Organisatie | Nijkerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2008 |
Citeertitel | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2008 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Re-integratieverordening.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2015 | 01-07-2015 | intrekking | 08-10-2015 | 2015-053-B | |
22-03-2012 | 01-01-2012 | 01-07-2015 | art. 1 en 4 | 16-02-2012 De Stad Nijkerk, 14-03-2012 | Rvs. 2012-010A |
06-03-2008 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 31-01-2008 De Stad Nijkerk, 05-03-2008 | Rvs. 2008-005 |
De raad van de gemeente Nijkerk;
gelezen het collegevoorstel van 18 december 2007;
gelet op artikel 8 van de Wet werk en bijstand, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
gelet op Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;
Artikel 2 Opdracht aan het college
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 4 Vorm van ondersteuning
Onder voorzieningen worden onder meer verstaan: een onderzoek naar en verslag over de mogelijkheden van de belanghebbenden, bemiddeling, aanbodversterking, loonkostensubsidies, werken met behoud van uitkering, sociale activering, scholing, schuldhulpverlening, nazorg, een financiële tegemoetkoming voor kinderopvang, reiskosten in verband met het re-integratietraject en overige van toepassing zijnde kosten.
Artikel 4a Afwijkende bepalingen voor jongeren
De volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet worden niet ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:
Artikel 7 Criteria ontheffing arbeidsplicht uitkeringsgerechtigde
Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de Wet, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en de IOAZ bepalen dat de uitkeringsgerechtigde tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de verplichtingen, genoemd in artikel 9, eerste lid, van de Wet respectievelijk artikel 37 van de IOAW en IOAZ indien:
Het college kan een loonkostensubsidie verlenen aan werkgevers, die met uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 2 lid 1 van deze verordening een arbeidsovereenkomst van tenminste zes maanden sluiten om een reguliere functie bij de betreffende werkgever mogelijk te maken ten behoeve van uitstroom uit de uitkering.
De subsidie wordt alleen verleend indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt. Gelet op de Europese vrijstellingsverordeningen Verordening (EG) nr. 2204/2002 (Verordening werkgelegenheidssteun, Pb EG 2002, L 337/3) en Verordening (EG) nr. 69/2001 (Verordening de minimissteun Pb EG 2001, L 10/30) wordt het verlenen van loonkostensubsidies in deze verordening aangemerkt als steun die voldoet aan genoemde Europese verordeningen.
De loonkostensubsidie moet voor aanvang van het dienstverband worden aangevraagd. Door aanvang van het dienstverband na de datum van aanvraag, maar voor de datum van toekenning, ontstaat geen automatisch recht op een loonkostensubsidie. Op de verlening voor loonkostensubsidie is afdeling 4.2.3 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing.
Het college verleent de gevraagde loonkostensubsidie voor een periode van ten minste zes en ten hoogste 24 maanden. De subsidie bedraagt 50% van het voor de uitkeringsgerechtigde geldende wettelijk minimumloon. De subsidie wordt slechts uitbetaald voor zover de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk van kracht is en naar rato van een voltijds dienstverband.
Aan het verlenen van de loonkostensubsidie verbindt het college de verplichting dat de werkgever een trajectplan met de uitkeringsgerechtigde overeenkomt en aan het college voorlegt. Het trajectplan formuleert de voorgenomen ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde en het voornemen van de werkgever om de uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen na afloop van de termijn waarvoor de loonkostensubsidie geldt. Het trajectplan behoeft de instemming van het college.
Artikel 13 Verlaging en terugvordering
Als een uitkeringsgerechtigde, die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of de IOAZ, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 37 IOAW of IOAW niet nakomt, verlaagt het college de uitkering, conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de IOAW en de IOAZ en het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Op 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. In de WWB staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in hun eigen bestaan te voorzien, hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente heeft daartoe de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief re-integratiebeleid.
Artikel 8 van de WWB alsmede artikel 35 van de IOAW en artikel 35 van de IOAZ geeft de gemeenteraad opdracht een re-integratieverordening vast te stellen.
In de verordening is het beleid vastgelegd. Ondersteunend voor de uitvoering van deze verordening is het meerjarenplan Wet werk en bijstand 2007-2008, het Re-integratieplan WWB 2005, de “Regeling premies en vergoedingen WWB”” en de notitie “naar een werkend premiebeleid”.
In dit artikel worden een aantal begrippen omschreven, waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. Daarnaast wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.
Het college heeft de opdracht ondersteuning te bieden aan de in de genoemde wetten vastgelegde doelgroepen en zorg te dragen voor voldoende aanbod aan ondersteuning en voorzieningen bij de arbeidsinschakeling (artikel 7 WWB, artikel 34 IOAW en IOAZ). Daarnaast is vastgelegd de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende. De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden in opdracht van het college uitgevoerd.
Artikel 3 - Aanspraak op ondersteuning
Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden is in de wet een aanspraak van debelanghebbende opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij re-integratie. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd.
