Organisatie | Haaksbergen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening (4.1b) |
Citeertitel | Maatregelenverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-05-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling (tevens intrekking) | 24-04-2013 Rond Haaksbergen, 25-04-2013 | Onbekend |
Onderwerp : Maatregelenverordening
De gemeenteraad van Haaksbergen;
voorstel van het college van: 19 maart 2013
bepalingen van de Wet werk en bijstand (artikel 8), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 35) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 35), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
uitkering: de uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3 en hoofdstuk 4, paragraaf 1 van de WWB en de bijzondere bijstand bedoeld in artikel 12 WWB inclusief vakantiegeld en inclusief de gemeentelijke toeslag en zonder aftrek van inkomsten of de uitkering (bruto grondslag) als bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;
Hoofdstuk 2 Bepalingen aangaande het verlagen van de uitkering
Als de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel niet of onvoldoende de verplichtingen nakomt voortvloeiende uit de wet, met uitzondering van de verplichtingen als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wwb, artikel 13 van de IOAW en IOAZ waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
In het besluit tot opleggen van een maatregel vermeldt het college in ieder geval:
Van de in deze verordening genoemde percentages kan naar beneden of naar boven worden afgeweken op grond van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.
Hoofdstuk 3 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand verlaagd met 5% van de uitkeringsnorm gedurende een maand:
Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand verlaagd met 10% van de bijstand gedurende een maand:
Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand verlaagd met 20% van de bijstand gedurende een maand:
Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 50% gedurende een maand:
Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 100% van de uitkering gedurende een maand:
Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Indien de uitkeringsgerechtigde anderszins blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB dan wel artikel 20 van de IOAW/IOAZ wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
Indien een uitkeringsgerechtigde zich naar het oordeel van het college ernstig misdraagt tegenover de leden van het college en medewerkers van de gemeente, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet wordt afhankelijk van de ernst van de gedraging, een maatregel opgelegd van 50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij de eerste misdraging en 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij de tweede en volgende misdraging.
In gevallen, die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Hoofdstuk 2 Bepalingen aangaande het verlagen van de uitkering
Artikel 3 De berekeningsgrondslag
In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd op de voor belanghebbende (n) van toepassing zijnde uitkeringsnorm. Onder de uitkeringsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief (eventuele) gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.
Deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een maatregel oplegt over de bijzondere bijstand. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
Het verlagen van de uitkering omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de uitkering op grond van artikel 45 WWB of artikel 5 IOAW/IOAZ genomen.
Wordt een maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, dan moet een besluit tot herziening van de uitkering worden genomen (artikel 54, derde lid WWB of artikel 17, lid 3 IOAW/IOAZ). Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.
In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.
Artikel 5 Afwijken van de percentages
Bij het verlagen van de uitkering dient er een belangenafweging plaats te vinden. Hierbij dient onder meer aan de orde te komen of er zich in de persoon of anderszins omstandigheden voordoen die aanleiding geven om van de bevoegdheid af te zien en een minder hoge verlaging te realiseren, dan wel een hogere verlaging te realiseren. Hierbij kan gedacht worden aan de duur van de gedragingen, de zwaarte en de omvang van de gevolgen.
De uitkeringsgerechtigde zal het ontbreken van verwijtbaarheid of eventuele verzachtende omstandigheden aannemelijk moeten maken. Het uitgangspunt hierbij is dat de bewijslast bij de uitkeringsgerechtigde ligt.
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het afzien van het opleggen van een maatregel ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB of artikel 20, lid 3 IOAW/IOAZ.
Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden, gerekend vanaf het moment van de constatering.
Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.
Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.
In individuele gevallen is het mogelijk af te zien van het opleggen van een maatregel en in plaats daarvan een waarschuwing te geven. In dat geval wordt gebruik gemaakt van het eerste lid, onderdeel a (afzien van een maatregel omdat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt) of het tweede lid (afzien van een maatregel omdat daarvoor dringende redenen aanwezig zijn).
Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak
Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:
Het verlagen van de uitkering die in de nabij toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Gemeenten hoeven in dat geval niet over te gaan tot herziening van de uitkering en het te veel betaalde bedrag aan uitkering terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.
Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de uitkeringsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de uitkering wel worden herzien en teruggevorderd.
Dit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig.
Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal het college de maatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen.
Gemeenten mogen zelf bepalen wanneer die herbeoordeling plaatsvindt, als dat maar gebeurt binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij zo’n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet. In een dergelijke situatie kan ook overwogen worden om het percentage waarmee de uitkering verlaagd wordt te verhogen, omdat de al toegepaste verlaging kennelijk niet het gewenste effect heeft.
