Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Rijnland

Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer rijnland 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieHoogheemraadschap van Rijnland
Officiële naam regelingKostentoedelingsverordening watersysteembeheer rijnland 2009
CiteertitelKostentoedelingsverordening Rijnland 2005
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Een regeling treedt pas in werking na bekendmaking.

De regeling werkt echter terug tot 1 januari 2005.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 3-1-2005

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Witte weekblad, 2005-03-23 

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, 119

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-03-200501-01-200531-12-2014nieuwe regeling

03-01-2005

Witte weekblad, 2005-03-23 

05.01291

Tekst van de regeling

Aanhef

De Algemene Vergadering van het hoogheemraadschap van Rijnland;

Gezien het voorstel van de voorbereidingscommissie d.d. 24 december 2004;

Gelet op artikel 119 van de Waterschapswet;

Besluit:

vast te stellen de:

Kostentoedelingsverordening Rijnland 2005

Inhoud

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    taakkosten: de jaarlijks in de begroting vastgestelde kosten onder de kostendragers Waterkeringszorg en Waterkwantiteitsbeheer, na aftrek van de belangencategoriekosten, die worden gedekt met behulp van waterschapsomslagen;

  • b.

    belangencategoriekosten: de kosten zoals bedoeld in artikel 119, lid 1 van de Waterschapswet, die direct betrekking hebben op de in art. 1, lid c t/m e, onderscheiden belangencategorieën en rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën en belanghebbenden;

  • c.

    zakelijk gerechtigden ongebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken;

  • d.

    zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken;

  • e.

    ingezetenen: degenen die volgens het persoonsregister van de gemeente bij het begin van het belastingjaar hun woonplaats hebben in een taakgebied en die in dat gebied het gebruik hebben van een woonruimte.

Artikel 2 Waterkeringszorg en waterkwantiteitsbeheer

De taakkosten van Waterkeringszorg en waterkwantiteitsbeheer worden als volgt toegedeeld:

50 % aan de ingezetenen;

42 % aan de zakelijk gerechtigden gebouwd;

 8 % aan de zakelijk gerechtigden ongebouwd.

Artikel 3 Belangencategoriekosten

De kosten van belastingheffing, invordering en bestuursverkiezingen worden jaarlijks in de begroting vastgesteld en toegerekend aan de in artikel 1, lid c t/m e genoemde categorieën

Artikel 4 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als “Kostentoedelingsverordening Rijnland 2005”.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

  • 3. Met ingang van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde datum vervallen de Kostentoedelingsverordeningen van de rechtsvoorgangers van Rijnland, te weten:

    • Kostentoedelingsverordening waterschap Wilck en Wiericke, vastgesteld bij besluit van 1 december 1999;

    • Kostentoedelingsverordening waterschap De Oude Rijnstromen, vastgesteld bij besluit van 17 december 2002;

    • Kostentoedelingsverordening waterschap Groot-Haarlemmermeer, vastgesteld bij besluit van 27 september 2002;

    • Kostentoedelingsverordening Rijnland, vastgesteld bij besluit van 16 juni 1999;

    met dien verstande dat zij van toepassing blijven voor de na 1 januari 2005 nog op te leggen aanslagen van voorgaande jaren.

    Leiden, 3 januari 2004

Algemene toelichting

Op grond van artikel 119 van de Waterschapswet zijn waterschappen verplicht een Kosten­toedelings­verordening (KTV) vast te stellen. De verordening moet door Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd en tenminste éénmaal per vijf jaar worden herzien. De thans voorliggende KTV is de eerste van het per 1 januari 2005 opgerichte nieuwe Hoogheemraadschap van Rijnland.

1. In de KTV wordt vastgelegd hoe de taakkosten van Waterkeringszorg en Waterkwantiteitsbeheer aan de verschillende belangencategorieën worden toegedeeld.

