Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nijkerk

Reïntegratieverordening wet werk en bijstand gemeente Nijkerk

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNijkerk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingReïntegratieverordening wet werk en bijstand gemeente Nijkerk
CiteertitelReïntegratieverordening wet werk en bijstand gemeente Nijkerk
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Wet werk en bijstand, art. 7, 8 en 10
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, art. 34, 35 en 36
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 34, 35 en 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-03-200806-03-2008intrekking

31-01-2008

De Stad Nijkerk, 05-03-2008

rvs. 2008-005
01-01-200606-03-2008art. 3, 4, 6, 8-11, 13, 14, 18-26 en toelichting

15-12-2005

De Stad Nijkerk, 21-12-2005

rvs. 2005-015
06-09-200401-01-2006nieuwe regeling

15-04-2004

De Stad Nijkerk, 28-4-2004

rvs. 2004-019/1

Tekst van de regeling

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Nijkerk

(geconsolideerde versie, geldend vanaf 1 januari 2006)

De raad van de gemeente Nijkerk;

gelezen het collegevoorstel van 9 maart 2004;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers;

gelet op de artikelen 8 en 22 van de Tijdelijke referendumwet;

besluit vast te stellen de volgende Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Nijkerk.

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      De wet:

      de Wet Werk en Bijstand (Hierna ook WWB - wet van 9 oktober 2003, Stb. 2003, 375);

    • b.

      IOAW:

      de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • c.

      IOAZ:

      de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;

    • d.

      Uitkeringsgerechtigde:

      degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet, de Ioaw of de Ioaz;

    • e.

      Anw-er:

      belanghebbende die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het Centrum Werk en Inkomen;

    • f.

      Niet-uitkeringsgerechtigde (Nugger):

      een belanghebbende als bedoeld in artikel 6 onder a. van de wet, maar 18 jaar of ouder.

    • g.

      Belanghebbende:

      een persoon die behoort tot de doelgroep en die aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • h.

      Werknemer:

      Belanghebbende die een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening of diegene met een arbeidsovereenkomst die op basis van deze verordening is gecreëerd;

    • i.

      Doelgroep:

      de personen aan wie op grond van artikel 7, lid 1 onder a. van de wet door het college ondersteuning kan worden geboden;

    • j.

      Arbeidsinschakeling:

      het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de wet;

    • k.

      Voorzieningen:

      voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de wet; een instrument binnen een reïntegratietraject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

    • l.

      Arbeidsovereenkomst:

      een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht waarbij de werknemer gedetacheerd kan worden bij een instantie of bedrijf in de collectieve of marktsector. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijkgesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;

    • m.

      Sociale activering:

      het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten gericht op arbeidsinschakeling;

    • n.

      Vrijwilligerswerk:

      het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie, met behoud van uitkering;

    • o.

      Werkstage:

      stage als bedoeld in artikel 21 van deze verordening;

    • p.

      Reïntegratiebaan:

      een gesubsidieerde arbeidsplaats voor maximaal twee jaar (met inbegrip van de leerwerkstage) voor belanghebbenden met het doel om deze beter te kwalificeren voor een gesubsidieerde of reguliere baan;

    • q.

      Traject:

      een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen van betaalde arbeid;

    • r.

      Wettelijk minimumloon:

      het wettelijk minimumloon dat van toepassing is op de werknemer, exclusief werkgeverslasten.

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1.

    Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, 1e lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Reïntegratieplan

  • 1.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een reïntegratieplan vast, waarin wordt aangegeven:

    • -

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen;

    • -

      een omschrijving van het inkoopbeleid;

    • -

      het beschikbare budget en een verdeling van de beschikbare middelen over de voorzieningen.

  • 2.

    Het college zendt één keer per jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid aan de gemeenteraad.

  • 3.

    Het reïntegratieplan als bedoeld in het eerste lid, alsmede het verslag als bedoeld in het tweede lid, bevat het oordeel van de cliëntenraad.

Artikel 4 Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan in het Reïntegratieplan zoals bedoeld in artikel 3 eerste lid één of meer budget- of subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld budget- of subsidieplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan een budget- of subsidieplafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 2 Doel en doelgroep

Artikel 5 Doel van de ondersteuning

Het college kan aan een belanghebbende ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij het zelfstandig kunnen participeren in de maatschappij (sociale activering of vrijwilligerswerk).

