Rijnland moeten worden bepaald.

2.3 Compenserende maatregelen

Indien een voorgenomen demping voldoet aan de criteria uit de voorgaande paragraaf kan het hoogheemraadschap ontheffing verlenen van het verbod op dempingen. In dat geval moeten wel afdoende compenserende maatregelen worden genomen. Dat betekent in ieder geval dat de bergingscapaciteit van het watersysteem niet mag verminderen ten opzichte van de toestand voor de voorgenomen activiteit.

In de onderstaande voorwaarden staan de compensatiemogelijkheden beschreven: Hierbij geldt de volgorde:

1. Compensatie moet in hetzelfde peilvak plaatsvinden;

2.  Als optie 1 niet mogelijk is, en als de waterstaatkundige situatie het toelaat, moet compensatie plaatsvinden in een peilvak dat deel uitmaakt van dezelfde bemalingseenheid;

3.  Als ook optie 2 niet mogelijk is, en als de waterstaatkundige situatie het toelaat, is eventueel compensatie in een ander peilvak mogelijk;

4. Als ook optie 3 niet mogelijk is, en als de waterstaatkundige situatie het toelaat, is pas financiële compensatie mogelijk.

Concreet dienen de volgende compenserende maatregelen te worden genomen.  

Voor elk demping dient elders in hetzelfde peilvak minimaal een even groot gedeelte open water gecreëerd te worden. Dit op zodanige wijze dat andere functies of gebruiksvormen niet negatief worden beïnvloed;

Demping van een (deel van een) water dat bijdraagt aan de berging leidt tot een afname van het bergend vermogen van dat watersysteem. Ter compensatie hiervan moet een minstens even groot oppervlak water in hetzelfde peilvak worden gecreëerd. Voor de boezem geldt dat voor een evenredige verdeling van het wateroppervlak de demping binnen een straal van 5 km van de demping dient te worden gecompenseerd.

Uiteraard moet ook het compensatiewater bijdragen aan de waterberging in dat gebied. Daartoe dient het water in open verbinding te staan met de rest van het oppervlaktewatersysteem.

Ingeval van het steiler optrekken van het talud of het dempen van droogstaande sloten dient het verloren gegaane volume boven de waterlijn te worden gecompenseerd. Dit volume moet worden uitgedrukt in een te compenseren hoeveelheid open water door het betreffende volume te delen door de drooglegging.

Voordat demping plaats vindt dient fysieke compensatie te zijn gerealiseerd;

Het hoogheemraadschap stelt als voorwaarde dat eerst fysieke compensatie moet plaatsvinden voordat demping wordt uitgevoerd. Een andere werkwijze zou immers een tijdelijke vermindering van de bergingscapaciteit van het watersysteem betekenen en kan leiden tot lokale wateroverlast.

Het te realiseren extra open water dient gemeten vanuit de waterlijn (t.o.v. winterpeil) minimaal 0,5 m breed te zijn;

In theorie zou een aanvrager een demping van 10 m2 kunnen compenseren door een sloot over een lengte van 1 km, 1 cm te verbreden. In de praktijk is dit niet te controleren vandaar dat wordt geëist dat een minimale breedte van 0,5 m wordt aangelegd.

Het nieuw te creëren oppervlaktewater dient in open verbinding te staan met de rest van het watersysteem;

Om bij te kunnen dragen aan de berging in het watersysteem ter plaatse is het van belang dat nieuw te graven water in open verbinding staat met dat watersysteem. Het graven van een geïsoleerde vijver in een nieuwbouwwijk wordt dus niet beschouwd als compensatie van de toename van het verhard oppervlak.

De dimensionering van het nieuw te creëren oppervlaktewater dient te voldoen aan de door het hoogheemraadschap in de vergunning aan te geven voorwaarden;

De aan te geven voorwaarden met betrekking tot breedte, lengte, onderwatertalud, etc, zullen door het hoogheemraadschap afhankelijk van de lokale situatie worden vastgesteld. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in de nota “Integrale inrichtingscriteria oppervlaktewateren en kunstwerken”.