Het tot nu gehanteerde systeem van kostentoedeling (de zgn. methode-Oldambt) komt er op neer dat de kosten over de omslagcategorieën 'gebouwd' en 'ongebouwd' worden verdeeld in een verhouding die het geboden voorzieningenniveau weerspiegelt. Daarvoor wordt een rekenmethodiek gehanteerd, waarmee via theoretische berekeningen wordt vastgesteld welke kosten het waterschap moet maken voor diep gelegen polders en de hoger gelegen boezemlanden. De achterliggende gedachte hierbij is dat de te onderscheiden gebiedsdelen hun eigen kosten van waterstaatkundig beheer moeten dragen. Deze op zichzelf  zuivere benadering heeft in de praktijk echter het bezwaar dat de gehanteerde methodiek  een nauwkeurigheid van toerekening suggereert die niet met de werkelijkheid overeenstemt. De praktijk  is dat de waterhuishouding in stad en platteland en in hoger en lager gelegen gebieden  zo met elkaar is verweven dat afzonderlijke beschouwing per gebiedsdeel en berekening van de waterstaatkundige bekostiging daarvan niet meer realistisch is. In werkelijkheid is er ook in het gebied van Rijnland sprake van een historisch gegroeid stelsel van boezems, gemalen,  waterlopen en dijken die met elkaar één ondeelbaar geheel vormen ten algemene nutte. Vandaar dat nu het plan is om in de kostentoedeling een stap terug te doen naar een hoger, meer algemeen verdelingsniveau. Dit vanuit de gedachte dat het watersysteem een collectief goed is, waar iedereen belang bij heeft  en in beginsel in gelijke mate aan moet meebetalen.  De essentie van het voorstel is dat na afsplitsing van een kostendeel dat de categorie ingezetenen moet opbrengen (50%) de resterende kosten worden verdeeld over de categorieën 'gebouwd' en 'ongebouwd' .  Hierbij komt het onderscheid tussen boezemland en polderland te vervallen, omdat niet meer staande valt te houden dat boezemland zoveel goedkoper uit is dan polderland dat een gereduceerd tarief  voor boezemland is te rechtvaardigen. Het onvermijdelijke gevolg van het rechttrekken van de in het verleden scheef gegroeide verhoudingen is wel dat met name de omslag in het boezemgebied eenmalig een sterke stijging zal ondergaan. 

2. Rijnland onderscheid voor Waterkeringszorg en Waterkwantiteitsbeheer de volgende belangencategorieën:

  • ingezetenen;

  • zakelijk gerechtigden ongebouwde onroerende zaken;

  • zakelijk gerechtigden gebouwde onroerende zaken.

3. De in de Waterschapswet genoemde belangencategorieën “pachters” en “gebruikers bedrijfsgebouwd” blijven buiten beschouwing. De verpachte oppervlakte binnen Rijnland is beperkt (minder dan 10%).

De gebruikers bedrijfsgebouwd zijn met name betrokken bij het Waterkwaliteitsbeheer. Slechts in zeer specifieke gevallen hebben gebruikers bedrijfsgebouwd belang bij Waterkeringszorg en Waterkwantiteitsbeheer.

4. De KTV heeft alleen betrekking op de kosten die direct of indirect worden gemaakt voor Waterkeringszorg en Waterkwantiteitsbeheer.

De kosten voor het Waterkwaliteitsbeheer vallen hier dus niet onder. Hiervoor blijft het principe “de vervuiler betaalt” gehandhaafd. Deze taak wordt via het tarief verontreinigingsheffing gefinancierd.

5. De zogenaamde ‘belangencategoriekosten’ vallen eveneens buiten het kader van de KTV. Het gaat hier om de kosten van belastingheffing, invordering en bestuursverkiezingen, zoals bedoeld in artikel 119, lid 1 van de Waterschapswet, die uitsluitend worden gemaakt ten behoeve van één of meer belangencategorieën. Volgens het kostenveroorzakingsbeginsel worden deze kosten, via de omslagtarieven, rechtstreeks doorbelast aan de betreffende belangencategorieën. Jaarlijks bij het vaststellen van de begroting en de Rijnlandse belastingtarieven wordt over de door te belasten belangencategoriekosten een besluit genomen.

6. Rijnland maakt ook kosten voor de neventaken Wegen- en Vaarwegenbeheer. Gelet op de relatief geringe omvang worden deze kosten verdeeld over de kostendragers Waterkerings-zorg en Waterkwantiteitsbeheer.