Artikel 8 Recidive en samenloop van gedragingen
Recidive en samenloop van gedragingen
Indien er binnen een jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging. Een verwijtbare gedraging is de gedraging waarbij een verlaging heeft plaatsgevonden, de gedraging waarbij een waarschuwing is gegeven, dan wel de gedraging waarbij op grond van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde of wegens dringende reden geen verlaging plaatsvindt.
Dit artikel ziet op verschillende gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. Als hier sprake van is wordt bij het opleggen van een maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is. Ook als sprake is van verwijtbare gedragingen door verschillende gezinsleden, in geval van een gezinsuitkering, wordt in het algemeen alleen een verlaging uit de hoogste categorie getroffen.
Hoofdstuk 3 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij geen belemmeringen opwerpt die de inschakeling in de arbeid bemoeilijken. Het betreft zgn. normafwijkend gedrag, d.w.z. afwijkend van de norm binnen de branche. Hierbij dient onder meer gedacht te worden aan de houding van de uitkeringsgerechtigde tijdens het sollicitatiegesprek, het aanvoeren van steeds nieuwe argumenten waarom hij/zij niet ingeschakeld kan worden in het arbeidsproces, het aangeven van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de arbeid, het consequent weigeren om zich in te schrijven bij het UWV WERKbedrijf en het aangeven dat de uitkeringsgerechtigde geen gebruik wil maken van de mogelijkheden om te re-integreren op de arbeidsmarkt.
Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij activiteiten verricht die zijn gericht op een zo snel mogelijke inschakeling in het arbeidsproces, zoals het op eigen initiatief voldoende solliciteren naar algemeen geaccepteerde arbeid, het inschrijven bij diverse uitzendbureaus en aldaar regelmatig informeren naar werk. Daartoe ontvangt elke uitkeringsgerechtigde bij de toekenningsbeschikking de bijlage rechten en plichten.De uitkeringsgerechtigde dient een controleerbaar overzicht van de ondernomen sollicitatieactiviteiten bij te houden op het door het college daartoe verstrekte sollicitatieformulier. De genoemde activiteiten met betrekking tot de arbeidsmarkt worden eveneens van de cliënt verwacht bij de entree van de bijstand.
Van de uitkeringsgerechtigde jonger dan 27 jaar wordt verwacht dat hij alle medewerking verleent aan het opstellen van een plan van aanpak voor de inschakeling in de arbeid of een opleiding en ook meewerkt aan onderzoek naar de mogelijkheden om een arbeidsplaats of opleidingsplek te verwerven. Dit geldt ook voor een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van medische beperkingen. Indien zich een medisch probleem voordoet is de jongere verplicht mee te werken aan een medisch onderzoek en zich te laten behandelen.
Ingevolge artikel 55 WWB kan een verplichting, op advies van een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard om een eventuele arbeidsbelemmering te kunnen opheffen. Hierbij moet gedacht worden aan professionele hulp bij verslavingsziekte of psychische problematiek. Het gaat hierbij dus om een verplichte behandeling op medisch gebied in het kader van een actief traject om een belanghebbende naar de arbeidsmarkt toe te leiden. De uitkeringsgerechtigde zal het voor bijvoorbeeld de medisch deskundige ook mogelijk moeten maken om informatie in te winnen bij zijn huisarts of medische specialisten, waarbij de uitkeringsgerechtigde onder behandeling staat.
De uitkeringsgerechtigde dient in voldoende mate mee te werken aan bijvoorbeeld een sollicitatietraining, een werkstage, inburgeringcursus of een beroepsopleiding, voor zover deze noodzakelijk worden geacht. Ook dient de uitkeringsgerechtigde gemaakte afspraken na te komen en voldoende mee te werken aan de uitvoering van het trajectplan.
Van de uitkeringsgerechtigde jonger dan 27 jaar wordt verwacht dat deze aantoont welke inspanningen er zijn verricht om werk dan wel onderwijs te vinden. De bedoeling van de vier weken wachttijd is dat een jongere actief op zoek gaat naar werk of scholing, zodat hij geen beroep hoeft te doen op een bijstandsuitkering.