Bij de beoordeling van het nieuw aan te leggen watersystemen, maar ook bij maatregelen gericht op vasthouden en bergen, wordt ook gekeken naar de gevolgen voor de waterkwaliteit en de ecologie. Uitgangspunt is dat de maatregelen geen blijvende negatieve invloed mogen hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Het hoogheemraadschap stelt voorwaarden aan de locatie van de compensatie. Dit op basis voor de waterbeheersing noodzakelijk geachte ligging en spreiding. Indien in hetzelfde peilvak geen of slechts gedeeltelijke fysieke compensatie (of binnen een straal van 5 km in de boezem) kan worden gecreëerd, moet compensatie (geheel of voor het resterende deel) plaatsvinden in een peilvak dat deel uitmaakt van dezelfde bemalingseenheid. Als ook dit niet mogelijk is, dient elders in Rijnland te worden gecompenseerd. Voorwaarde is dat de waterstaatkundige situatie in het peilvak waar de demping plaatsvindt het toestaat dat elders wordt gecompenseerd;

Er zijn gevallen denkbaar waarbij in hetzelfde peilvak als waarin de demping plaatsvindt geen ruimte is te vinden voor compensatie. Indien een dergelijk geval zich voordoet in een peilvak met een ruim bemeten oppervlaktewatersysteem (en waarvoor het hoogheemraadschap geen overschrijdingen van maximaal  toelaatbare peilstijgingen verwacht) kan compensatie worden gezocht in het aanliggende peilvak dat deel uitmaakt van dezelfde bemalingseenheid.

Financiële compensatie;

Het hoogheemraadschap kan de mogelijkheid bieden om het gedempte water financieel te compenseren als de initiatiefnemer aan het hoogheemraadschap kan aantonen dat geen locatie is te vinden waar fysieke compensatie kan plaatsvinden. Nogmaals wordt nadrukkelijk vermeld dat financiële compensatie alleen mogelijk is als de waterhuishoudkundige situatie het toelaat. Het hoogheemraadschap wil met de hoge prijs van financiële compensatie duidelijk maken dat zij een zeer groot belang hecht aan fysieke compensatie en dat een demping alleen voor financiële compensatie in aanmerking komt indien de initiatiefnemer veel moeite heeft gedaan om deze fysieke compensatie te realiseren !

De hoogte van de afkoopsom wordt bepaald door ten minste de kosten van de grondaankoop en de aanleg van de vervangende waterpartijen en zal jaarlijks opnieuw worden geactualiseerd. Voor 2006-2007 bedraagt de bijdrage € 98,- m2 (in bijlage 2 is weergegeven op welke wijze het bedrag van € 98,- is opgebouwd).

Bij de berekening van de totale bijdrage wordt niet gekeken naar het oppervlak aan open water dat wordt gedempt maar naar het oppervlak op maaiveldniveau dat wordt gedempt, gerekend van insteek tot insteek ! Bij de aanleg van het nieuwe oppervlaktewater moet immers ook rekening worden gehouden met de drooglegging en het bovenwatertalud. Om een sloot van 8 m breedte te kunnen aanleggen moet namelijk een strook land van 10 m breed (uitgaande van een drooglegging van 1 m en bovenwatertalud van 1:1) worden aangekocht.

Het hoogheemraadschap zal de verkregen compensatiegelden gebruiken voor het realiseren van water op die plaatsen binnen het beheersgebied waar meer bergingscapaciteit is gewenst.

2.4 Bijzondere situaties

 

 

2.4.1 Gebieden met sterke (zilte) kwel en/of inzijging 

Fysieke compensatie in gebieden met sterke (zilte)kwel en/of inzijging kan tot gevolg hebben dat de (zilte)kwel of inzijging toeneemt waardoor de waterkwaliteit mogelijk afneemt en/of een verstoring van de waterbalans optreedt.

