Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ridderkerk

Verstrekkingenboek verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Ridderkerk 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRidderkerk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerstrekkingenboek verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Ridderkerk 2013
CiteertitelWmo verstrekkingenboek 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Het Wmo verstrekkingeboek 2012 wordt ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wmo verordening 2012 gemeente Ridderkerk

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-02-201301-01-2014Nieuwe regeling

05-02-2013

Gemeentejournaal, 14-02-2013

RI 13/00047

Tekst van de regeling

Intitulé

Verstrekkingenboek verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Ridderkerk 2013

 

 

Verstrekkingenboek Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Ridderkerk 2013

Inhoudsopgave  

Deel 1 p. 3

1. Uitgangspunten van de Gemeente Ridderkerk p. 3

2. Wanneer wordt een voorziening toegekend? p. 5

3. Check: algemene of een individuele voorziening? p. 11

4. Zo gaan wij om met ondersteuningsvragen p. 16

Deel 2 p. 21  

6. Hulp bij huishouden p. 21

7. Thuisbegeleiding p. 28

8. Woonvoorzieningen p. 31

9. Vervoersvoorzieningen p. 40

10. Rolstoelen p. 50

11. Zorgzwaartepakket (ZZP) p. 56

Bijlagen  

BIJLAGE 1

Protocol gebruikelijke zorg

1. Huishouden

2. Persoonlijke verzorging

3. Onderzoek naar overbelasting

 

BIJLAGE 2

Afwegingskader

 

BIJLAGE 3

Normen voor huishoudelijke taken

 

BIJLAGE 4

Zorg Zwaarte Paketten, de tien soorten

1.Uitgangspunten van de gemeente Ridderkerk

Het verstrekkingenboek is voor medewerkers van de gemeente Ridderkerk. Het bevat alle informatie en regels over het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Waarom dit verstrekkingenboek?

Iedereen moet mee doen in de samenleving. Dat is de kern van de Wmo. Het is ook het uitgangspunt van dit verstrekkingenboek. De gemeente Ridderkerk staat hier volledig achter. De zelfredzaamheid en de eigen verantwoordelijkheid voor degenen die dat kunnen, wordt gestimuleerd. Maar wie dat echt niet kan, kan rekenen op ondersteuning van de gemeente. De belangrijkste uitgangspunten van de gemeente Ridderkerk zijn:

  • ·

    het treffen van kwalitatieve goede voorzieningen voor kwetsbare inwoners. Dit kunnen ook algemene voorzieningen zijn;

  • ·

    het bevorderen van de zelfredzaamheid van de inwoners;

  • ·

    het leveren van maatwerk;

  • ·

    tegengaan van (onnodige) administratieve lasten voor de inwoners en gemeente.

Voor wie zijn deze individuele voorzieningen?

Dit verstrekkingenboek bevat individuele voorzieningen voor Ridderkerkers die niet van een algemene voorziening gebruik kunnen maken. Het gaat om mensen met aantoonbare beperkingen. Met deze voorzieningen wil de gemeente hen een (zoveel als mogelijk) gelijkwaardige uitgangspositie geven, zodat zij net als iedereen kunnen meedoen. De voorzieningen vormen dus een compensatie voor hun beperking. In de wet wordt dit de compensatieplicht genoemd.

Juridische status

Het verstrekkingenboek is een nadere uitwerking van de bepalingen in de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Ridderkerk 2012’ en het ‘Uitvoeringsbesluit Wet maatschappelijke ondersteuning‘. In deze Verordening zijn begripsbepalingen opgenomen, waar kortheidshalve naar wordt verwezen. Het verstrekkingenboek geeft concrete invulling aan de hoofdproducten: hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Zowel het Uitvoeringsbesluit als het Verstrekkingenboek zijn integraal onderdeel van de Verordening en het daarin vastgelegde beleid. Personen met beperkingen die voorzieningen hebben aangevraagd kunnen zich, ook in bezwaar en beroep procedures, beroepen op deze genoemde documenten. In dit verstrekkingenboek wordt een aantal voorbeelden genoemd. Aan deze voorbeelden kunnen geen rechten worden ontleend.

Belangrijkste wijzigingen

De belangrijkste wijziging is het vervallen van de inkomenstoets, die plaats vond voordat bepaalde voorzieningen werden toegekend. Die inkomenstoets is op grond van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep niet meer toegestaan. Ten tweede wordt voor alle individuele voorzieningen een eigen bijdrage/aandeel gevraagd. Ook is duidelijker aangegeven dat voor het vaststellen van de hoogte en de duur van de eigen bijdrage/het eigen aandeel de systematiek van hoofdstuk 4 van het (landelijke) Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt gevolgd. Ten derde is de tekst over de verhuiskostenvergoeding aangepast om die beter te laten aansluiten bij de Verordening.

Algemeen aandachtspunt

Het verlenen van individuele voorzieningen is maatwerk. In ieder –individueel- geval moet worden bekeken welke voorziening voor de persoon met beperkingen als compenserend kan worden aangemerkt. Er mogen algemene regels gesteld worden, die zie je ook in dit verstrekkingenboek terugkomen, maar die zijn niet in beton gegoten.

Inmiddels hebben Nederlandse gemeenten ervaring opgedaan met het uitvoeren van de Wmo en de individuele verstrekkingen. Bij de omslag van de AWBZ (zorg) naar de Wmo (compensatie en participatie) hebben gemeenten ook ervaring opgedaan met jurisprudentie naar aanleiding van het afwijzen van aangevraagde voorzieningen. De les die hieruit te leren valt is dat gedegen onderzoek naar alle omstandigheden van de klant van groot belang is. Ook dit onderstreept het belang van maatwerk. De vraag van de klant staat centraal en de medewerker van de Wijzerplaats dient aantoonbaar te zoeken naar een oplossing voor deze vraag. Dit is niet hetzelfde als het toekennen van de aangevraagde voorziening. Het is een werkwijze waarin vraagverheldering, gedegen onderzoek en heldere rapportage centraal staan. Dit verstrekkingenboek biedt hiervoor de inhoudelijke handvaten.

2. Wanneer wordt een voorziening toegekend?

De gemeente heeft compensatieplicht. Dit betekent niet hetzelfde als de verplichting om een voorziening die wordt aangevraagd ook daadwerkelijk te verstrekken. Jurisprudentie heeft de afgelopen jaren aangetoond dat bij een (gedeeltelijke) afwijzing gedegen onderzoek gedaan moet zijn. Kenmerk van gedegen onderzoek is in ieder geval dat alle individuele omstandigheden zijn meegenomen in de afweging.

Compensatieplicht

Het centrale artikel in de Wmo voor de verstrekking van individuele voorzieningen is artikel 4, de zogenaamde compensatieplicht. Op grond van artikel 4 Wmo heeft de gemeente de algemene verplichting om de beperkingen van mensen te ‘compenseren’, zodat men actief en zelfstandig kan deelnemen aan de samenleving. De verplichte compensatie gaat om:

1)een huishouden voeren;

2)zich verplaatsen in en om de woning;

3)zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

4)medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan gaan.

Deze compensatie is in de Verordening verwoord als compensatieplicht en vormt de kern van de Verordening. De gemeente is verplicht om hieraan invulling te geven. De gemeente kan zelf bepalen op welke wijze hieraan invulling wordt gegeven. We gaan er in het verstrekkingenboek vanuit dat onder het voeren van een huishouden, zowel de woonvoorzieningen, als de hulp bij het huishouden wordt verstaan. Onder het zich verplaatsen in en om de woning is de rolstoelvoorziening gerekend. Onder het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel zijn de vervoersvoorzieningen begrepen. De compensatieplicht biedt de gemeente ruimte voor individuele oplossingen. Dit betekent dat niet alleen voorgeprogrammeerde oplossingen bij vaststaande beperkingen mogelijk zijn.

De compensatieplicht in de Wmo gaat ook uit van de eigen verantwoordelijkheid van de klant. Dit betekent dat we nagaan op welke wijze de klant (deels) zelf in staat is om het probleem op te lossen. Hierbij kijken we naar de fysieke mogelijkheden van de klant en zijn omgeving.

De wens van de klant speelt een rol in dit proces van het zoeken van de goedkoopst compenserend, maar is op zichzelf niet doorslaggevend. Overige objectieve factoren, zoals de leeftijd, de ernst van de beperking, de te verwachten ontwikkeling van de beperking, de aanwezigheid van mantelzorg en de kosten van de diverse alternatieven spelen allemaal een rol in de uiteindelijke beoordeling of indicatie. Een belangrijke voorwaarde voor de wens en/of oplossing van de klant is dat de beoogde voorziening compenserend moet zijn en dat de aangedragen oplossing niet duurder mag zijn dan de goedkoopst compenserende oplossing van de gemeente.

De negen algemene uitgangspunten bij de toekenning van een individuele voorziening van de Gemeente Ridderkerk:

Een voorziening kan alleen worden toegekend als:

  • 1.

    De persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf in de gemeente Ridderkerk heeft.

  • 2.

    Er geen aanspraak op de voorziening bestaat vanuit andere wettelijke regelingen (voorliggende voorzieningen).

  • 3.

    De voorziening voor een persoon met een beperking is.

  • 4.

    De voorziening langdurig noodzakelijk is.

  • 5.

    De voorziening op het individu gericht is.

  • 6.

    De voorziening voor de persoon met beperkingen niet algemeen gebruikelijk is.

  • 7.

    De kosten zijn niet gemaakt voorafgaand aan het besluit van de gemeente, tenzij alsnog beoordeeld wordt dat dit niet te vermijden was.

  • 8.

    De voorziening de goedkoopst compenserende voorziening is (objectief gemeten).

Voorwaarde 1: de persoon met beperkingen heeft zijn hoofdverblijf in Ridderkerk

Personen die ingeschreven staan in het bevolkingsregister van de gemeente Ridderkerk en feitelijk in Ridderkerk wonen, mogen een Wmo ondersteuningsvraag indienen bij de gemeente Ridderkerk. Uit recente jurisprudentie is echter gebleken dat de persoon met beperkingen die aantoonbaar en langdurig het hoofdverblijf heeft in de gemeente, ook in aanmerking kan komen voor een voorziening. De persoon met beperkingen hoeft dan niet ingeschreven te staan. Dit geldt echter niet voor een vakantiewoning. Bij twijfel of een woning voor permanente bewoning bestemd is kan het bestemmingsplan worden geraadpleegd.

Uitzondering

Een uitzondering hierop is het bezoekbaar maken van een woning. Bijvoorbeeld als een persoon met beperkingen die in een AWBZ instelling woont, of daar het hoofdverblijf heeft, vaak op bezoek gaat bij een persoon die een hoofdverblijf in Ridderkerk heeft. Als de eigenaar van deze woning daarvoor schriftelijk toestemming geeft, dan kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt om deze woning bezoekbaar te maken. De woning is bezoekbaar als de persoon met beperkingen de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Voorwaarde 2: er kan geen aanspraak worden gemaakt op andere regelingen (voorliggende voorziening)

Een voorziening wordt niet toegekend als er een andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke overeenkomst bestaat, waardoor men aanspraak kan maken op de voorziening. Gemeentelijke welzijnsvoorzieningen gelden bijvoorbeeld ook als een voorliggende voorziening. Dit is dan wel op voorwaarde dat deze voorziening de beperking inderdaad compenseert. De bepaling of er sprake is van een voorliggende voorziening is niet altijd even eenduidig, vooral als het gaat om voorzieningen uit andere regelingen of wetten. Jurisprudentie kan hier vaak uitsluitsel over geven.

Voorwaarde 3: de voorziening is voor mensen met een beperking

Een Ridderkerker kan alleen gebruik maken van een individuele voorziening als hij/zij aantoonbare beperkingen heeft. De doelgroep voor het treffen van voorzieningen bestaat uit:

  • ·

    mensen met een beperking;

  • ·

    mensen met een chronisch psychisch probleem;

  • ·

    mensen met een psychosociaal probleem.

Bij mensen met een beperking gaat het om mensen met een somatisch, psychogeriatrische/ psychiatrische aandoening/ beperking, of een verstandelijke, lichamelijke/ zintuiglijke beperking. Het gaat hier in alle gevallen om kenmerken van een persoon. Men is bijvoorbeeld door ouderdom slecht ter been geworden, heeft van kinds af aan een zintuiglijke beperking of heeft door ziekte of door een ongeval een of meer lichaamsfuncties verloren. Verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan deelname aan het maatschappelijk verkeer, kan ook een gevolg zijn van problemen die iemand heeft in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving. In dat geval is er sprake van een psychosociaal probleem.

Voorwaarde 4: de voorziening is langdurig noodzakelijk

Een voorziening kan alleen worden toegekend als deze geschikt en langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen of te verminderen. Het gaat daarbij dus om beperkingen op het gebied van wonen, voeren van het huishouden, verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en beperkingen bij het aangaan van sociale contacten. Met ‘geschikt’ bedoelen we: de voorziening neemt de beperking weg of vermindert die beperking. Met ‘langdurig noodzakelijk’ bedoelen we: de betrokkene moet voor langere tijd aangewezen zijn op het hulpmiddel of de aanpassing.

Niet voor een tijdelijke beperking

De individuele voorziening is niet voor mensen met een tijdelijke beperking. Wie een beperking heeft van tijdelijke aard kan gedurende drie maanden (eenmaal te verlengen met nog eens drie maanden) een beroep doen op de hulpmiddelendepots. Na die periode bestaat de mogelijkheid het hulpmiddel tegen betaling te huren. Dat wil niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op zes maanden ligt. Maar wanneer is een beperking kortdurend of langdurig? In dit verband is de prognose van groot belang. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd weer zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren? Ga dan uit van een kortdurende noodzaak. Is er een permanent wisselend beeld, dus volgen situaties van verbetering en terugval elkaar op, ga dan uit van een langdurige noodzaak.

Uitzondering

Uitzondering zijn situaties waarin voor een bepaalde periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis of bij een ontregeld huishouden. De eis van langdurig noodzakelijk geldt overigens ook niet bij een persoon met beperkingen die terminaal is. Als de levensverwachting bijvoorbeeld vier maanden is, dan is er geen sprake van een tijdelijk probleem. Als er in een dergelijke situatie een hulpmiddel uit het hulpmiddelendepots afdoende is, verstrekken we geen Wmo voorziening.

Voorwaarde 5: de voorziening is op het individu gericht

De beperking van een individu en de manier waarop deze gecompenseerd kan worden staat centraal bij de beoordeling van het verzoek om ondersteuning op grond van de Wmo. Bij het verstrekken van voorzieningen wordt in principe alleen rekening gehouden met de persoon met beperkingen. Met andere woorden: de voorziening kan worden toegekend voor zover deze in overwegende mate gericht is op het individu. Huisgenoten en anderen vallen buiten de voorziening. Een enkele keer zal hier een uitzondering op gemaakt moeten worden. Dat kan aan de hand van de hardheidsclausule.