7. Voor de KTV wordt in beginsel uitgegaan van de aanbevelingen uit het rapport “Eindrapport van de Commissie onderzoek financiering” (rapport meestal genoemd naar haar voorzitter Togtema) en de “methode Delfland” voor zover deze binnen de bestaande wetgeving toepasbaar zijn.

8. Voor de verdeling van de taakkosten van Waterkeringszorg en Waterkwantiteitsbeheer wordt onderscheid gemaakt in algemene taakbelangen en specifieke taakbelangen.

Algemene taakbelangen hebben te maken met de waterschapstaken, die het mogelijk maken in het beheersgebied te kunnen wonen, werken en recreëren. De categorie ingezetenen vertegenwoordigen het algemeen belang.

Bij specifieke taakbelangen gaat het meer om de taken van het waterschap in verband met de waterstaatkundige verzorging van de bodem (zoals peilbeheer) alsmede de bescherming van het economisch eigendom (methode Delfland). Dit is van belang voor eigenaren van gebouwde en ongebouwde onroerende zaken.

9. Bij de verdeling van de taakkosten van Waterkeringszorg en Waterkwantiteitsbeheer over de belangencategorieën wordt als eerste stap het aandeel voor de categorie ingezetenen bepaald. Dit gebeurt op basis van de bevolkingsdichtheid binnen het beheersgebied van Rijnland. Het algemeen bestuur van de Unie van Waterschappen heeft de onderstaande tabel voor bepaling van inwonersdichtheidsklassen geadviseerd:

tabel voor bepaling van inwonersdichtheidsklassen

Laag

< 500

20 – 30 %

Gemiddeld

500 – 1.000

30 – 40%

Hoog

> 1.000

40 - 50 %

De benoemde ranges van telkens tien procent laat ruimte om ook andere aspecten van belang in de bepaling van het aandeel ingezetenen mee te wegen. Dit is een bestuurlijke afweging.

De bevolkingsdichtheid binnen Rijnland is circa 1.300 inwoners per km2. De ingezetenen zijn daarbij in het laaggelegen gebied van Rijnland in verband met het kunnen wonen, werken en recreëren in hoge mate afhankelijk van het goed functioneren van het watersysteembeheer.

Derhalve geldt voor Rijnland het maximale ingezetenenaandeel van 50%.

Het resterende kostenaandeel van 50% wordt vervolgens toegedeeld aan de categorieën eigenaren ongebouwd en de eigenaren gebouwd.

Dit geschiedt op basis van een inschatting van de economische waardeverhouding van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken binnen het Rijnlandse beheersgebied.

De totale waardeverhouding tussen ongebouwde en gebouwde onroerende zaken bedraagt globaal respectievelijk € 26,5 miljard en € 142,2 miljard. De nadere uitwerking van deze bedragen staat vermeld in hoofdstuk drie van de ‘Nota kostentoedeling nieuwe hoogheemraadschap van Rijnland’.

De waarde voor ongebouwd is geschat op basis van het soort grondgebruik binnen Rijnland, waarbij voor iedere soort de economische waarde is geschat en vastgesteld (methode Delfland).

De waarde voor gebouwd is gebaseerd op de actuele WOZ-taxaties van gemeenten.

Dit betekent dat het resterende kostenaandeel van 50% voor 8% wordt toegedeeld aan de eigenaren ongebouwd en voor 42% aan de eigenaren gebouwd.

Resumerend worden de taakkosten van Waterkeringszorg en Waterkwantiteitsbeheer als volgt over de belangencategorieën verdeeld:

50 % aan de ingezetenen;

42 % aan de zakelijk gerechtigden gebouwd;

8 % aan de zakelijk gerechtigden ongebouwd.

10.  De maatstaven voor de omslagheffing zijn per categorie vastgelegd in de Omslagverordening Rijnland 2005.

11.  De maatstaven voor omslagclassificatie zijn vastgelegd in de Omslagklassenverordening Rijnland 2005.

Bijlage: De belangrijkste delen uit de Nota kostentoedeling nieuwe hoogheemraadschap van Rijnland d.d. 21 augustus 2003

1. Ontwikkelingen in de methodiek van kostentoedeling

De ontwikkelingen in de wereld binnen en buiten de waterschappen zijn stormachtig. Binnen een polder was men op elkaar aangewezen, men kende elkaar; het gemeenschappelijke belang was duidelijk en de kostenverrekening daarmee in lijn. De methode Oldambt is hier uit voortgekomen.