Artikel 6 Vorm van ondersteuning

  • 1.

    Het college stelt voorzieningen beschikbaar, die een traject ondersteunen.

  • 2.

    Onder voorzieningen worden onder meer verstaan: een onderzoek naar en verslag over de mogelijkheden van de belanghebbenden, bemiddeling, aanbodversterking, werken met behoud van uitkering, loonkostensubsidies, scholing, bevordering van zelfstandige maatschappelijke participatie, schuldhulpverlening, nazorg en een financiële tegemoetkoming voor kinderopvang en eventuele reiskosten.

  • 3.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      Indien de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet niet nakomt;

    • b.

      Indien de belanghebbende die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      Indien de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

    • d.

      Indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorzieningen die via de kortst mogelijke weg en met inzet van zo min mogelijk middelen adequaat en toereikend zijn voor het doel dat beoogd wordt.

  • 5.

    Voorzieningen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Artikel 7 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 lid 1 genoemde reïntegratieplan.

Artikel 8 Beperkingen Anw-ers en Nuggers

  • 1.

    Anw-ers en Nuggers hebben geen recht op ondersteuning indien:

    • -

      het netto-inkomen van de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de echtgenoten hoger is dan 130% van het wettelijk minimumloon;

    • -

      zij minder dan 24 uur per week beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt.

  • 2.

    De ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor Anw-ers en Nuggers wordt verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening, met uitzondering van vergoedingen voor reiskosten en kosten voor kinderopvang.

  • 3.

    Het college kan afwijken van de terugbetalingsverplichting op grond van individuele bijzondere omstandigheden van belanghebbende na afloop van het reïntegratietraject.

Artikel 9 Verplichtingen van de uitkeringsgerechtigde

  • 1.

    Een uitkeringsgerechtigde die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    De belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Wet SUWI), alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, verlaagt het college de uitkering conform de Afstemmingsverordening.

  • 4.

    Indien de Nugger of Anw-er, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, eist het college de verstrekte geldlening terstond op.

Artikel 10 Criteria ontheffing arbeidsplicht

  • 1.

    Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en de IOAZ bepalen dat belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 9 WWB genoemde verplichtingen, indien:

    • a.

      de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en een voorziening niet mogelijk is voor alleenstaande ouders;

    • b.

      belanghebbende om psychische dan wel medische redenen niet in staat is om te werken;

    • c.

      belanghebbende een inburgeringstraject in het kader van de Wet Inburgering Nieuwkomers volgt.

  • 2.

    Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts voor een door het college beperkte periode verleend.

  • 3.

    Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Afdeling 1 Reïntegratiebaan en subsidies voor de werkgever

Artikel 11 Reïntegratiebaan

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 2 lid 1 ter bevordering van de arbeidsinschakeling een reïntegratiebaan aanbieden.

  • 2.

    Het college kan hiervoor een subsidie verstrekken aan werkgevers die met personen als bedoeld in artikel 2 lid 1 een arbeidsovereenkomst sluiten om hen in de gelegenheid te stellen werkervaring op te doen.

  • 3.

    De wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de subsidieverstrekking als bedoeld in lid 2, staat beschreven in het in artikel 3 genoemde reïntegratieplan.

Artikel 12 Doel van de subsidies voor de werkgever

Het college kan een loonkostensubsidie aan een werkgever verstrekken om daarmee het opdoen van werkervaring of de overgang naar een reguliere functie bij betreffende werkgever voor een belanghebbende mogelijk te maken.

Artikel 13 Duur en hoogte

  • 1.

    1. De hoogte van de subsidie bedraagt 50% van het voor belanghebbende geldende wettelijke minimumloon.

  • 2.

    De loonkostensubsidie wordt slechts uitbetaald voor zover de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk van kracht is en naar rato van een voltijds dienstverband.

  • 3.

    De duur van de subsidie bedraagt minimaal een periode van zes maanden en maximaal 24 maanden.