Voorziening in gemeenschappelijke ruimte?

Deze voorziening kan alleen worden toegekend als er een individuele persoon met beperkingen is voor wie de voorziening noodzakelijk is.

Voorwaarde 6: de voorziening is niet algemeen gebruikelijk voor de persoon met beperkingen

De gemeente verstrekt geen voorzieningen waar de persoon met beperkingen ook zonder beperking over zou kunnen beschikken. Die voorzieningen worden namelijk als algemeen gebruikelijk beschouwd. Het gaat om voorzieningen die:

  • ·

    in de reguliere handel verkrijgbaar zijn of;

  • ·

    niet speciaal voor mensen met een beperking bedoeld zijn of;

  • ·

    niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Voorbeelden van veel voorkomende algemeen gebruikelijke voorzieningen (dit is geen limitatieve lijst):

  • ·

    Airconditioning in de auto.

  • ·

    Auto/fiets/elektrische fiets/bromfiets en andere gangbare vervoermiddelen.

  • ·

    Automatische versnellingsbak, stuurbekrachtiging.

  • ·

    Centrale verwarming, zonwering.

  • ·

    Doucheglijstang, eenhendelmengkraan, thermostatische kraan.

  • ·

    Keramische kookplaat, elektrische kookplaat.

  • ·

    Wasdroger, bovenlader.

  • ·

    Fietskar, fietszitje, fiets met verlaagde instap.

  • ·

    Verhoogde toiletpot 6+ en beugels.

  • ·

    Ook verhuizen kan algemeen gebruikelijk zijn, behorend bij een bepaalde levensfase. Bijvoorbeeld;

  • ·

    Jongeren gaan de deur uit om zelfstandig te gaan wonen.

  • ·

    Een echtpaar wiens kinderen het huis uit zijn gaat kleiner en gelijkvloers wonen

  • ·

    Een gezinsuitbreiding.

Bij het aspect verhuizen is al wat jurisprudentie ontstaan. Als je als gemeente gericht beleid voert waarbij je mensen waarschuwt dat ze bij het zoeken naar een andere woning moeten uitkijken naar een geschikte woning en financieel rekening moeten houden met een aankomende verhuizing, dan zou je moeten kunnen zeggen dat het om een algemeen gebruikelijke verhuizing gaat, die voor eigen rekening is. Want er moet enerzijds rekening worden gehouden met wijziging van leefsituatie, maar anderzijds staat er nog steeds in de wet dat er ook rekening moet worden gehouden met de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Als je mensen van te voren al wijst op die eigen verantwoordelijkheid, en aanzet tot reserveren, is het mogelijk een verzoek tot vergoeding af te wijzen. Karaat vervult hierin een actieve rol en de Gemeente Ridderkerk wil hier ook in de Wijzerplaats aandacht aan gaan geven.

Toetsing

Bij het bepalen of een aangevraagde voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd kan worden dienen de individuele omstandigheden van de persoon met beperkingen goed afgewogen te worden. Bovengenoemde voorzieningen dienen als voorbeeld, als er sprake is van een van deze voorzieningen is de kans aanwezig dat dit een algemeen gebruikelijke voorziening is. Zij kunnen echter niet zonder nader onderzoek zo bestempeld worden. Dit botst met het maatwerk karakter van de Wmo, en het gaat voorbij aan de individuele omstandigheden van de aanvrager. Er dient altijd onderzocht te worden of deze voorzieningen ook in het voorkomende geval, algemeen gebruikelijk zijn.

Een zaak die op zich algemeen gebruikelijk is, kan in bepaalde individuele situaties niet algemeen gebruikelijk zijn, bijvoorbeeld:

  • ·

    bij een plotselinge noodzaak om tot de aanschaf van de voorziening over te gaan;

  • ·

    als gevolg van de omstandigheid dat de ziekte of gebrek het nodig maakt om over te gaan tot een plotselinge vervanging van voorheen adequate zaken die normaal gesproken (nog) niet aan vervanging toe zouden zijn;

  • ·

    bij een noodzaak tot gelijktijdige aanschaf van meerdere, algemeen gebruikelijke zaken;

  • ·

    de noodzaak om op grond van de beperking over te moeten gaan tot de aanschaf van een duurdere voorziening dan gebruikelijk, die te belastend is voor het budget;

  • ·

    in situaties waarin mensen met een beperking door aanzienlijke (aantoonbare) meerkosten in verband met die beperking, een besteedbaar inkomen hebben dat onder de voor hen geldende bijstandsnorm valt

Bij de laatste voorwaarde wordt eigenlijk getoetst of een bepaalde voorziening bij een bepaald inkomen algemeen gebruikelijk is. Het inkomen, verminderd met de meerkosten als gevolg van de beperking die de persoon heeft dient onderdeel te zijn van deze afweging.

Ook is het mogelijk dat een te verstrekken voorziening een algemeen gebruikelijke component heeft. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat bij aanpassing van een oude badkamer of keuken ook gedeeltelijke reguliere renovatie plaatsvindt, die normaal gesproken voor eigen rekening van de eigenaar zou komen. Een ander voorbeeld is het verstekken van een aangepast fietszitje voor een gehandicapt kind, dat zonder handicap ook een fietszitje nodig zou hebben. Met dit algemeen gebruikelijke component kan in principe rekening worden gehouden bij de verstrekking, hoewel er nog geen duidelijke jurisprudentie over algemeen gebruikelijke component is. Het bestaan van en de kosten van een algemeen gebruikelijke component zullen in de besluitvorming goed moeten worden onderbouwd.

Voorwaarde 7: De kosten zijn niet gemaakt voorafgaand aan het besluit van de gemeente

Het is een persoon met beperkingen niet toegestaan om de gemeente voor een voldongen feit te stellen waarbij de gemeente geen invloed meer kan uitoefenen op de te verstrekken voorziening. Met andere woorden: wie een voorziening aanschaft en daarna een ondersteuningsvraag indient, loopt het risico op een afwijzing. Uit de rechtspraak blijkt dat deze regel niet zonder meer toegepast mag worden. Deze regel is bedoeld om controle achteraf mogelijk te maken. Bij een woonaanpassing kan na een verbouwing bijvoorbeeld niet meer vastgesteld worden of er een goedkoper alternatief bestond. Als achteraf toch nog geconstateerd kan worden wat de goedkoopst compenserende oplossing is, kan geen afwijzing plaatsvinden. Uiteraard wordt dan wel de goedkoopst compenserende voorziening verstrekt, ook al is de aangeschafte voorziening (aanzienlijk) duurder. Dat is de consequentie voor de persoon met beperkingen die voor het besluit iets heeft aangeschaft.

Voorwaarde 8: het is de goedkoopst compenserende voorziening

In de Verordening staat dat een voorziening wordt toegekend wanneer deze als goedkoopst compenserende voorziening geldt. In het kader van de compensatieplicht dient het begrip adequaat te worden gelezen als compenserend, de gemeente verstrekt dus de ‘goedkoopst compenserende’ voorziening. De begrippen ‘goedkoopst’ en ‘compenserend’ moeten in onderlinge samenhang worden gezien. Goedkoopst compenserend betekent allereerst dat de voorziening de beperking moet compenseren. Pas wanneer er meerdere compenserende voorzieningen zijn, kan de gemeente vervolgens de goedkoopste oplossing kiezen.

Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat ze noodzakelijk zijn, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking. Het kwaliteitsniveau moet aansluiten bij een verantwoord niveau, maar ook niet meer dan dat.

Compenserend

Van compenserend is sprake als een voorziening of een combinatie van voorzieningen, de belemmeringen van de klant op een bepaald gebied ondervindt wegneemt, of als dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk vermindert. Onder een voorziening verstaan we een verantwoorde voorziening. Bij toepassing van het bovenstaande wordt als volgt rekening gehouden met de persoonlijke wensen van de klant/persoon met beperkingen:

  • ·

    als twee compenserende voorzieningen ongeveer even duur zijn, mag de klant kiezen;

  • ·

    als de klant de voorkeur geeft aan een duurdere uitvoering van de (goedkoopst compenserende) voorziening dan mag hiervoor worden gekozen, mits men het prijsverschil zelf vooraf bijbetaalt. Dit geldt ook voor de keuzemogelijkheid bij woonaanpassingen en voorzieningen van niet bouwkundige en of woontechnische aard. De risico’s die hieraan verbonden zijn, zijn voor de klant.

  • ·

    voor de hulpmiddelen heeft de klant keuze uit het aanbod van de door de gemeente aangewezen leverancier(s).

Verantwoorde voorziening

Verantwoorde voorzieningen zijn voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend. Hiervan is sprake als:

  • ·

    de voorziening de belemmering opheft of, als dat onmogelijk is, de belemmering vermindert en de mogelijkheid biedt deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer;

  • ·

    de voorziening toegesneden is op de belemmeringen van de klant en diens individuele omstandigheden;

  • ·

    de toegekende voorziening de mogelijkheid biedt om normaal van de woning gebruik te maken;

  • ·

    de toegekende voorziening de mogelijkheid biedt om in aanvaardbare mate deel te nemen aan het leven van alledag;

  • ·

    de voorziening gericht is op een aanzienlijke versterking van de zelfstandigheid en zelfregie van de klant;

  • ·

    de klant met de toegekende voorziening de verschillende sociale rollen zoveel mogelijk kan vervullen, zoals bijvoorbeeld de rol van partner en ouder.

Goedkoopst

De goedkoopste voorziening wordt beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gemeente: het gaat om een voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met zogenaamde macro-overwegingen, overwegingen die het gehele beleid en consequenties betreffen. Collectief vervoer kan goedkoper zijn vanwege de mogelijkheden die dit systeem heeft om combinatieritten te maken, die de kilometerprijs naar beneden brengen. Het is dus in het belang van het systeem zoveel mogelijk gebruikers te hebben. Dat mag meetellen.

Samenvattend: Ook in het geval dat een andere voorziening dan het collectief vervoer goedkoper is, kan het verstandiger zijn om toch een indicatie collectief vervoer af te geven. Immers, bij teveel uitzonderingen kan de basis onder het collectief vervoer in gevaar gebracht worden.

3. Check: algemene of een individuele voorziening?

De gemeente Ridderkerk wil mensen snel en goed helpen. Een passende voorziening is het uitgangspunt. Bij iedere ondersteunings vraag wordt eerst gekeken of een algemene voorziening kan helpen. Pas wanneer een algemene voorziening geen oplossing biedt, zoeken we naar een individuele voorziening.

Vier vormen

Voorzieningen kunnen binnen de Wmo in vier vormen worden verstrekt:

  • 1.

    Algemene voorzieningen.

  • 2.

    Individuele voorzieningen in natura.

  • 3.

    Individuele voorzieningen met een persoonsgebonden budget.

  • 4.

    Individuele voorzieningen met een financiële tegemoetkoming.

Stap 1: kan een algemene voorziening helpen?

De eerste vraag bij ieder verzoek om ondersteuning is: kan een algemene voorziening helpen? Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die de gemeente Ridderkerk organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt, los van individuele aanvragen. Deze voorzieningen kunnen vaak met een minimum aan procedures worden aangeboden. Een algemene voorziening gaat altijd vóór op een individuele voorziening. Algemene voorzieningen verstrekken we altijd in natura, dus nooit in de vorm van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming.

Stap 2: welke individuele voorzieningen?

Als een algemene voorziening geen oplossing is, gaat de gemeente op zoek naar de meest geschikte individuele voorziening. Dat kan in natura, met een persoonsgebonden budget of in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Individuele voorzieningen in natura.

Voorzieningen in natura zijn hulpmiddelen (of hulp bij het huishouden) die belemmeringen wegnemen of verminderen. Hierdoor kan iemand weer maatschappelijk deelnemen. Een voorziening in natura stelt de

gemeente ter beschikking. De gemeente is verantwoordelijk voor de verstrekking van de voorziening en de noodzakelijke nazorg zoals onderhoud, reparaties en verzekeringen.

Individuele voorzieningen met een persoonsgebonden budget (PGB).

Mensen die een individuele voorziening nodig hebben, kunnen kiezen voor een persoonsgebonden budget. Dit is een geldbedrag, toegesneden op iemands persoonlijke situatie. De persoon met beperkingen moet met dit budget zelf de geïndiceerde voorziening(en) inkopen. Ook moeten zij met dit geldbedrag de voorziening beheren, onderhouden en verzekeren. De Verordening bepaalt dat:

  • 1.

    Een Pgb wordt alleen verleend voor individuele voorzieningen.

  • 2.

    De omvang van het Pgb wordt bepaald aan de hand van drie opgevraagde offertes voor de geïndiceerde voorziening. De goedkoopst compenserende bepaald de omvang van het Pgb.

Persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

Als het persoonsgebonden budget bedoeld is voor hulp bij het huishouden, moet aan de volgende verplichtingen worden voldaan:

  • ·

    De hulp wordt ingezet in het hoofdverblijf van de persoon met beperkingen in de gemeente Ridderkerk.

  • ·

    De persoon met beperkingen gebruikt het Pgb uitsluitend voor het betalen van de hulp bij het huishouden, zoals is vastgelegd in het indicatiebesluit.

  • ·

    De persoon met beperkingen sluit een schriftelijke (arbeids)overeenkomst af met de hulpverlener of de hulpverlenende instantie.

  • ·

    De declaratie van de hulpverlener bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer en de naam en het adres van de hulpverlener. De declaratie wordt ondertekend door de hulpverlener.

  • ·

    De declaratie van een hulpverlenende instantie bevat het BTW nummer van die instantie, het tarief, het aantal te betalen uren, de etmalen en de naam en het adres van de zorgverlenende instantie door de Pgb- houder.

  • ·

    De persoon met beperkingen legt binnen 6 weken na het einde van het jaar verantwoording af over het gebruik van het Pgb. Dit gebeurt door het invullen van een formulier dat de gemeente vooraf heeft gestuurd. Op basis van de ontvangen verantwoordingsformulieren gaat de gemeente na of het budget gebruikt is voor het doel waarvoor deze verstrekt is.

De gemeente heeft een contract afgesloten met de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die de Pgb-houder ondersteuning geeft bij het uitvoeren van de vereisten van het Pgb werkgeverschap. De persoon met beperkingen moet zelf voor een degelijke administratie zorgen. De gemeente geeft de Pgb-houder toestemming om dit uit te besteden aan de SVB als hij of zij daar niet zelf toe in staat is. Degene die de zorg uitvoert, moet rekening houden met een fiscale bijtelling. Het verlenen van hulp bij het huishouden via een Pgb is belaste dienstverlening, ook als dit in gezinsverband gebeurt.

Hoeveel geld?

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt bepaald conform het Uitvoeringsbesluit.

Persoonsgebonden budget voor andere voorzieningen.

