Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nijmegen

Verordening maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNijmegen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand 2012
CiteertitelVerordening maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet art. 147, 1e lid; Wet werk en bijstand art. 8, 1e lid onderdeel g, art. 35, 5e lid

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2015Onbekend

06-03-2013

Gemeenteblad 2013/047

Raadsvoorstelnummer 27/2013

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand 2012

 

 

Paragraaf I Algemene bepalingen

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand 2012

De raad van de gemeente Nijmegen bijeen in de vergadering van 6 maart 2013;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 19 februari 2013;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdeel g en artikel 35, vijfde lid van de Wet werk en bijstand;

overwegende, dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van de ouder(s), dat gemeenten daaraan dienen bij te dragen door het voeren van beleid, gericht op inkomensondersteuning van ouders met schoolgaande kinderen;

BESLUIT:

vast te stellen de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand 2012.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter door schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen;

  • c.

    laag inkomen: een inkomen met de inkomensgrenzen zoals door de raad op 28 september 2011 in het Meerjarig bestedingsplan Minimabeleid 2012 t/m 2015 zijn vastgesteld;

  • d.

    voorziening: een vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura, gericht op de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen, ter bevordering van maatschappelijke participatie;

  • e.

    schoolgaand kind: ten laste komende kind van een ouder met een laag inkomen, voor wie de leer- of kwalificatieplicht, bedoeld in artikel 4 van de Leerplichtwet, geldt.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Het is de taak van de gemeenteraad om de maatschappelijke participatie te bevorderen en het aantal schoolgaande kinderen dat belemmeringen ondervindt in die participatie door de financiële positie van hun ouders, terug te dringen.

  • 2.

    Deze verordening stelt regels over de wijze waarop de in het eerste lid genoemde taak door het college wordt uitgevoerd, met inbegrip van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Paragraaf 2. Beleid met betrekking tot maatschappelijke participatie

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

  • 1.

    Het college zet zich in voor het tot stand komen en ondersteunen van diensten door rechtspersonen die naar zijn oordeel bijdragen aan maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Het college biedt voorzieningen aan, die gericht zijn op maatschappelijke participatie.

  • 3.

    Indien een voorziening, bedoeld in het tweede lid, het rechtskarakter heeft van categoriale bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van de wet, draagt het college er zorg voor dat deze bijstand uitsluitend wordt verstrekt aan een belanghebbende met een inkomen tot maximaal 110% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4.

    Het college werkt bij het bevorderen van maatschappelijke participatie samen met natuurlijke en rechtspersonen, voor zover die samenwerking naar het oordeel van het college daaraan bijdraagt.

Artikel 4. Beleid en voorzieningen

Het college geeft uitvoering aan het volgende beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen:

  • a.

    Individuele bijzondere bijstand ten behoeve van de aanschaf van een computer en printer voor gezinnen met een laag inkomen, met schoolgaande kinderen vanaf groep zes van het basisonderwijs;

  • b.

    Subsidiëring van Stichting Leergeld ten behoeve van:

    • §

      het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor deelname aan een culturele activiteit, aan gezinnen met een laag inkomen met schoolgaande kinderen van 4 tot en met 17 jaar. Deze tegemoetkoming bedraagt maximaal € 225,- per kind per kalenderjaar;

    • §

      van het geven van een financiële tegemoetkoming aan gezinnen met een laag inkomen, in de ouderbijdrage voor schoolgaande kinderen. Deze ouderbijdrage bedraagt maximaal € 50,- per kind voor het kind dat basisonderwijs volgt en € 100,- per kind dat voortgezet onderwijs volgt.

De vergoedingen worden rechtstreeks aan de school of de vereniging of instelling uitbetaald

c.Subsidiëring van het Jeugdsportfonds ten behoeve van het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportieve activiteit voor kinderen van gezinnen met een laag inkomen. De tegemoetkoming bedraagt maximaal € 225,- per kind per kalenderjaar. De vergoedingen worden rechtstreeks betaald aan de club of sportvereniging.

Artikel 5. Vorm van een voorziening

  • 1.

    Tenzij de gemeenteraad anders heeft bepaald, stelt het college de vorm van een voorziening vast.

  • 2.