Artikel 14 Aanvullende voorwaarde

  • 1.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt. Gelet op de Europese vrijstellingsverordeningen Verordening (EG) nr. 2204/2002 (Verordening werkgelegenheids-steun, Pb EG 2002, L 337/3) en Verordening (EG) nr. 69/2001 (Verordening de minimis-steun Pb EG 2001, L 10/30) wordt het verstrekken van loonkostensubsidies in deze verordening aangemerkt als steun die voldoet aan genoemde Europese verordeningen.

  • 2.

    Aan de loonkostensubsidie wordt de voorwaarde verbonden dat een trajectplan door werkgever en belanghebbende wordt opgesteld waarin de voorgenomen ontwikkeling van de belanghebbende wordt vastgelegd. De werkgever en belanghebbende kunnen bij het opstellen van het traject door het college worden ondersteund. Het trajectplan moet door het college worden goedgekeurd.

Artikel 15 De aanvraag

  • 1.

    De loonkostensubsidie dient voor aanvang van het dienstverband te worden aangevraagd.

  • 2.

    Door aanvang van het dienstverband na de datum van aanvraag, maar voor de datum van toekenning, ontstaat geen automatisch recht op een loonkostensubsidie.

  • 3.

    Op de verlening van een loonkostensubsidie is afdeling 4.2.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing.

Artikel 16 Samenloop van subsidies

Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door het college, al langs andere weg subsidie wordt verstrekt.

Artikel 17 Definitieve vaststelling

Burgemeester en wethouders stelt de definitieve loonkostensubsidie telkens na afloop van het kalenderjaar of na afloop van de overeengekomen periode vast op basis van de door het college te bepalen en door de werkgever aan te leveren documenten.

Artikel 18 Voorschotten

  • 1.

    Het college kan voorschotten verstrekken als aan de voorwaarden van de subsidieverstrekking, zoals bedoeld in artikel 15, 16 en 17, is voldaan.

  • 2.

    Voorschotten worden eerst verrekend met de definitief vastgestelde subsidie of met voorschotten over een zelfde of een volgend kalenderjaar.

Artikel 19 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen aan de voorwaarden voor het verstrekken van loonkostensubsidies.

Afdeling 2 Sociale activering en werkstages

Artikel 20 Sociale activering

  • 1.

    Het college kan aan belanghebbenden ter bevordering van de arbeidsinschakeling en als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten in het kader van sociale activering of vrijwilligerswerk aanbieden.

  • 2.

    Het doel van de in het eerste lid bedoelde activiteiten is belanghebbenden werkritme op te laten doen en/of te laten behouden.

  • 3.

    Sociale activering en vrijwilligerswerk worden alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 4.

    Deze voorzieningen worden pas ingezet wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat belanghebbende geen of pas op (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk.

Artikel 21 Werkstages

  • 1.

    Het college kan aan belanghebbenden een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    Deze werkstage duurt maximaal 6 maanden.

  • 4.

    Het college plaatst de belanghebbende alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. Voor de werkstage kan van de stagebiedende instelling of van het stagebiedende bedrijf een stagevergoeding worden gevraagd.

  • 5.

    Deze voorziening kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een stage geïndiceerd is.

Afdeling 3 Scholing

Artikel 22 Scholing

  • 1.

    Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Voor de scholing die wordt aangeboden, gelden de navolgende voorwaarden:

    • a.

      de scholing dient te zijn gericht op het behalen van een startkwalificatie op de arbeidsmarkt, of;

    • b.

      dient kortdurend te zijn en gericht op snelle arbeidsinschakeling; en

    • c.

      de meest doelmatige scholingsmogelijkheid dient te worden benut.

Afdeling 4 Inkomensvrijlating, premies en overige vergoedingen

Artikel 23 Inkomensvrijlating

In alle gevallen waarin de belanghebbende parttime arbeid verricht, bepaalt het college dat die activiteiten bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Derhalve wordt, conform artikel 31 tweede lid onder o van de WWB, een deel van de inkomsten uit alle parttime arbeid verricht door belanghebbenden niet tot de middelen gerekend.

Artikel 24 Premies

  • 1.

    Om uitkeringsgerechtigden te stimuleren activiteiten te ontplooien en te volbrengen die kunnen leiden tot een baan, kan het college aan uitkeringsgerechtigden een activeringspremie verstrekken tot het wettelijk vastgestelde maximum.

  • 2.