Als het Pgb is bedoeld voor een woon-, vervoers- of rolstoelvoorziening, dan gelden de volgende verplichtingen:

  • ·

    De voorziening wordt verworven conform het functionele eisenpakket, opgesteld door de Wmo consulent.

  • ·

    Na aanschaf van de voorziening moet de persoon met beperkingen de factuur overleggen.

  • ·

    Aan de hand van de factuur en eventueel een huisbezoek wordt gecontroleerd of de aangeschafte voorziening conform het eisenpakket is. Is dit niet het geval, dan wordt het Pgb teruggevorderd.

  • ·

    Als de kosten van de voorziening het Pgb overschrijden, dan zijn deze kosten voor rekening van de persoon met beperkingen. Indien de kosten lager zijn dan het Pgb, dan moet het verschil door de persoon met beperkingen aan de gemeente worden terugbetaald.

  • ·

    De voorziening heeft een economische afschrijving. Bij gelijkblijvende beperkingen kan de gemeente binnen deze termijn niet opnieuw een overeenkomstige voorziening verstrekken.

  • ·

    Indien fabrieksaanpassingen, accessoires of individueel te vervaardigen aanpassingen nodig zijn, dan wordt het Pgb verhoogd met de prijs die de gemeente Ridderkerk voor deze aanpassingen zou betalen als deze voorziening in natura zou zijn toegekend.

  • ·

    De door de persoon met beperkingen gekozen leverancier moet bereid zijn om de voorziening gedurende zeven jaar te onderhouden, te repareren en te verzekeren. In de offerte van de leverancier moet dit ook tot uitdrukking komen. Bij het bepalen van het Pgb bedrag worden immers de offertes opgevraagd inclusief deze kosten. Hiervoor moet tussen de persoon met beperkingen en de leverancier een contract worden afgesloten. Het contract wordt bij aanschaf van de voorziening afgesloten voor zeven jaar. Het onderhoudscontract voor een voorziening omvat de volgende kosten:

    • 1.

      Reparaties inclusief onderdelen.

    • 2.

      Voorrijden en arbeidsloon.

    • 3.

      24-uurservice.

    • 4.

      Gelijkwaardige leenvoorziening indien de voorziening niet binnen een redelijke termijn gerepareerd kan worden.

    • 5.

      Jaarlijks onderhoud met keuring (alleen bij trapliften en tilliften).

Hoeveel geld?

De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald door drie offertes die op basis van de indicatie worden opgevraagd. De persoon met beperkingen vraagt minimaal twee offertes op bij verschillende leveranciers. De consulent mag ook een offerte opvragen. De goedkoopst compenserende offerte vormt de grondslag voor de hoogte van het Pgb bedrag. In de offerte zitten ook de kosten voor onderhoud en reparatie.

Als het Pgb bepaald is, wordt het via een beschikking aan de persoon met beperkingen bekendgemaakt. In deze beschikking staat:

  • 1.

    wat de omvang van het persoonsgebonden budget;

  • 2.

    voor welk jaar het Pgb bedoeld is;

  • 3.

    aan welke verplichtingen de Pgb-houder moet voldoen.

Het Pgb dient te worden besteed aan de vooraf omschreven doel of activiteit. De grondslag hiervoor wordt gevormd door de indicatie. De voorziening die wordt aangeschaft van het Pgb dient het doel om de geconstateerde beperkingen te compenseren. Om volstrekt duidelijk te maken wat met het Pgb moet worden aangeschaft en aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening moet voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de geconstateerde beperking te worden bijgevoegd bij de beschikking gevoegd.

De klant mag het Pgb naar eigen keuze besteden aan een vooraf vastgesteld doel of activiteit.

Als de klant een voorziening aanschaft die niet het vastgestelde doel dient, dan heeft de klant gehandeld in strijd met de beschikking. Dit vormt een reden om het Pgb (gedeeltelijk) terug te vorderen.

In de beschikking wordt ook opgenomen dat er een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is.

Omdat de eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, wordt in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen.

Controle van het Pgb

De controle op de besteding van het Pgb vindt als volgt plaats. Steekproefsgewijs wordt aan de hand van:

  • ·

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • ·

    een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening, of

  • ·

    een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen,

nagegaan of het Pgb besteed is aan het doel waarvoor het bestemd is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het Pgb anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het Pgb geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij is leidend of er opzet in het spel is geweest of onwetendheid. In die laatste situatie wordt overlegd hoe deze situatie in de toekomst vermeden wordt. Bij opzet moet op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

Iedere budgethouder moet in verband met de bovenbedoelde controle de volgende stukken bewaren:

  • ·

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • ·

    een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening, of

  • ·

    of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen,

Het college heeft er voor gekozen om steekproefsgewijs te controleren of het Pgb besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Nadat de verantwoordingsformulieren zijn ontvangen wordt steekproefsgewijs gecontroleerd of de het budget besteed is aan het doel waarvoor deze is verstrekt.

Voorzieningen met een financiële tegemoetkoming

De gemeente kan ook een financiële tegemoetkoming geven voor voorzieningen. Dit is mogelijk voor voorzieningen die slechts incidenteel worden verstrekt. Een voorbeeld hiervan is de verhuiskostenvergoeding. Een financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn.

Eigen bijdrage/eigen aandeel

De Verordening en het Besluit regelen dat er voor sommige voorzieningen een eigen bijdrage of eigen aandeel betaald moet worden. Bij verstrekkingen in natura en een persoonsgebonden budget is sprake van een eigen bijdrage en bij een financiële tegemoetkoming van een eigen aandeel. De eigen bijdrage wordt berekend, vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor.Het CAK speelt geen rol bij het eigen aandeel mits dit in de verordening geregeld wordt.

De wettelijke maximale eigen bijdrage geldt voor de eigen bijdrage/het eigen aandeel van de Wmo en AWBZ-voorzieningen samen, waarbij de eigen bijdrage/het eigen aandeel van de Wmo voorgaat. De hoogte van de eigen bijdrage/het eigen aandeel is afhankelijk van de leefsituatie, het (gezins) inkomen en de prijs van de voorziening, maar bedraagt niet meer dan de kostprijs van de voorziening. Voor het inkomen is het verzamelinkomen uit het peiljaar van belang, dat twee jaar voor het lopende jaar ligt. Het is noodzakelijk om over de gegevens over het verzamelinkomen, die afkomstig zijn van de belastingdienst te kunnen beschikken. Huishoudens met een laag inkomen, (het sociaal minimum) betalen voor Wmo en AWBZ voorzieningen samen een minimale eigen bijdrage/aandeel, ongeacht het aantal voorzieningen en de kosten van de voorzieningen. Voor rolstoelen en voorzieningen voor kinderen onder de 18 jaar mag op grond van de Wmo geen eigen bijdrage worden geheven. In de gemeente Ridderkerk geldt een eigen bijdrage/aandeel voor alle individuele voorzieningen, met uitzondering van:

  • ·

    Vergoeding voor onderhoud, keuring of reparatie van woonvoorzieningen (m.u.v. trapliften)

  • ·

    Respijtzorg die dient als ondersteunende begeleiding

  • ·

    Het collectief vervoer en het alternatief daarvan in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor de kosten van vervoer* of bedrag voor gebruik van de eigen auto c.q. taxi

  • ·

    Rolstoel

  • ·

    Sportvoorziening

  • ·

    Verhuiskostenvergoeding

  • ·

    Een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting

  • ·

    Een financiële tegemoetkoming in verband met derving van huurinkomsten

  • ·

    Voorziening voor kind onder de 18 jaar

Voor de hoogte en de duur van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt de systematiek van hoofdstuk 4 van het (landelijke) Besluit maatschappelijke ondersteuning gevolgd.

* klant betaalt eigen bijdrage via de vervoerder

Op welke manier wordt deze betaald ?

De eigen bijdrage voor een voorziening in natura/pgb of een eigen aandeel voor een financiële tegemoetkoming kan op twee manieren worden berekend. Overigens is de hoogte van het bedrag gemaximeerd tot de werkelijke kosten.

  • 1.

    Er wordt uitgegaan van betaling van 12 perioden van 4 weken plus 1 periode van 4/5 weken per kalenderjaar:

  • 2.

    Bij voorzieningen die bestaan uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwtechnische of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager kan maximaal gedurende 39 perioden van 4 weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht. Of bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering worden gebracht.

NB. Voor de niet in artikel 4.1 lid 5 van het Besluit Maatschappelijke ondersteuning genoemde voorzieningen, die in bruikleen worden verstrekt, geldt geen maximumperiode. In dat geval wordt uitgegaan van optie 1.

4. Zo gaan wij om met ondersteuningsvragen

De Wmo-consulent stelt vast of de gevraagde voorziening nodig is en wat de goedkoopst compenserende voorziening is. In dit hoofdstuk beschrijven we hoe de Wmo-consulent in Ridderkerk een indicatie stelt, advies geeft en de voorziening selecteert .

4.1.Van ondersteuningsvraag tot besluit

Een individuele voorziening verstrekken we uitsluitend wanneer is vastgesteld dat een individuele voorziening noodzakelijk is ter compensatie van de beperking. Op het toekennen of afwijzen van een individuele voorziening is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De werking van de Algemene wet bestuursrecht wordt in dit verstrekkingenboek bekend verondersteld. Hier gaan we niet nader op in. Een klant kan een ondersteuningsvraag stellen middels het meldingsformulier.

De Wmo-consulent zet bij iedere Wmo ondersteuningsvraag de volgende stappen:

  • 1.

    Beoordelen van de ondersteuningsvraag.

  • 2.

    Onderzoeken en beoordelen op welke wijze compensatie mogelijk is

  • 3.

    Beslissing.

  • 4.

    Bemiddeling/selectie/verstrekking.

  • 5.

    Uitbetaling.

  • 6.

    Onderhoud, reparatie, verzekering.

Stap 1: behandeling van de ondersteuningsvraag

De gemelde ondersteuningsvraag wordt ingeboekt door het team administratieve ondersteuning (AO) van De Wijzerplaats. Het team AO vult het intake dossier, controleert de GBA gegevens en verstuurt een ontvangstbevestiging. Daarna wordt de ondersteuningsvraag doorgestuurd naar de Wmo-consulent.

De Wmo-consulent beoordeelt het verzoek om ondersteuning. In het onderzoekdossier worden de onderstaande gegevens vastgelegd.

  • 1.

    Naam, adres, telefoonnummer, geboortedatum van de persoon met beperkingen.

  • 2.

    Overige gegevens: datum ondersteuningsvraag, registratienummer, datum advies.

  • 3.

    Vraagstelling van de persoon met beperkingen: wat is het probleem en welke oplossingen wil de persoon met beperkingen?

  • 4.

    Door wie en hoe is het onderzoek gedaan?

  • 5.

    Omschrijving van het functioneren en omstandigheden volgens het ICF (zie hierna).

  • 6.

    Toekomstverwachting: wat is de prognose van het ziektebeeld? Zijn er trainingen nodig?

  • 7.

    Probleemanalyse (zie hierna).

  • 8.

    Formuleren van eisen voor de oplossing (advies): welke soort voorzieningen zullen de belemmeringen met betrekking tot de zelfredzaamheid en het maatschappelijk participeren opheffen of verminderen? Welke voorziening is de goedkoopst adequate oplossing?

  • 9.

    Afweging en indicatiestelling (zie hierna).

  • 10.

    Visie van de persoon met beperkingen: is de persoon met beperkingen het eens met het advies en de selectie? De Wmo consulent bespreekt het advies met de persoon met beperkingen en vermeldt eventuele alternatieve oplossingen. Bij de selectie wordt de persoon met beperkingen altijd betrokken. Nazorg wordt geregeld zodat optimaal van de voorziening gebruik kan worden gemaakt.

  • 11.

    Handtekening en vermelding van de deskundigheid van de adviseur.

Toelichting

Omschrijving volgens de ICF

De ICF bestaat uit twee delen:

  • 1.

    Functioneren en functioneringsproblemen

    • ·

      Functies en anatomische eigenschappen.

    • ·

      Activiteiten en participatie: wat zijn de gevolgen van de stoornissen voor het functioneren? Welke functies kunnen niet of slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd? Welke functies kunnen nog wel worden uitgevoerd? Belemmeringen in de zelfredzaamheid en het maatschappelijk participeren worden beschreven ten aanzien van de verschillende voorzieningen.

    • ·

      Belemmeringen in het voeren van een huishouden (hulp bij het huishouden).

    • ·

      Belemmeringen in het bereiken en gebruik van het openbaar vervoer (vervoer).

    • ·

      Belemmeringen in het normale gebruik van de woning (wonen).

    • ·

      Belemmeringen in het zich binnen en buiten de woning verplaatsen (rolstoel).

  • 2.

    Factoren

    • ·

      Externe factoren die van invloed zijn op het functioneren.

    • ·

      Welke mantelzorgers zijn betrokken bij de persoon met beperkingen?

    • ·

      Welke taken hebben zij op zich genomen die de gebruikelijke zorg overstijgen?

    • ·

      Wat is de gewenste situatie? Wat kunnen en willen de mantelzorgers op zich blijven nemen?

    • ·

      Wat is het type woning, is de persoon met beperkingen bereid tot verhuizen en hoelang woont de persoon met beperkingen al in de woning?

    • ·

      Persoonlijke factoren die van invloed zijn op het functioneren.

Probleemanalyse

De probleemanalyse bevat de volgende onderdelen:

Beoordelingsaspecten

  • ·

    Sociale beoordelingsaspecten: verplaatsingsgedrag, wensen van de persoon met beperkingen, samenstelling en taakverdeling van het huishouden, hulpverlening door familie of derden, bereidheid tot verhuizen in relatie tot de noodzaak tot verhuizen, sociale relaties in de huidige woonomgeving, omgevingsfactoren zoals openbaar vervoer, winkels, acceptatie hulpmiddelen.

  • ·

    Ergonomische beoordelingsaspecten: bij het wonen richt de ergonomie zich op het wegnemen of verminderen van belemmeringen in en aan de woonruimte, met name als het gaat om het kunnen bereiken, betreden en gebruiken van een woning in zijn eenvoudigste vorm. In het ergonomisch onderzoek moeten de volgende aspecten worden meegenomen:

Technische aspecten: bouwvoorschriften, materiaalkeuze, normen voor belichting verwarming, bediening van voorzieningen.

  • ·

    Financiële aspecten: de voorziening of oplossing voor de geconstateerde belemmeringen zal altijd een voldoende compenserende voorziening of oplossing moeten zijn.

  • ·

    Indien er meerdere voorzieningen of oplossingen mogelijk zijn, zal de gemeente een kosten/batenanalyse maken.

  • ·

    Compenserendheid qua bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de voorziening.

  • ·

    Antropometrische gegevens.

  • ·

    Welke handelingen worden verricht en hoe worden deze verricht?

