Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Rijnland

Keur Hoogheemraadschap van Rijnland 2006

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieHoogheemraadschap van Rijnland
Officiële naam regelingKeur Hoogheemraadschap van Rijnland 2006
CiteertitelKeur Rijnland 2006
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpmilieu – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De keur is een verordening van een waterschap met regels voor waterstaatswerken (waterkeringen en watergangen). Met de keur regelt een waterschap het onderhoud en beheer van de watergangen en waterkeringen in zijn beheergebied. In de keur staan zowel gebods- als verbodsbepalingen.

Deze regeling vervangt:de vorige Keur hoogheemraadschap Rijnland, Keur waterschap de Oude Rijnstromen, keur waterschap Groot Haarlemmermeer en de keur waterschap Wilck en Wiericke.

Zie ook: http://www.rijnland.net/regelgeving/keur_van_het_hoogheemraadschap_van_rijnland 

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 5-7-2006

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Wiite weekblad, 19 juli 2006 

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterschapswet, art. 78
  2. Algemene wet bestuursrecht, art. 7:25 en 8:72

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-09-200630-06-2015nieuwe regeling

05-07-2006

Wiite weekblad, 19 juli 2006 

06.

Tekst van de regeling

I Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

In deze keur wordt verstaan onder:

a. Bestuursorgaan: hetdagelijks bestuur;

b. Waterstaatswerken: - de kernzone en beschermingszone van waterkeringen en wateren (met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienste staande kunstwerken), die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • nog niet in de legger opgenomen wateren die gegraven worden na de inwerkingtreding van deze keur;

  • nog niet in de legger opgenomen waterkeringen die aangelegd worden na de inwerkingtreding van deze keur.

c. Wateren: oppervlaktewateren, al dan niet droogstaand, gelegen in het beheersgebied van Rijnland die onderdeel uitmaken van het oppervlaktewatersysteem waarover het hoogheemraadschap het beheer voert en die dienen voor de aan- en/of afvoer en/of berging van water.

d. Waterkeringen: kunstmatige hoogten en die (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden, met inbegrip van de daarin of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben

e. Kernzone: de centrale gedeelten van de waterstaatswerken, die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

f. Beschermingszones: de zones van de waterstaatswerken aansluitend aan de kernzone en die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

g. Buitenbeschermingszone: de buiten de beschermingszones gelegen gronden aan weerszijden van de waterstaatswerken, die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

h. Kunstwerken: alle werken die een functie hebben in het goed functioneren van het waterstaatkundig systeem en bij het hoogheemraadschap in beheer zijn.

i. Werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

j. Legger: legger, ligger of staat van waterstaatswerken waarvan de vaststelling is voorgeschreven bij of krachtens wet of bij verordening, en waarop naast onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen, de ligging, vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven;

k. Afvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater;

l. Aanvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg naar een oppervlaktewater halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewater;

m. Lozen: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater wordt gehaald;

n. Onttrekken: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht.

Artikel 2 - Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 2. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

II Gedoogbepalingen

Artikel 3 - Onderhoud en uitvoering van werkzaamheden

  • 1. De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het hoogheemraadschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:

  • a degenen, die met het onderhoud van waterstaatswerken zijn belast op hun percelen toe te laten;

  • b materieel waaronder machines op hun percelen toe te laten;

  • c alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten.

  • 2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, de eigenaren van de gronden, en de in artikel twee, eerste lid, genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden ten minste twee maal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 4 - Specieberging

Op percelen gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het hoogheemraadschap moeten de specie en het maaisel worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water uit die wateren worden verwijderd.

Artikel 5 - Waterberging

De eigenaren van gronden, die in het kader van de Ruimtelijke Ordening zijn bestemd als waterbergingsgebied en zijn opgenomen op de legger, zijn gehouden tijdelijke berging van water op die gronden te gedogen, wanneer naar het oordeel van het bestuursorgaan hun belangen onteigening niet vorderen. Een en ander onder gehoudenheid van het hoogheemraadschap veroorzaakte schade te vergoeden.

III Gebodsbepalingen

Artikel 6 - Afrasteringen

  • 1. De eigenaren van percelen zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen, indien de percelen worden gebruikt voor het houden van huisdieren en zijn gelegen nabij waterkeringen waarop ingevolge artikel 12, sub d het houden van huisdieren verboden is.

  • 2. Het bestuursorgaan kan algemene regels stellen omtrent afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing.

Artikel 7 – Coupures

De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan terstond worden gesloten.

Artikel 8 – Peilregulerende kunstwerken

De eigenaren of gebruikers van door het bestuursorgaan aangewezen peilregulerende kunstwerken dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan op een peil worden gesteld als in de aanzegging is aangegeven.

IV. Onderhoud

IV.1Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 9 – Onderhoudsplicht en onderhoudsverplichtingen
  • 1. Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van deWaterschapswet tot het plegen van gewoon en of buitengewoon onderhoud aanwaterstaatswerken zijn aangewezen.

  • 2. De onderhoudsverplichtingen voor de waterstaatswerken zijn eveneens vastgelegd in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet.

  • 3. De onderhoudsplichtigen zijn gehouden te zorgen voor het uitvoeren van de in lid 2 bedoelde onderhoudsverplichtingen.

IV2 Buitengewoon onderhoud

Artikel 10 - Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van overige wateren als bedoeld in artikel 1, lid b onder 2 van Rijnlands reglement zijn verplicht tot instandhouding overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.

IV.3 Onderhoud aan werken

Artikel 11 - Werken
  • 1. Voor zover dit niet met vergunning is geregeld dan wel op andere wijze is vastgelegd in een overeenkomst of overdrachtsdocument, geldt voor de onderhoudsplicht van werken dat onderhoudsplichtig zijn degenen die kadastraal bekend staan als eigenaar van het perceel waarin het werk is gelegen.

  • 2. De onderhoudsplichtige is verplicht het werk in goede staat te houden.

  • 3.De onderhoudsplichtigen van werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en een (mede)waterkerende functie hebben zijn verplicht deze waterkerend te houden.

V Verbodsbepalingen

V.1 Algemeen

Artikel 12 – Waterstaatswerken (kernzone en beschermingszone)

Het is verboden in, op, onder en boven waterstaatswerken:

a. werkzaamheden te verrichten;

b. werken aan te brengen of te hebben;

c. stoffen, voorwerpen te brengen of te hebben op andere dan daarvoor bestemde plaatsen;

d. huisdieren te brengen of te hebben op daartoe aangewezen (strekkingen van) waterkeringen, schapen en geiten uitgezonderd;

e. zich anders dan als rechthebbende in de kernzone of beschermingszone van een waterstaatswerk te bevinden indien dat vanwege het bestuursorgaan op kenbare wijze is aangegeven;

f. in de kernzone buiten verharde wegen met rij- of voertuigen dan wel paarden te rijden of vee te drijven;

Artikel 13 – Buitenbeschermingszones        
  • 1. Het is verboden in de buitenbeschermingszone van waterkeringen:

  • a. afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie en seismische onderzoeken te verrichten;

  • b. werken met een overdruk van 10 bar of meer te brengen en te hebben;

  • c. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben

  • 2. Het is verboden binnen de buitenbeschermingszones van een waterstaatswerk werkzaamheden te verrichten die instabiliteit van het waterstaatswerk of een deel daarvan tot gevolg kunnen hebben.

Artikel  14 – Algemene verboden
  • Het is verboden in het beheersgebied van Rijnland:

  • 1. werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan een toename van de kwel of wegzijging van het grondwater te verwachten is;

  • 2. gebouwen, bouwwerken e.d. te plaatsen, onbebouwde/onverharde grond te verharden en werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan neerslag versneld tot afvoer komt:

  • a. indien daarbij meer dan 500 m² onverharde grond wordt bebouwd of verhard; of

  • b. indien sprake is van meerdere te ontwikkelen min of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte van 500 m²; of

  • c. indien het nieuw aan te leggen verhard oppervlak meer dan 10% van het oppervlak van het betreffende peilvak beslaat; of

  • d. het betreffende watersysteem de toename van de piekafvoer als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak met minder dan 500 m² niet kan verwerken.