Indien dit het geval is moeten fysieke maatregelen getroffen worden om de toename van de (zilte) kwel en/of inzijging tegen te gaan. Dit kan zijn het verzwaren van slootbodems, bijv met klei of andere materialen, het toepassen van bentonietconstructies en in het uiterste geval van onderwaterbeton. Keuze die ook gemaakt moet of kan worden is de aanleg van “droge bergingen” op een zodanig niveau dat zij bijvoorbeeld bij een peilstijging van 10 cm vollopen en meedoen in de berging . Door de grotere bodemhoogte is de kweltoename dan veelal nul of verwaarloosbaar.

3. Verhard oppervlak

3. Verhard oppervlak

3.1 Inleiding 

Regenwater dat op onverharde bodem valt infiltreert voor een belangrijk deel in de bodem. Een deel van het water verdampt en een deel wordt toegevoegd aan het grondwater (wegzijging), terwijl een ander deel ondergronds afstroomt naar het oppervlaktewater of elders aan de oppervlakte komt (kwel). Slechts een beperkt deel

stroomt bovengronds af naar het oppervlaktewater. De mate waarin het water kan infiltreren verschilt per bodemtype. Zandgrond kent een hoge infiltratie-intensiteit, terwijl klei- of veengrond maar een beperkte hoeveelheid extra water kan bergen.

In verhard gebied vindt nauwelijks of geen infiltratie in de bodem plaats. Vrijwel al het water stroomt direct af naar het oppervlaktewatersysteem en/of naar het rioleringssysteem. Dit betekent dat bij een flinke regenbui het oppervlaktewatersysteem een grote afvoerpiek moet opvangen. Bij de nieuwbouw van stedelijk gebied, de verdichting van bestaand gebied, de aanleg van kassen of de aanleg van wegen is sprake van het verharden van gebieden waar voordien water in de bodem kon infiltreren. De toename van verhard gebied betekent een geringere infiltratiecapaciteit naar de bodem en als gevolg daarvan een toename van periodieke belastingen van het oppervlaktewatersysteem.

Zoals verwoord in de Vierde nota waterhuishouding en het Waterbeleid 21e eeuw mogen problemen niet worden afgewenteld op de omgeving. Dit betekent onder meer dat regenwater niet zo snel als mogelijk moet worden afgevoerd, maar dat eerst de mogelijkheden voor vasthouden en bergen in de bodem en in open water moeten worden benut. De waterbeheerder, die verantwoordelijk is voor een goed werkend oppervlaktewatersysteem, is daarom gerechtigd om eisen te stellen met betrekking tot compensatie van het verlies aan berging in de bodem als gevolg van verharding.

Op grond van de Keur (artikel 14, lid 2) is het verboden gebouwen, bouwwerken etc. te plaatsen, onbebouwde/onverhard grond te verharden en werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan neerslag versneld tot afvoer komt. Het beleid van het hoogheemraadschap houdt in dat de initiatiefnemer afdoende compenserende maatregelen moet nemen, conform het waterneutraal bouwen principe (zie onderstaand kader), zodat het oppervlaktewatersysteem na de realisering van de verharding in ieder geval niet zwaarder belast wordt dan voordien.

Definitie waterneutraal bouwen principe

Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of waarbij het waterbergend vermogen afneemt moeten maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten (grotere aan- en afvoer van water) te voorkomen. Uitgangspunt is dat dit plaatsvindt in het plangebied.

3.2 Studie waterbezwaar 

Wat de effecten zijn van het aanleggen van extra verhard oppervlak op het oppervlaktewatersysteem, is voor elk peilvak anders. Deze effecten zijn afhankelijk van een groot aantal factoren zoals, de huidige dimensionering van het oppervlaktewatersysteem, de gemaalcapaciteit, bodemtype etc. Van groot belang zijn ook de gevolgen van de klimaatveranderingen en de toe te passen normeringen (toegestane kansen op wateroverlast).

In de studie waterbezwaar 2e fase worden al deze aspecten beschouwd. Doel van deze studie is te komen tot een helder en concreet beleidsplan voor de bescherming tegen en omgang met wateroverlast in het beheergebied van Rijnland. Het fundament van het beleidsplan wordt gevormd door een uniforme toetsing van het gehele watersysteem aan algemeen aanvaarde normen voor wateroverlast. Daarbij dient de normeringssystematiek van de Unie van Waterschappen als leidraad. De studie moet inzicht bieden in het huidige en toekomstige beschermingsniveau tegen wateroverlast en in de noodzakelijk maatregelen ter verbetering daarvan, gegeven de te verwachten ontwikkelingen op het gebied van klimaatverandering en grondgebruik.