Volgens de methode Oldambt wordt een rekenmodel gehanteerd waarbij via theoretische berekeningen wordt vastgesteld welke kosten het waterschap moet maken voor het ongebouwde (agrarisch) gebied en het gebouwde (stedelijk) gebied. Een algemeen aanvaard punt van kritiek van deze methodiek is dat het een nauwkeurigheid suggereert die niet met de werkelijkheid overeenkomt. Vanwege de sterke verwevenheid tussen stedelijk en agrarisch gebied is het niet meer realistisch deze gebieden als zelfstandige eenheden te beschouwen. De polder is vervangen door de global society van de 21e eeuw. De binding van de mens met het land is vluchtig. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn niet meer gebaseerd op de polder maar op vinexlocaties, de Randstad of op knooppunten in Europese netwerken. Het watermanagement heeft daarbij een ondersteunende functie en wordt nauwkeurig ingepast in een scala van ontwikkelingen en belangen op ander gebied. Aanwijsbaarheid van kosten van watermanagement aan specifieke deelgebieden of aan specifieke categorieën belanghebbenden raakt daarbij op de achtergrond. Een meer globale methode is vereist om de financiering van watermanagement ook voor de toekomst te garanderen. Deze nieuwe inzichten moeten leiden tot een transparante en eerlijke kostentoedeling. In de onderstaande uitgangspunten is daar rekening mee gehouden. In lijn met deze nieuwe inzichten is ingaande 1 januari 2002 de verplichting met betrekking tot het hanteren van de methode Oldambt komen te vervallen.

Reeds enkele jaren bestaat het besef dat de bestuurlijke en financiële structuur binnen de waterschapswereld verheldering en vereenvoudiging behoeft. Met het oog hierop hebben de afgelopen jaren diverse onderzoeken plaatsgevonden ter vereenvoudiging van de financiering van het waterbeheer (Togtema/Leemhuis). De voorstellen zijn omarmd door de Unie van Waterschappen (UvW) en het Interprovinciaal Overleg (IPO). Het wachten is nu nog op de op de wettelijke verankering van de voorgestelde wijzigingen. Dit geldt met name voor het voostel tot de overheveling van het passieve waterkwaliteitsbeheer naar watersysteembeheer.

Overeenkomstig het advies van de Unie, gaan we voor de kostentoedeling van het nieuwe waterschap uit van de voorstellen van Togtema/Leemhuis, voorzover deze geen wetswijziging vragen.

Met betrekking tot de overheveling van passief waterbeheer hebben wij aan een extern juridisch bureau de vraag voorgelegd of dit toch niet m.i.v. 2005 kan worden uitgevoerd vooruitlopend op een wetswijziging. Dit bureau adviseert echter om dit niet te doen, omdat de risico’s vooralsnog te groot zijn. Het argument hiervoor is dat de WVO een gesloten financieringsstelsel kent. Dit houdt in dat de WVO een limitatieve opsomming bevat van de publiekrechtelijke verhaals­mogelijk­heden terzake van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren. De kosten van het passieve kwaliteitsbeheer vallen naar de mening van het bureau onder het bereik van de verontreinigingsheffing. Dat betekent, gelet op het voorgaande, dat die kosten dus niet op een andere wijze kunnen worden verhaald. Gebeurt dat wel dan loopt men het risico dat een belanghebbende een omslagheffing met succes aanvecht in een procedure voor de belastingrechter. In het thans voorliggende voorstel zijn beide adviezen opgevolgd. Gelet op het voordeel om in één keer alle systeemwijzigingen door te voeren zodat een belastingplichtige slechts een keer met grote tariefveranderingen wordt geconfronteerd, zullen deze adviezen de komende periode nog wel nader worden onderzocht.