  • 3. werken te maken of te hebben of handelingen te verrichten die direct of indirect verzilting kunnen veroorzaken of bevorderen.

Artikel 15 -  Windrecht (vervallen)

V.2 Bijzondere (verbods)bepalingen ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding

Artikel 16 – Melding
  • 1. Degene die water afvoert naar, aanvoert uit, loost in of onttrekt aan andere oppervlaktewateren, meldt de wijze daarvan aan het bestuursorgaan indien:

  • a. Op die wijze meer dan 100 m³ water per uur kan worden afgevoerd of geloosd voor wat betreft primaire boezemwateren en 20 m³ voor wat betreft overige boezem- en polderwatergangen;

  • b. Op die wijze meer dan 20 m³ water per uur kan worden aangevoerd of onttrokken voor wat betreft primaire boezemwateren en 10 m³ voor wat betreft overige boezem- en polderwatergangen;

  • c. Door veranderingen in een eerder gemelde wijze van afvoer of lozing, dan wel aanvoer of onttrekking ten minste 20% meer water, kan worden afgevoerd of geloosd, dan wel aangevoerd of onttrokken.

  • 2. De meldplicht bedoeld in het vorige lid, geldt niet voor afvoer, aanvoer, lozing of onttrekking waarvoor:

  • a. Ingevolge artikel 16 van de Verordening Waterbeheer Rijnland een vergunning is vereist (peilafwijkingen);

  • b. Ingevolge artikel 20 van de wet op de Waterhuishouding een waterakkoord is vereist.

Artikel 17 - Meting
  • 1. Degene, die ingevolge het vorige artikel verplicht is de wijze van afvoer naar, aanvoer uit, lozing in of onttrekking aan oppervlaktewater te melden, kan door het bestuursorgaan tevens verplicht worden de afgevoerde, aangevoerde, geloosde of onttrokken waterhoeveelheden, te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen.

  • 2. Deze meetplicht wordt slechts opgelegd in gevallen waarin nauwkeurige gegevens over de werkelijk verplaatste waterhoeveelheden noodzakelijk zijn voor een oordeel over de invloed van de afvoer, lozing, aanvoer of onttrekking op de peilregeling of waterbeweging en/of over de noodzaak tot het treffen van bijzondere beheersmaatregelen.

Artikel 18 - Vergunningplichtige hoeveelheid
  • Het is verboden zonder vergunning, als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de waterhuishouding, water af te voeren naar, aan te voeren uit, te lozen in of te onttrekken aan oppervlaktewateren indien daarbij:

  • 1. voor wat de primaire watergangen van het boezemsysteem betreft:

  • a. meer dan 500 m3 water per uur kan worden afgevoerd of geloosd of

  • b. meer dan 100 m3 water per uur kan worden aangevoerd of onttrokken;

  • en

  • 2. voor wat betreft de overige watergangen van het boezemsysteem en poldersystemen:

  • a. meer dan 100 m3 water per uur kan worden afgevoerd of geloosd

  • b.meer dan 50 m3 water per uur kan worden aangevoerd of onttrokken.

Artikel 19 - Algeheel verbod aan- afvoer, onttrekken en lozen van water

Het is verboden water aan- of af te voeren, te onttrekken of te lozen indien het bestuursorgaan zodanig verbod heeft afgekondigd op grond van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of in ongerede raken van een waterstaatswerk dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan.

VI Algemene regels, vrijstellingen en ontheffing

VI.1  Bijzondere bepalingen betreffende verbods- en gebodsbepalingen

Artikel 20 - Algemene regels                        
  • 1. Het bestuursorgaan kan bij algemene regeling bepalen voor welke handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen, onder daarbij te stellen algemene voorschriften, de verboden in artikel 12 tot en met 15 geen toepassing vinden.

  • 2. Bij de algemene regeling bedoeld in het eerste lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen te melden.

  • 3. Op de voorbereiding van de in het tweede lid bedoelde regeling is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 21 – Vrijstelling verboden
  • 1. De in artikel 12 tot en met 15 genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud- of buitengewoon onderhoud aan (waterstaats)werken.

  • 2. Het  in artikel 12, sub b genoemde verbod is niet van toepassing op rijksstrandpalen en op opstallen die niet langer dan tussen 1 februari en 1 november van het zelfde jaar op het strand aanwezig zijn.

  • 3. Het in artikel 12, sub a genoemde verbod is niet van toepassing op (ont)gravingen indien deze als strandrecreatie gelden, voor zover het althans betreft het gedeelte van het strand meer dan 5 m van de duinvoet verwijderd.

  • 4. Het verbod genoemd in artikel 12, sub a is niet van toepassing op:

  • a. voor zover daarbij gedoeld wordt op het hebben van overhangende takken: kern- en beschermingszones van primaire watergangen voorzover slechts sprake is van overhangende takken hoger dan 4.00 m boven het maaiveld en de kern- en beschermingszones van overige watergangen voor zover slechts sprake is van overhangende takken hoger dan 2.00 m boven het maaiveld;

  • b. voor zover betreft het aanbrengen van opgaande houtbeplanting binnen de beschermingszone: percelen die zijn ingericht voor het bedrijfsmatig exploiteren van boomkwekerijgewassen.

VI.2  Ontheffing van gebods- en verbodsbepalingen

Artikel 22 – Bevoegdheid verlenen ontheffing
  • 1. Het bestuursorgaan kan van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen in artikel 6 tot en met 15 ontheffing verlenen.

  • 2. Een verleende ontheffing kan door het bestuursorgaan worden gewijzigd of geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.

Artikel 23 - Beperkingen en voorschriften bij ontheffingen
  • 1. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

  • 2. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3. Een ontheffing kan worden verleend onder de beperking dat daarvan binnen een daarbij te stellen termijn gebruik moet zijn gemaakt ter voorkoming dat de ontheffing van rechtswege vervalt.

  • 4. Aan een ontheffing kan het voorschrift worden verbonden dat de houder van de ontheffing financiële zekerheid stelt voor de kosten van verwijdering van het op grond van de ontheffing aangebrachte werk na beëindiging van het gebruik daarvan.

  • 5. Aan een ontheffing kan het voorschrift worden verbonden dat de houder van de ontheffing een betaling of anderszins compensatie verricht met het oog op de bescherming van de belangen, waarom het vereiste van een ontheffing is gesteld.

  • 6. Een ontheffing geldt, tenzij in de ontheffing anders is bepaald, ook voor de rechtsopvolgers van de houder van de ontheffing.

VII Toezicht op de naleving

Artikel 24 - Schouw

  • 1. Door of namens het bestuursorgaan wordt schouw gevoerd over de water­staatswerken volgens een door het bestuursorgaan vastgesteld schema.

  • 2. Het bestuursorgaan kan indien het dat nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3. Het bestuursorgaan stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenmin­ste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

  • 4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 25 - Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuursorgaan aangewezen ambtenaren.

Artikel 26 - Strafbepalingen

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze keur bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroor­deling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

VIII Overige bepalingen

Artikel 27 - Schadevergoeding

De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.

IX Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 28 - Vergunningen/ontheffingen

  • 1. Een vergunning of ontheffing, verleend vóór inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur vergunning- of ontheffingplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht ontheffing of vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

Artikel  29 - Onderhoud aan waterstaatswerken

  • 1. Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens wet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, alsmede voor waterstaatswerken, waarvoor vaststelling van een legger wel is voorgeschreven maar waar vaststel­ling nog niet heeft plaatsgehad geldt dat het gewoon en buitengewoon onderhoud wordt uitgevoerd door degene die voor inwerkingtreding van deze keur het onderhoud verrichtte. Een en ander zoals is aangegeven in de in bijlage .. weergegeven onderhoudsplichtigen.