    Het college stelt in het in artikel 3 genoemde reïntegratieplan nadere regels vast over het gebruik en de hoogte van de hier bedoelde premie.

Artikel 25 Overige voorzieningen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor overige kosten of voorzieningen die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 4 Terugvordering en verlaging

Artikel 26 Terugvordering en verlaging

  • 1.

    Als een Anw-er of Nugger de aan het reïntegratietraject verbonden verplichtingen niet nakomt, is de renteloze geldlening die aan hem verstrekt is ten behoeve van de reïntegratievoorzieningen terstond opeisbaar.

  • 2.

    Als een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 niet is nagekomen of niet nakomt, verlaagt het college de uitkering, conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening WWB.

  • 3.

    Als een belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of de IOAZ zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 niet nakomt, verlaagt het college de uitkering, conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de IOAW en de IOAZ.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 27 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 28 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 29 Citeerwijze en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening wet werk en bijstand gemeente Nijkerk”.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking zes weken na de dag van bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening op de verstrekkingen van de loonkostensubsidies in het kader van de Wiw d.d. 21 februari 2002.

Vastgesteld in de openbare vergadering

Van de raad van de gemeente Nijkerk d.d.

15 april 2004

de griffier

F.Contant

de voorzitter

B. Vries

TOELICHTING

ALGEMENE TOELICHTING

Per 1 januari 2004 treedt de Wet werk en bijstand (WWB) in werking. Deze wet vervangt de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), de Wet financiering Abw, IOAW en IOA (WFA) en het Besluit in- en doorstroombanen (ID-besluit). De WWB stelt meer nog dan de Abw de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien, hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente krijgt daartoe de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief reïntegratiebeleid. Voorwaarde is dat de gemeente voor de uitvoering van haar reïntegratietaak regels stelt bij verordening.

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden niet ingetrokken. De artikelen uit de WWB die zien op reïntegratie zijn geïntegreerd in deze regelingen. Ook hiervoor geldt dat een verordening opgesteld dient te worden. De onderhavige verordening is ook hiervoor van toepassing.

Voor wat betreft de vormgeving van de verordening kan worden gekozen tussen twee extremen: een procedurele en een uitgebreide verordening. Gekozen is voor een procedurele verordening, waarin is vastgelegd op welke wijze het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college is, alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. De verdere beleidsuitgangspunten en –prioritering zijn vastgelegd in het bij de verordening behorende reïntegratieplan, dat jaarlijks door het college moet worden vastgesteld. Uitgangspunt voor de uitvoering van deze verordening vindt plaats aan de hand van de door college en raad vastgestelde Werkladder en visie zoals omschreven in de Nota Inkoop Reïntegratietrajecten van april 2003.

De WWB geeft de gemeenteraad de opdracht om naast de reïntegratieverordening, een tweetal verordeningen vast te stellen die een relatie hebben met de reïntegratieverordening, namelijk de maatregelenverordening en de verordening cliëntenparticipatie.

In de maatregelenverordening wordt het samenstel van de rechten en de plichten van de cliënt geregeld. De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering.

Voor wat betreft de relatie met de verordening cliëntenparticipatie is in de reïntegratieverordening opgenomen dat bij de vaststelling van het reïntegratieplan de cliëntenraad dient te worden betrokken.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden een aantal begrippen omschreven, die meer dan eens voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Artikel 2 Opdracht college

De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, met uitzondering van gesubsidieerde arbeid, worden in opdracht van het college in beginsel uitgevoerd door een of meer externe opdrachtnemers. Voor gesubsidieerd werk geldt dat er tot en met 2006 geen sprake is van een verplichting tot uitbesteding aan private partijen. Met deze plicht tot uitbesteding aan private, niet aan gemeenten gelieerde partijen wil de wetgever bereiken dat er een vrije reïntegratiemarkt ontstaat. Ingevolge de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen zal de gemeente gebruik moeten maken van transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures, waarbij meerdere offertes worden gevraagd op basis van vooraf vastgestelde criteria.

