Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
ruimte: een roerende woon- of bedrijfsruimte, welke duurzaam aan een
plaats gebonden is en dient tot permanente bewoning of permanent
gebruik;
- b.
woonruimte: een ruimte waarvan de vastgestelde waarde in hoofdzaak
kan worden toegerekend aan delen van de ruimte die dienen tot woning
dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden;
- c.
bedrijfsruimte: een ruimte die niet kan worden aangemerkt als
woonruimte.
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam "belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten" worden
terzake van binnen de gemeente gelegen ruimten twee directe belastingen
geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een roerende bedrijfsruimte al dan niet krachtens
eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht
gebruikt;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een ruimte het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht.
- 2.
Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een roerende
bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik
door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een roerende bedrijfsruimte voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die
roerende woon- of bedrijfsruimte ter beschikking heeft
gesteld;
- 3.
Degene die een in het vorige lid bedoelde bedrijfsruimte in gebruik
heeft gegeven of ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting
als zodanig te verhalen op degene aan wie die ruimte of deel daarvan in
gebruik is gegeven of ter beschikking is gesteld;
Artikel 3 Belastingobject
Als één ruimte wordt aangemerkt:
- a.
een binnen de gemeente gelegen ruimte;
- b.
een gedeelte van een in onderdeel a bedoelde ruimte dat blijkens
zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden
gebruikt;
- c.
een samenstel van twee of meer in onderdeel a bedoelde ruimten of in
onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in
gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar
behoren;
- d.
het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde
ruimte, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte daarvan of van een
in onderdeel c bedoeld samenstel.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
- 1.
De maatstaf van heffing is de waarde die aan de ruimte dient te worden
toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen
worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat waarin deze
zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen
nemen.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
bedrijfsruimte, met uitzondering van ruimten die zijn ingeschreven in
een van de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van
beschermde monumenten, bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt
tot een hogere waarde dan die ingevolge het eerste lid. Bij de
berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met:
- a.
de aard en de bestemming van die ruimte;
- b.
de sedert de stichting van de ruimte opgetreden technische en
functionele veroudering waarbij de invloed van latere
wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
- 3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
ruimte in aanbouw bepaald op de vervangingswaarde, bedoeld in het tweede
lid. Onder een ruimte in aanbouw wordt verstaan een roerende zaak of
gedeelte daarvan waarvoor een bouwvergunning in de zin van de Woningwet
is afgegeven en dat door bouw nog niet geschikt is voor gebruik
overeenkomstig de beoogde bestemming.
- 4.
Met betrekking tot een roerende woonruimte die deel uitmaakt van een op
de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Staatsblad 1989, 252) aangewezen
landgoed, wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid, de
heffingsgrondslag bepaald met inachtneming van een veronderstelde
verplichting om die zaak gedurende 25 jaren als zodanig in stand te
houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regels van
normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is.
Ruimten die dienstbaar zijn aan de woonruimte worden geacht deel uit te
maken van die woonruimte.
- 5.
Met betrekking tot een ruimte als bedoeld in artikel 3, aanhef en
onderdeel d, wordt de waarde gesteld op een evenredig deel van de waarde
die dient te worden toegekend aan de gehele ruimte.
Artikel 5 Waardepeildatum
- 1.
De heffingsmaatstaf wordt bepaald naar de waarde die de ruimte op 1
januari 2009 heeft.
- 2.
De heffingsmaatstaf vindt toepassing voor kalenderjaar 2010.
- 3.
De waarde van de ruimte wordt bepaald naar de staat waarin de ruimte op
de waardepeildatum verkeert.
- 4.
Indien een ruimte in het kalenderjaar voorafgaande aan het begin van het
kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld:
- a.
opgaat in een andere ruimte dan wel in meer ruimten, of
- b.
wijzigt als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering,
afbraak of vernietiging, hetzij verandering van bestemming,
of
- c.
een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een andere,
specifiek voor de ruimte geldende, bijzondere
omstandigheid,
wordt, in afwijking van het derde lid, de waarde bepaald naar
de staat van die ruimte bij het begin van het kalenderjaar.
Artikel 6 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,1229%
- b.
de eigenarenbelasting
- -
voor roerende woonruimten 0,0767%
- -
voor roerende bedrijfsuimten 0,1548%
- 2.
Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden
afgerond op gehele euro's.
- 3.
Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet opgelegd.
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een
aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen roerende woon- of
bedrijfsruimtenbelasting of andere heffingen aangemerkt als één
belastingbedrag.
Artikel 7 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 3 wordt bij het bepalen van de
maatstaf van heffing buiten aanmerking gelaten de waarde van:
- a.
glasopstanden die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek
of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat
uit cultuurgrond die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd ten
behoeve van de land- of bosbouw. Onder cultuurgrond wordt mede
begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden,
die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van
gewassen zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te
gebruiken;
- b.
ruimten die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst
of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van
levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van
delen van zodanige ruimten die dienen als woning;
- c.
ruimten ten behoeve van waterverdedigings- en
waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen,
een en ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die
dienen als woning;
- d.
ruimten die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, een en ander met
uitzondering van delen van zodanige ruimten die dienen als
woning;
- e.
werktuigen die van een ruimte kunnen worden afgescheiden zonder
dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt
toegebracht en die niet op zichzelf als ruimte zijn aan te
merken;
Artikel 8 Wijze van heffing
De belastingen worden geheven bij wege van aanslag.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
De aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de
eerste vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgende op de
maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de
tweede twee maanden later.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt, zolang de
verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van
de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven,
dat de aanslagen moeten worden betaald in 12 gelijke termijnen, waarvan
de eerste termijn vervalt tussen de 24e en het einde van de maand
volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is
vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later
(eveneens tussen de 24e en het einde van de maand).
- 3.
Indien de verschuldigde bedragen als genoemd in het tweede lid tweemaal
achtereen niet kunnen worden geïncasseerd, vervalt voor het betreffende
aanslagbiljet de mogelijkheid tot automatische betalingsincasso en
gelden de betaaltermijnen zoals genoemd in het eerste lid.
Artikel 10 Nadere regels door het college
Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de
invordering van de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten.
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na
die van de bekendmaking, doch niet eerder dan 1 januari 2010.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.
- 3.
De "Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten
2009" van 11 november 2008 wordt ingetrokken met ingang van de in
het tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien
verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die
zich voor die datum hebben voorgedaan.
- 4.
Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening belastingen
op roerende woon- en bedrijfsruimten 2010".
Memorie van toelichting behorende bij de “Verordening belastingen op
roerende woon- en bedrijfsruimten 2010”.
Opbrengsten
Voor het belastingjaar 2010 wordt uitgegaan van een opbrengst van circa €
1.500,00.
Kosten heffing en invordering
Voor het belastingjaar 2010 wordt uitgegaan van een bedrag ad. € 250,00 aan
kosten wegens heffing en invordering van deze belasting. De kosten belopen dan
circa 17% van de totale opbrengst.
Tarieven
De tarieven voor 2010 zijn conform de tarieven voor de onroerende
zaakbelastingen.