  • 2. Zolang er voor de waterstaatswerken geen legger is vastgesteld of niet vastgesteld behoeft te worden zijn de onderhoudsverplichtingen van toepassing zoals deze golden voor de inwerkingtreding van deze keur,  zoals deze zijn aangegeven in bijlage ...

Artikel 30 - Buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken

Zolang geen legger is vastgesteld zijn de onderhoudsplichtigen verplicht tot instandhouding overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 31 – Eerste keer op diepte brengen Secundaire Boezemwateren     

De boezemwateren, die als zodanig in de Legger Secundaire Boezemwateren zijn opgenomen, en waarvan de afmetingen bij de inwerkingtreding van deze keur niet aan de hierboven in artikel 29, lid 2 bedoelde eisen voldoen, worden door en op kosten van Rijnland op de voorgeschreven afmetingen gebracht en dienen vervolgens door de onderhouds­plichtigen op die afmetingen te worden gehouden

Artikel 32 – Zonering

  • 1. Wateren en waterkeringen waarvoor bij of krachtens wet, of bij verordening het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, en wateren en waterkeringen, waarvoor het vaststellen van een legger wel is voorgeschreven maar waar vaststelling op het moment van inwerkingtreding van deze keur nog niet heeft plaatsgehad worden voor de toepassing van de artikelen 3,4, 6 tot en met 14 en 24 aangemerkt als waterstaatswerk, waarbij op de bij deze keur behorende tekeningen (bijlagen 2 en 3) schematisch is aangegeven wat voor die waterstaatswerken geldt als kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone.

  • 2. Zolang er voor de waterkeringen nog geen legger is vastgesteld zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  • a. Als kernzone wordt aangemerkt het gedeelte waterkering gelegen tussen de buitenteenlijn (snijvlak kade – boezemwaterlijn) en de insteek aan polderzijde, zijnde het snijvlak van kade met (het verlengde van) de polderwaterlijn, zoals die ter plaatse aanwezig is/wordt aangetroffen;

  • b. Als beschermingszone wordt aangemerkt een 15.00 m brede strook aan weerszijden van de kernzones;

  • c. Als buitenbeschermingszones; wordt aangemerkt een 50,00 m brede strook aan weerszijden van de buitengrens van de beschermingszones.

  • 3. Waar gronden, zonder als waterkering herkenbaar te zijn, voor achterliggend gebied toch een waterkerende functie hebben wordt als kernzone aangemerkt een strook van deze gronden ter breedte van 10 meter gemeten uit de insteek c.q. waterlijn, tenzij door Rijnland andere begrenzingen zijn of worden aangegeven.

Artikel 33 - Overige (regionale) waterkeringen

Onder “overige waterkeringen” als bedoeld in artikel 1, sub a onder 2 van Rijnlands reglement worden, zolang deze niet zijn aangegeven respectievelijk vastgelegd in een legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet, voor de toepassing van deze keur ook begrepen

  • a.

    de landscheidingen

  • b.

    de boezemkaden

  • c.

    de kaden langs het Stroomkanaal te Gouda en de kaden langs het Uitwateringskanaal te Spaarndam en langshet Uitwateringskanaal te Katwijk

  • d.

    de polderkaden

  • e.

    waterscheidingen (peilscheidingen)

Artikel 34 - Scheepvaartverkeer

De verbodsbepalingen in de keuren van de Waterschappen Wilck en Wiericke, De Oude Rijnstromen en Groot-Haarlemmermeer met betrekking tot de scheepvaart blijven – ook voor zover daarin al niet is voorzien in de Verordening VAARVERBODEN EN VAARGELDEN RIJNLAND 2005 – van kracht tot het moment, dat daarvoor door het bestuursorgaan een nieuw besluit wordt genomen.

Het betreft uit:

1. Keur Wilck en Wiericke: artikel 20, lid 2d en lid 3d;

2. Keur De Oude Rijnstromen: artikel 18 voor zover betrekking hebbend op het scheepvaartverkeer;

3. Keur Groot-Haarlemmermeer: artikel 17, leden 1e en 1g. 

X Inwerkingtreding

Artikel 35

Deze keur treedt in werking 8 dagen na bekendmaking daarvan, waarbij de tot dan toe geldende keuren van de waterschappen De Oude Rijnstromen, Groot-Haarlemmermeer en Wilck en Wiericke en het hoogheemraadschap van Rijnland komen te vervallen.

XI Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Keur Rijnland 2006.

Deze keur is vastgesteld door de Verenigde Vergadering van Rijnland op 5 juli 2006

Algemene Toelichting

Aanleiding

Op 1 januari 2005 is het nieuwe hoogheemraadschap van Rijnland ontstaan uit de waterschappen De Oude Rijnstromen, Groot-Haarlemmermeer, Wilck en Wiericke en het hoogheemraadschap van Rijnland. Daaruit is de noodzaak ontstaan om een Keur voor het nieuwe hoogheemraadschap op te stellen. De bestaande keuren zijn daarbij ingetrokken.

Nieuwe keur

Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt om de keur, in navolging van de door de Unie van Waterschappen opgestelde nieuwe modelkeur, te moderniseren.

Daarbij zijn vanuit de wens van een integrale benadering van vergunningplichtige werken de verbodsbepalingen met betrekking tot de waterstaatswerken – dus zowel waterkeringen als watergangen - in één artikel samengevoegd.

Bovendien is de mogelijkheid opgenomen dat door het bestuur algemene regels worden gesteld met betrekking tot specifiek te benoemen werken. Onder in die algemene regels te noemen voorwaarden mogen deze werken gebouwd/aangelegd worden zonder de normaal gesproken vereiste vergunning of ontheffing.

Unie-model

Zoals hiervoor reeds aangegeven is deze keur opgesteld met het Unie-model als basis. Daar waar nodig zijn hierop aanpassingen aangebracht met het oog op gebiedseigen kenmerken van het gebied van het hoogheemraadschap.

Vooruitlopend op het tot stand komen van de (Integrale) Waterwet, waarin dit uiteindelijk in formele wetgeving geregeld gaat worden, is in deze keur ten behoeve van niet-calamiteuze waterberging voorts een gedoogplicht opgenomen voor eigenaren om tijdelijk de berging van water op hun eigendom toe te staan.

Ook zijn de gevolgen van de wijziging van de Wet op de Waterhuishouding in deze keur verwerkt. De bevoegdheid van de waterbeheerder om de hoeveelheden te bepalen waarvoor vergunning op grond van artikel 24 van die Wet vereist is voor het lozen, onttrekken, aan- en afvoeren van water is daartoe uitgewerkt in de artikelen 16 en 17 van de Keur.

In de Keur van het voormalige hoogheemraadschap van Rijnland was vanuit de zorg voor de biologische waterkwaliteit een artikel opgenomen waarbij werkzaamheden/handelingen e.d. verboden waren die een negatieve invloed op de ecologische waterkwaliteit konden hebben.

In het verlengde daarvan is er vanuit de  Europese Kaderrichtlijn Water de opdracht te zorgen voor een goede ecologische waterkwaliteit van de watersystemen in Nederland.

De bepalingen in deze keur zijn vanuit deze oorspronkelijke taakstelling en de Kaderrichtlijn dan ook van zelf van toepassing op het uitvoeren van deze waterkwaliteitszorg, zonder dat daartoe expliciet een verbodsbepaling behoeft te worden opgenomen.

In het Reglement van Bestuur voor het hoogheemraadschap is ook nog de taakopdracht neergelegd voor de zorg voor de vaargelegenheid (vaarwegbeheer) in een aantal concreet aangewezen wateren, alsmede voor de zorg voor de toepassing van de Scheepvaartverkeerswet (nautisch beheer). Voor de uitvoering van laatstbedoelde zorg beschikt het hoogheemraadschap over het Binnenvaart Politie Reglement, op grond waarvan het scheepvaartverkeer geregeld kan worden door het instellen van  o.a. snelheidsbeperkingen, vaarverboden e.d.