  • ·

    Op welke wijze spelen hulpmiddelen, eigen motivatie en mantelzorg daarbij een rol?

  • ·

    Bij een woonvoorziening: objectgegevens, soort/ligging van de woning, huur/eigenaar-bewoner, bestemmingsplan, continuïteit van het object.

  • Afweging en indicatiestelling

  • Bij de afweging worden de volgende vragen beantwoord:

  • ·

    Welke voorzieningen zijn er al aanwezig?

  • ·

    Wat zijn de persoonlijke omstandigheden en voorkeuren van de persoon met beperkingen?

  • ·

    welke voorzieningen zijn het goedkoopst compenserend?

  • ·

    Wat zijn de voor- en nadelen van de verschillende adequate voorzieningen?

  • ·

    Welke voorzieningen zijn geselecteerd?

  • ·

    Waarom zijn deze voorzieningen geselecteerd?

Om tot een volledige beoordeling te komen is een huisbezoek gewenst bij een eerste ondersteunings vraag en bij een persoon met beperkingen van 75 jaar of ouder waarvan onvoldoende bekend is uit een vorige rapportage.

Kwaliteitseisen

Alle voorzieningen dienen te voldoen aan de gestelde kwaliteit- en bruikbaarheidseisen. Binnen de Europese Unie moeten hulpmiddelen een CE-markering hebben. Hiermee voldoen zij aan de Europese regelgeving en aan de eisen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieu en consumentenbescherming. Deze markering is geen kwaliteitskeurmerk. Daarnaast moeten de producten aan het GQ-keurmerk te voldoen. De stichting Kwaliteit- en Bruikbaarheids Onderzoek van Hulpmiddelen voor gehandicapten en ouderen (KBOH) geeft dit keurmerk uit. Hiervoor test een onafhankelijke keuringsinstantie de veiligheid, duurzaamheid en bruikbaarheid.

Stap 2: beslissing

Op basis van het geformuleerde advies en met inachtneming van de wet- en regelgeving van de Wmo, wordt het uiteindelijke besluit genomen conform het Mandaatbesluit. Op grond van artikel 26 van de Wmo moet in de beschikking aangegeven worden op welke wijze de genomen beslissing bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van de klant.

Positieve beschikking

Wanneer het gaat om een positieve beschikking, dan zijn er weinig moeilijkheden. Door in de beschikking aan te geven welke mogelijkheden de klant krijgt door de toegekende voorziening(en) is in feite voldaan aan deze opdracht. Enkele voorbeelden:

  • ·

    Bij toekenning van een woonvoorziening, bijvoorbeeld een traplift, kan aangegeven worden dat door deze voorziening, de problemen die de klant voordien had bij het normale gebruik van de woning, nu met de traplift zijn opgelost. De klant kan weer op de verdieping komen om de slaapkamer en de sanitaire ruimte te bereiken, waarmee het probleem is gecompenseerd.

  • ·

    Bij toekenning van een scootermobiel kan aangegeven worden dat de klant voordien problemen had bij verplaatsing in de directe woonomgeving, en daardoor problemen bij het bezoeken van winkels, familie en kennissen enzovoort. Deze problemen zijn gecompenseerd door een scootermobiel waarmee de klant de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving kan maken.

Afwijzing

Bij een afwijzing moet de consulent denken aan een formulering waarbij aangegeven wordt dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat de klant zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen. Enkele voorbeelden:

·Een persoon met beperkingen wil graag een rolstoel bij het verplaatsen in en om de woning en hulp bij het huishouden. Uit medisch onderzoek blijkt dat de diagnose fibromyalgie gesteld is door de huisarts en dat er nog geen behandeling heeft plaatsgevonden. In deze situatie kan niet zonder meer toegekend worden, omdat daarbij het risico bestaat dat er geen behandeling plaats gaat vinden en er dus afhankelijkheid van zorg en voorzieningen ontstaat, terwijl er dus nog behandelmogelijkheden onbenut zijn. De medisch adviseur zal de klant naar de huisarts verwijzen met het advies behandelmogelijkheden te benutten. Tijdens die behandelmogelijkheden zal geen rolstoel, noch hulp bij het huishouden, worden toegekend. Mocht de klant in behandeling gaan, bijvoorbeeld bij een revalidatiecentrum, dan zal hooguit in overleg met de behandelaren besloten worden tot een beperkte of tijdelijke inzet van een rolstoel of hulp bij het huishouden, voor zover deze inzet de behandeling niet in de weg staat. De motivering zal als volgt kunnen zijn. “Door u is een rolstoel en hulp bij het huishouden aangevraagd. Uit medisch onderzoek is gebleken dat er nog behandelingsmogelijkheden zijn. Als wij u nu een rolstoel ter beschikking zouden stellen, bestaat de mogelijkheid dat u door het gebruik van de rolstoel behandelmogelijkheden in de weg staat. Het doel van de Wmo is niet om een persoon met beperkingen afhankelijk te maken van voorzieningen, maar te compenseren als duidelijk is dat er geen verbetering mogelijk is. Daarom kennen wij u op dit moment geen rolstoel, noch hulp bij het huishouden, toe. Mocht uit uw behandeling in overleg met uw behandelaars blijken dat verstrekking past in uw behandeling, dan kunt u opnieuw contact met ons opnemen, met een verklaring van uw behandelaars’.

Stap 4: verstrekking

Bij een positieve beslissing wordt de geselecteerde voorziening verstrekt.

Stap 5: uitbetaling

Vervolgens wordt de vergoeding uitbetaald, mits aan alle voorwaarden is voldaan. Uitbetaling is meestal aan de leverancier. Bij een PGB betaalt de gemeente aan de persoon met beperkingen

Stap 6: onderhoud, reparatie en verzekering

Onderhoud en reparaties aan alle Wmo voorzieningen die in natura zijn verstrekt worden verzorgd door de leverancier. Bij opzettelijke schade of vernietiging kan de schade worden verhaald op de gebruiker. Voorzieningen die door de gemeente in bruikleen worden verstrekt, blijven eigendom van de leverancier. De kosten van de verzekering zijn verdisconteerd in de bruikleenkosten.

Extern advies

Tijdens de intake/advies/indicatiestelling kan de Wmo- consulent besluiten om een (aanvullend) extern deskundigenadvies te vragen. Als de medische omstandigheden van de persoon met beperkingen moeilijk te objectiveren zijn, kan de consulent zich wenden tot een medisch adviseur. De persoon met beperkingen kan ook zelf verdere/meer medische gegevens verstrekken die de consulent bij de indicatiestelling betrekt.

Binnen 8 weken

De gemeente Ridderkerk wil een gemelde ondersteuningsvraag snel behandelen. De Wmo stelt hiervoor geen termijn. Daarom gelden de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb bepaalt het college van burgemeester en wethouders binnen 8 weken na ontvangst van de ondersteuningsvraag een beschikking (besluit) afgeven, dan wel een kennisgeving van een termijn waarbinnen het besluit kan worden verwacht. Indien deze termijn niet gehaald wordt moet de gemeente actie ondernemen via een vertragingsbericht, waarbij we gemotiveerd aangeven waarom de termijn niet gehaald wordt.

Klantvriendelijke procedure

Iedere ondersteuningsvraag wordt klantvriendelijk behandeld. Bij klantvriendelijkheid gaat het allereerst om de bejegening van de persoon met beperkingen en het verstrekken van informatie over de procedure. Verder kan tot klantvriendelijkheid ook worden gerekend: het zoveel mogelijk gebruik maken van al bestaande (medische) gegevens en dossiers en onnodig (medisch) onderzoek voorkomen. Hieruit vloeit voort dat de Wmo-consulenten uitsluitend aanvullend medisch advies aanvragen wanneer de in eerste instantie beschikbare gegevens onvoldoende zijn om een gefundeerd advies uit te brengen.

Beleid van gemeente telt mee

Een Wmo-consulent die tot taak heeft te adviseren welke voorziening de goedkoopst compenserende voorziening vormt voor de behoefte van de klant, zal niet alleen naar het belang van de klant kijken, maar tevens naar het beleidskader van de gemeente. Aangezien de goedkoopste oplossing, hoewel compenserend,niet altijd de door de klant meest gewenste oplossing zal zijn, betekent dit dat de adviseur niet altijd de voorkeur van de klant kan volgen. Wmo-consulenten adviseren binnen het kader van het gemeentelijke verstrekkingenbeleid. Dit neemt niet weg dat binnen dit kader de Wmo-consulent op basis van zijn of haar deskundigheid de vastgelegde criteria objectief toepast. Het adviseren binnen een bepaald kader doet niet af aan de professionaliteit en objectiviteit van een advies.

Gemotiveerd afwijken (hardheidsclausule)

In bijzondere gevallen kan in het voordeel van de klant worden afgeweken van de bepalingen van de Verordening. Dit kan wanneer het toepassen van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Hersteltermijn

Als zich tijdens de behandeling van het verzoek om ondersteuning op enig moment een dermate relevante vraag voordoet, waarover (nog) niet kan worden beslist, dan kan deze met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling worden gesteld. Onder één voorwaarde, namelijk dat de klant in de gelegenheid is gesteld ‘binnen een redelijke termijn’ het verzuim aan te vullen. Een redelijke termijn is niet gedefinieerd en kan dat ook niet worden, omdat het sterk afhankelijk is van de casus. Een redelijke termijn voor het overleggen van een paspoort kan zijn één tot enkele dagen, maar wanneer bijvoorbeeld een veel moeilijker te achterhalen stuk informatie wordt vereist, dan moet de termijn aanzienlijk langer zijn. Het begrip ‘redelijke termijn’ is dus in hoge mate subjectief, en met recht en reden. Zo kan op individuele maat bekeken worden hoe lang de onderzoeksprocedure wordt opgeschort.

Bezwaartermijn

Indien de klant het niet eens is met een besluit van het college van burgemeester en wethouders heeft hij/zij het recht om een bezwaarschrift in te dienen. Een bezwaarschrift kan tot zes weken na dagtekening van de bestreden beschikking worden ingediend; daarna wordt het in principe niet-ontvankelijk verklaard. In het bezwaarschrift dient de klant minimaal zijn/haar NAW-gegevens te vermelden, alsmede de datum, een omschrijving van de bestreden beschikking en de gronden van het bezwaar.

In eerste instantie komt een bezwaarschrift binnen bij de postkamer. Hier wordt het bezwaarschrift ingeboekt, voorzien van een datumstempel en doorgestuurd naar de medewerker bezwaar. De afhandelingtermijn voor een bezwaarschrift is twaalf weken; eventueel verdaagd met vier weken. Met toestemming van de klant is hierna nogmaals een verlenging mogelijk.

Deel 2

6.Hulp bij het huishouden

Inwoners van Ridderkerk kunnen via de gemeente hulp bij het huishouden aanvragen. Hulp bij het huishouden wordt op drie manieren gegeven: als algemene voorziening, als zorg in natura of in de vorm van een Pgb. De omvang van de hulp wordt uitgedrukt in uren per soort hulp bij het huishouden.

6.1.Algemene hulp bij het huishouden

Dit is een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg, met een tijdelijke aard. Indien als gevolg van aantoonbare beperkingen het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk is en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en compenserend op kan lossen wordt hiervoor gekozen. Bij algemene hulp bij het huishouden ligt zodoende het primaat.

De regels voor algemene hulp bij het huishouden zijn als volgt:

  • ·

    het gaat om een voorziening die in tijd kort duurt;

  • ·

    het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.

  • ·

    er is sprake van lichte, niet complexe zorg.

Er wordt dus eerst gekeken of het gaat om een kortdurende voorziening. Vervolgens moet vastgesteld worden of het gaat om lichte, niet complexe zorg, zoals bijvoorbeeld tijdelijke hulp bij het huishouden na een ziekenhuisopname. Tot slot wordt nagegaan of het gaat om een incidentele zorgbehoefte, zoals bijvoorbeeld een periode na een ziekenhuisopname. Hierbij is helder dat de hulp noodzakelijk is: dit wordt aangegeven door de behandelende arts van het ziekenhuis. De duur en omvang zijn is beperkt. In dit geval wordt er dus altijd HH1 geboden. Het kan echter wel zo zijn dat de problematiek van het gezin of het huishouden wel van complexe aard is.

Als er na een ziekenhuisopname spoedzorg nodig is dan wordt dit geregeld door de transferverpleegkundige. Deze vorm van algemene hulp wordt in Ridderkerk doorgaans uitgevoerd door Aafje.

6.2.Hulp bij het huishouden in natura of een PGB

Indien de algemene hulp bij het huishouden niet aanwezig is, of indien deze algemene hulp bij het huishouden een onvoldoende oplossing biedt, kan men in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden in natura of een Pgb, te besteden aan hulp bij het huishouden. Ook in deze situatie moet er uiteraard sprake zijn van aantoonbare beperkingen. Er dient bijzondere aandacht te zijn voor de zogenaamde medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen (mmoa’s), waarbij gewaakt moet worden voor het verlenen van anti-revaliderende hulp.

Er kan ook hulp bij het huishouden verstrekt worden in situaties dat de mantelzorg problemen heeft bij de uitvoering daarvan. In situaties dat die problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van hulp bij het huishouden is dat een reden voor toekenning. Daarbij dient ervan uitgegaan te worden dat de hulp bij het huishouden plaats vindt bij de hulpvrager die de mantelzorg ontvangt. Deze hulp vindt dus niet plaats bij de mantelzorger thuis (indien die een ander adres heeft dan de hulpvrager).

6.3.Persoongebonden budget

Zoals bij alle individuele Wmo voorzieningen in principe het geval is, kan ook bij de hulp in het huishouden een Pgb worden verstrekt, indien de persoon met beperkingen hier de voorkeur aan geeft. Verstrekking als Pgb vindt niet plaats indien:

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens de indicatie duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de persoon met beperkingen problemen zal hebben met het omgaan met een Pgb;

  • b.

    de persoon met beperkingen op de dag waarop de Pgb periode zou aanvangen (anders dan ter zake van kortdurend verblijf) in een instelling in de AWBZ of de zorgverzekeringswet verblijft;

  • c.

    de gemeente, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige aangevraagd budget in zodanige mate niet voor de inkoop van diensten ten behoeve van het kind zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van de minderjarige tot gevolg zal hebben;

  • d.

    persoon met beperkingen bij een eerder toegekend Pgb niet aan de opgelegde verplichtingen heeft voldaan.

  • e.

    persoon met beperkingen een indicatie voor Hulp bij het huishouden 2 heeft, en er geen wettelijke vertegenwoordiger is die het Pgb kan beheren, tenzij de betrokkene dit krijgt op basis van een visuele beperking. .

De hoogte van het Pgb bedrag wordt vastgesteld conform het Uitvoeringsbesluit.