De uitkeringsgerechtigde is, om in aanmerking te komen voor een uitkering, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Met het begrip algemeen geaccepteerde arbeid wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. De arbeid die wordt aangeboden hoeft met andere woorden niet beperkt te blijven tot de arbeid die voor de betrokken persoon gangbaar is. De affiniteit die hij of zij met een bepaalde vorm van arbeid heeft, omdat deze bijvoorbeeld in het verleden werd uitgeoefend, is in beginsel niet ter zake doende. Onder algemeen geaccepteerde arbeid valt zowel de regulier betaalde arbeid, als de gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van een dienstbetrekking in het kader van de WSW (Wet sociale wetgeving). Tenslotte wordt nog opgemerkt dat werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie en werken in een coffeeshop, worden uitgesloten. Er kunnen door de uitkeringsgerechtigde geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en beloningsniveau. Ook arbeid van tijdelijke aard dient geaccepteerd te worden. Indien ten gevolge van werkaanvaarding de reistijd erg lang gaat worden, kan zelfs een verhuizing aan de orde komen.
Tot deze categorie wordt gerekend de situatie waarin betrokkene op verwijtbare wijze door eigen toedoen voorafgaand aan de uitkeringsaanvraag, dan wel tijdens de bijstand, als het gaat om deeltijdwerk, betaalde arbeid niet behouden heeft. Hierbij moet gedacht worden aan verwijtbaar ontslag, zelf genomen ontslag en het niet verlengen van een arbeidscontract op basis van de opstelling van de uitkeringsgerechtigde
Artikel 14 Ioaw- en Ioaz-uitkering: ontslag
De Ioaw- en Ioaz-uitkering kent een aparte maatregel, die inhoudt, dat een uitkering verlaagd kan worden met de hoogte van het inkomen, dat verloren is gegaan als gevolg van ontslag op staande voet of het zelf ontslag nemen. Deze verlaging kan blijvend of tijdelijk zijn.
Of een uitkering blijvend of tijdelijk wordt verlaagd is afhankelijk van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden, waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert.
Deze maatregel kan wel tot gevolg hebben, dat de uitkeringsgerechtigde een beroep moet doen op de WWB, waar de vermogenstoets geldt.
Als de uitkeringsgerechtigde niet heeft geprotesteerd tegen een ontslag wordt de uitkering gedurende één maand geheel geweigerd.
Artikel 15 Ioaw-uitkering: nalaten werkaanvaarding
Een Ioaw-uitkering kan blijvend of tijdelijk worden verlaagd met het inkomen, dat verkregen had kunnen worden als de uitkeringsgerechtigde algemeen geaccepteerde arbeid had kunnen aanvaarden, maar dit niet heeft gedaan of onvoldoende meewerkt om arbeid te verkrijgen. Ook deze verlaging kan blijvend of tijdelijk zijn. Of een uitkering blijvend of tijdelijk wordt verlaagd is afhankelijk van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden, waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert.
Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 16 Tekortschietend besef
Met het in dit artikel genoemde benadelingsbedrag wordt bedoeld de omvang van de uitkering die niet verstrekt zou zijn indien er geen sprake zou zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan gedacht worden aan de situatie dat de uitkeringsgerechtigde heeft nagelaten zich te verzekeren tegen ziektekosten, brand, inbraak en dergelijke. Evenzeer mag in redelijkheid gevergd worden dat men zich niet nodeloos in bijstandsbehoevende omstandigheden brengt, bijvoorbeeld door het doen van bepaalde onverantwoorde uitgaven, het niet meewerken aan een schuldhulpverleningstraject, het te snel interen van vermogen, het verkopen van de woning beneden de marktwaarde, onderbedeling bij echtscheiding, het niet instellen van alimentatievordering of het geen of te laat aanvragen van een voorliggende voorziening. Het aangehaalde is uiteraard niet limitatief en slechts als voorbeeld gegeven ter verduidelijking. Er kunnen zich meerdere situaties voordoen die hier ook onder vallen.
Artikel 17 Ernstige misdragingen
Onder de term ‘ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.
Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet. Het gaat hier dan ook om agressief gedrag, gericht tegen de leden van het college en medewerkers van de gemeente die belast zijn met de uitvoering van de wet.
Er is in deze gekozen om niet één specifieke maatregel te noemen. De maatregel is 50% van de uitkeringsnorm bij de eerste gedraging en 100% van de uitkeringsnorm bij de tweede en volgende gedraging. Het agressieve gedrag kan bestaan uit: discriminatie naar geslacht, geloof of ras, dreiging met geweld, verbaal geweld (schreeuwen), intimidatie, sexuele intimidatie, vernieling, stalking, het dragen van wapens of gevaarlijke voorwerpen en alle vormen van fysiek geweld.
Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie en eventuele andere ordemaatregelen.