Voor de zorg voor de vaargelegenheid kan met het oog op de instandhouding van die vaargelegenheid worden teruggegrepen op de bepalingen van deze keur. Aan werken en werkzaamheden kunnen dan ook eisen worden gesteld ter bescherming van het belang van die vaargelegenheid.

Beleid

De toepassing van de ge- en verbodsbepalingen in deze keur geschiedt ter ondersteuning van het voor het betrokken waterstaatkundig zorggebied geldende beleid.

Voor de waterhuishoudingszorg is dit beleid op Rijksniveau vastgelegd in de Nota waterhuishouding en op provinciaal niveau in waterhuishoudingsplannen.

De rechtsvoorgangers van het hoogheemraadschap hebben gezamenlijk het integrale Waterbeheersplan (WBP-2) opgesteld en in het nieuwe hoogheemraadschap wordt nu gewerkt aan een nieuw Waterbeheersplan.

Het in dit beheersplan verwoorde beleid is het primaire toetsingskader bij de uitvoering van de keur door het hoogheemraadschap.

Beleidsregels

In dit verband zijn ter onderbouwing van de vergunningverlenende bevoegdheid van het college  ten aanzien van een aantal specifiek benoemde onderwerpen (bijv. dempingen en verharden oppervlak,  inrichting watersysteem en regionale waterkeringen) beleidsregels opgesteld. Later zullen hier nog beleidsregels over o.a. onderbemalingen en zorg voor de vaargelegenheid op volgen.

Het voordeel van het vaststellen van beleidsregels is dat ter motivering van een besluit (ontheffingen) kan worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn indien deze is neergelegd in zo’n beleidsregel. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in de Algemene Wet Bestuursrecht. Bovendien wordt de uitvoering  van verbodsbepalingen in de keur doorzichtiger.

Relatie keur-legger

De Waterschapswet schrijft in artikel 78 voor dat een legger wordt vastgesteld waarin wordt aangegeven wie onderhoudsplichtig is en waaruit de onderhoudsverplichtingen bestaan.

Tevens wordt in de legger een beschrijving gegeven van de waterstaatkundig objecten waarvoor de onderhoudsverplichtingen geldt. Daarin worden afmetingen, constructie en dergelijke genoemd.

Met deze legger wordt aan de ene kant duidelijk gemaakt welke waterstaatswerken in het gebied vallen onder de begripsomschrijvingen uit Reglement en Keur. Daarmee wordt dan ook concreet gemaakt op welke waterstaatswerken de ge- en verbodsbepalingen uit de keur van toepassing zijn.

Aan de andere kant wordt zoals gezegd in de legger aangegeven wie gehouden zijn aan de onderhoudsverplichtingen te voldoen op de in de keur voorgeschreven wijze.

Wijzigingen in onderhoudsverplichtingen en/of onderhoudsplichtigen zal dan ook in veel gevallen gevolgen moeten hebben voor deze drie regelingen.

Omdat nog niet voor alle waterstaatswerken de vereiste leggers zijn vastgesteld worden in deze keur de onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen nog expliciet vermeld in de  overgangsbepalingen. Om diezelfde reden worden daarom tevens vermeld de afmetingen en onderhoudsverplichtingen waaraan moet worden voldaan.

Uitvoering en handhaving

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden is belast met de zorg voor de uitvoering van de keur. Dit betekent enerzijds dat dit bestuur moet zorgen voor de handhaving van de in de keur gestelde geboden en verboden en anderzijds dat het bestuur belast is met de uitvoering van het in de keur opgenomen vergunningenstelsel. De effectieve werking van de keurbepalingen en het daarop gebaseerde vergunningenbesluit staat of valt met de handhaving daarvan. Ingevolge de Waterschapswet kan de handhaving geschieden met gebruikmaking van strafvervolging en/of van bestuursrechtelijk optreden.

Zo kan bij overtreding van de keurbepalingen strafrechtelijk worden opgetreden (proces-verbaal) en  kunnen door de rechter boetes op grond van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd.

De door het dagelijks bestuur aangewezen opsporingsambtenaren zijn overigens bevoegd de overtreder een schikkingsvoorstel te doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid van de Waterschapswet).

Artikel 85 van de Waterschapswet bepaalt voorts dat die opsporingsambtenaren belast zijn met de opsporing van de keurovertredingen, onverminderd de bevoegdheid van de bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht aangewezen personen (de reguliere politie). Echter de bevoegdheden zoals opgenomen in artikel 85 van de Waterschapswet bezitten bovengenoemde personen van het waterschap niet zonder meer. De betreffende personen dienen te worden aangewezen en beëdigd door de Minister van Justitie en bovendien aan bepaalde bekwaamheidseisen te voldoen (in de vorm van periodiek af te leggen examens).

Daarnaast kan het bestuur nog gebruik maken van zijn bestuursrechtelijke sanctiemiddelen, zoals bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom.

Kaart

Bij deze keur is een kaart gevoegd, waarop de waterstaatswerken globaal zijn weergegeven. Deze kaart is informatief bedoeld en heeft niet de status van een legger. Aan de informatie op deze kaart kunnen dan ook geen rechten worden ontleend onder meer ten aanzien van bijvoorbeeld de ligging van de waterstaatswerken.

Procedure Vergunningverlening eigen werken.

Rijnland heeft een interne werkinstructie opgesteld voor wat betreft de keurvergunning-verlening voor eigen Rijnlandse werken en activiteiten. Deze richtlijn behoeft niet te worden vertaald in een bepaling in de Keur.

Artikelsgewijze toelichting - Hoofdstuk I - Algemene Bepalingen

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn een aantal van de belangrijkste begrippen uit de keur nader gedefinieerd.

In de systematiek van het model van de Unie van Waterschappen is er vanuit gegaan dat het waterstaatswerk (de waterkering of de watergang) bestaat uit de kernzone en beschermingszone.

Omdat deze zone’s als zodanig al in leggers en andere documenten worden gehanteerd is er in deze keur alsnog een begripsomschrijving voor deze zone’s opgenomen. Op deze wijze blijft ook het begrip buitenbeschermingszone bestaan, zodat geen spraakverwarring kan ontstaan. Langs watergangen is de beschermingszone vooral bedoeld als strook die moet worden vrijgehouden ten behoeve van het onderhoud van die watergangen. Die strook dient om van daaraf het onderhoud te kunnen plegen of het uitkomende materiaal op te kunnen deponeren.

Door te werken met het begrip waterstaatswerken en de daarin ten behoeve van de rechtszekerheid opgenomen koppeling met de legger, vallen alle wateren en keringen die niet in de legger zijn opgenomen (of op grond van het overgangsrecht als waterstaatswerk worden aangemerkt) niet onder de verbodsbepalingen en is ook een enkele gebodsbepaling niet van toepassing. Nu de legger niet continu actueel kan zijn is het denkbaar dat bepaalde waterkeringen en wateren onbedoeld niet door de keur beschermd zullen zijn. Te denken is bijvoorbeeld aan de situatie dat een waterstaatswerk (een “leggerwater”) wordt gedempt en dat in de daarvoor verleende ontheffing van de keur is voorgeschreven dat ter compensatie een watergang moet worden gegraven.

Omdat uit de begripsomschrijving van waterstaatswerken de functie daarvan onvoldoende tot uitdrukking komt zijn daarnaast nog wateren en waterkeringen apart gedefinieerd.

Voor wateren wordt daarmee ook beoogd aan te geven dat daaronder ook sloten, meren, plassen en greppels worden verstaan en dat geïsoleerde siervijvers daar van worden uitgezonderd.

Onder de wateren als bedoeld in lid c van dit artikel worden ook begrepen de stroomkanalen te Gouda en Spaarndam en het Uitwateringskanaal te Katwijk. Ook daaronder begrepen zijn de Stadswateren van Gouda. Deze keur is daarom ook op deze wateren van toepassing.