Artikel 3 Reïntegratieplan

De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek van een procedurele verordening. Deze bevat de wettelijke bepalingen en procedures, maar geen invulling van het beleid. Het beleid is vastgelegd in het bij de verordening behorende reïntegratieplan. Het voordeel van een procedureel ingerichte verordening is flexibiliteit: het beleid kan verder ontwikkeld en/of bijgesteld worden zonder dat de verordening aangepast moet worden. Het reïntegratieplan zal jaarlijks door het college van burgemeester en wethouders worden vastgesteld en ter kennisgeving aan de raad worden voorgelegd. Jaarlijks brengt het college verslag uit over de resultaten van het reïntegratieplan.

In het eerste lid is genoemd welke onderwerpen in ieder geval in het reïntegratieplan uitgewerkt zijn. Het is geen limitatieve opsomming.

Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) van de WWB naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen vergezeld te worden door een verklaring van de gemeenteraad. Daarom zou ervoor gekozen kunnen worden om voor de vorm van een verantwoordingsverslag over de reïntegratie aan te sluiten bij dat verantwoordingsverslag. Deze zogeheten VODU heeft echter een puur cijfermatig karakter en biedt geen informatie over de doeltreffendheid en de effecten van het gevoerde beleid, derhalve vindt daaromtrent aparte verslaglegging plaats in het reïntegratieplan.

In het derde lid is geregeld dat nadrukkelijk de cliëntenraad wordt betrokken bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid. Hiermee is ook een relatie gelegd met de verordening cliëntenparticipatie.

Artikel 4 Subsidie- en budgetplafonds

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden.

In de Algemene Subsidieverordening van de gemeente is de facultatieve mogelijkheid opgenomen om een subsidieplafond op grond van artikel 4:25 Awb in te stellen. Indien het college daarvan gebruik wil maken zal het subsidieplafond jaarlijks door het college (in de praktijk meestal na vaststelling van de begroting) bekendgemaakt moeten worden, daarbij aangevende welk verdeelcriterium voor het werkdeel t.b.v. reïntegratievoorzieningen wordt gehanteerd. Het toepassen van een subsidie- en budgetplafond is één van de manieren om het budget beheersbaar te houden. Een subsidieplafond dient bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

De enige voorziening die op grond van de Reïntegratieverordening in de vorm van een subsidie wordt verstrekt, is de loonkostensubsidie ten behoeve van de reïntegratiebaan. Ten behoeve van de overige voorzieningen kunnen budgetplafonds worden vastgesteld.

Hiertoe maakt het college een verdeling van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het reïntegratieplan, als bedoeld in artikel 3 van de verordening, gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen te weigeren. Wel kan uitgeweken worden naar een andere voorziening waarvan het budget nog niet uitgeput is. Weigeren van een subsidie is wel mogelijk wanneer op grond van de Algemene Subsidieverordening een subsidieplafond is ingesteld.

Artikel 5 Doel van de ondersteuning

Het doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, zelfstandige maatschappelijke participatie. Bij dit laatste valt te denken aan sociale activering en vrijwilligerswerk, zoals bijvoorbeeld mantelzorg of deelname aan activiteiten in wijk of buurt.

Artikel 6 Vorm van de ondersteuning

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de WWB gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande dat gesubsidieerde arbeid in beginsel geen einddoel kan zijn.

Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Artikel 7 Aanspraak op ondersteuning

Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in de wet een aanspraak van de betrokkene opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij reïntegratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij reïntegratie. Een dergelijke aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene voor zijn reïntegratie en kan ertoe bijdragen dat gemeenten niet ten onrechte personen negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd. De gemeente bepaalt allereerst, mede op basis van het reïntegratieadvies van de CWI, of ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in een verordening heeft opgenomen over haar reïntegratiebeleid. Van belang bij de uiteindelijke keuze van een traject is een actieve opstelling van de cliënt in de contacten met de casemanager en met het reïntegratiebedrijf. Cliënten die hun eigen traject mee kunnen samenstellen, zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op de persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde reïntegratie. De ideeën en voorstellen van de cliënt worden hierbij beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het arbeidsperspectief en aan het realiseren van de doelstelling van een (op termijn) duurzame plaatsing in een reguliere baan. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij reïntegratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat de betrokkene van mening is, dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is.