De studie waterbezwaar 2e fase kan leiden tot nieuwe inzichten op welke wijze de effecten van de aanleg van verhard oppervlak het beste te niet kunnen worden gedaan. Verwacht wordt dat met name het toe te passen percentage open water beter (gebiedsgericht) zal worden onderbouwd. De resultaten van deze studie worden echter niet voor eind 2006 verwacht. Zodra de resultaten van de studie waterbezwaar bekend zijn, zal het beleid ten aanzien van het verhard oppervlak worden geactualiseerd aan de nieuwste inzichten.

3.3 Compenserende maatregelen 

Het nemen van compenserende maatregelen bij uitbreiding van het verhard oppervlak is verplicht. Maatregelen dienen met name gericht te zijn op het creëren van voldoende bergend vermogen en afvoercapaciteit van het watersysteem. De maatregelen, zoals vasthouden en bergen, mogen in principe geen negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit.

Bij volledige herinrichting van polders (van bijvoorbeeld landbouw naar stedelijk gebied) waar o.a. door opspuiting de drooglegging veranderd, moet een geheel nieuw watersysteem worden ontworpen dat voldoet aan de normen zoals gesteld in de studie waterbezwaar II-fase. De compenserende maatregelen m.b.t. verhard oppervlak zijn in dit soort gebieden niet van toepassing.

Concreet dienen de volgende compenserende maatregelen te worden genomen:

Voor afzonderlijke projecten met een te verharden oppervlak kleiner dan 500 m2 is geen compensatie vereist, tenzij:

  • sprake is van meerdere te ontwikkelen min of meer aaneengesloten bouwplannen die bij elkaar groter zijn dan 500 m2;

  • het nieuw aan te leggen verhard oppervlak meer dan 10% van het oppervlak van het peilvak (waarin betreffend verhard oppervlak wordt aangelegd) beslaat;

  • het betreffende watersysteem de toename van de piekafvoer a.g.v. uitbreidingen van het verhard oppervlak met minder dan 500 m2 niet kan verwerken;

Vanwege de ondergrens van 500 m2 bestaat de kans dat het verhard oppervlak sluipenderwijs toeneemt zonder dat er gecompenseerd wordt. Om dit te voorkomen zal worden beoordeeld of er sprake is van een individueel project of van meerdere te ontwikkelen min of meer aaneengesloten bouwplannen cq. projecten.

Voor zeer kleine watersystemen (< 5.000 m2), maar ook voor slecht functionerende watersystemen, kan elke uitbreiding van verhard oppervlak al te veel zijn. In deze situaties dient per geval beoordeeld te worden wat mogelijk is, conform het waterneutraal bouwen principe (zie berekeningsmethodiek bijlage 1).

Indien een initiatiefnemer meer dan 500 m2 maar minder dan 10.000 m2 verhard oppervlak wil aanleggen, dient de initiatiefnemer minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (de zogenaamde 15% regel);

De initiatiefnemer kan Rijnland vragen om op zijn kosten (initiatiefnemer) het werkelijk benodigd oppervlak te (laten) berekenen, conform de berekeningsmethodiek in bijlage 1.

Indien een initiatiefnemer meer dan 10.000 m2 verhard oppervlak wil aanleggen is maatwerk noodzakelijk om de vereiste compensatie te kunnen bepalen. Uitgangspunt hierbij is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. De berekeningsmethodiek is in bijlage 1 opgenomen. Concreet betekent dit dat:

  • De waterafvoer uit het watersysteem waarin het aan te leggen verhard oppervlak is gelegen niet mag toenemen ten opzichte van de uitgangssituatie;De extra waterafvoer die ontstaat dient zoveel als mogelijk is het gebied te worden geborgen, bijvoorbeeld door de aanleg van extra open water.