Met als referentiekader de Waterschapswet, het vigerende Reglement, de voorstellen van Togtema/Leemhuis en de aanbevelingen van de UvW en het IPO zijn de volgende uitgangspunten, die direct betrekking hebben op de kostentoedeling gedefinieerd:

  • Een categorie moet belang hebben en een daarvan afgeleid deel van de kosten dragen;

  • Er moet gestreefd worden naar een zo breed mogelijke grondslag door het creëren van zo min mogelijk uitzonderingen (classificatie). Uitzonderingen leiden immers tot een verkleining van de grondslag en dus tot een verhoging van het tarief;

  • Kosten die niet direct met het waterbeheer zelf samenhangen maar wel door één specifieke categorie wordt veroorzaakt, worden zoveel mogelijk direct aan de omslagcategorie toegerekend (perceptiekosten, verkiezingen e.d.);

  • De kostentoedeling moet zoveel mogelijk rekening houden met toekomstige ontwikkelingen;

  • De kostentoedeling moet eenvoudig uitvoerbaar en transparant voor de belastingplichtige zijn

2. Voorstel nieuwe methodiek kostentoedeling

Ten behoeve van het opstellen van de kostentoedelingsverordening van het nieuwe waterschap stellen wij, in overeenstemming met het nieuwe Reglement en de toelichting daarop, het volgende voor:

a.   Invoering watersysteemheffing

Ter bekostiging van de taken waterkering en waterkwantiteit zal conform het nieuwe reglement één omslag worden geheven (de watersysteemheffing). Deze nieuwe heffingssystematiek, die los staat van de fusieplannen en slechts om praktische redenen daaraan wordt gekoppeld, heeft een zekere tariefegalisatie tot gevolg ten opzichte van de bestaande situatie. Nu is er nog de situatie dat elk van de op te heffen waterschappen hun eigen tarieven kennen voor de taken “waterkering en boezembeheer” (Rijnland) en “boezem- en polderkadebeheer en polderwaterhuishouding” (ingelegen waterschappen). Voor deze situatie komt dus één omslag voor het gehele gebied van Rijnland in de plaats. Praktisch gevolg daarvan is dat de kosten van zowel waterkeringzorg als die voor het waterkwantiteitbeheer naar dezelfde maatstaven over de drie betrokken belangengroeperingen zullen worden verdeeld.

b.  Vervallen onderscheid polderland en boezemland

Op grond van het nieuwe reglement zal in belastingtechnische zin geen onderscheid worden gemaakt tussen boezemland en polderland.

c.   Afzonderlijk toedelen categoriegebonden kosten aan de omslagcategorieën

Het afzonderlijk toedelen van kosten aan de omslagcategorieën, die niet direct met het waterbeheer zelf samenhangen, maar rechtstreeks door de categorieën worden veroorzaakt, blijft gehandhaafd (categoriegebonden kosten). Het gaat hier met name om kosten voor belastingheffing, invordering en bestuursverkiezingen (incl. toegerekende overhead).

d.   Invoering methode Togtema/Leemhuis

Deze methode zal in het vervolg van deze notitie per belangencategorie nader worden toegelicht.

3. De nieuwe kostentoedeling conform de methode Togtema/Leemhuis

3.1 Algemeen taakbelang (categorie ingezetenen)

Het kostenaandeel van de categorie ingezetenen wordt bepaald op basis van de bevolkingsdichtheid van een gebied. Echter wel binnen bepaalde grenzen. De doelstelling om belang, betaling en zeggenschap van elkaar afhankelijk te laten zijn, maakt het noodzakelijk een maximum- en een minimum kostenaandeel vast te stellen. Om de vertegenwoordiging van de specifieke taakbelangen (categorieën gebouwd en ongebouwd) in de Algemene Vergadering zeker te stellen is een maximum kostenaandeel van 50% voor het algemene taakbelang (categorie ingezetenen) vastgesteld. Een minimum aandeel van 20% stelt daarentegen vertegenwoordiging van het breder taakbelang (categorieën gebouwd en ongebouwd) zeker.

Het algemeen bestuur van de Unie van Waterschappen heeft de onderstaande tabel voor bepaling van de inwonerdichtheidsklassen vastgesteld:

tabel voor bepaling van de inwonersdichtheidsklassen

Laag

< 500

20 – 30 %

Gemiddeld

500 – 1.000

30 – 40%

Hoog

> 1.000

40 - 50 %

De benoemde ranges van telkens tien procent laat ruimte om ook andere aspecten van belang in de bepaling van het aandeel ingezetenen mee te wegen. Dit is een bestuurlijke afweging.