Artikel 8 Beperkingen Anw-ers en Nuggers

Gegeven de beperkte middelen in het gemeentelijke budget voor reïntegratie (het zogenaamde “werkdeel”) worden ten aanzien van de reïntegratie van de groepen Nuggers en Anw-ers nadere voorwaarden gesteld. Deze hebben betrekking op de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt en de mate waarin zij zelf geacht worden in hun eigen reïntegratie te kunnen voorzien middels hun inkomen. Derhalve is in dit artikel bepaald dat deze groep mensen zich ten minste 24 uur per week beschikbaar moeten stellen en hun inkomen niet hoger mag zijn dan 130% van het wettelijk minimumloon. Bovendien wordt in dit artikel bepaald dat alle voorzieningen (m.u.v. kinderopvang en reiskostenvergoedingen) die aan Nuggers en Anw-ers worden aangeboden, in de vorm van een geldlening worden verstrekt.

Mocht daartoe aanleiding zijn in bijzondere gevallen, kan het college afzien van terugbetalingsverplichting van de geldlening.

Artikel 9 Verplichtingen van de uitkeringsgerechtigde

Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. De gemaakte kosten kunnen op de belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. In het trajectplan en in de daarbij behorende beschikking wordt de belanghebbende gewezen op zijn rechten en plichten.

Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een verlaging indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze verlaging bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente de lening terstond opeist.

Artikel 10 Criteria ontheffing arbeidsplicht

De wet geeft aan wanneer een ontheffing van de arbeidsplicht kan worden verleend. In het Beleids- en visieplan WWB Nijkerk 2004-2005 is aangegeven onder welke gemeentelijke voorwaarden deze ontheffing kan worden verleend. Dit wordt nu in dit artikel vastgelegd en biedt de mogelijkheid om individueel maatwerk te bieden.

Tijdens de behandeling van de WWB in de tweede kamer is het volgende amendement (Bruls) aangenomen. Aan artikel 9. WWB, lid 2 is de volgende volzin toegevoegd:

“Indien de tijdelijke ontheffing een alleenstaande ouder betreft maakt het college in het bijzonder een afweging tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht.”

Met dit amendement wordt beoogd een evenwicht te vinden tussen de door de ouder gewenste invulling van de wettelijke zorgplicht voor kinderen en in de wet verwoorde plicht tot arbeidsinschakeling. Met name bij jonge kinderen tot 5 jaar of gehandicapte kinderen tot 18 jaar dient de invulling van de zorgplicht zwaar te wegen.

Dit is van toepassing op artikel 10, eerste lid van deze verordening, waarin ontheffing wordt verleend indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en een voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor alleenstaande ouders niet mogelijk is. Voorgaande geldt niet alleen voor alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar, maar ook voor alleenstaande ouders met een of meerdere zorgbehoeftige kinderen tot 18 jaar. Het verlenen van een ontheffing vindt altijd plaats op individuele basis.

Artikel 11 Reïntegratiebanen

De reïntegratiebaan is een gesubsidieerde baan met als doel het oriënteren op werk en het opdoen van vaardigheden en werkervaring om zodoende op korte en middellange termijn uit te stromen naar regulier werk. Met belanghebbende zal een trajectplan worden aangegaan waarin de afspraken worden vastgelegd welke met belanghebbende worden gemaakt ten aanzien van zijn ontwikkeling.

Gedurende het traject zal belanghebbende in dienst treden bij een werkgever om werkervaring op te doen. De werkgever betaalt hiervoor een werkgeversbijdrage.

Artikel 12 Doel van de subsidie voor de werkgever

Doel van subsidiëring van arbeidsplaatsen is om extra werkgelegenheid te bevorderen voor speciale groepen van werklozen die anders geen werk kunnen vinden. De reden hiervoor kan zijn dat deze werklozen door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of dat werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn om iemand in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn. Door deze subsidiëring worden die financiële risico's gecompenseerd, en komen er extra voorzieningen beschikbaar op het terrein van reïntegratie beschikbaar.

De loonkostensubsidie wordt verstrekt aan een werkgever ten behoeve van een belanghebbende om deze daarmee werkervaring te laten opdoen en/of de overgang naar regulier werk bij betreffende werkgever mogelijk te maken. De loonkostensubsidie is dus niet direct gekoppeld aan een vacature bij een werkgever en ongeacht wie vanuit de doelgroep daarop werkzaam is.