  • Het oorspronkelijk waterpeil (zoals vastgelegd in het peilbesluit) mag niet veranderen;

Veranderen van het peil ten opzichte van de oorspronkelijke situatie kan veel negatieve gevolgen hebben voor de omgeving. In bijzondere situaties kan Rijnland een alternatief peil instellen, met name wanneer het alternatieve peil ook positieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding en de omgeving.

De 15 % regel blijft voor de boezem van toepassing indien het verhard oppervlak in de boezem met meer dan 10.000 m2 wordt uitgebreid. Dit volgt uit de Nota Waterneutraal bouwen waarin de effecten en de te nemen maatregelen ingeval van grote uitbreidingsplannen al zijn doorgerekend.

Aandachtspunten/opmerkingen/uitzonderingen:

Het extra oppervlak aan open water dat dient te worden gegraven komt bovenop het al bestaande oppervlak aan open water;

Conform de opmerking in het dempingenbeleid verdient fysieke compensatie in gebieden met sterke (zilte) kwel en/of wegzijging de nodige aandacht;

Met nadruk wordt gesteld dat met behulp van de bovenstaande rekenregels het minimaal benodigd oppervlak aan open water wordt berekend. Op basis van de inrichting van het watersysteem kan het best zo zijn dat er voor een goede aan- en afvoer en/of berging meer open water noodzakelijk is;

Het extra oppervlak aan open water kan worden gereduceerd door het nemen van maatregelen gericht op vasthouden en vertragen van afvoer. Doordat nog geen uitgebreide ervaring is opgedaan met verschillende technieken zijn nog geen voorwaarden opgenomen. Per maatregel zal de effectiviteit maar ook de gevolgen voor (ecologische) waterkwaliteit moeten worden beoordeeld. Eén en ander is afhankelijk van de toegepaste techniek, het ontwerp en de meteorologische omstandigheden. Mogelijk maatregelen zijn:

  • Smalle wegen;

  • Half open verharding;

  • Grasdaken / dagbegroeiing;

  • Retentiebekkens;

  • Wadi´s.

De initiatiefnemer dient reeds in het planstadium rekening te houden met de ruimte-eisen voor waterberging;

De initiatiefnemer is tevens verantwoordelijk voor het realiseren van het (extra) open wateroppervlak gelijkopgaand met de aanleg van het betreffende oppervlak;

Met deze beleidsregel vereist het hoogheemraadschap dat de aanleg van extra verhard oppervlak wordt gecompenseerd door de aanleg van extra open water.

Indien een initiatiefnemer in een hooggelegen infiltratiegebied (zoals de duinen) verhard oppervlak aanlegt, is deze vrijgesteld van de verplichting bergend oppervlak in de vorm van open water aan te leggen. In plaats daarvan dient de initiatiefnemer voldoende berging te creëren, zoals voorzieningen waarmee schoon regenwater in de ondergrond kan infiltreren;

Het graven van oppervlaktewateren in bijvoorbeeld de duinen is niet zinvol omdat het regenwater doorgaans direct infiltreert in de bodem.

Beter is om voorzieningen aan te leggen waarmee schoon regenwater afkomstig vanaf verhard oppervlak in de bodem kan worden geïnfiltreerd. Welke voorzieningen dienen te worden getroffen dient in  overleg met het hoogheemraadschap en de betreffende grondwaterbeheerder te worden bepaald.

Gezien de hoge grondwaterstanden die in bijna heel Rijnland voorkomen moet met de infiltratie van regenwater in Rijnland voorzichtig worden omgegaan. Om grondwateroverlast te voorkomen is gedegen onderzoek noodzakelijk voordat aan infiltratie kan worden gedacht.

Welke hoger gelegen gebieden in aanmerking komen voor vrijstelling, wordt door Rijnland bepaald.