De bevolkingsdichtheid binnen Rijnland is circa 1.300 inwoners per km2 (hoog). De ingezetenen zijn daarbij in het laaggelegen gebied van Rijnland in verband met het kunnen wonen, werken en recreëren in hoge mate afhankelijk van het goed functioneren van het watersysteembeheer.  Derhalve geldt voor Rijnland het maximale ingezetenenaandeel van 50 procent.

3.2 Specifiek taakbelang (categorieën eigenaren ongebouwd / gebouwd

De kostenaandelen voor de eigenaren van gebouwde onroerende zaken en de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken worden verdeeld op basis van de totale economische waarde. De verhouding tussen de totale economische waarde van gebouwde onroerende zaken en ongebouwde onroerende zaken bepaalt aldus het aandeel in de totale kosten dat beide belastingcategorieën opbrengen. In de huidige methodiek van kostentoedelen wordt voor de taak waterkwantiteit de verdeelsleutel kostenveroorzaking gebruikt.

Voor gebouwde onroerende zaken wordt gebruik gemaakt van de WOZ waarde die door gemeenten wordt bepaald. Voor ongebouwde onroerende zaken is bij de waardebepaling gebruik gemaakt van CBS cijfers, de publicatie “Vuistkengetallen kostenindicatie wegen” van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat en schattingen op basis van persberichten.

De voorgestane methodiek ter bepaling van de kostenaandelen van gebouwde onroerende zaken en van ongebouwde onroerende zaken bestaat in essentie uit het aanbrengen van meer onderscheid binnen de ongebouwde onroerende zaken afhankelijk van het soort grondgebruik, dat ook in de (gemiddelde) waarde van het ongebouwd tot uitdrukking komt. Bij gebouwde onroerende zaken is dit zoals bekend niet nodig aangezien de waarde van elk individueel object op grond van de wet WOZ dient te worden bepaald. Bij het ongebouwd is het juist om recht te doen aan het feit dat de vele hectares ongebouwde onroerende zaken verschillend worden gebruikt, wat ook zijn uitwerking heeft op de waarde van de desbetreffende hectares. Dit resulteert in een waardering van het ongebouwde oppervlak binnen Rijnland van € 26,5 mld., gespecificeerd als volg

tabel bepaling WOZ waarde rijnland ongebouwd

Agrarisch gebruik(1) 

     

Akkerbouw

 13.300

€ 47.000

 € 625

Grasland

 26.700

 € 46.000

 € 1228

Bollenland

  3.600

€  167.000

 € 601

Sierteelt 

 2.400

  € 59.000

 € 142

Bos, duinen, natuur, recreatie 

 17.200

 €20.000

 € 344

Openbaar groen

 3.100

 € 49.000

 € 152

Openbare wegen (2)

 8.700

 € 2.000.000

 € 17.400

Bouwpercelen (nog niet gebouwd)(3)

     

Bouwrijpe grond

 2.200

 €2.300.000

 € 5.060

Braakliggend terrein 

 300

 € 2.100.000

 € 630

Water 

 7.900

 € 7.000

 € 55

Overig losland 

 4.900

 € 47.000

 € 230

Totaal generaal

 90.300

 

 € 26.468

(X) obv kadastrale gegevens

(1) Waarde per hectare obv CBS gegevens

(2) Waarde obv publicatie - vuistkengetallen kostenindicatie wegen - van het RWS

(3) Obv gemiddelde waarde per m2 van een vinexlocatie

     

Deze waarden zijn gebaseerd op het prijspeil 1-1-2002 en vervolgens aangepast op een geschatte waarde per 1-1-2005.

De door gemeenten bepaalde WOZ-waarden (peildatum 1 januari 1999) is voor het gebied Rijnland op € 106,4 mld.[1] vastgesteld. Deze waarde heeft betrekking op de periode 2001 – 2004. De uitvoeringsinstantie van de WOZ, de waarderingskamer, geeft aan dat over de gehele periode 1999 t/m 2002 een gemiddelde waardestijging voor woningen van 40 procent heeft plaatsgevonden. Woningen vertegenwoordigen circa 75 procent van de Rijnlandse economische waardering. De overige 25 procent, voornamelijk bedrijfsgebouwd, heeft een mindere stijging doorgemaakt van naar schatting 10 procent. Gezien de huidige conjunctuur is een stabiel prijspeil van de waarden van onroerende zaken voor 2003 en 2004 een reële inschatting.