De gemeente bepaalt allereerst of ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in een verordening heeft opgenomen over haar re-integratiebeleid. Van belang bij de uiteindelijke keuze van een traject is een actieve opstelling van de cliënt. Cliënten die hun eigen traject mee kunnen samenstellen, zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op de persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde re-integratie. De ideeën en voorstellen van de cliënt worden hierbij beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het arbeidsperspectief en aan het realiseren van de doelstelling van een (op termijn) duurzame plaatsing in een reguliere baan. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat de situatie is veranderd.
Artikel 4 – Vorm van ondersteuning
Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.
Werken in een baan met loonkostensubsidie of werken met behoud van uitkering is een stap naar werken en kan in beginsel geen einddoel kan zijn.
Re-integratie moet de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van de voorziening en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.
Als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.
Artikel 5 - Beperkingen Anw-ers en Nuggers
Gegeven de beperkte middelen in het gemeentelijke budget voor re-integratie (het werkdeel WWB) worden ten aanzien van de re-integratie van de groepen Nuggers en Anw-ers nadere voorwaarden gesteld. Deze hebben betrekking op de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt en de mate waarin zij zelf geacht worden in hun eigen re-integratie te kunnen voorzien middels hun inkomen.
Artikel 6 - Verplichtingen van de belanghebbende
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden op grond van de WWB, de IOAZ of de IOAZ.
Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de uitkeringsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. De gemaakte kosten kunnen op de belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. In het trajectplan en in de daarbij behorende beschikking wordt de belanghebbende gewezen op zijn rechten en plichten.
De gevolgen bij niet voldoen aan de verplichtingen zijn opgenomen in artikel 13.
Artikel 7 - Criteria ontheffing arbeidsplicht uitkeringsgerechtigde
De wet geeft aan wanneer een ontheffing van de arbeidsplicht kan worden verleend. In het meerjarenplan Wet werk en bijstand 2007-2008 zijn doelen gesteld om de uitstroom te bevorderen. In dit artikel is nu vastgelegd wanneer ontheffing kan worden verleend. Ontheffing is van tijdelijke aard.
Ontheffing wordt verleend indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en een voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor alleenstaande ouders niet mogelijk is. Met name bij jonge kinderen tot 12 jaar of gehandicapte kinderen tot 18 jaar moet de invulling van de zorgplicht zwaar wegen. Het verlenen van ontheffing vindt altijd plaats op individuele basis. Het biedt de mogelijkheid om individueel maatwerk te bieden.
Artikel 8 – Loonkostensibsidie
Loonkostensubsidie wordt verleend aan werkgevers, die met uitkeringsgerechtigden een arbeidsovereenkomst voor tenminste zes maanden hebben en waarvoor de gemeente de werkgever loonkostensubsidie verstrekt. De reden hiervoor kan zijn dat deze werklozen door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of dat werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn om iemand in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn. Door deze loonkostensubsidie worden die financiële risico's gecompenseerd, en komen er extra voorzieningen beschikbaar op het terrein van re-integratie. De loonkostensubsidie is niet direct gekoppeld aan een vacature bij een werkgever en ongeacht wie vanuit de doelgroep daarop werkzaam is. Het doel is dat de uitkeringsgerechtigde zich oriënteert op werk en vaardigheden en werkervaring opdoet om zodoende op korte en middellange termijn uit te stromen naar regulier werk.
De gemeente is gehouden aan de algemene bepalingen inzake overheidssteun zoals deze worden uitgevaardigd in onder meer EU-richtlijnen. In de Verzamelbrief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van april 2004 wordt hier nog op gewezen. Tevens worden in deze verzamelbrief gemeenten gemaand om in hun Re-integratieverordening op te nemen dat loonkostensubsidies slechts worden verstrekt indien de arbeidsplaats geen verdringing op de arbeidsmarkt dan wel valse concurrentie veroorzaakt.
Ongewenste samenloop van subsidies moet worden voorkomen. Voor een deel is daarin al voorzien doordat alleen voor kosten (en voor zover die er zijn) subsidie kan worden verleend. Toch is nog eens uitdrukkelijk opgenomen dat een loonkostensubsidie alleen mogelijk is voor die loonkosten, of voor dat deel van die loonkosten, waar niet al een andere subsidie voor wordt ontvangen. Dat hoeft niet een subsidie te zijn die alleen voor de loonkosten bedoeld is. Het kan ook om een meer algemene subsidie gaan, waarvan is vastgesteld dat die ook voor de loonkosten bestemd is.
De subsidieverlening vindt plaats op basis van een toekenningsbesluit zoals bedoeld in afdeling 4.2.3 van de Algemene Wet Bestuursrecht.
De duur van de subsidie bedraagt minimaal zes maanden en maximaal twee jaar en de hoogte bedraagt 50% van het voor belanghebbende geldende wettelijk minimumloom conform de EU-richtlijn 2204/2002.