Artikel 13 Duur en hoogte

De duur van de subsidie bedraagt minimaal zes maanden en maximaal twee jaar. De hoogte van de loonkostensubsidie was in eerste instantie door het college vastgesteld op 66,7% van het wettelijk minimumloon in het eerste jaar en 33,3% van het wettelijk minimumloon in het tweede en laatste jaar. Inmiddels is echter duidelijk geworden dat het op grond van een EU-richtlijn niet toegestaan is om op deze wijze meer dan 50% van het WML aan subsidie te verstrekken. Wanneer meer dan 50% van het WML als subsidie wordt verstrekt, moet er aan Europese regelgeving voldaan worden en worden specifieke eisen gesteld aan de administratie en dergelijke. Nu de oude regeling gemiddeld over 2 jaar ook jaarlijks 50% subsidie verstrekt, lijkt een aanpassing conform de EU-richtlijn 2204/2002 weinig ingrijpend te zijn.

Artikel 14 Aanvullende voorwaarde

Aan de loonkostensubsidie wordt de voorwaarde verbonden dat een trajectplan wordt afgesloten tussen werkgever en werknemer. Deze voorwaarde moet het doel van de loonkostensubsidie, zijnde het opdoen van werkervaring en de overgang naar regulier werk, ondersteunen. De verantwoordelijkheid van het op opstellen en uitvoeren van het trajectplan ligt bij de direct betrokkenen: werkgever en werknemer. Hiermee wordt de betrokkenheid van de werkgever en werknemer bij het uitvoeren van het traject en daarmee de gerichte aandacht voor de ontwikkeling van de werknemer gemaximaliseerd. Vanuit het belang van burgemeester en wethouders dient het trajectplan door burgemeester en wethouders te worden goedgekeurd. In de beoordeling zullen kwalitatieve aspecten met betrekking tot de ontwikkeling van de werknemer een rol spelen evenals de planning en afspraken over de uitvoering van de voorgenomen acties. Bij het definitief vaststellen van de loonkostensubsidie (achteraf per kalenderjaar) zal ook de realisatie van de voornemens in het trajectplan worden beoordeeld.

De gemeente is gehouden aan de algemene bepalingen inzake overheidssteun zoals deze worden uitgevaardigd in onder meer EU-richtlijnen. In de Verzamelbrief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van april 2004 wordt hier nog maar eens op gewezen. Tevens worden in deze verzamelbrief gemeenten gemaand om in hun Reïntegratieverordening op te nemen dat loonkostensubsidies slechts worden verstrekt indien de arbeidsplaats geen verdringing op de arbeidsmarkt dan wel valse concurrentie veroorzaakt.

Artikel 15 De aanvraag

De subsidieverlening vindt plaats op basis van een toekenningsbesluit zoals bedoeld in art. 4.29 en volgende van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Artikel 16 Samenloop van subsidies

Ongewenste samenloop van subsidies moet worden voorkomen. Voor een deel is daarin al voorzien doordat alleen voor kosten (en voor zover die er zijn) subsidie kan worden verleend. Toch is nog eens uitdrukkelijk opgenomen dat een loonkostensubsidie alleen mogelijk is voor die loonkosten, of voor dat deel van die loonkosten, waar niet al een andere subsidie voor wordt ontvangen. Dat hoeft niet een subsidie te zijn die alleen voor de loonkosten bedoeld is. Het kan ook om een meer algemene subsidie gaan, waarvan is vastgesteld dat die ook voor de loonkosten bestemd is.

Artikel 17 Definitieve vaststelling

Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van ieder kalenderjaar.

Als er meer dan één gesubsidieerde arbeidsplaats is, wordt op dat moment tevens het totaal aan subsidies voor die arbeidsplaatsen vastgesteld. Definitieve vaststelling per kalenderjaar sluit ook goed aan bij het moment van salarisveranderingen en fiscale veranderingen en bij het moment waarop definitief opgave van loonkosten moet worden gedaan ten behoeve van andere regelingen.