    Bij het bepalen van de vorm van een voorziening kiest het college voor de vorm die naar zijn oordeel het meest doeltreffend is om de maatschappelijke participatie te bevorderen.

Paragraaf 3 Slotbepalingen

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening heeft terugwerkende kracht en treedt in werking op 1 januari 2012

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand 2012.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 6 maart 2013

 

De voorzitter, De raadsgriffier,

 

Drs H.M.F. Bruls mevr drs M.M.V. Mientjes

Toelichting

Algemeen deel

In de motie Blanksma-Spekman c.s.( Kamerstukken II 2009/10, 24 515, nr. 181) vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten financieel af te rekenen als zij onvoldoende bijdragen aan de doelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat om financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering echter gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk het steviger stimuleren van gemeenten om daadwerkelijk werk te maken het aantal kinderen uit arme gezinnen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen terug te dringen. Daartoe is een verordeningsplicht voor gemeenteraden ten aanzien van artikel 35, vijfde lid, van de WWB in de wet opgenomen..

Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst. In dat verband is het gewenst dat inkomensondersteuning ten behoeve van die participatie rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt. Om die reden verdient een verstrekking ‘in natura’ de voorkeur boven een geldbedrag. Doordat in artikel 8 van de WWB een onderdeel is toegevoegd worden gemeenteraden verplicht regels op te nemen in een verordening over de wijze waarop meegewerkt wordt aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Daarom heeft de regering er voor gekozen om de gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (conform artikel 35, vijfde lid, van de WWB). De gemeenteraden zijn gehouden om in ieder geval in de verordening invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie. De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar geëvalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.

Betekenis verordeningsplicht en inhoud verordening

Strekking van de verordeningsplicht is dat gemeenten werk maken van maatschappelijke participatie van kinderen. Daartoe zijn in de vorige kabinetsperiode extra middelen aan het gemeentefonds toegevoegd. Voor gemeenten die al maatregelen hebben genomen om de participatie van kinderen te bevorderen betekent dit dat zij hun beleid rechtstreeks in de verordening kunnen opnemen en daarmee voldaan hebben aan de verordeningsplicht

( Kamerstukken II 2010/2011, 32 815, nr. 3, p. 33). Voor gemeenten die nog geen maatregelen hebben genomen betekent dit dat nog vorm gegeven dient te worden aan specifiek beleid. Op welke wijze dat beleid vorm gegeven wordt, qua vorm en inhoud, wordt aan de gemeenten zelf overgelaten. De verordeningsplicht verandert niets aan de gemeentelijke beleidsvrijheid op dit punt ( Kamerstukken II, 2010/2011, 32 815, nr. 3, p. 30 en nr. 7, p. 75)

Dit wetsvoorstel dwingt daarom niet tot het creëren van categoriale bijzondere bijstand voor schoolgaande kinderen. Een doeltreffender vorm van bijstandverlening is individuele bijzondere bijstand, waardoor de bijstandverlening daadwerkelijk gemaakte kosten compenseert. Uiteraard dienen daarbij de kaders van de WWB niet te buiten gegaan worden (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 815, nr. 10, p. 33).

Dat betekent ondermeer dat als het categoriale regelingen betreft, de inkomensnormering van 110% gerespecteerd wordt en dat geen inkomensondersteuning plaatsvindt aan personen die uitgesloten zijn van het recht op bijstand op grond van de artikelen 11 en 13 WWB. Met de verordeningsplicht krijgen colleges de opdracht om op lokaal niveau gerichte –generieke dan wel individuele- participatiebevorderende maatregelen te treffen voor schoolgaande kinderen. Daarmee wordt de gewenste transparantie en verantwoording van beleid bereikt.

Gelet op het bovenstaande wordt aan de opgelegde verordeningsplicht voldaan als maatregelen ter bevordering van kinderparticipatie opgenomen worden in de WWB-verordening. Dergelijke maatregelen kunnen ook gevonden worden in andere regelingen, bijv. een reductieregeling specifiek voor schoolgaande kinderen ten behoeve van het lidmaatschap van een sportvereniging of van activiteiten van een culturele instelling. Met de verplichting om regels te stellen in een verordening, wordt dus beoogd het vastleggen van voorschriften gericht aan het college, met het oogmerk dat het college verder vorm geeft aan de door de gemeenteraad voorgeschreven opdracht om voorzieningen te treffen die kinderparticipatie bevorderen. Deze voorschriften kunnen ookindividuele maatregelen betreffen, zolang deze maar bijdragen aan participatiebevordering en uit de verordening duidelijk wordt wat de maatregel inhoudt.