Vaststelling

Het Pgb mag uitsluitend gebruikt worden voor het doel of activiteit zoals geformuleerd in de beschikking. Echter als er sprake is van een Pgb voor huishoudelijke hulp en de persoon met beperkingen kan aantonen dat verantwoorde zorg goedkoper te hebben ingekocht en het meerdere te hebben uitgegeven aan andere c.q. meer zorg dan wordt er niet teruggevorderd

6.4.Uitgangspunt

Gebruikelijke zorg

Voordat een indicatie voor hulp bij het huishouden wordt gesteld, is het van belang de mogelijkheden van gebruikelijke zorg goed te onderzoeken. De gemeente heeft hiervoor een protocol gebruikelijke zorg (zie bijlage 1) Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen van 12 jaar en ouder geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Voor een ondersteuningsvraag hulp bij het huishouden betekent dit dat, als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijke werk over zouden kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen. Er is dan geen indicatie van hulp bij het huishouden.

Als er een ondersteuningsvraag voor hulp bij het huishouden binnenkomt bij de gemeente, wordt eerst de mogelijkheid van gebruikelijke zorg geïnventariseerd. Zijn er huisgenoten die deze taken voor hun rekening kunnen nemen? Uitgangspunt is dat iedere volwassene een huishouden kan voeren, ook mensen met een volledige baan of opleiding. Dit wordt gebruikelijke zorg genoemd. Gebruikelijke zorg gaat vóór andere activiteiten van huisgenoten.

De gemeente gaat na of er sprake is van (dreigende) overbelasting van degene die de gebruikelijke zorg wordt geacht uit te voeren.

Het is de verantwoordelijkheid van de klant om aan te geven of er sprake is van (dreigende) overbelasting van degene die geacht wordt de gebruikelijke zorg te verlenen. Ook dient de klant aan te geven wat de mantelzorg inhoudt. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om aan te geven welke voorzieningen mogelijk zijn in het kader van de Wmo en (dreigende) overbelasting van de mantelzorger te onderzoeken.

Wanneer er geen sprake is van gebruikelijke zorg, dient de omvang van de hulp bij het huishouden te worden vastgesteld. Hiervoor moet bepaald worden welke activiteiten de hulpvrager zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Er is (in navolging van de AWBZ) gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden. De in bijlage 2 aangegeven normtijden worden gehanteerd (deze normtijden zijn afkomstig uit het ‘protocol huishoudelijke verzorging ‘van het CIZ). Normering door de gemeente is nodig om een uitgangspunt te hebben en eindeloze discussies te voorkomen over de benodigde tijd voor bepaalde activiteiten.

Mantelzorg

Gebruikelijke zorg en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Mantelzorg is die zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een persoon met beperkingen, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorg of hulpverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie. Bij mantelzorg wordt de normale, gebruikelijke zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid is en in staat is deze zorg te leveren. De aanwezigheid van een mantelzorger wordt wel meegewogen bij het indicatiebesluit. Anders dan bij gebruikelijke zorg kan mantelzorg echter niet als een vanzelfsprekendheid beschouwd worden.

6.5.Voorliggende voorzieningen, noodzaak, hardheid

Sommige voorzieningen kunnen voorkomen dat iemand hulp bij het huishouden nodig heeft. Uitgangspunt is dat algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen vóór gaan. Anders gezegd: als voorliggende voorzieningen een compenserende oplossing bieden, dan wordt geen hulp bij het huishouden geïndiceerd. Bij de indicatiestelling gaat de gemeente uit van de beschikbaarheid van deze voorzieningen.

Voorbeelden van voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:

  • ·

    kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, gastouderopvang, buitenschoolse opvang);

  • ·

    Uitzonderingen: daarop zijn:

    • o

      opvang van kinderen in acute crisissituaties. De indicatie is dan van tijdelijke aard.

    • o

      verzorging van gezonde (jonge) kinderen kan wel een aanspraak geven op hulp bij het huishouden. Echter niet in de hoedanigheid van oppas en opvang.

  • ·

    oppascentrale;

  • ·

    alarmering;

  • ·

    financieel-administratieve ondersteuning;

  • ·

    zorg/mantelzog/vrijwilligershulp;

  • ·

    maaltijddienst;.

  • ·

    honden uitlaatservice;

  • ·

    klussenteam;

  • ·

    boodschappendienst;

  • ·

    technische hulpmiddelen;

Hierbij moet wel steeds nagegaan worden of de persoon met beperkingen ook concreet gebruik kan maken van deze voorzieningen. Is dat niet het geval, dan is er ook geen sprake van een voorliggende voorziening.

Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Wel dient rekening gehouden te worden met de vraag of de persoon met beperkingen deze voorzieningen kan betalen.

In gezinnen met jonge kinderen waar hulp bij het huishouden noodzakelijk is, kan het voorkomen dat méér ondersteuning nodig is dan het regulier maximum van 15,9 uur. Wanneer de noodzaak daarvan objectief aannemelijk is te maken, dan is er niets op tegen om met toepassing van de hardheidsclausule een hoger aantal uren toe te kennen dan het maximum van klasse 6.

6.6.Technische hulpmiddelen

Er is geen indicatie voor hulp bij het huishouden als de problemen van de klant afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing bieden voor het probleem, hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van hulp. Zonodig kan de klant gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. De klant kan voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor ondersteuning (er is dus een vorm van overbruggingszorg). Specifieke hulpmiddelen worden verstrekt vanuit de regeling hulpmiddelen. Dit is een voorliggende voorziening.

6.7.Revalideren

Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de beperkingen naar de mening van de indicatiesteller nog behandelmogelijkheden biedt, dient bezien te worden of hulp bij het huishouden anti-revaliderend werkt in deze situatie. Overleg met behandelaar is noodzakelijk. Er kan in deze situaties eventueel een tijdelijke indicatie voor de duur van het revalidatietraject afgegeven worden mits dit geen anti-revaliderende werking heeft. De indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel en/of revalidatietraject.

6.8 Categorieën hulp bij het houden

De hulp bij het huishouden wordt in twee categorieën verdeeld:

HH1

Het doel van HH1 omvat het geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten op het gebied van verzorging van het huishouden. De grondslag is een somatische of psychogeriatrische aandoening of stoornis, een verstandelijke, een lichamelijke of zintuigelijke beperking, een psychiatrische stoornis of ernstig psycho-sociaal probleem, leidend tot disfunctioneren van de verzorging van het huishouden of van de leefeenheid waartoe de klant behoort. HH1 omvat activiteiten op het gebied van huishoudelijke werkzaamheden die samenhangen met de beperkingen op het vlak van:

  • ·

    schoonmaken van woonruimte, slaapruimte, sanitair, keuken (dagelijks of wekelijks onderhoud);

  • ·

    verzorgen textiel (wassen, drogen, vouwen en strijken) onderhoud van kleding en schoeisel;

  • ·

    zorg voor voeding (voorbereiden, serveren, afwassen en opruimen);

  • ·

    bedden opmaken, afhalen en verschonen;

  • ·

    opruimen huishoudelijke afval;

  • ·

    beperkte verzorging van huisdieren;

  • ·

    actief signaleren of deze vorm van hulp bij het huishouden nog voldoet en contact hierover met de contactpersoon van de eigen organisatie.

HH2

Doel hiervan is het geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten op het gebied van verzorging van het huishouden met inbegrip van enige hulp bij de organisatie van het huishouden. De grondslag is een somatische of psychogeriatrische aandoening of stoornis, een verstandelijke, een lichamelijke of zintuiglijke beperking, een psychiatrische stoornis of ernstig psycho-sociaal probleem, leidend tot disfunctioneren van de verzorging van het huishouden of van de leefeenheid waartoe de klant behoort.

HH2 omvat activiteiten op het gebied van:

  • ·

    de bij HH1 beschreven activiteiten;

  • ·

    hulp bij de organisatie van de huishouding, zoals planning van huishoudelijke zorg (wie doet wat);

  • ·

    aandacht voor hygiëne in huis;

  • ·

    advies en hulp bij het inkopen van levensmiddelen;

  • ·

    beheer van levensmiddelenvoorraad;

  • ·

    opvang van thuiswonende kinderen.

HH2 bevat ook instructie en voorlichting die direct verbonden zijn met verzorgende activiteiten, bijvoorbeeld stimulering bij het deels uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan daarvan deel uit maken, waaronder noodzakelijke advisering aan informele zorgers van de klant.

6.9.Wat voor indicatie bij hulp bij het huishouden?

Een indicatie voor hulp bij het huishouden wordt afgegeven voor maximaal vijf jaar. De periode is afhankelijk van de aard van de voorziening en de situatie van de persoon met beperkingen. Is de termijn verstreken, maar is er nog wel hulp nodig? Dan kan opnieuw een ondersteuningsvraag worden ingediend. Het is de verantwoordelijkheid van de klant om aan te geven dat er nog hulp noodzakelijk is. Daarvoor moet een nieuwe ondersteuningsvraag worden ingediend.

Tijdelijke opname in een AWBZ-instelling?

Is de persoon met beperkingen tijdelijk opgenomen, dan wordt de hulp bij het huishouden tijdelijk stopgezet zodra de persoon met beperkingen is opgenomen. Ook bij tijdelijk verblijf buiten Ridderkerk wordt de hulp tijdelijk stopgezet. De indicatie blijft wel van kracht.

6.10.Hulp bij het huishouden in bijzondere situaties

Hulp bij het huishouden bij CARA/COPD

Eerste vraag bij hulp bij het huishouden bij CARA/COPD is: is de woning gesaneerd? Dit is een voorwaarde voor indicatie. Is de woning nog niet gesaneerd, dan kan soms een kortdurende indicatie worden gegeven, totdat een structurele oplossing is gevonden. Het aantal geïndiceerde uren is dus afgestemd op een gesaneerde woning. Eventueel kunnen extra uren worden geïndiceerd voor het stofvrij houden van de woning.

Hulp bij het huishouden bij korte levensverwachting

Als de persoon met beperkingen een zeer korte levensverwachting heeft, kan afgeweken worden van de normering gebruikelijke zorg om de directe omgeving te ontlasten.

Hulp bij het huishouden kortdurend bij revalidatie

Voorbeeld: persoon met beperkingen herstelt van een orthopedische operatie. Ter revalidatie krijgt hij/zij fysiotherapie. De persoon met beperkingen heeft een indicatie voor hulp bij het huishouden totdat hij/zij de taken weer zelf kan uitvoeren.

Hulp bij het huishouden bij aandoeningen die behandelbaar zijn

In deze gevallen moet worden bezien of hulp bij het huishouden invaliderend werkt. Mogelijk kan hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling worden geïndiceerd. Afstemming met behandelaars en AWBZ is noodzakelijk.

Hulp bij het huishouden bij reorganisatie van een huishouding

Bij een acute crisis kan kortdurende hulp bij het huishouden worden geïndiceerd. Dit is mogelijk als

herverdeling van de gebruikelijke zorg of als het inschakelen van algemeen gebruikelijke voorliggende

voorzieningen een te grote belasting zijn. Het ‘niet gewend zijn of niet willen’ is geen reden voor

voortzetting van de indicatie of voor herindicatie. Meestal is ondersteuning gedurende een periode van zes weken voldoende. Het aanleren van huishoudelijke taken duurt vaak niet langer dan zes weken.

Hulp bij het huishouden in een gezin met een kind met beperkingen

Bij ondersteuning van de verzorgende ouder(s) van een gezin met een kind met beperkingen geldt, dat

geïnventariseerd wordt wat gezien de leeftijd van het kind tot de gebruikelijke ouderlijke zorgplicht

behoort en waarin de ouder(s) dus extra zorg leveren. Bij deze extra zorg wordt van de ouders gevraagd

welke zorg ze bereidt zijn vrijwillig te blijven leveren, zonder dat er overbelasting dreigt. Voor dat deel wordt dan geen indicatie gegeven.

Kinderverzorging en –opvang bij ouder met beperkingen of chronisch zieke ouder

Als de ouder in een éénoudergezin uitvalt, beperkingen heeft of krijgt en er op basis van beperkingen een noodzaak bestaat tot kinderverzorging en -opvang wordt deze geïndiceerd volgens de gebruikelijke normering. De opvang voor kinderen behoort in principe tot gebruikelijke zorg. Van de ouder(-s) mag verwacht worden maximaal te zoeken naar mogelijkheden de opvang zelf te regelen, bijvoorbeeld: kinderopvang, van en naar school brengen etc.

Wanneer –voor het deel dat niet anders kan worden geregeld/gefinancierd- hulp bij het huishouden is geïndiceerd, kan dat langdurig noodzakelijk zijn. Herindiceren is aan de orde in relatie tot leeftijd kinderen en verandering van omstandigheden.

Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder.

Verblijf in AWBZ-instelling

Huishoudelijke hulp wordt geleverd door de AWBZ instelling.

6.11.Eigen bijdrage

Voor hulp bij het huishouden geldt zowel voor zorg in natura als een Pgb een eigen bijdrage. De gemeente Ridderkerk geeft uitvoering aan het bruto- Pgb. Dit houdt in dat het CAK de eigen bijdrage formeel vaststelt en de eigen bijdrage ook int. In de beschikking moet ook opgenomen worden dat er een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd wordt door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

6.12.Verantwoording Pgb

Zie hoofdstuk 6.3

6.13.Respijtzorg

De mantelzorg wordt meegewogen bij de indicatie van de benodigde hulp bij het huishouden. Mantelzorg kan echter niet verplicht worden gesteld. Indien de mantelzorger aangeeft (tijdelijk) niet meer in staat te zijn om de zorg te verlenen wordt beoordeeld of de geïndiceerde uren dienen te worden aangepast. Er wordt een spoedprocedure gehanteerd om dit vast te stellen. Hierbij wordt ook beoordeeld of de mantelzorger op enigerlei wijze ondersteund dient te worden om de zorg te kunnen verlenen.

Hu lp bij het huishouden

De hulp bij het huishouden wordt toegekend aan de mantelzorger indien gebleken is dat de mantelzorger tijdelijk of langdurig niet meer in staat is om het huishouden te voeren van de klant die de hulp bij het huishouden ontvangt. De hulp bij het huishouden is dus ten behoeve van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt.

Hulp bij het huishouden met ondersteunende begeleiding

De hulp bij het huishouden, in dit geval een HH2, begeleidt tevens de klant waardoor de mantelzorger enigszins ontlast wordt en iets minder aan huis geboden is. Er zijn meerdere criteria denkbaar waarom deze vorm van respijtzorg ingezet kan worden:

  • ·

    Cliënten die lichte beperkingen hebben, die niet meer in aanmerking komen voor ondersteunende begeleiding in het kader van de AWBZ.

  • ·

    Cliënten met een nog niet gediagnosticeerde psychiatrische of psychogeriatrische aandoening. Deze konden voorheen op psychosociale grondslag een AWBZ indicatie krijgen.

  • ·

    De klant heeft een matige of ernstige fysieke beperking maar heeft nog geen indicatie voor de AWBZ.