Artikel 18 Voorschotten

Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie eenmaal per jaar definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiering is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag ten behoeve van de aanwezige gesubsidieerde arbeidsplaatsen over de periode waar het voorschot betrekking heeft. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats. Het verschil dat resteert, wordt uitbetaald als het positief is, of verrekend met de bevoorschotting van het volgende kalenderjaar als het negatief is. Als verrekening niet mogelijk is, worden te veel verstrekte voorschotten teruggevorderd.

Artikel 19 Nadere regels

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 20 Sociale activering en vrijwilligerswerk

Sociale activering is gericht op arbeidsinschakeling en vormt onderdeel van een trajectplan gericht op arbeidsinschakeling. Vrijwilligerswerk is gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie en kan plaatsvinden met behoud van uitkering.

Artikel 21 Werkstages

De werkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van werkritme en werkervaring al dan niet in een bepaald vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De werkstage is bedoeld voor belanghebbenden die op termijn perspectief op betaald werk hebben. Voor de werkstage geldt dat niet alleen het arbeidsperspectief bepalend is voor de inzet van de voorziening.

Anders dan bij vrijwilligerswerk geldt hier wel een duurbeperking. De reden daarvan is dat de werkstage niet kan worden ingezet met als (voorlopig) einddoel zelfstandige maatschappelijke participatie, zodat een duurbeperking hier geen ongewenste beperkingen aan de inzet ervan geeft.

Artikel 22 Scholing

Scholing is een van de reïntegratie-instrumenten die uiteindelijk moeten leiden tot uitstroom naar werk. In dit artikel worden de regels vastgesteld waarbinnen eventuele scholingstrajecten kunnen worden verleend.

Het tweede lid geeft aan dat scholing ook in de vorm van een subsidie kan worden verleend. Dit kan van belang zijn voor de belanghebbende die op eigen initiatief met een scholing komt die door burgemeester en wethouders als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat in het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Met de in het derde lid bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 van het MBO of met het behalen van het Havo-diploma. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren waarin gelijk werk gevonden kan worden of in een zogenaamd duaal traject.

Artikel 23 Specifieke kosten in verband met scholing

Dit artikel regelt de maximale kosten die in verband met scholing kunnen worden vergoed. Wanneer zonder gegronde reden de studie tussentijds wordt beëindigd is het mogelijk dat burgermeester en wethouders besluiten de vergoeding te verhalen op de belanghebbende.

Voor Nuggers en Anw-ers gelden beperkende voorwaarden. Aan hen worden de kosten in principe vergoed in de vorm van leenbijstand. Na afloop van het traject heeft de belanghebbende de mogelijkheid om de lening in vijf jaar af te lossen. Bij het bepalen van de hoogte van het aflossingsbedrag spelen de persoonlijke en financiële gezinsomstandigheden een rol. De terugbetalingsverplichting blijft echter gedurende vijf jaar na afloop van het traject bestaan. Pas na die periode kan worden vastgesteld of al dan niet volledig aan de terugbetalingsverplichting had moeten worden voldaan.

Artikel 24 Inkomensvrijlating

Met dit artikel wordt geregeld dat maximaal gebruik wordt gemaakt van de vrijlating van inkomsten bij parttime arbeid zoals aangegeven in artikel 31 tweede lid onder o van de WWB.

Artikel 25 Premies

In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een activeringspremie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt. De criteria en de doelgroepen voor het premiebeleid zijn omschreven in het reïntegratieplan, zoals genoemd in artikel 3.

Artikel 26 Terugvordering en verlaging

In de reïntegratieverordening zijn aparte bepalingen opgenomen over terugvordering. Met de Handhavingsverordening WWB is alleen de terugvordering van teveel of onterecht betaalde bijstandsinkomsten geregeld. Op basis van dit artikel is het ook mogelijk om van leden van de doelgroep kosten, gemaakt voor reïntegratie, terug te vorderen.

Artikel 27 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 28 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 29 Citeerwijze en inwerkingtreding

Van belang bij de inwerkingtreding van deze verordening is ook de Tijdelijke referendumwet. Er wordt van uitgegaan dat de Reïntegratieverordening een op grond van artikel 8 eerste lid onder a TRW (Tijdelijke referendumwet) referendabel besluit is. Op grond van artikel 22 lid 2 TRW kan de inwerkingtreding van de Reïntegratieverordening niet worden vastgesteld op een datum eerder dan zes weken na bekendmaking.