Materiële invulling

De gemeente Nijmegen heeft gekozen voor een materiële invulling van de verordening. Hiermee wordt bedoeld dat in de verordening zelf (de hoofdlijnen van) het beleid zijn opgenomen. Aangegeven wordt om welke maatregelen het gaat, voor welke doelgroep die maatregelen gelden, wat de hoogte en vorm is van deze maatregelen en met wie er eventueel samengewerkt wordt om de maatregelen te effectueren. De regelingen zoals die nu in de verordening zijn opgenomen bestonden al.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Gebruikte begrippen waarvan de betekenis niet zondermeer duidelijk is worden hier omschreven.

Het begrip ‘maatschappelijke participatie’ is hier omschreven, ter uitvoering van de opdracht van de wetgever, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Er is gekozen voor een ruime betekenis. Maatschappelijke participatie kan op vele wijzen plaatsvinden en niet ieder kind is hetzelfde. Om die reden wordt het begrip op deze plaats in zo algemeen mogelijke bewoordingen gedefinieerd en wordt het toegespitst op ouders van schoolgaande kinderen, met een laag inkomen. Een dergelijke begripsomschrijving heeft als voordeel dat op andere plaatsen in de verordening volstaan kan worden met het begrip ‘maatschappelijke participatie’, waarmee dan gedoeld wordt op de participatie van de hier beschreven doelgroep.

Het begrip ‘laag inkomen’ is omschreven, omdat daarmee in deze verordening de doelgroep van het gemeentelijk armoedebeleid wordt aangeduid.

Onder laag inkomen wordt verstaan de inkomensgrenzen zoals die door de raad op 28 september 2011 is het Meerjarig bestedingsplan Minimabeleid 2012 t/m 2015 zijn vastgesteld.

In het vervolg van de verordening wordt verduidelijkt op welke wijze gemeenteraad en college invulling geven aan de ondersteuning van maatschappelijke participatie.

Het begrip ‘voorziening’ is in de verordening gebruikt en heeft een ruime betekenis gekregen. In wezen wordt met iedere vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura door het college die specifiek is bestemd voor de maatschappelijke participatie van kinderen, uitvoering gegeven aan de wens van de wetgever als verwoord in de Memorie van Toelichting op artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Een dergelijke voorziening kan bijzondere bijstand zijn, maar ook een tegemoetkoming of kostenvergoeding dan wel een subsidie of verstrekking ‘in natura’, zolang dit maar bijdraagt aan de participatie.

‘Schoolgaand kind’ is gedefinieerd. Schoolgaande kinderen staan centraal in het beleid met betrekking tot maatschappelijke participatie. Dit begrip wordt ook genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, WWB maar niet nader omschreven. Onder schoolgaande kinderen wordt in dit verband verstaan, niet alleen kinderen die feitelijk schoolgaand zijn, maar ook zij die de verplichting hebben omdat ze onder de leerplicht of kwalificatieplicht vallen.

Artikel 2 Toepassingsbereik

In artikel 2 is verduidelijkt wat de gemeenteraad, gegeven bovengenoemde motie ‘Blanksma-Spekman’ als zijn taak aanmerkt. Die taak is enerzijds gelegen in het in algemene zin vergroten van de maatschappelijke participatie van de doelgroep (kwalitatief) en anderzijds het terugdringen van het aantal kinderen dat onvoldoende participeert (kwantitatief). In het tweede lid is aangegeven wat gegeven die taken, het doel is van deze verordening. Dat is het stellen van regels voor het bestuursorgaan dat belast is met uitvoering van deze verordening, het college. Die regels zijn in het vervolg van de verordening te vinden en betreffen bijv. de opdracht aan het college om te zoeken samenwerking met andere instellingen, zoals Stichting Leergeld en Stichting Jeugdsportfonds en te bevorderen dat die instellingen diensten aanbieden die de participatie bevorderen (zie artikel 3). Het is vervolgens aan het college om die regels tot uitvoering te brengen. Dat kan middels beleidsplannen, -regels of andere instrumenten, zoals samenwerkingsovereenkomsten. Voor een zuivere plaatsbepaling is tevens de wettelijke opdracht herhaald om invulling te geven aan het begrip ‘maatschappelijke participatie’. Daaraan is uitvoering gegeven in het eerste lid, onderdeel b van deze verordening.