Vrijwilligers kunnen hier ook een functie in vervullen. Als de klant echter geholpen moet worden om naar het toilet te gaan dan kan de begeleiding niet meer uitsluitend aan de vrijwilliger overgelaten worden.

De consulent van De Wijzerplaats indiceert het aantal benodigde uren. Er kunnen maximaal 3 uur per maand worden toegekend.

6.14.Ruilzorg

Er is sprake van ruilzorg wanneer een klant een indicatie heeft voor huishoudelijke verzorging maar eigenlijk een vorm van AWBZ zorg wil ontvangen, bijvoorbeeld persoonlijke verzorging.  Met de indicatie hulp bij het huishouden wordt een verpleger ingehuurd en degene die mantelzorg verleende doet zelf de huishouding.

Ruilzorg werd voor de invoering van de Wmo terughoudend toegestaan. Na de invoering van de Wmo betekent het toestaan van ruilzorg dat gemeenten betalen voor AWBZ zorg. Doordat de cliënten ook bij de AWBZ een PGB kunnen aanvragen is in de meeste gevallen het probleem ook zonder inzet van de Wmo op te lossen.

Daarnaast kan de gemeente Hulp bij het huishouden toekennen om de overbelaste mantelzorger te ontlasten, ondanks dat er sprake is van gebruikelijke zorg. Bijvoorbeeld als er sprake is van de zorg voor een terminale partner. In dat laatste geval kan bij uitzondering voor een periode van maximaal 3 maanden worden toegestaan de PGB wordt ingezet voor inkoop van verzorging.

7. Thuisbegeleiding

De Ondersteunende Begeleiding (OB) die vanuit de Wmo wordt geboden is onder andere bedoeld voor cliënten met de grondslag psychosociaal. Het grootste deel van de mensen met de grondslag psychosociaal behoort tot de doelgroep van instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. De begeleiding vindt dan plaats in de opvanginstellingen in de regiogemeente Rotterdam. Een ander deel bestaat uit de doelgroep zorgmijders en ontregelde gezinnen. Deze doelgroepen zijn een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Bij de aanbesteding Hulp bij het huishouden zijn trajecten voor thuisbegeleiding ingekocht .

7.1.Wat is thuisbegeleiding?

Thuisbegeleiding is begeleiding voor mensen met structuurproblemen in hun eigen woonsituatie. De doelgroep voor deze voorziening kenmerkt zich door het ontbreken van voldoende maatschappelijke- en zelfredzaamheidvaardigheden. Er kan daarnaast sprake zijn van (ernstige) gezondheidsproblemen en (ernstige) gedragsproblematiek. Veel cliënten hebben in het verleden zonder duurzaam resultaat (langdurige) trajecten binnen de hulpverlening gevolgd. Er is duidelijk sprake van een noodzaak om, met begeleiding, in te grijpen in een sterk ontregeld leven. Het gaat om thuisbegeleiding aan huishoudens in Multi-problem situaties met ontregeling op meerdere gebieden, namelijk ADL, huishouden, sociale contacten, opvoedingsondersteuning, financiën en/of dagbesteding. In toenemende mate is sprake van Multi problematiek en een combinatie van 2 en vaak meerdere van onderstaande problemen:

  • ·

    problemen met inkomensbesteding en administratie;

  • ·

    opvoedingsproblemen;

  • ·

    psychiatrische- , psychogeriatrische problemen of verstandelijke beperking;

  • ·

    verslavingsproblematiek;

  • ·

    (relatie) problemen binnen of buiten het gezin (bijvoorbeeld een echtscheiding of huiselijk geweld).

Thuisbegeleiding is altijd tijdelijk en heeft als doel dat de klant op termijn weer zelfstandig functioneert. Thuisbegeleiding is er op gericht dat de klant de problemen de baas kan worden voordat de situatie uit de hand loopt of meer grip krijgt op de leefsituatie. Daarom kan dit dus ook preventief worden ingezet (ter voorkoming van bijvoorbeeld een uithuiszetting). Als het niet mogelijk blijkt om (op korte termijn) zelfstandig te functioneren moet in het kader van thuisbegeleiding duidelijk worden welke andere vorm van hulpverlening ingezet kan te worden. Ook kan de thuisbegeleiding een overbrugging zijn naar een ander traject. De cliënten worden in dat geval naar de juiste diagnose of indicatie (van het CIZ) begeleidt. Thuisbegeleiding is begeleiding op maat. Individueel worden afspraken gemaakt over de duur en frequentie. Het maximaal aantal uren thuisbegeleiding is 55 uur per jaar.

De hulpverlening bestaat uit:

  • ·

    psychosociale begeleiding van zorgmijders zonder diagnose;

  • ·

    advies, uitleg en voorlichting in een multi-problem setting;

  • ·

    begeleiding bij het aanbrengen van structuur in het huishouden in combinatie met structuur aanbrengen op opvoedkundig, psycho-sociaal en financieel gebied;

  • ·

    dagstructuur met als doel mensen met een verstandelijke, lichamelijke of psychische beperking thuis te helpen om tot een zinvolle dagbesteding te komen waardoor men lichamelijk, geestelijk en sociaal beter gaat functioneren;

  • ·

    signaleren.

7.2.Uitgangspunt

Thuisbegeleiding wordt toegekend op grond van een indicatie. In tegenstelling tot de overige individuele voorzieningen wordt de indicatie niet door de Wmo-consulent gesteld, maar door de coördinator van het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) als het gaat om gezinnen met kinderen of door de coördinator van het Lokaal Zorgnetwerk als het gaat om gezinnen zonder kinderen of alleenstaanden. Concreet zijn het vaak professionals van de volgende organisaties:

  • ·

    jeugdverpleegkundigen CJG Rijnmond (0- 19 jaar);

  • ·

    hulpverleners van Bureau Jeugdzorg (BJZ);

  • ·

    hulpverleners van Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ);

  • ·

    algemeen maatschappelijk werk (AMW);

  • ·

    het ouderen werk;

  • ·

    schoolmaatschappelijk werk;

  • ·

    Stichting MEE.

7.3.Procedure

De coördinator van het CJG of het Lokaal Zorgnetwerk bepalen de indicatie. De klant vult samen met de professional het aanvraagformulier Thuisbegeleiding in. Het formulier wordt ondertekend (en voorzien van een kopie legitimatiebewijs) opgestuurd naar de afdeling Wmo van de gemeente. De gemeente geeft binnen twee weken na indicatie formeel akkoord. De klant ontvangt een beschikking en een kopie van de beschikking wordt gestuurd naar de organisatie die de hulpverlening verzorgt. De thuisbeleidingsorganisatie ze binnen twee weken de hulpverlening in.

7.4.Thuisbegeleiding: zorg in natura of Pgb

Thuisbegeleiding kan zowel als zorg in natura worden ingezet als met een Pgb. Gezien de aard van de doelgroep moet er zekerheid bestaan dat het Pgb op de juiste wijze wordt ingezet en dat de klant een Pgb zelf kan beheren. Gelet op de aard van de problematiek is het niet reëel te veronderstellen dat de klant een Pgb zelf kan beheren. Voor het toekennen is daarom contact met de (wettelijke) vertegenwoordiger nodig.

Als sprake is van een Pgb voor thuisbegeleiding wordt de hulp in zijn algemeenheid niet bij een zorgaanbieder ingekocht. Om compenserend hulp te verlenen moet de beoogde hulpverlener kunnen aantonen tot methodisch handelen in staat te zijn. Bij de vraag naar een Pgb moet uit een behandelplan blijken dat er:

  • ·

    inzicht is in de problematiek van de klant;

  • ·

    een omschrijving welk resultaat het traject beoogd en hoe dit bereikt wordt;

  • ·

    minimaal één evaluatie gedurende het traject.

Als er geen behandelplan is wordt een Pgb niet toegekend.

De hoogte van het Pgb bedraagt 100% van het uurbedrag voor zorg in natura (ad € 45,-- per uur) voor een traject van maximaal 55 uur. Na dit traject moet de klant in staat zijn zonder thuisbegeleiding te functioneren of wordt hij/zij doorgeleid naar een andere vorm van hulpverlening.

7.5.Eigen bijdrage

Voor thuisbegeleiding geldt zowel voor zorg in natura als een Pgb een eigen bijdrage. De eigen bijdrage wordt bepaald door het CAK en is afhankelijk van zowel de kosten van de voorziening als het inkomen van de klant. In de verordening is een hardheidsclausule ingevoerd, (artikel 9.1). De hardheidsclausule is van toepassing als minderjarige, thuiswonende kinderen worden verwaarloosd of mishandelt dreigen te worden door het stopzetten van de zorg aan de ouders die de eigen bijdrage niet kunnen betalen.

In een enkel geval wil de gemeente in het kader van bemoeizorg de ouders zeer stimuleren om aan een begeleidingstraject deel te nemen. In ernstige gevallen wordt er vanaf gezien om een eigen bijdrage op te leggen.

7.6. Aanmelding bij zorgaanbieder

Betrokkene kan worden aangemeld bij de zorgaanbieders voor hulp bij het huishouden met uitzondering van RST en Curadomi. Bij Aafje kan aanmelding plaatsvinden via Fenna Nuninga.

8. Woonvoorzieningen

De Wmo biedt inwoners van Ridderkerk de mogelijkheid om een woonvoorziening aan te vragen. Volgens de huidige verordening geldt het primaat van verhuizen. Dit betekent dat verhuizen de voorkeur heeft boven dure woningaanpassingen. Ook hierbij geldt dat dit advies alleen gegeven kan worden na gedegen onderzoek naar alle omstandigheden en (on) mogelijkheden van de persoon met beperkingen. Hieronder worden de mogelijkheden en regels beschreven.

8.1.Uitgangspunt

Een persoon met beperkingen kan in zijn woonruimte belemmeringen ervaren die voortvloeien uit de beperking. Wanneer deze aantoonbare beperkingen tot gevolg hebben dat er geen sprake meer is van het normaal kunnen gebruiken van de woning, en deze worden verminderd of opgeheven met een woonvoorziening van de Wmo, bestaat er recht op een Wmo voorziening. De gemeente kan als opdrachtgever voor het verstrekken van de materiële voorziening optreden bij verstrekking in natura.

De vergoedingen hebben betrekking op:

  • ·

    verhuis- en herinrichtingskosten;

  • ·

    aanpassingen van de woning;

  • ·

    woningaanpassingen van niet-bouwkundige en/of niet woontechnische aard;

  • ·

    onderhoud, keuring, en reparatie van verstrekte voorzieningen;

  • ·

    tijdelijke huisvesting;

  • ·

    uitraaskamer

  • ·

    huurderving.

8.2 Wanneer worden woonvoorzieningen niet verstrekt?

Een woonvoorziening wordt geweigerd, indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en geen belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de persoon met beperkingen niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment beschikbare en meest geschikte woning, tenzij het college vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, tenzij sprake is van voorzieningen genoemd in artikel 5.11;

  • d.

    de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat het college op de ondersteuningsvraag besloten heeft, tenzij het college vooraf schriftelijke toestemming voor de verhuizing heeft gegeven of de noodzaak van de kosten alsnog door het college kan worden vastgesteld;

  • e.

    de persoon met beperkingen verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt of bedoeld is om het gehele jaar door bewoond te worden zoals hotels, pensions, verhuurde kamers, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede, vakantie en/of recreatiewoningen. Een uitzondering op deze regel betreft een voorziening op grond van artikel 5.1 onderdeel a Wmo-verordening.

  • f.

    de persoon met beperkingen niet zijn hoofdverblijf zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen, met uitzondering van het bezoekbaar maken van de woning.

  • g.

    de woning waaraan de voorziening wordt getroffen niet behoort tot het grondgebied van de gemeente Ridderkerk;

  • h.

    het op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen betreft voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Bij verblijf in een AWBZ instelling is vaak nader overleg of onderzoek nodig over de vraag wiens verantwoordelijkheid het is om een bepaalde voorziening te verstrekken. De vraag is bijvoorbeeld of de outillage middelen waarover de instelling beschikt niet toereikend zijn. De regel is dat de AWBZ instelling voorzieningen dienen te hebben of te verstrekken die de zorg garanderen die in de algemene doelstelling van de instelling verwoord wordt. Dit betekent dat het in de praktijk mogelijk is dat de voorziening onder de Wmo valt.

Een weigering van een voorziening is alleen mogelijk na een onderzoek van de omstandigheden van de klant. Een woonvoorziening wordt geweigerd tenzij uit nader onderzoek blijkt dat er zwaarwegende reden zijn om er vanaf te wijken, de zogenaamde hardheid.

De persoon met beperkingen moet overigens medewerking verlenen aan het bezoeken van de woning, als onderdeel van het indicatieproces. Zie hiervoor artikel 5.8 van de verordening.

8.3.Gemeente adviseert: aanpassen of verhuizen?

Soms blijkt dat verhuizen de goedkoopst compenserende oplossing is boven het aanpassen van een woning. De gemeente kan dan het primaat van verhuizing toepassen. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst compenserende voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend. Er moet wel een afweging worden gemaakt waarbij alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Alleen dan kan op verantwoorde manier inhoud worden gegeven aan toepassing van het primaat van de verhuizing. Die afweging vindt alleen plaats indien de kosten van woningaanpassing van de door de persoon met beperkingen bewoonde woning meer bedragen dan € 7.000,--. Indien de kosten gelijk of minder bedragen van € 7.000, worden de noodzakelijke woonvoorzieningen om de huidige woning geschikt te maken verleend (mist natuurlijk aan alle voorwaarden wordt voldaan).Factoren die een rol spelen bij de afweging:

  • ·

    De snelheid waarmee het probleem kan worden opgelost. Dit is afhankelijk van de aanpassing en de tijd dat er een geschikte woning vrij komt. Indien binnen een medisch verantwoorde periode geen geschikte woning wordt gevonden dan wel wordt aangeboden, dan kan de klant alsnog voor een woningaanpassing in aanmerking komen. Het moet wel aantoonbaar zijn dat er geen geschikte woning is geweest en dat de klant voldoende inspanning heeft verricht om een geschikte woning te vinden dan wel te accepteren. Hoe lang de verantwoorde periode is in grote mate afhankelijk van de beperking die de persoon ondervind. Hiervoor kan eventueel ook extern advies worden ingewonnen.

  • ·

    Sociale factoren. Hierbij wordt gekeken naar binding met de huidige woonomgeving en de nabijheid van belangrijke voorzieningen. Mantelzorg en aanwezigheid van kennissen en familie zal in de afweging worden meegenomen evenals de wensen voor een bepaalde woonplaats. Dit in relatie tot de plek van de beoogde nieuwe woning. Als de persoon met beperkingen zijn werk aan huis heeft (eigen bedrijf) of in de directe omgeving werkt, moeten de consequenties van een verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant worden meegewogen.