Aan de loonkostensubsidie wordt de voorwaarde verbonden dat een trajectplan wordt afgesloten tussen werkgever en werknemer. Deze voorwaarde moet het doel van de loonkostensubsidie, zijnde het opdoen van werkervaring en de overgang naar regulier werk, ondersteunen. De verantwoordelijkheid voor het opstellen en uitvoeren van het trajectplan ligt bij de direct betrokkenen: werkgever en werknemer. Hiermee wordt de betrokkenheid van de werkgever en werknemer bij het uitvoeren van het traject en daarmee de gerichte aandacht voor de ontwikkeling van de werknemer gemaximaliseerd. Vanuit het belang van burgemeester en wethouders moeten burgemeester en wethouders instemmen met het trajectplan. In de beoordeling zullen kwalitatieve aspecten met betrekking tot de ontwikkeling van de werknemer een rol spelen evenals de planning en afspraken over de uitvoering van de voorgenomen acties. Bij het definitief vaststellen van de loonkostensubsidie zal ook de realisatie van de voornemens in het trajectplan worden beoordeeld.
Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van de in de verleningsbeschikking overeengekomen periode. Vaststelling van het recht op subsidie per kalenderjaar sluit aan bij het moment van salarisveranderingen en fiscale veranderingen en bij het moment waarop definitief opgave van loonkosten moet worden gedaan ten behoeve van andere regelingen.
Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie éénmaal per jaar definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiëring is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag ten behoeve van de aanwezige gesubsidieerde arbeidsplaatsen over de periode waarop het voorschot betrekking heeft.
Als de vastgestelde subsidie lager is dan de verleende subsidie zijn de wettelijke bepalingen over verrekening en terugvordering van toepassing (zie artikel 4:55 en 4:57 van de Awb).
Artikel 9 - Sociale activering
Sociale activering is gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie en heeft tot doel sociaal isolement of maatschappelijke uitsluiting te voorkomen. Het kan plaatsvinden met behoud van uitkering.
Artikel 10 – Werken met behoud van uitkering
Werken met behoud van uitkering heeft als belangrijkste doel het opdoen van werkritme en werkervaring al dan niet in een bepaald vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. Deze voorziening is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden die op termijn perspectief op betaald werk hebben. Niet alleen het arbeidsperspectief is bepalend voor de inzet van de voorziening, maar ook het opdoen van ervaring. Hierbij is maatwerk van toepassing.
Scholing is één van de re-integratie-instrumenten die uiteindelijk moeten leiden tot uitstroom naar werk. In dit artikel worden de regels vastgesteld waarbinnen eventuele scholingstrajecten kunnen worden verleend.
Met de in het tweede lid onder a bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 van het MBO of met het behalen van het Havo-diploma. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren waarin gelijk werk gevonden kan worden of in een zogenaamd duaal traject.
Artikel 12 – Premies en vergoedingen
In dit artikel is uitvoering gegeven aan het voornemen in het meerjarenplan WWB 2007-2008 om een premiebeleid in te voeren.
In artikel 31 lid 2 sub j WWB is geregeld dat jaarlijks een éénmalige premie kan worden verstrekt als dit bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de bijstandsgerechtigde.
Voor het verrichten van vrijwilligerswerk in de vorm van maatschappelijke participatie is aansluiting gevonden bij artikel 31 lid 2 sub k WWB om een kostenvergoeding te verstrekken.
Lid 3 van dit artikel is conform het gestelde in artikel 31 lid 2 sub o WWB, waarbij de voorwaarde geldt dat de arbeidsinschakeling moet plaatsvinden gedurende de periode van bijstandsverlening en na aanvang van de bijstandsverlening. zoals aangegeven in artikel 31 tweede lid onder o van de WWB. Als bij de aanvang van de bijstand al in deeltijd wordt gewerkt wordt deze vrijlating van inkomsten niet toegepast.
Voor de groep blijvend gedeeltelijk arbeidsongeschikte bijstandsgerechtigden, voor wie nooit uitzicht zal zijn op uitstroom uit de bijstand is voor het verrichten van deeltijdarbeid een vergoeding beschikbaar conform de vergoeding voor vrijwilligerswerk.
Het college heeft voor deze premies en vergoedingen nadere regels gesteld in de “Regeling premies en vergoedingen” op basis van de notitie “naar een werkend premiebeleid” In deze notitie is uitvoerig ingegaan op het dilemma dat enerzijds een financiële prikkel een belanghebbende kan stimuleren om aan het werk te gaan, maar dat anderzijds daardoor het aan het werk gaan niet aantrekkelijk is, omdat de armoedeval op kan treden. Tevens is in deze notitie uitvoerig ingegaan op de voorwaarden en hoogte van de premies en vergoedingen.
Artikel 13 – Verlaging en terugvordering
De Afstemmingsverordening WWB regelt het opleggen van een verlaging indien de bijstandsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. De uitkering wordt met een bepaald percentage verlaagd.
De IOAW en IOAZ regelen het opleggen van een verlaging indien de uitkeringsgrechtigde op rgond van de IOAW of IOAZ niet aan zijn verplichtingen voldoet.
Echter, voor nuggers Anw-ers kan de gemeente de uitkering niet verlagen. Daarom is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente de lening terstond opeist.
Artikel 14 - Hardheidsclausule