Alle in paragraaf 2.3 vermelde voorwaarden m.b.t. locatie van compensatie (conform de vermelde “viertrapsraket”) alsmede randvoorwaarden extra open water en de mogelijkheden van financiële compensatie zijn ook van toepassing voor de compenserende maatregelen die moeten worden genomen bij de uitbreiding van verhard oppervlak;

4. Referenties

4. Referenties

[1]  Afkoppelen verhard oppervlak; Hoogheemraadschap van Rijnland, juni 2003;

[2]  Adviescommissie Uitvoeringsknelpunten Bouwstoffenbesluit; Advies bevoegd gezag bij slootdempingen,VROM Directoraat Generaal Milieu, Directie Bodem, Water, Landelijk Gebied en Bodembescherming, 7 september 2004;

[3]  Baggernota 2004; Hoogheemraadschap van Rijnland, september 2004;

[4]  Beleidsplan oeververdediging hoofdwatergangen; Waterschap Wilck & Wiericke, oktober 2001;

[5] Beleidsregel demping en compensatie; Waterschap Wilck&Wiericke, mei 2004;

[6] Beleidsregel handhaving bergend oppervlak; Hoogheemraadschap van Rijnland, juni 2003;

[7] Beleidsregels artikel 13 1a Keur Rijnland; Hoogheemraadschap van Rijnland, april 2002;

[8] Beoordelingscriteria Watergangen; Hoogheemraadschap Rijnland, augustus 2000;

[9] Berekening benodigde compensatie bij aankoppelen bestaand verhard oppervlak op de waterhuishouding; waterschap de Oude Rijnstromen;

[10] Bodembeheerplan, gemeente Haarlemmermeer mei 2003,  grondverzet volgens de Vrijstellingsregeling Grondverzet, Dienst Openbare Werken;

[11] Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterbescherming; Staatsblad 1995, 567,  23 november1995;

[12] Cultuurtechnisch vademecum; Vereniging voor landinrichting, 1992;

[13] Dempingen en compensatiebeleid; Waterschap Groot Haarlemmermeer;

[14] Dempingen en verhard oppervlak; Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht, december 2001;

[15] Effect van bodemwoelende vis op de waterkwaliteit; RIZA, 1992;

[16] Extreme neerslaghoeveelheden voor ontwerpbuien; H2O, juli 2004;

[17] Gedifferentieerd onderhoud van watergangen; STOWA, 1998;

[18] Geotechnisch onderzoek in verband met verdiepen boezemwateren; GeoDelft, mei 2004 (kenmerk GeoDelft :C0-413510-0007, kenmerk Rijnland: 0408322);

[19] Handboek keurvergunningenbeleid; Hoogheemraadschap Rijnland, december 1996;

[20] Handreiking natuurvriendelijke oevers; Hoogheemraadschap Rijnland, juli 2003;

[21] Integrale Normstelling Stoffen. Milieukwaliteitsnormen bodem, water, lucht; Ministerie VROM, 1999;

[22] Keur (ontwerp); Hoogheemraadschap van Rijnland, januari 2004;

[23] Keur Rijnland; Hoogheemraadschap van Rijnland, mei 2000;

[24] Legger – Waterkwaliteit en ecologie; Hoogheemraadschap van Rijnland, september 2003;

[25] Legger van de boezemwateren; Hoogheemraadschap van Rijnland, september 2004;

[26] Legger van de boezemwateren, Optimalisatie afmetingen watergangen hoofdwaterstelsel; HKV Lijn in Water, mei 2003;

[27] Legger van de boezemwateren, Theoretische afmetingen watergangen hoofdwaterstelsel; HKV lijn in Water, oktober 2003;

[28] Leidraad planvorming stedelijk gebied; Hoogheemraadschap Rijnland, december 2000;

[29] Neerslag en verdamping; T.A. Buishand en C.A. Velds; Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, 1981;

[30] NEN 3651, Aanvullende eisen voor stalen leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken; Nederlands Normalisatie Instituut, augustus 1994;

[31] Nota dempingsbeleid; Waterschap De Oude Rijnstromen, maart 1998;

[32] Onderzoek effecten lage waterstanden en hoge stroomsnelheden watergangen gemaal Katwijk; TAUW, Oktober 2001;

[33] Ontwerp Reglement voor het hoogheemraadschap van Rijnland; hoogheemraadschap van Rijnland, Augustus 2002;