  • ·

    Woonlasten. Woonlasten zijn afhankelijk van huursubsidiemogelijkheden. Een verhuizing mag niet dusdanig hoge woonlasten met zich meebrengen dat deze niet op te brengen zijn voor de klant.

  • ·

    De medische prognose. Indien vaststaat dat iemands toestand zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, speelt dat gegeven een rol in afweging tussen verhuizing of aanpassen van de huidige woning.

  • ·

    Vergelijking aanpassingskosten huidige woonruimte versus aanpassingskosten nieuwe woonruimte en verhuiskostenvergoeding.

  • ·

    De mogelijke gebruiksduur van de aanpassingen. Een aan te passen koopwoning heeft naar alle waarschijnlijkheid minder kans om voor hergebruik in aanmerking te komen dan een huurwoning van een woningcorporatie. Consequentie hiervan is dat de eigen woning meestal voor een belanghebbende aangepast wordt. Aangepaste huurwoningen kunnen opnieuw ingezet worden voor mensen met een beperking, waardoor de gebruiksduur verlengd wordt.  

Het college kan na zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen tot de conclusie komen dat verhuizen de meest compenserende oplossing is en derhalve besluiten om deze reden het aanpassen van de huidige woning van de aanvrager niet te vergoeden. Dan wordt de vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten verleend.

De belanghebbende kan ervoor kiezen om niet te verhuizen. Het college kan dan niet worden verweten dat zij niet aan de compensatieplicht heeft voldaan. Zij heeft immers een compenserende voorziening geboden, die echter niet door de belanghebbende is/wordt geaccepteerd. In een dergelijk geval kan het college aan de belanghebbende de financiële tegemoetkoming toekennen voor de kosten van verhuizing. De belanghebbende kan deze tegemoetkoming aanwenden voor de noodzakelijke woningaanpassing c.q. woonvoorziening, om de woning geschikt te maken. Bij gelijkblijvende omstandigheden komt de belanghebbende, in ieder geval voor een redelijke periode, niet meer in aanmerking voor verdere bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen ten behoeve van de huidige woning en/of een verhuiskostenvergoeding.

8.4.Bouwkundige woonvoorzieningen

 

De meest voorkomende bouwkundige woningaanpassingen zijn:

  • a.

    Drempelhulpen, waterpasplateau, opritjes, verwijderen drempels. Deze worden gebruikt als de persoon met beperkingen niet in staat is om drempels te overbruggen, al dan niet met een loophulpmiddel of rolstoel. Deze voorzieningen worden gebruikt om de persoon met beperkingen extra steun te geven bij het maken van transfers of bij het bewaren van het evenwicht.

  • b.

    Deurontgrendeling en deuropeners. Voor personen met beperkingen die niet in staat zijn om op de gebruikelijke wijze de deuren te openen of te sluiten.

  • c.

    Douchezitje of brancard aan de muur. Voor mensen met beperkingen die niet lang kunnen staan bij het douchen. Eerst wordt gekeken of een losse douchestoel helpt, vanwege de kosten. Is er te weinig ruimte, dan kan een opklapbaar zitje aan de muur worden bevestigd.

  • d.

    Verhoogd toilet 10+. Een gewoon toilet is 40 cm hoog. Verhoogde toiletten zijn er in twee maten:

46 cm en 50 cm hoog. Deze toiletten worden gebruikt door mensen die moeilijk vanuit een lage zithoogte kunnen opstaan.

  • e.

    Plafondlift

  • f.

    Traplift

Een traplift is er voor mensen met een beperking die meer dan twee keer per dag de trap gebruiken en geen baat hebben bij een extra trapleuning. Een traplift wordt alleen verstrekt als het gebruik noodzakelijk is om de badkamer of slaapkamer te kunnen bereiken.

g.Onderrijdbare keuken

Voor mensen die genoodzaakt zijn om zittend te koken en hoofdgebruiker van de keuken zijn.

h.Verwijderen bad of douchebak en creëren van een douchevloer op afschot Dit mag alleen als het bad of de douchebak vanwege het niveauverschil niet te bereiken is en het voor de persoon met beperkingen onmogelijk is om in en uit het bad of de douchebak te stappen. Voorwaarde is ook dat andere goedkopere oplossingen, zoals wandbeugels of een badplank, niet geschikt zijn.

  • 8.5.

    Niet-bouwkundige woonvoorzieningen

  • a.

    Tillift (passief en actief), transferhulpen (draaischijven, planken).

Deze woonvoorzieningen zijn bedoeld voor mensen die niet zelfstandig transfers kunnen maken. Staliften en draaischijven zijn er voor mensen die steun hebben aan hun benen. Bij passieve tilliften wordt de persoon met beperkingen getild via een tilband.

b.Douche- of toilet(rol)stoel.

Deze stoel is er voor mensen met beperkingen die niet staand kunnen douchen of geen gebruik kunnen maken van het toilet.

c.Douchebrancard.

Voor mensen met een beperking die niet staand en zittend kunnen douchen. Overigens geldt hierbij wel dat de hulpmiddelen langdurig noodzakelijk moeten zijn, dat wil in de praktijk zeggen: langer dan zes maanden. Zit- en ligbaden komen in beginsel niet voor vergoeding via de Wmo in aanmerking. Tilliften en plafondliften komen voor een vergoeding van de Wmo in aanmerking als zij nodig zijn ter ondersteuning van de reeds bestaande mantelzorg (zorg door familie en/of vrienden) en indien zij de zelfstandigheid van de belanghebbende bevorderen. Als het om professionele hulpverleners gaat dient er goed gekeken te worden naar datgene wat nodig is om deze hulp goed te kunnen verlenen. Jurisprudentie heeft aangetoond dat ook in dit geval er sprake kan zijn van recht op vergoeding uit de Wmo. Belanghebbenden die in een verzorgingshuis verblijven, niet zijnde een AWBZ- instelling zijn in feite, in het kader van de Wmo, zelfstandig wonende mensen. In een verzorgingshuis is het misschien wel mogelijk om in dit soort situaties voorzieningen voor deelgebruik door meerdere bewoners te verstrekken. Als het gaat om een erkende AWBZ- instelling horen dergelijke woonvoorzieningen tot de outillage die uit het instellingsbudget gefinancierd moeten worden.

8.6.Praktische zaken bij woningaanpassingen

Gemeente blijft eigenaar

De voorzieningen die in natura zijn verstrekt zijn eigendom van de gemeente. Voor bouwkundige woonvoorzieningen die periodiek onderhoud nodig hebben, zoals trapliften, sluit de gemeente onderhouds- en reparatiecontracten af. Als de voorzieningen niet meer nodig zijn, worden ze weer verwijderd en zo mogelijk herverstrekt. Douchehulpmiddelen worden over het algemeen, vanwege de hygiëne, in eigendom verstrekt. Hergebruik van deze middelen is niet aan de orde.

Bij aanvragen voor complexe woningaanpassingen (zoals trapliften) moet duidelijk worden gemaakt dat

de totale beoordeling en uitvoering van het advies een verantwoordelijkheid is van de gemeente. Op basis

van het advies van de Wmo-consulent wordt een offerte uitgebracht. Bij de aanpassing sluiten we aan bij de eisen uit het Bouwbesluit.

Werkt de woningeigenaar mee?

Voordat de woonruimte wordt aangepast is medewerking van de woningeigenaar nodig. De eigenaar moet een medewerker toegang verschaffen tot de zodat de medewerker een oordeel kan vormen over de woonsituatie. Zo nodig kan artikel 16 van de Woningwet worden toegepast.

Woonsanering in verband met CARA

Een persoon met beperkingen kan een vergoeding krijgen voor het treffen van voorzieningen, die als gevolg van CARA, een allergie en dergelijke noodzakelijk zijn. Hierbij ontstaat een ‘afstemmingsprobleem’ met de AWBZ, omdat van die regeling uit ook voorzieningen in verband met CARA of allergieën getroffen kunnen worden. CARA-klachten, die verband houden met allergie voor huisstofmijt, huidschilfers, haren, jute etc., kunnen verminderen als in de directe omgeving het contact met stof zo gering mogelijk is. Dit kan enerzijds worden bereikt door de omgeving schoon en stofvrij te houden en anderzijds bij de inrichting van de woning rekening te houden met gladde en synthetische materialen. In het kader van de Wmo gaat het bij woningsanering als gevolg van CARA, astma en allergieën specifiek om de volgende voorzieningen: tapijt en gordijnen. Andere voorzieningen, zoals allergeenvrij kussens en matrashoezen, vallen niet onder de Wmo. De in verband met een allergie noodzakelijk aan te schaffen vervangende artikelen zijn vrijwel altijd algemeen gebruikelijk. Alleen wanneer dergelijke artikelen voortijdig moeten worden vervangen, omdat men pas bekend is met de allergie, kan niet meer gesproken worden van een algemeen gebruikelijke voorziening. Tijdens de gebruikelijke intake wordt door de Wmo-consulent gekeken naar de leeftijd van de te vervangen materialen en de mogelijkheden. Daarna kan aan de persoon met beperkingen worden gevraagd om via de huisarts of longspecialist een beroep te doen op een CARA-verpleegkundigen. Het adviesrapport van de CARA-verpleegkundige wordt meegewogen bij de uiteindelijke beslissing.

Vaststelling afschrijvingspercentage en vergoeding

Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële vergoeding passen we een afschrijvingstermijn toe. Uitgangspunt hierbij is dat de vloerbedekking altijd voor een beperkte duur meegaat. De klant dient dus voor de vervanging van de vloerbedekking geld reserveren. Indien een artikel is afgeschreven (veelal na acht jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

Ouderdom van de stoffering (percentages afschrijving)

  • ·

    nieuwer dan 2 jaar: 100% vergoeding

  • ·

    tussen 2 en 4 jaar: 75% vergoeding

  • ·

    tussen 4 en 6 jaar: 50% vergoeding

  • ·

    tussen 6 en 8 jaar: 25% vergoeding

  • ·

    ouder dan 8 jaar : geen vergoeding

De werkelijke stofferingkosten worden vergoed. Bij de aanschaf van nieuwe materialen moet de persoon met beperkingen zich houden aan het programma van eisen (bijvoorbeeld gladde gordijnen kopen).

Rolstoeltapijt

Vervanging van vloerbedekking door rolstoeltapijt komt alleen voor vergoeding in aanmerking als de vervanging niet te voorzien was, bijvoorbeeld als een persoon met beperkingen als gevolg van een ongeluk een rolstoel moet gaan gebruiken. Bij de hoogte van de vergoeding wordt een afschrijvingstermijn toegepast.

8.7. Onderhoud, keuring en reparatie van verstrekte voorzieningen

In het Uitvoeringsbesluit worden de maximale vergoedingen van onderhoud en reparatie genoemd. Meer dan deze maximale bedragen worden in principe niet vergoed. Als een klant dit wel nodig zegt te hebben dan geldt de regel dat er deugdelijk onderzoek moet plaatsvinden. De voorziening moet op grond van de Verordening zijn verstrekt. Tijdens het onderhoud, keuring of de reparatie moet de persoon met beperkingen de woonruimte als hoofdverblijf bewonen.

8.8 Tijdelijke huisvesting

Het kan voorkomen, dat een persoon met beperkingen als gevolg van het aanpassen van zijn woning op grond van de Wmo dubbele woonlasten heeft. In zulke gevallen kan een tegemoetkoming worden verleend, maar hier gelden beperkingen.

Er wordt geen vergoeding verleend wanneer de dubbele woonlasten redelijkerwijs voorkomen hadden kunnen worden, of wanneer de dubbele woonlasten doorgaans gebruikelijk zijn, bijvoorbeeld bij een verhuizing. De vergoeding wordt maximaal voor een periode van zes maanden verleend. Er zijn twee mogelijkheden:

  • ·

    het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte (de werkelijke kosten worden vergoed met een maximum van de grens zoals bepaald in de Wet op de huurtoeslag);

  • ·

    het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte (de maximale tegemoetkoming is € 300,-- per maand).

8.9 Huurderving

Na beëindiging van de huur van een aangepaste woning kan aan de wooneigenaar een vergoeding worden verleend. De leegstand moet het gevolg zijn van de aanwezigheid van aanpassingen in de woning die op grond van de Wmo gesubsidieerd zijn. De huurderving van de eerste maand komt niet in aanmerking voor een vergoeding.

8.10 Overige zaken

Termijn waarbinnen aanpassingen gerealiseerd moeten zijn

De persoon met beperkingen is zelf verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van een woningaanpassing. Indien binnen een half jaar na dagtekening van de toekenningsbeschikking de woningaanpassing niet is voltooid, vervalt het recht op de toekenning. Bij ingrijpende en tijdrovende aanpassingen kan van deze termijn worden afgeweken.

Aanvang werkzaamheden en controle

Met aanpassingswerkzaamheden mag de klant niet eerder beginnen voordat de individuele voorziening is beschikt. Op dat moment zijn immers alle gegevens beoordeeld en is op grond daarvan bepaald welke voorzieningen nodig zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een te vroeg aangebrachte voorziening niet de goedkoopst adequate voorziening is. Er kunnen immers ook factoren meegewogen worden die buiten de woonruimte gelegen zijn. Bijvoorbeeld een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woonaanpassing niet noodzakelijk is.

Bepaling van de kosten

Voor het aanbrengen van standaard woningaanpassingen is er een overeenkomst (bij het schrijven van dit verstrekkingenboek is dat Zwaluwe BV en zijn er voorbereidingen voor een aanbestedingsprocedure voor een nieuwe leverancier).

Wanneer er geen sprake is van een standaard woningaanpassing of dat de kosten de € 4.500,-- overstijgen worden minimaal twee offertes ingediend. Bij het uitbrengen van de offerten moet in ieder geval:

  • ·

    uitgegaan worden van een sobere en doelmatige uitvoering op het niveau van sociale woningbouw;

  • ·

    de raming alleen bestaan uit de te treffen voorzieningen zoals concreet zijn genoemd in de uitgebrachte rapportage van de Wmo-consulent of externe adviesinstantie;

  • ·

    de ramingen zijn opgesteld door een (bouwkundig) deskundige;

  • ·

    er onderdeel worden gespecificeerd (incl. merk en type). Dit betekent dat hoeveelheden, eenheidsprijzen, materiaalkosten en arbeidsloon moeten zijn aangegeven;

  • ·

    het bedrag van de btw en eventuele administratie- en toezichtskosten, alsook renteverliezen apart worden vermeld;

  • ·

    en kopie van eventueel door gespecialiseerde bedrijven uitgebrachte offertes waarnaar in de totale offerte wordt verwezen, worden bijgevoegd.