Artikel 2 - Hoofdelijke aansprakelijkheid

In het eerste lid is bepaald dat de gebruikers verplicht zijn de op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen als er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht.

In het tweede lid wordt geregeld dat alle genoemde gerechtigden, waaronder de mede-eigenaren, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het nakomen van de onderhoudsplicht.

Artikelsgewijze toelichting - Hoofdstuk II – Gedoogbepalingen

Artikel 3 - Onderhoud en uitvoering van werkzaamheden

De gedoogplichten van eigenaren van waterstaatswerken en van nabij waterstaatswerken gelegen grond als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in artikel 9 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking. De bepalingen van de Waterstaatswet 1900 staan hieraan niet in de weg. Het vierde lid van artikel 9 van deze wet houdt er nadrukkelijk rekening mee dat dit soort verdergaande gedoogplichten uit een verordening voortvloeien.

Artikel 4 - Specieberging

Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald, dat op erven en gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud voor af- en/of aanvoer van water uit de watergang moet worden verwijderd.

Onder specie wordt daarbij mede begrepen het bij het gewoon onderhoud vrijkomende plantaardige materiaal, drijfvuil en dergelijke.

Gelet op de verstedelijking van het gebied wordt het feitelijk handhaven van deze gedoogplicht steeds problematischer. Het desondanks opnemen van deze bepaling moet voor een belangrijk deel dan ook gezien worden als een legitimatie om extra kosten voor het afvoeren van de specie op de eigenaren van de betreffende percelen te kunnen verhalen.

Daarnaast kunnen de hoeveelheid uitkomende specie en verontreiniging of besmetting van de baggerspecie, blijkens jurisprudentie, aanleiding zijn de specie af te voeren, dan wel de veroorzaakte schade aan gronden te vergoeden. Dit voorzover de schade in redelijkheid niet ten laste van de betrokken aangeland kan worden gelaten.

In dat geval kan er aanleiding zijn slechts een deel van de verwerkingskosten voor rekening van degene te laten die de specie op grond van dit artikel diende te ontvangen.

Daar waar wordt gesproken over “onder toezicht van het openbaar gezag” wordt gedoeld op het toezicht dat wordt uitgeoefend op de uitvoering van de onderhoudsplicht door de onderhoudsplichtigen. De in dit artikel opgelegde gedoogplicht rust derhalve ook op de eigenaren van percelen indien de onderhoudsplicht bij een andere onderhoudsplichtige ligt. De eigenaren van de langsliggende percelen hebben er namelijk belang bij dat de watergang wordt onderhouden in verband met de af- en ontwatering van hun perceel. Het is dan ook vanzelfsprekend dat op die percelen de plicht rust uitkomende specie te ontvangen, juist als een ander onderhoudsplichtig is.

Artikel 5 - Waterberging

Hiermee wordt een nieuwe gedoogplicht geïntroduceerd. Eigenaren van percelen die in een legger zijn aangewezen als waterbergingslocatie, zijn verplicht toe te staan dat deze percelen in nog niet calamiteuze situaties tijdelijk als waterberging worden gebruikt. Dit zolang onteigening niet vereist wordt.

Hiermee wordt vooruitgelopen op de formeel-wettelijke regeling die in feite vereist is voor een dergelijke inbreuk op eigendomsrechten en die een plek moet gaan krijgen in de Integrale Waterwet.

Om te voorkomen dat – zolang het niet in die wet geregeld is – er geen publiekrechtelijke middelen voorhanden zijn om een dergelijke gedoogplicht op te leggen is dit artikel in de keur opgenomen.

Met dit artikel wordt tegelijkertijd een basis gelegd voor de betreffende eigenaren voor aanspraak op een schadevergoeding, omdat het artikel zelf het waterschap al verplicht tot schadeloosstelling.

Artikelsgewijze toelichting - Hoofdstuk III Gebodsbepalingen

Artikel 6 - Afrasteringen

Dit artikel verplicht de eigenaren van door het bestuursorgaan aangewezen percelen daarlangs afrasteringen te plaatsen. Het betreft daarbij percelen gelegen nabij waterkeringen, waarop het houden van huisdieren ingevolge artikel 12, lid 1 sub d verboden is. Bij het plaatsen van die afrastering moet worden voldaan aan de algemene regels die door het bestuursorgaan kunnen worden gesteld met betrekking tot de constructie en wijze van plaatsen van de afrastering.

Onder huisdieren worden verstaan alle gedomesticeerde dieren: zowel de grote huisdieren als varkens, paarden, rundvee en overige hoefdieren, als de kleine huisdieren zoals kippen, ganzen en ook honden e.d.

Voor zowel de aanwijzing van de waterkeringen als de algemene regels met betrekking tot de constructie en wijze van plaatsen van de afrastering moet de procedure voor de vaststelling van de keur gevolgd worden.

Artikel 7 – Coupures

Eigenaren van sluizen, uitwateringen, doorgangen en dergelijke coupures in waterkeringen worden in dit artikel verplicht op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan deze te sluiten. Dit ter voorkoming van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Artikel 8 – Peilregulerende kunstwerken

In dit artikel wordt vooral gezien op stuwen in de hoger gelegen gebieden, die dienen om het uit de duinen vrij naar de boezem afstromende water gestuwd af te voeren.

Meestal zijn dergelijke werken in beheer bij het waterschap. In het geval het beheer/bediening bij een particulier berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt is het van belang dat het hoogheemraadschap voor harmonie kan zorgdragen. Daarom kan het noodzakelijk zijn de eigenaren of gebruikers van specifiek aangewezen kunstwerken te verplichten het niveau van deze kunstwerken op een door het bestuursorgaan te bepalen peil aan te passen. Voor deze gebiedsdelen zijn (nog) geen peilbesluiten vastgesteld.

Met het oog op de rechtszekerheid moet concreet  aangegeven worden op welke kunstwerken deze bepaling betrekking heeft en is ook op deze aanwijzing de procedure voor vaststelling van de keur van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting - Hoofdstuk IV Onderhoud

IV.1/IV.2  Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 9 – 10 - Onderhoudsverplichtingen

Als uitgangspunt is gekozen dat alle onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen zijn vastgesteld/vastgelegd in de legger die het hoogheemraadschap op grond van artikel 78 Waterschapswet verplicht is vast te stellen.

Voor die situaties waarvoor nog geen legger is vastgesteld wordt terugverwezen naar de in de overgangsbepalingen (art. 29) bedoelde  bepalingen uit de voormalige keuren waarin aangegeven wordt aan welke afmetingen en overige onderhoudsverplichtingen moet worden voldaan. Daarmee is een sluitend geheel van bepalingen over de onderhoudsverplichtingen verkregen.

In de beschrijving van de onderhoudsverplichtingen is geen uitzondering gemaakt voor het verwijderen van drijfvuil. Dat valt daarmee onder de onderhoudsverplichting voor watergangen. In veel gevallen zal niet te achterhalen zijn waar het drijfvuil vandaan komt en is het noodzakelijk daarvoor toch een onderhoudsplichtige aan te wijzen. Alleen in die gevallen waarin duidelijk is waar het materiaal vandaan komt, bijvoorbeeld als sprake is van bouwprojecten waarvan verpakkingsmateriaal e.d. in het oppervlaktewater beland, kan de veroorzaker rechtstreeks worden aangesproken.

Voor wat betreft ingeworpen fietsen, winkelwagens e.d. (het zgn. welvaartsvuil) wordt naar redelijkheid en billijkheid van geval tot geval beoordeeld in hoeverre de onderhoudsplichtige daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Daartoe zijn bijvoorbeeld reeds met een aantal gemeenten convenanten gesloten met betrekking tot het verwijderen van dit soort objecten.