[34] Peilbesluit van de boezemwateren; Hoogheemraadschap van Rijnland, september 2004;

[35] Reglement voor het hoogheemraadschap van Rijnland; Hoogheemraadschap van Rijnland, januari 1995;

[36] Richtlijnen inrichting en gebruik; Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, mei 2003;

[37] Studie toekomstig waterbezwaar; Hoogheemraadschap van Rijnland, oktober 2000;

[38] Toegepast vloeistofmechanica, hydraulica voor waterbouwkundigen; ir I.W. Nortier, 1989;

[39] Uitbreiding gemaal Katwijk, effecten bebouwing; TAUW, oktober 2002;

[40] Uitgangspunten voor de Haarlemmermeerpolder; Waterschap Groot Haarlemmermeer, september 2004;

[41] Vaarwater op orde; Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, december 2001;

[42] Verordening waterbeheer Rijnland; Hoogheemraadschap van Rijnland, oktober 1998;

[43] Vierde Nota Waterhuishouding; Ministerie van V&W, 1998;

[44] Visserijkundig onderzoek; Gerlach & Van der Spiegel – OVB, 1994;

[45] Vlonders en steigers in en boven watergangen; Hoogheemraadschap van Schieland, maart 2003;

[46] Vrijstellingregeling Grondverzet: Staatscourant 1999, nr. 180 / pag.8;

[47] Waterbeheersplan 2000; Hoogheemraadschap van Rijnland, september 2000;

[48] Waterkeringsbeheerplan, katern kabels en leidingen; Hoogheemraadschap van Rijnland, 2002;

[49] Waterneutraal bouwen; Hoogheemraadschap van Rijnland, januari 2003;

[50] Waterplanten en waterkwaliteit; Bloemendaal, F.H.L. en J.G.M. Roelofs, 1988;

[51] Waterstaatswetgeving; D. Kooiman; Samson Alpen a/d Rijn;

[52] Watersysteembeschrijving, Werkdocument waterbeheersplan; Hoogheemraadschap van Rijnland, 1997;

Bijlage 1

Bijlage 1. Rekenmethodiek voor het bepalen van het benodigd oppervlak aan open water.

De volgende rekenmethodiek dient te worden toegepast bij het bepalen van het benodigd oppervlak aan open water indien er extra verhard oppervlak wordt aangelegd.

Stap 1: Bepalen peilstijging uitgangsituatie

  • De uitgangssituatie van het betreffende peilvak dient in een neerslagafvoermodel, zoals Sobek-RR, gemodelleerd te worden. De grondwaterstand dient te worden ingesteld op 10 cm boven het normale waterpeil;

  • Het model moet belast worden met de onderstaande T=100+10% bui;

  • Resultaat van de berekening is een bepaalde peilstijging.

peilstijging

tijd in uren

T=100 jaar

T = 100 jaar + 10%

 

neerslag in mm

neerslag in mm

0

0

0

2

45

50

3

51

56

4

55

61

5

56

62

6

56

62

8

58

64

10

61

67

12

65

72

14

68

75

16

69

76

18

70

77

20

73

80

24

76

84

36

80

88

48

84

92

72

92

101

96

99

109

120

106

117

Stap 2: Bepalen peilstijging toekomstige situatie

  • De toekomstige situatie dient nu te worden gemodelleerd in het neerslagafvoermodel. Ook hier dient de grondwaterstand te worden ingesteld op 10 cm boven het normale waterpeil;

  • Het model moet belast worden met dezelfde T=100+10% bui;

  • Resultaat van de berekening is eveneens een bepaalde peilstijging. Als het goed is zal deze peilstijging groter zijn dan de peilstijging in de uitgangssituatie.

Stap 3:  Bepalen compenserende maatregelen

Er dienen in de toekomstige situatie dusdanige compenserende maatregelen (bijvoorbeeld uitbreiding open wateroppervlak) te worden genomen, dat de optredende maximale peilstijging in de toekomstige situatie gelijk is aan de maximale peilstijging in de uitgangsituatie.

