Organisatie | Purmerend |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 |
Citeertitel | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Door uitwerkingtreding van de Wet werk en bijstand is deze verordening van rechtswege vervallen op 01-01-2015.
Wet werk en bijstand (WWB) art. 8, eerste lid onder c
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-03-2013 | 01-01-2012 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 28-02-2013 Gemeenteblad 2013, 11 | 1057986 |
De raad van de gemeente Purmerend;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 december, 1057985;
gelet op de Wet werk en bijstand (WWB),
overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder c Wet werk en bijstand de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30 WWB,
vast te stellen de hierna volgende "Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012".
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;
Hoofdstuk 2. Toeslagen en verlagingen
Artikel 4 Alleenwonende alleenstaande (ouder)
De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen, wordt verhoogd met een toeslag van 20%.
Het college is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.
Artikel 11 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 28-2-2013
de griffier, J. Kamminga
de voorzitter, D. Bijl
In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in dit artikel zijn omschreven dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht. De meeste begrippen komen terug in artikel 3 en 4 WWB.
Alleen de uitkeringsgerechtigde, die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de WWB valt onder de werkingssfeer van deze verordening. Dit wordt verder begrensd naar leeftijd in artikel 2 van deze verordening
Het begrip woning komt impliciet in de wet terug. De memorie van toelichting bij artikel 3 noemt het volgende over het begrip woning: “Het begrip ‘woning’ wordt nader gedefinieerd als woning, woonwagen en schip”. Voor de nadere omschrijving van woonruimte wordt aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. In de uitvoering van de Wet op de huurtoeslag wordt onder een woning een zelfstandige woning verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn.
Een persoon is verzorgingsbehoevende als de uitkeringsgerechtigde aannemelijk kan maken dat deze persoon zonder die verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoefte kan worden aangenomen. De verzorgende is degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt. Hij neemt bepaalde taken van de verzorging op zich, die anders zou zijn gegeven in een instelling ter verzorging of verpleging.
Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering
De werking van de verordening is beperkt tot uitkeringsgerechtigden in de leeftijdscategorie van 21 tot aan de dag dat de uitkeringsgerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijk en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Deze verplichting is expliciet in de verordening opgenomen onder lid 2 van dit artikel, zodat hier in de uitvoering geen misverstand over kan bestaan.
Artikel 3 Delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan
Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigde een bloedverwant in de eerste graad (ouder kind) zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kan delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigde de kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde zelf.
Als de uitkeringsgerechtigde inwonend is en geen commerciële huurprijs op basis van een (kamer)huurcontract betaalt, wordt er vanuit gegaan dat de uitkeringsgerechtigde lagere noodzakelijke kosten van het bestaan heeft.
Als meerdere personen, geen gezinsleden, in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, worden zij geacht de kosten volledig te kunnen delen.
Het is niet wenselijk om de uitkeringsgerechtigde vanwege zijn zorgtaken of zorgbehoevendheid te confronteren met een lagere toeslag.
Artikel 4 Alleenwonende alleenstaande (ouders)
Alleenstaanden en alleenstaande ouders die geheel zelfstandig wonen (in de woning heeft geen ander zijn hoofdverblijf) hebben recht op de maximale toeslag van 20%. Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onder a WWB.
Artikel 5 Niet alleenwonende alleenstaande (ouders)
Indien de uitkeringsgerechtigde de noodzakelijke kosten van het bestaan (niet volledig) kan delen bedraagt de toeslag maximaal 10%. Hiervan is sprake als in de woning van de uitkeringsgerechtigde maximaal één andere persoon, met eventueel hem tot laste komende kinderen, woonachtig is of de uitkeringsgerechtigde bewoont een kamer in de woning van een andere persoon.
Kamerbewoners die een commerciële huurprijs betalen worden niet aangemerkt als personen die de kosten kunnen delen met een ander en hebben recht op de maximale toeslag. Kinderen en ouders worden geacht geen kamerovereenkomst aan te kunnen gaan.
Als de uitkeringsgerechtigde met meerdere personen, niet behorend tot zijn gezin, in dezelfde woning wonen, hebben zij geen recht op een toeslag.
Indien de uitkeringsgerechtigde de noodzakelijke kosten van het bestaan (niet volledig) kan delen, wordt de norm verlaagd met een korting van 10%. Hiervan is sprake als in de woning van degehuwden maximaal één andere persoon, met eventueel hem tot laste komende kinderen, woonachtig is of degehuwden bewonen een of meer kamers in de woning van een ander persoon of gezin.
Als de gehuwden een of meer kamers bewonen en hiervoor een commerciële huurprijs betaalt, vindt er geen verlaging op de norm plaats. Kinderen en ouders worden geacht geen kamerovereenkomst aan te kunnen gaan.
Als meerdere personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als de uitkeringsgerechtigde, dan wordt de norm verlaagd met een korting van 20%.
Het college verlaagt de norm of de toeslag (verder) als de uitkeringsgerechtigde lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie.
Als aan een door de uitkeringsgerechtigde bewoonde woning in het geheel geen woonkosten voor de uitkeringsgerechtigde zijn verbonden, verlaagt het college de norm of toeslag met een korting van 20%. Als de uitkeringsgerechtigde geen woning bewoont, de zgn. dak- en thuislozen, bedraagt de korting op de norm of toeslag 10%. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 21 WWB. Tegenover het ontbreken van woonkosten staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Dit komt tot uitdrukking in deze verlaging, afwijkend van het bepaalde in lid 2, onder a.
Artikel 8 Alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar
Op grond van artikel 25 WWB past het college een lagere toeslag toe voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar om de inschakeling op de arbeidsmarkt te stimuleren. Gezien het minimumjeugdloon zou een maximale toeslag een drempel opwerpen om werk te aanvaarden. Dit artikel is niet van toepassing op alleenstaande ouders van 21 of 22 jaar en gehuwden waarvan één of twee personen 21 of 22 jaar zijn.
Artikel 9 Cumulatie van verlagingen
In bepaalde situaties zou het mogelijk zijn, dat meerdere verlagingen op de norm of toeslag ertoe kunnen leiden dat de uitkeringsgerechtigde met het resterende uitkeringsbedrag onder het bestaansminimum komt. Met deze bepaling wordt dit voorkomen.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering
Artikel 3 Delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan
Hoofdstuk 2. Toeslagen en verlagingen
Artikel 4 Alleenwonende alleenstaande (ouder)
Artikel 5 Niet alleenwonende alleenstaande (ouder)
Artikel 8 Alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar
Artikel 9 Cumulatie van verlagingen