Het artikel met betrekking tot het buitengewoon onderhoud van waterkeringen is geschrapt. In het reglement van het hoogheemraadschap is namelijk bepaald dat het hoogheemraadschap verantwoordelijk is voor het profiel-onderhoud van alle primaire en overige waterkeringen. Daarmee is die onderhoudsplicht al in het reglement vastgelegd en hoeft dat niet herhaald te worden in de keur.

Ook niet onder de onderhoudsplicht valt het verwijderen van gezonken schepen/wrakken. Daarvoor is in de Wrakkenwet een procedure voorzien, waarbij de beheerder bevoegd is een gezonken schip  of wrak uit het oppervlaktewater te verwijderen. Daarbij dient wel aan een voorgeschreven procedure te worden voldaan.

Van deze bevoegdheid kan het hoogheemraadschap – volgens de doelstelling van de Wrakkenwet - gebruik maken als het bestuur van mening is dat hiermee kan worden voorkomen dat het waterstaatswerk waarin of waartegen dat wrak is gezonken beschadigd wordt.

Hoofdstuk IV.3 – Onderhoud aan werken

Artikel 11 – Werken

Voor (legale of legaal aanwezig geachte) werken met een duidelijke functie in het watersysteem waarvoor niet via vergunninglening, via legger of uit de andere onderhoudsbepalingen duidelijk is wie onderhoudsplichtig is, wordt in artikel 11 bepaald dat de eigenaar van het perceel waarin dat werk gelegen is als onderhoudsplichtige wordt aangemerkt.

Daarbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld lange verbindingsduikers (dus met een duidelijke functie in het watersysteem), die ooit in de plaats zijn gekomen van watergangen. De eigenaar daarvan heeft belang bij die vervanging, omdat daarmee zijn perceel vergroot is, waarmee ook de rechtvaardiging voor het bij hem neerleggen van de onderhoudsplicht is gegeven.

Uiteraard gaat het in dit artikel niet om bijvoorbeeld “schuurtjes” aan de waterkant. De onderhoudstoestand daarvan is immers niet van belang voor het functioneren van het watersysteem.

Globaal wordt  in het tweede lid vervolgens aangegeven waaraan de onderhoudsplichtige heeft te voldoen.

Artikelsgewijze toelichting - Hoofdstuk V Verbodsbepalingen

V.1. Algemeen

Artikel 12/13 – Waterstaatswerken en buitenbeschermingszone

Uitgaande van de wens van de regering om regelgeving in zo min mogelijk bepalingen weer te geven is in dit artikel in algemene bewoordingen neergelegd welke handelingen en verrichtingen verboden zijn in, op, onder of boven waterstaatswerken. Dit artikel geldt zowel voor watergangen als voor waterkeringen. Daarmee wordt voorkomen dat vrijwel gelijkluidende verbodsbepalingen moeten worden opgenomen voor zowel waterkeringen als watergangen.

In deze algemene bewoordingen liggen de verboden besloten, die voorheen in een grote vrijwel limitatieve opsomming in artikelen waren opgenomen. Onder werken, werkzaamheden e.d. worden daarom ook begrepen allerhande werken en werkzaamheden die voorheen concreet werden benoemd, zoals dempingen, het steken van helm, het laten liggen van woonboten/schepen in oppervlaktewateren, het afgraven/afzanden van keringen e.d.

Met verwijzing naar de toelichting op artikel 1 voor wat betreft de begripsomschrijvingen, wordt hier nogmaals erop gewezen dat het waterstaatswerk (de waterkering en de watergang) wordt gevormd door de kernzone en de beschermingszone samen. De verbodsbepalingen in dit artikel over waterstaatswerken hebben daarom op beide zones betrekking. Daarnaast wordt alsnog ook de buitenbeschermingszone gedefinieerd. Hiervoor gelden minder strenge verboden dan voor het waterstaatswerk (kernzone en beschermingszone).

Ook bij het in het 2e lid opgenomen verbod moet bij het begrip waterstaatswerk gedacht worden aan de watergangen. Hierbij wordt gedoeld op het opstuwende effect van de opslag van zwaar materiaal in deze zone, wat mogelijk het opbarsten van de waterbodem van watergangen tot gevolg kan hebben.

Artikel 14 - Algemene verboden

In de voorgaande artikelen is beschreven voor welke werken en werkzaamheden die in, op, boven of onder de waterstaatswerken worden uitgevoerd een verbod geldt. Daarnaast zijn er werkzaamheden buiten de geldende zoneringen die wel degelijk van invloed kunnen zijn op het beheer van het watersysteem door het hoogheemraadschap. Om die reden zijn in dit artikel een aantal verboden opgenomen voor werkzaamheden die plaatsvinden buiten de gedefinieerde zones. Daarom wordt gesproken over verboden voor het beheersgebied van Rijnland (in zijn algemeenheid).

In het tweede lid is daarbij een differentiatie aangebracht. Een algemene ondergrens van 500 m² kan nl. niet voor alle gebiedsdelen van het hoogheemraadschap gelden. In de in dit tweede lid specifiek genoemde omstandigheden zal alsnog vergunning moeten worden aangevraagd voor oppervlakken kleiner dan 500 m². In die gevallen bepaalt de feitelijke situatie de grenzen aan de mogelijkheden van aan- en afvoer en lozen en onttrekken van water aan het systeem, afhankelijk als dit is van o.a. het bergend vermogen van het systeem.

Artikel 15 – Windrecht (vervallen)

VI.2 Bijzondere (verbods)bepalingen ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding

Algemeen

Als gevolg van een wijziging van de Wet op de Waterhuishouding heeft de waterbeheerder de bevoegdheid gekregen in de eigen verordening aan te geven in welke situaties vergunning op grond van die wet nodig is voor het onttrekken of lozen of de aan- of afvoer van water. Voorheen was deze bevoegdheid toegekend aan de provinciale besturen en was de aanwijzing van die situaties opgenomen in de provinciale Verordening Waterbeheer Rijnland.

Artikel 16 – Melding

Voor beperkte hoeveelheden is voorzien in een meldplicht. Daarmee wordt voorkomen dat ook voor kleinere lozingen/onttrekkingen e.d. met een gering effect op het waterbeheer vergunning moet worden verleend.

Artikel 17 – Meting

In dit artikel is geregeld dat – zonder dat al sprake is van vergunningplicht – een verplichting kan worden opgelegd tot het meten van hoeveelheden water die worden getransporteerd. Deze meetplicht kan volgens het tweede lid van dit artikel alleen worden opgelegd indien de gevraagde gegevens nodig zijn om de invloed van de lozing, onttrekking e.d. op de peilregeling of de waterbeweging goed te kunnen beoordelen. Ook kan dit nodig zijn om te beoordelen of het treffen van maatregelen moet worden voorgeschreven.

Artikel 18 - Vergunningplichtige hoeveelheid

In dit artikel is bepaald in welke gevallen vergunning vereist is voor het afvoeren/lozen of aanvoeren/onttrekken van de daarbij genoemde hoeveelheden water. In het Rijnlandse gebied is sprake van een zeer gevarieerd watersysteem. Daarom is ervoor gekozen ook voor deze vergunningplicht te differentiëren naar het grotere boezemstelsel en de vele, kleinere polderstelsels. Vooral omdat het afvoeren of lozen van een hoeveelheid van 500 m³ water per uur of het aanvoeren of onttrekken van 100 m³ water per uur in de kleine polderstelsels tot beheersproblemen kan leiden.

Artikel 19 – Algeheel verbod aan- en afvoer, onttrekken en lozen van water

Gedurende de droge zomer van 2003 kwam de vraag naar boven of het – gelet op de schaarste aan zoet water – nodig was een zgn. “beregeningsverbod” in te stellen, met als doel het onttrekken van water aan het toch al onder druk staande watersysteem zoveel mogelijk te beperken. Toen bleek dat in veel gevallen slechts moeizaam een formele basis kon worden gevonden voor het instellen van een dergelijk verbod.