 

 

Bijlage 2

Bijlage 2. Berekening normprijs financiële compensatie

Jaarlijks wordt een nieuwe normprijs t.b.v. de financiële compensatie berekend. In deze bijlage is weergegeven hoe de normprijs voor 2006/2007 is opgebouwd. In de berekening zijn de volgende elementen betrokken:

1. Het aankopen van de benodigde grond;

2. Het aanleggen van een oppervlaktewater (incl. beschoeiing);

3. Gekapitaliseerde onderhoudskosten;

4. Gekapitaliseerde plannings- en overheadkosten.

Ad. 1

Als uitgangspunt geldt, dat de op grond van de financiële compensatie verkregen gelden gebruikt worden voor het verwerven van gronden in gebieden waar het waterbergend vermogen vergroot moet worden. Aangezien de prijs voor landbouwgrond niet in het gehele Rijnlandse beheergebied hetzelfde is, moet bij het hanteren van een uniforme prijs een keuze worden gemaakt. De prijs van deze landbouwgrond varieert afhankelijk van de locatie tussen € 4,00 en € 18,00. Ook al omdat demping wordt ontmoedigd, is voor de hoogst bekende prijs in het gebied gekozen. Deze prijs wordt gehanteerd in het bollengebied. Voor het jaar 2003 werd dit onderdeel van de overall normprijs vastgesteld op € 18,00. Dit is mede gebaseerd op informatie van de zijde van DLG Zuid-Holland. Gezien de recente prijsontwikkelingen van landbouwgrond, is er geen aanleiding de eerder bepaalde prijs van € 18,00 te verhogen.

Ad. 2

De normprijs van de aanleg is gebaseerd op een oppervlaktewater die voldoet aan de volgende criteria:

  • Lengte: 1000 meter;

  • Breedte: 10 meter (gemeten op het maaiveld, is 8 m op waterpeil);

  • Benodigde grondoppervlakte: 1 hectare;

  • Diepte: 2 meter, met een waterpeil dat 1 meter beneden het maaiveld ligt;

  • Onderwater talud 1:3, bovenwatertalud 1:1;

  • 5 Duikers, met een diameter van 800 mm en een totale lengte van 6 meter;

  • Voetschoeiing langs beide oevers (natuurvriendelijk).

De aanlegkosten van deze sloot, gelegen op 1 ha, bedroegen in 2004 € 0,5 mln, ofwel € 50,- per m². Aangezien personele kosten een belangrijke component vormen in de aanlegkosten wordt de normprijs voor de aanleg in beginsel verhoogd met de CAO-prijsstijging uit de Begroting van Rijnland. Uitgegaan is van een stijging van 2%. De prijs voor 2006/2007 komt daarmee op € 53,00 per m².

Ad. 3

De gemiddelde schoonmaakfrequentie van door Rijnland onderhouden boezemwater is 1,6 keer per jaar. De schoonmaakkosten voor landelijk gebied bedragen € 0,07 per m² per keer. De prijs per m² bedraagt derhalve € 0,11 per jaar. Gekapitaliseerd tegen 5% is dat € 2,20/m².

Ad. 4

De planvormingskosten voor de aanleg van een nieuw oppervlaktewater zijn hoger dan ‘normaal’. Met name de activiteiten rondom de invulling van de ruimtelijke ordening zijn arbeidsintensief. De benodigde middelen zijn echter ook moeilijk te kwantificeren. Vaak vergt het plannen en aanleggen van een oppervlaktewater jaren.

Rekening wordt gehouden met 20% overheadkosten voor planvorming en 15% algemene overhead: het totaal aan overheadkosten komt daarmee op € 25,--.

Conclusie

De normprijs komt op basis van de vorengenoemde uitgangspunten op € 98,- per m².                                                                  

normprijs

 

Specificatie

     m²

1

Grondprijs

€ 18,00

2

Aanleg van oppervlaktewater

€ 53,00

3

Gekapitaliseerde onderhoudskosten

€   2,20

 

Directe normprijs

€ 71,20

 

 

 

4

Planvorming en overhead: 35%

€ 24,80

 

Totaal

€ 98,00