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

Met betrekking tot het beleid, gericht op maatschappelijke kinderparticipatie, krijgt het college in dit artikel nog enkele opdrachten. Allereerst is in lid 1 bepaald dat het college zich inzet voor dienstverlening door derden aan kinderen die bijdraagt aan maatschappelijke participatie. Maatschappelijke participatie is niet een exclusieve taak van de overheid. Ook allerlei maatschappelijke instellingen dragen daaraan bij. Het college krijgt de opdracht om te zoeken naar wegen om de dienstverlening van dergelijke instellingen te ondersteunen zodat de participatie wordt bevorderd.

In het tweede lid is vastgelegd dat het college de opdracht krijgt om zelfstandig vormen van ondersteuning te creëren die de participatie ondersteunen. Zoals ook uit artikel 5 volgt, bepaalt het college de vorm, tenzij de vorm in deze verordening is bepaald.

Het derde lid bepaalt dat voorzieningen met het karakter van categoriale bijstand, onder de beperking van de inkomensgrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm vallen. Zoals uit de algemene toelichting ook blijkt, kan evenzeer middels individuele voorzieningen in maatschappelijke participatie voor de doelgroep worden voorzien.

Het vierde lid geeft uitdrukking aan de idee dat samenwerking gewenst c.q. noodzakelijk is in het bevorderen van maatschappelijke participatie. Armoedebestrijding is niet alleen iets van gemeenten, maatschappelijke instellingen spelen hier ook een belangrijke rol bij.

Artikel 4 Beleid en voorzieningen (materiële invulling)

In dit artikel is vastgelegd welk beleid de gemeente Nijmegen heeft als het gaat om het bevorderen van maatschappelijke participatie van kinderen van gezinnen met een laag inkomen

Naast de verstrekking van individuele bijzondere bijstand voor de aanschaf van een computer met printer kent de gemeente het zogenaamde “kinderfonds”.

Het kinderfonds bestaat uit een ouderbijdrage voor schoolgaande kinderen, een bijdrage cultuur en een bijdrage sport. De eerste twee regelingen worden uitgevoerd door Stichting Leergeld.

de sportregeling wordt uitgevoerd door Stichting Jeugdsportfonds.

Het kinderfonds is er voor ouders met schoolgaande kinderen van 4 tot en met 17 jaar, woonachtig in de gemeente Nijmegen met een laag inkomen.

De ouderbijdrage voor school bedraagt maximaal € 50,- per kind in het basisonderwijs en € 100,- per kind in het voortgezet onderwijs. De cultuurbijdrage (onder andere muziek, dans, toneel, scouting/contributie, lesgeld, kleding) bedraagt maximaal € 225,- per kind per kalenderjaar. De bijdrage sport (onder andere contributie sportclub en aanschaf sportkleding) bedraagt eveneens maximaal € 225,- per kind per kalenderjaar. De vergoedingen zijn maxima en worden op declaratiebasis rechtstreeks betaald aan de club, de vereniging of aan de school.

Artikel 5 Vorm van een voorziening

Het college kiest de vorm van een voorziening, tenzij daarover reeds iets is bepaald in deze verordening of de gemeenteraad langs andere wegen daarover ander een standpunt inneemt. Uitgangspunt is de meest doeltreffende vorm, uiteraard voor zover dat financieel- en uitvoeringstechnisch realiseerbaar is.

Artikel 6 Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding is met terugwerkende kracht 1 januari 2012. De voorzieningen zoals die in de verordening zijn opgenomen bestonden al en zijn ook als zodanig verstrekt. Hoewel in artikel 78v WWB is opgenomen dat de verordeningsplicht geen structureel karakter heeft, is geen concrete datum genoemd waarop die plicht komt te vervallen. Om die reden is er geen horizonbepaling opgenomen in de verordening.

Artikel 7 Citeertitel

Spreekt voor zich.