In dit artikel wordt deze basis wel geboden. Bovendien zijn daarbij nog een aantal andere omstandigheden genoemd die aanleiding kunnen zijn voor het instellen van een tijdelijk verbod op het aan- of afvoeren en onttrekken of lozen van water aan het systeem.

Anderzijds kan dit artikel ook de basis vormen voor het instellen van een absoluut verbod indien bij voorbaat vaststaat dat elke vergunningsaanvraag tot een weigering leidt. Het is wel nodig dat het dagelijks bestuur ter verdere uitwerking van deze keur daartoe een dergelijk verbod apart afkondigt. Gedacht kan worden aan het instellen van een algeheel verbod voor werken/werkzaamheden in gebieden met een bijvoorbeeld door de provincie toegekende hoge ecologische functie (Ecologische Hoofd Structuur). Als dit wenselijk en noodzakelijk wordt gevonden zal aan dit artikel nadere uitwerking gegeven worden.

VI.3 Bijzondere bepalingen betreffende verbods- en gebodsbepalingen

Artikel 20 – Algemene regels

In tegenstelling tot het bepaalde in artikel 18 (absoluut verbod) kunnen er zich ook situaties voordoen waarin de effecten van werken op werkzaamheden op het watersysteem, onder bepaalde condities, zodanig gering zijn dat het bij voorbaat vaststaat dat altijd vergunning verleend zal worden.

In die situatie kan worden besloten in een algemene regel te beschrijven onder welke voorwaarden voor dergelijke werken en werkzaamheden geen vergunning meer wordt vereist. Daarbij kan ook besloten worden een dergelijke algemene regel voor daarbij aan te wijzen gebiedsdelen of waterstaatswerken te laten gelden.

Om toch inzicht te houden in de uitvoering van werken en werkzaamheden kan in de algemene regel de verplichting worden opgenomen dat deze worden gemeld.

Deze bevoegdheid wordt gezien als een verlengde vergunningverlenende bevoegdheid, omdat gesteld kan worden dat sprake is van het opstellen van een soort raamvergunning. Daarbij wordt derhalve nadere uitwerking gegeven aan bepalingen uit deze keur. Het college is daarom op grond van artikel 83, lid 4 van de Waterschapswet bevoegd tot het stellen van deze nadere regels.

Artikel 21 – Vrijstelling verboden

In feite zijn in dit artikel al een aantal algemene regels als bedoeld in artikel 19 in de keur zelf opgenomen. Zo wordt in dit artikel o.a. geregeld dat als sprake is van het herstellen of onderhouden van waterstaatswerken of werken er geen vergunning is vereist.

Ook de al jaren bestaande vrijstelling voor het hebben van strandpaviljoens op het strand in de periode tussen 1 februari en 1 november van elk jaar is in dit artikel geregeld. De voorwaarde dat die paviljoens zich dan wel op drie meter van de door het hoogheemraadschap aangebrachte afrastering moeten bevinden komt – op basis van recente inzichten – niet meer terug in deze keur.

Voor alle duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat voor de Rijksstrandpalen niet de tijdsbeperking van 1 februari tot 1 november geldt, zodat de verbodsbepalingen uit dit artikel daarop het gehele jaar niet van toepassing zijn.

De in het vierde lid gegeven vrijstelling beoogt ervoor zorg te dragen dat aangebrachte beplanting zodanig wordt opgesnoeid, dat overhangende takken het plegen van onderhoud vanaf de kant niet onmogelijk maakt. De daarvoor gegeven maten voorzien daarin.

Een belangrijke vrijstelling is ook opgenomen voor de boomkwekerijpercelen in het gebied van het voormalige waterschap Wilck en Wiericke. Met het oog op de rendabiliteit van de gebruikte percelen is het in dat gebied wel toegestaan opgaande houtbeplanting aan te brengen tot aan de oeverlijn. Ook wordt van deze vrijstelling gebruik gemaakt voor het aanbrengen van windsingels ter bescherming van potculturen.

Bij deze vrijstelling moet niet uit het oog verloren worden dat vanuit de AMvB agrarische bedrijven er een beperking opgelegd kan worden aan deze vrijstelling, indien vanuit die AMvB is geregeld dat bepaalde zones teeltvrij of spuitvrij moeten blijven. In die gevallen wordt de vrijstelling uit de keur overruled door de AMvB. In hoeverre vanuit die AMvB ook vrijstelling mogelijk is moet op grond van die regeling zelf worden beoordeeld.

VI.4 Ontheffing van gebods- en verbodsbepalingen

Artikel 22 – Bevoegdheid verlenen ontheffing

Van de in deze keur gestelde geboden en verboden kan het college ontheffing verlenen.

De bevoegdheid tot het verlenen van vergunning voor de aan- en afvoer en de lozing of onttrekking van water is gebaseerd op artikel 24 van de Wet op de waterhuishouding.

In die wet zijn verder ook procedurevoorschriften met betrekking tot de vergunningverlening opgenomen. Daarom hoeft in deze keur deze vergunningverlenende bevoegdheid niet vastgelegd te worden.

Door in de keur ook verder geen bepalingen over vergunningverlening op te nemen is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Bezwaar en beroep kunnen eveneens op grond van deze wet worden ingediend tegen ontheffingen op grond van deze keur.

Voor het in behandeling nemen van een vergunningaanvraag is ingevolge de Legesverordening van Rijnland leges verschuldigd. De tarieven zijn opgenomen in een bij die legesverordening behorende tarievenlijst.

Artikel 23 – Beperkingen en voorschriften bij ontheffing

Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Aangegeven kan worden waaraan bij het uitvoeren van de werkzaamheden moet worden voldaan. Daarbij is de bescherming van waterstaatkundige belangen leidend. De voor het waterstaatswerk vastgelegde functie speelt hierbij een belangrijke rol.

In het derde lid van dit artikel is geregeld, dat de termijn om tot uitvoering van de ontheffing te komen beperkt kan worden. Indien het werk of de werkzaamheden niet binnen die termijn worden uitgevoerd vervalt de ontheffing op grond van dit artikel van rechtswege. Daarmee wordt voorkomen dat de situatie ontstaat dat ontheffingen oneigenlijk lang nog tot uitvoering gebracht kunnen worden en de vergunde situatie te lang onzeker blijft. Dit terwijl bijvoorbeeld wijzigende omstandigheden in zo’n situatie mogelijk tot een andere ontheffing of mogelijk zelfs tot weigering van een ontheffing aanleiding zouden kunnen zijn.

In het vierde en vijfde lid is vastgelegd dat financiële voorschriften aan de ontheffing kunnen worden verbonden.

Het vierde lid behelst het stellen van zekerheid voor het verwijderen van een werk na beëindiging van het gebruik daarvan. Dit in het geval de ontheffinghouder niet zelf tot verwijdering overgaat.

Het vijfde lid ziet erop dat aan de ontheffinghouder kan worden opgelegd compenserende maatregelen te treffen. Indien ontheffinghouder niet zelf tot die maatregelen in staat is kan daarvoor in de plaats een financiële compensatie worden gesteld. Deze financiële compensatie wordt in een zgn. bestemmingsfonds opgenomen, waarmee het hoogheemraadschap zelf de betreffende compenserende maatregelen kan uitvoeren. Een voorbeeld hiervan is de compensatie die wordt geëist bij het dempen van oppervlaktewater.

In het zesde lid is geregeld dat de ontheffing ook geldt voor de rechtsopvolgers van ontheffinghouder, tenzij in de ontheffing zelf anders is bepaald.

Artikelsgewijze toelichting - Hoofdstuk VII Toezicht op de naleving

Artikel 24 – Schouw

Schouw betreft de uitoefening van toezicht op de naleving van de onderhoudsbepalingen in de keur met betrekking tot waterkeringen en wateren. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het tijdstip waarop dit toezicht plaatsvindt wordt door het dagelijks bestuur in een schema vastgelegd. Dit schema is als bijlage bij deze keur opgenomen, maar is daar geen onderdeel van. Dit schema kan als gevolg daarvan zonder voorgeschreven procedures door het bestuur worden aangepast.