Het gebied wat gelegen is buiten de hoofdwaterkering van Rijnland (polder Velserbroek) en nu nog uitsluitend taakgebied is van het ingelegen waterschap Groot Haarlemmermeer zal na de fusie tot het gebied van het hoogheemraadschap van Rijnland behoren. Hiermee is rekening gehouden door de economische waarde voor de onroerende goederen per 01-01-2005 met € 1,2 mld. op te hogen.

Op basis van het voorgaande wordt de totale economische waarde gebouwd per 01 januari 2005 geschat op 142,2 mld., berekend als volgt:

economische waarde gebouwd Rijnland

Woonruimten, 75% van 106,4 mld. + waardestijging 40% =

111.7 mld 

Bedrijven en overig onroerende goederen, 25% van 106,4 mld.+waardestijging 10%

29.3 mld 

 

-----------

Totale waardering van onroerende zaken anno 2002

141.0 mld 

Waardevermeerdering door vergroting gebied Rijnland

 1.2 mld 

Totale geschatte WOZ waarde per 01-01-2005

142.2 mld 

Op basis van bovengenoemde waarden in het economische verkeer kan de resterende 50% aan het specifieke taakbelang worden toebedeeld.

Voor de omslagcategorie gebouwd:    € 142,2 mld. =84% van de resterende 50% =  42%

€  26,5 mld. + € 142,2 mld.

Voor de omslagcategorie ongebouwd:€ 26,5 mld. =16 % van de resterende 50% =  8%

€  26,5 mld.+ € 142,2 mld.

3.3 Verwachte kostentoedelingspercentages

Op basis van de hierboven benoemde uitgangspunten resulteert dit in de volgende toedelingspercentages:

  • ingezetenen 50 %

  • gebouwd      42 %

  • ongebouwd    8 %

4. Omslagclassificatie, omslagreductie en vrijstelling van omslag

Bij het vaststellen van de Kostentoedelingsverordening wordt veelal een relatie gelegd met drie andere onderwerpen, te weten omslagclassificatie, omslagreductie en omslagvrijstellingen. Benadrukt wordt dat deze drie onderwerpen in formele zin op zichzelf staan, maar wel annex zijn aan het onderwerp kostentoedeling.

De formele vaststelling van deze zaken geschiedt via de omslagclassificatieverordening en de omslagverordening.

Hieronder wordt kort ingegaan op de belangrijkste uitgangspunten die we voor ogen hebben. Hierover ontvangt de Voorbereidingscommissie in een later stadium een afzonderlijke notitie, waarin e.e.a. verder wordt uitgewerkt t.b.v. de besluitvorming over de ontwerp-omslagclassificatieverordening en de ontwerp-omslagverordening.

4.1 Omslagclassificatie

De Algemene Vergadering kan een omslagclassificatieverordening vaststellen waarin omslagklassen voor onroerende zaken worden ingesteld om te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen. Omslagclassificatie kan dus niet worden toegepast voor de Ingezetenenomslag. Hierover is in de loop der tijd de nodige jurisprudentie ontstaan. Belangrijkste elementen zijn:

  • er moet grote terughoudendheid worden betracht bij het instellen van omslagklassen;

  • er is een verplichting tot het instellen van omslagklassen indien het aan die omslagklasse toe te delen bedrag meer dan 50% afwijkt van het gemiddelde kostenbedrag;

  • er moet sprake zijn van een zelfstandige waterstaatkundige eenheid, waarvoor specifieke en afwijkende waterstaatkundige voorzieningen zijn getroffen.

Het algemene uitgangspunt is dat per categorie één all-in tarief wordt bepaald en dat er geen omslagclassificatie wordt toegepast.

Vanuit kostenoverwegingen is ook niet te verwachten dat er afwijkingen zullen voorkomen van meer dan 50%. Alle ingelanden hebben sowieso een gelijkwaardig belang bij waterkeringszorg en boezembeheer, inclusief bestuurlijke, beleidsmatige en ondersteunende activiteiten (zgn. collectief goederen). Deze activiteiten bepalen het grootse deel van het exploitatiebudget voor watersysteembeheer.