Voor situaties dat in groeizame jaren watergangen sneller dichtgroeien is de mogelijkheid opgenomen (tweede lid) een extra toezichtsronde te houden.

Verder is in dit artikel geregeld dat de schouw tijdig wordt bekendgemaakt.

Artikel 25 - Toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt door het dagelijks bestuur. In afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 26 – Strafbepalingen

In deze keur is de strafmaat die volgens artikel 81 van de Waterschapswet maximaal op overtreding van de keur kan worden opgelegd overgenomen, te weten: ten hoogste drie maanden hechtenis of een geldboeten van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 Wetboek van Strafrecht (€ 2250,--).

Op overtreding van het verbod tot lozing of onttrekken dan wel aanvoeren en afvoeren van water is het bepaalde in artikel 59 van de Wet op de waterhuishouding rechtstreeks van toepassing. Dergelijke overtreding wordt eveneens gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden, maar met een geldboete van de vierde categorie (€ 11.250,--). Overtreding van een eventueel op grond van artikel 17 opgelegde meetverplichting wordt weer gestraft met hechtenis van maximaal drie weken of een geldboete van de eerste categorie ( € 225,---)

Op recidive kan verdubbeling van de strafmaat volgen.

Ingevolge artikel 85, derde lid Waterschapswet zijn de door het dagelijks bestuur aangewezen opsporingsambtenaren bevoegd de overtreder een schikkingsvoorstel te doen om strafvervolging te voorkomen. Een betaalde schikking komt ten bate van het hoogheemraadschap.

Deze strafbepalingen staan los van de bestuursrechtelijke instrumenten, zoals bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom. Deze kunnen ook door het dagelijks bestuur worden ingezet om een ongewenste situatie te beëindigen.

Artikelsgewijze toelichting - Hoofdstuk VIII – Overige bepalingen

Artikel 27 – Schadevergoeding

Ingevolge dit artikel wordt aan iemand die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur een schadevergoeding verstrekt. Dit als de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van die derde behoort te blijven en indien de vergoeding niet op andere wijze is verzekerd. De Wet op de waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (art. 40). Voor zover de keur een uitwerking van deze wet is vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit de wet voort.

Een verzoek om schadevergoeding wordt behandeld met toepassing van de Verordening Schadevergoeding Rijnland 2005.

Artikelsgewijze toelichting - Hoofdstuk IX Overgangs en slotbepalingen

Artikel 28 – Vergunningen/ontheffingen

Het eerste lid van dit artikel regelt dat werken die vóór de inwerkingtreding van de keur met ontheffing of vergunning zijn aangebracht en ook ingevolge deze keur ontheffing-/vergunningplichtig zijn, de status hebben van werken die met ontheffing of vergunning ingevolge deze keur aanwezig zijn.

Het tweede lid bepaalt dat werken, die vóór de inwerkingtreding van deze keur zonder ontheffing of vergunning legaal konden worden aangelegd en ingevolge deze keur wel ontheffings- of vergunningplichtig zijn, aangemerkt worden als werken die met ontheffing of vergunning ingevolge deze keur aanwezig zijn.

Artikel 29 – Onderhoud aan waterstaatswerken

In het eerste lid is bepaald wie als onderhoudsplichtige moet worden aangemerkt voor waterstaatswerken waarvoor nog geen legger is vastgesteld of waarvoor geen legger hoeft te worden vastgesteld. In een bij deze keur behorende bijlage is dit verder uitgeschreven.

Ditzelfde geldt voor de onderhoudsverplichtingen, waarvoor bij het ontbreken van een legger wordt terugverwezen naar de onderhoudsbepalingen uit de keuren van de voormalige waterschappen en hoogheemraadschap. Ook deze onderhoudsverplichtingen zijn in een bijlage uitgeschreven.

Artikel 30 – Buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken.

De onderhoudsplichtige van een waterstaatswerk is in principe gehouden deze te onderhouden op de richting vorm en afmetingen zoals deze in de legger zijn vastgelegd.

Bij het ontbreken van een legger dient het waterstaatswerk te worden onderhouden overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie, dan wel de bestaande situatie. Indien de oorspronkelijke situatie niet te herleiden is, is de bestaande situatie doorslaggevend voor het onderhoud.

Artikel 31 – Voor eerste keer op diepte brengen Secundaire Boezemwateren

Dit artikel handhaaft de reeds lang aan het hoogheemraadschap opgelegde verplichting de in de legger Secundaire Boezemwateren opgenomen boezemwateren voor de eerste keer op de in die legger bepaalde afmetingen te brengen.

Dit geldt voor de situatie dat deze wateren bij inwerkingtreding van deze keur niet voldoen aan deze leggerafmetingen. Uitvoering van dit artikel geschiedt door en op kosten van het hoogheemraadschap.

Indien in de afgelopen jaren een watergang al een keer door het hoogheemraadschap op diepte is gebracht is dat geregistreerd en komt die watergang uiteraard niet meer voor toepassing van dit artikel in aanmerking.

Artikel 32 – Zonering

Voor waterstaatswerken waarvoor nog geen legger is vastgesteld is bij deze keur schetsmatig aangegeven wat voor die waterstaatswerken als kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone geldt. In bestaande leggers worden deze begrippen ook gehanteerd.

Ook is in het tweede lid voorzien in een plaatsaanduiding voor deze zoneringen, zodat de ligging van waterkeringen kan worden bepaald, zolang de legger niet is vastgesteld.

Het derde lid geeft een omschrijving van wat als kernzone moet worden beschouwd in de situatie dat het waterkerend lichaam als zodanig niet herkenbaar is in het veld.

Artikel 33 – Overige (regionale) keringen

Door te werken met het begrip waterstaatswerken en de daarin ten behoeve van de rechtszekerheid opgenomen koppeling met de legger, vallen alle wateren en keringen die niet in de legger zijn opgenomen niet onder de verbodsbepalingen en is ook een enkele gebodsbepaling niet van toepassing. Nu de legger nog niet voor het gehele grondgebied van Rijnland is vastgesteld is het denkbaar dat bepaalde waterkeringen en wateren onbedoeld niet door de keur beschermd zullen zijn. Tot de opname van de bedoelde wateren en waterkeringen in de legger voorziet deze bepaling in de bescherming daarvan.

Artikel 34 – Scheepvaartverkeer

In de in te trekken keuren van de waterschappen Wilck en Wiericke, De Oude Rijnstroken en Groot-Haarlemmermeer zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het scheepvaartverkeer. Het betreft daarbij o.m. vaarverboden. Bij het intrekken van deze keuren en het vaststellen van de nieuwe keur zouden deze bepalingen volledig komen te vervallen, omdat daarin in de nieuwe Keur niet wordt voorzien. Dit omdat nieuwe besluiten thans gebaseerd moeten zijn op de Scheepvaartverkeerswet en het BABS (Besluit Administratieve Bepalingen Scheepvaartverkeer). Om die reden wordt in deze keur de overgangsbepaling opgenomen dat de betreffende bepalingen van kracht blijven tot het moment dat daarvoor door het bestuursorgaan nieuwe besluiten op grond van genoemde regelingen zijn genomen. In dit artikel wordt ook nog verwezen naar de Verordening Vaarverboden en Vaargelden Rijnland 2005, waarin ook vaarverboden voor met name genoemde watergangen zijn opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting - Hoofdstuk X Inwerkingtreding

Artikel 35

Op bekendmaking van de keur zijn de artikelen 73 tot en met 76 Waterschapswet van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 74 van deze wet treden bekendgemaakte besluiten in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking, tenzij in dat besluit daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.

Tegelijkertijd wordt bepaald dat de tot dan toe geldende keuren van de voormalige waterschappen komen te vervallen.

Artikelsgewijze toelichting - Hoofdstuk XI Citeertitel

Hier wordt bepaald hoe deze keur kan worden genoemd.