Op dit moment gelden bij Rijnland omslagklassen voor de categorie ongebouwd in de binnenduinen en voor water. Deze ingelanden betalen 25% omslag. Bij de inliggende waterschappen gelden thans verschillende uitgangspunten voor de omslag die aan eigenaren van water in rekening wordt gebracht.

Het voornemen is omslagclassificatie voor binnenduinen vanaf 2005 af te schaffen, vanuit het uitgangspunt: één all-in omslagtarief voor alle ingelanden.

Voor water is het voornemen om wel een aparte omslagklasse te handhaven, omdat water in feite een voorziening is ten dienste van het watersysteembeheer. Het ligt derhalve niet in de rede water, als  waterstaatkundige voorziening, volledig in omslagheffing te betrekken voor een taak, waarin het zelf een belangrijke bijdrage levert. Daarentegen heeft water ook belang bij het watersysteembeheer, bijvoorbeeld voor recreatie, transport, belevingswaarde e.d. Derhalve is het redelijk om water gedeeltelijk in de omslagheffing te betrekken. Voor de bepaling van dat aandeel is geen rekenkundige onderbouwing te geven en zal dus bepaald moeten worden vanuit een bestuurlijke argumentatie.

4.2. Omslagreductie

In Amsterdam-West is Rijnland thans belast met de zorg voor de waterkering en het boezembeheer, terwijl de overige waterschapstaken aldaar worden verricht door het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Tot 2005 krijgen de betrokken ingelanden een Rijnlandse aanslag (voor boezembeheer en waterkeringszorg) en een AGV-aanslag voor detailwaterbeheer.

Vanaf 2005 voert Rijnland in het gehele gebied alle reglementaire taken uit. Derhalve wordt vanaf 2005 ook aan iedere ingeland één all-in omslagtarief in rekening gebracht (inclusief detailwaterbeheer). Uitzondering vormt Amsterdam-West, waar Rijnland ook na 2005 geen detailwaterbeheer in Amsterdam-West uitvoert. In dit gebied moet het Rijnlandse omslagtarief voor de betrokken ingelanden verlaagd worden voor het gedeelte detailwaterbeheer. Als dat namelijk niet zou gebeuren zouden de ingelanden van Amsterdam-West twee maal betalen voor detailwaterbeheer, namelijk aan Rijnland en AGV. Dit is ook aangegeven in de toelichting op het Reglement.

Op grond van een rekenkundige onderbouwing (extracomptabel via de kostenverdeelstaat) zal jaarlijks bij de begroting een gereduceerd omslagtarief (exclusief kosten detailwaterbeheer) voor alle ingelanden van Amsterdam-West worden bepaald. Dit geldt voor alle drie de belangencategorieën in Amsterdam-West.

4.3 Vrijstelling van waterschapsomslagen

Op dit moment worden waterstaatkundige werken in eigendom van waterschappen vrijgesteld van hun eigen omslagheffing. Dit is een budgetneutrale operatie, omdat sprake is van een zogenaamde “vestzak-broekzak”-situatie.

Het voornemen is het vrijstellingenbeleid voor de nieuwe organisatie voort te zetten. Dit betekent dat de waterstaatkundige eigendommen van de vier samengevoegde waterschappen vrijgesteld worden van de omslag van het nieuwe Rijnland. Ook de zeereep (eigenaar Rijk) blijft als primaire waterkering vrijgesteld.

5. Uitwerking op de omslagtarieven

Door het samengaan van de waterschappen en het inpassen van de voorstellen Togtema/Leemhuis, voor zover wettelijk mogelijk, kunnen we het volgende constateren;

  • Het omslagtarief ongebouwd daalt doordat, conform de in deze notitie voorgestelde wijze van kostentoedeling, zowel het percentage voor waterkwantiteit en waterkering op basis van economische waarde worden bepaald.

  • De omslag voor ingelanden in boezemgebieden stijgt significant, terwijl de omslag voor ingelanden in poldergebieden daalt. Dit komt door samenvoeging van belangencategorieën in de polder- en boezemgebieden, waardoor in het hele beheergebied één all-in tarief per categorie zal gelden.

[1]Conform begroting 2003