Hergebruik vrijkomende aangepaste woningen

Een eenmaal aangepaste woning moet bij voorkeur ook in de toekomst aan andere personen met een beperking toegewezen worden. Alle aangepaste woningen worden opgenomen in een woningregistratiesysteem. Wanneer achterblijvende gezinsleden van een persoon met beperkingen, deze woning als huurwoning vrijmaken voor een andere persoon met beperkingen, kan een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten worden verstrekt.

8.11 Woonvoorziening in Pgb of een financiële tegemoetkoming

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er dus een adequate aanpassing wordt verstrekt, is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende vergoeding ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook door de beschikking aan de persoon met beperkingen en eventueel aan de woningeigenaar (als deze niet de persoon met beperkingen is) worden bekend gemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • ·

    er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de vergoeding betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de gemeente;

  • ·

    aan een door de gemeente aangewezen persoon wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

  • ·

    de door de gemeente aangewezen personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • ·

    direct na voltooiing van de werkzaamheden verklaart de gerechtigde van de vergoeding aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen;

  • ·

    de gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de vergoeding;

  • ·

    de gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de vergoeding is verleend alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd;

  • ·

    de gerechtigde moet indien het college dit wenst, medewerking verlenen aan een antispeculatiebeding.

    • -

      Een woontechnische aanpassing zoals bedoeld in artikel 5.9 van de verordening wordt vergoed tot een maximum van € 1200,00.

    • -

      Het maximale bedrag dat wordt verstrekt bij het bezoekbaar maken van de woning, als bedoeld in artikel 5.6 van de Wmo verordening, bedraagt € 2.300,00.

    • -

      Het maximale bedrag voor het aanpassen van een woonwagen of een woonschip, zoals bedoeld in artikel 5.15 lid 2 van de Wmo verordening en in artikel 5.16 lid 2 van de Wmo verordening bedraagt € 2.300,00.

-Als de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan 5 jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet ten minste nog 5 jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de aanpassingskosten maximaal € 900,00

Geld voor het verwijderen van voorzieningen?

In het algemeen geeft de gemeente Ridderkerk geen vergoeding voor het verwijderen van voorzieningen. Wat te doen als een verhuurder vooraf de garantie wil dat de woning weer in de oude staat wordt hersteld? Maak vooraf afspraken over de verwijderingskosten of het claimen van de woning als deze vrij komt. Verwijderingskosten van voorzieningen in woningen die door de gemeente zijn geclaimd, komen na de zoektijd van zes maanden voor rekening van de gemeente. Dat wil zeggen: als er geen Wmo geïndiceerde huurder is gevonden.

Vaststelling

Als er sprake is van verstrekking van een Pgb voor een roerende woonvoorziening (bv een traplift of douchestoel), roerende vervoersvoorziening (bv een scootmobiel) of een rolstoel, dan kan de gemeente de voorziening terugvorderen op het moment dat de voorziening niet meer nodig is. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn als de persoon met beperkingen binnen een redelijke termijn na de toekenning overlijdt of opgenomen wordt in een zorginstelling.

8.12 Verhuizen

De Gemeente Ridderkerk heeft het primaat van verhuizen ingevoerd. Als de aanpassing erg omslachtig of duur is, wordt kritisch gekeken naar de vraag of het wenselijk is om dit in de woning waar de persoon met beperkingen woont uit te voeren.

Door het primaat bij verhuizen te leggen, heeft de gemeente een ook mogelijkheid om de persoon met beperkingen geen financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget te verstrekken als deze niet wil verhuizen. Bij deze beslissing moeten zorgvuldig de belangen van de gemeente en de persoon met beperkingen worden afgewogen. Een afweging is of er op redelijke termijn zicht is op een andere woning. Ook de financiële situatie van de belanghebbende moet worden afgewogen tegen de kosten die het nieuwe huis met zich meebrengt. Het advies om te verhuizen wordt ook gegeven als het huis niet goed kan worden aangepast.

Hoe snel verhuizen?

Een standaard voor een redelijke termijn is niet te geven. Dit is afhankelijk van de ernst van de beperking die de persoon heeft en de mate waarin deze beperking de persoon verhindert in de zelfredzaamheid. Eventueel kan hiervoor extern advies ingewonnen.

Verhuiskosten vergoed?

Indien het afwegingsmodel, tot de toepassing van het primaat leidt, kan een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt. De vergoeding bedraagt voor een echtpaar € 2.828,86 en voor een alleenstaande

€ 2.357,38. Voor inwonende kinderen geldt een extra toelage van € 353,61 per kind tot 18 jaar. Een vergoeding voor een kind van 18 jaar of ouder wordt alleen verstrekt als er sprake is van een verstandelijke, psychische of lichamelijke beperking.

De vergoeding wordt uitbetaald als de persoon met beperkingen is ingeschreven op het nieuwe woonadres of na overlegging van een getekende huurovereenkomst. De vergoeding is bedoeld voor de noodzakelijke kosten van verhuizen en inrichting. Als er sprake is van een verhuizing naar een andere gemeente, wordt de verhuiskostenvergoeding vergoed door de gemeente waaruit de persoon met beperkingen vertrekt.

Waar naartoe verhuizen?

De persoon met beperkingen is zelf verantwoordelijk voor het vinden van een adequate woonruimte. Indien een Wmo verhuisbeschikking is afgegeven, kan de persoon met beperkingen voor het aanbodsysteem van woningen een medische urgentie aanvragen. Als er binnen twee jaar na toekennen van de tegemoetkoming voor verhuiskosten geen gebruik is gemaakt van de toekenning, namelijk door niet te verhuizen, vervalt de toekenning.

Verhuizingen vanuit een andere gemeente

De Wmo stelt dat het college zorg draagt voor de verlening van individuele voorzieningen voor de deelneming aan het maatschappelijke verkeer van in de gemeente woonachtige persoon met beperkingen. Letterlijke toepassing van dit artikel kan, vooral wanneer bouwkundige aanpassingen in de te betrekken woning noodzakelijk zijn, problemen opleveren bij verhuizing vanuit een andere gemeente. Opname van de zinsnede ‘dan wel zal staan ingeschreven’ biedt de mogelijkheid een ondersteuningsvraag in behandeling te nemen als de persoon met beperkingen van plan is in Ridderkerk te komen wonen. In voorkomende gevallen moet er wel de zekerheid bestaan, dat de men ook daadwerkelijk naar Ridderkerk zal verhuizen en recht heeft op een woonaanpassing.

8.13 Eigen bijdrage

Voor de verstrekking van roerende als onroerende woonvoorzieningen geldt een eigen bijdrage.

Het gaat dan om bijvoorbeeld trapliften, woonaanpassingen, woonvoorzieningen, drempels etc. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen en de kostprijs van de voorziening. De eigen bijdrage wordt meestal in 39 termijnen betaald.

8.14. Algemeen gebruikelijk

Het komt voor dat er bij bepaalde woningaanpassingen een algemeen gebruikelijke component zit. Bijvoorbeeld als de badkamer aangepast moet worden, terwijl deze al zeer oud is, dan kan dit als een verkapte renovatie gelden. Het secretariaat van de Huurcommissies in Den Haag (tel 0800-4887243) heeft een lijstje met afschrijvingstermijnen. Hieruit kan bijvoorbeeld vastgesteld worden of een keuken of badkamer eigenlijk al aan renovatie toe was.

9. Vervoersvoorzieningen

De gemeente Ridderkerk biedt vervoersvoorzieningen aan mensen met mobiliteitsbeperkingen.

Hiermee kunnen zij zich in en om het huis verplaatsen en buitenshuis afstanden afleggen.

Een rolstoel of een scootmobiel op vakantie meenemen naar het buitenland is geen probleem. Wel moet dit vooraf worden gemeld in verband met verzekeringen en wettelijke aansprakelijkheid.

9.1.Uitgangspunt

De vervoersvoorzieningen zijn bedoeld voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving (compensatieplicht). Ridderkerkers komen voor een vervoersvoorziening in aanmerking als hij/zij aantoonbare beperkingen hebben waardoor hij/zij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer of als het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk is.

De gemeente hanteert het primaat van het collectief vervoer (Wmo vervoer regiotaxi BAR)

De gemeente gaat bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen uit van het uitgangspunt ‘collectief als het kan, individueel als het moet’. Het primaat is dus gelegd bij het collectief vervoer. Indien het collectief vervoer niet volstaat, dan wordt gekeken of en welke individuele vervoersvoorziening compenserend is. Een combinatie van vervoersvoorzieningen is – in uitzonderlijke gevallen – ook mogelijk. Zo verstrekt de gemeente een vervoersvoorziening op maat.

Het werken met de behoefte in het dagelijkse leefvervoer bij de uitvoering van de Wmo is bedoeld om

een sociaal isolement te voorkomen. Dit betekent niet, dat elke wens kan worden gehonoreerd. Steeds zal

de afweging plaatsvinden tussen de verplaatsingsbehoefte en de goedkoopst adequate vervoersvoorziening. Bovendien worden onder de Wmo geen voorzieningen verstrekt die voor een persoon met beperkingen algemeen gebruikelijk zijn. Bij het wel of niet verstrekken van een vervoersvoorziening houdt de gemeente rekening met deze Wmo-regel.

De vervoersmogelijkheden zijn:

  • ·

    het collectieve vervoer;

  • ·

    een voorziening in natura, waarin onderscheid geldt:

  • ·

    de bruikleenauto (alleen als er geen andere voorziening is die compenserend is);

  • ·

    de gesloten buitenwagen (alleen als er geen andere voorziening is die compenserend is);

  • ·

    de open (elektrische) buitenwagen(scootermobiel);

  • ·

    tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een eigen auto in plaats van collectief vervoer;

  • ·

    tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of van eigen auto (alleen wanneer systemen van bovenregionaal vervoer, zoals Valys, niet als adequate voorziening gelden);

  • ·

    tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi;

  • ·

    tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf of het gebruik van een ander verplaatsingsmiddel.

9.2.Vijf afwegingen

Als het openbaar vervoer onvoldoende toegankelijk is voor mensen met beperkingen, biedt de gemeente alternatieven aan. Hierdoor kunnen zij deelnemen aan de maatschappij. Eerst wordt gekeken naar een collectieve vervoersvoorziening, zoals de regiotaxi. Is die niet compenserend, dan kan de gemeente een vervoersvoorziening in natura verstrekken of een financiële tegemoetkoming geven.

Hierbij worden de volgende afwegingen gemaakt:

1Gaat het om deelname aan het leven van alledag?

De Wmo vervoersvoorzieningen zijn bedoeld om te kunnen deelnemen aan het leven van alledag. Een vervoersvoorziening is gericht op het opheffen of verminderen van belemmeringen die een persoon met beperkingen bij het vervoer buitenshuis ondervindt.

2Wat is de vervoersbehoefte?

Hiervoor dienen de persoonskenmerken, de beperkingen en de behoeften van de aanvrager geïnventariseerd te worden. Aan de hand daarvan kan worden bepaald wat de vervoersbehoefte is.

3Wat is het verplaatsingsmotief?

De voorziening is bedoeld om deel te nemen aan het leven van alledag. Bij de Wmo gaat het om maatschappelijk verkeer, het vervoer dat nodig is voor het leven van alledag, inclusief het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Uitgangspunt is niet de gewoonte die iemand heeft, maar hoe de beperkingen worden gecompenseerd. Vervoersvoorzieningen worden niet verstrekt voor uitsluitend recreatieve of therapeutische doeleinden.

4Hoe vaak reizen?

Om de vervoersbehoefte te kunnen bepalen, gaat het om de vraag: hoe vaak moet een persoon met beperkingen naar een bepaalde bestemming om maatschappelijk te kunnen participeren? En hoe ver ligt deze bestemming? Dus om deel te nemen aan het ‘leven van alle dag’ en om de sociale contacten te onderhouden? De gemeente Ridderkerk gaat er vanuit dat 5 zones (zones van het openbaar vervoer) voldoende zijn voor lokale verplaatsingen.

5Welke verplaatsingen?

Welke verplaatsingen zijn voor de persoon met beperkingen van belang om maatschappelijk te kunnen participeren? Deze vraag kan een rol spelen bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen.

9.3 Vervoersvoorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen

Personen met beperkingen kunnen ook op grond van andere regelingen in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. Dat zijn voorliggende voorzieningen. In dat geval heeft de persoon met beperkingen

geen recht op een Wmo-vervoersvoorziening. Alvorens over te gaan tot advisering van een Wmo-vervoersvoorziening

moet het helder zijn dat er geen andere wettelijke regeling van toepassing is of kan zijn. Daarom kan de klant gevraagd worden om de beschikking van de verstrekking van een vervoersvoorziening/of afwijzing van een andere wettelijke regeling te overleggen. Vervolgens kan de gemeente beoordelen of deze reeds verstrekte vervoersvoorziening gezien alle omstandigheden minimaal compenserend is, of dat een aanvullende Wmo-vervoersvoorziening moet worden verstrekt.

9.4.Personen met een verstandelijke beperking

Een persoon met verstandelijke beperkingen komt alleen in aanmerking voor een vervoersvoorziening wanneer hij langdurig geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Er zijn twee redenen hierbij te noemen:

  • ·

    een lichamelijke belemmering;

  • ·

    een gedragsstoornis.

Om voor de aantekening ‘medische begeleiding’ op de vervoerspas in aanmerking te komen, is een indicatie door de Wmo-consulent of externe adviseur nodig.

Slechts in zeer uitzonderlijke situaties kan een begeleidersindicatie voor een vervoersvoorziening worden toegekend als:

  • ·

    de persoon met beperkingen agressief gedrag vertoont;

  • ·

    de persoon met beperkingen dwaalgedrag vertoont;

  • ·

    de persoon met beperkingen een zware vorm van incontinentie heeft;

  • ·

    de persoon met beperkingen afhankelijk is van medische handelingen tijdens de rit.

Een persoon met verstandelijke beperkingen, die met begeleiding met het openbaar vervoer kan reizen, moet zelf voor een begeleider te zorgen. De gemeente heeft hier geen compensatieplicht. Dit geldt ook voor een persoon met verstandelijke beperkingen of ouderen met een psychische stoornis die in aanmerking komen voor collectief vervoer.

9.5.Collectief vervoer

De gemeente Ridderkerk hanteert het primaat van het collectief vervoer. Kan een klant geen gebruik

maken van het reguliere vervoer of is het openbaar vervoer niet bereikbaar en zijn er daardoor

vervoersproblemen? Dan zoekt de gemeente eerst naar een collectieve vervoersvoorziening. De gemeente Ridderkerk gaat bij de verstrekking van vervoersvoorziening uit van het uitgangspunt ‘collectief als het kan, individueel als het moet’.

Alleen op indicatie van een Wmo-consulent kan een klant gebruik maken van het collectief vervoer. De pashouder betaalt tarieven, die vergelijkbaar zijn met de tarieven van het openbaar vervoer, waarbij de zone indeling van het openbaar vervoer uitgangspunt is. Het collectief vervoer rijdt in geheel Ridderkerk (instapzone) plus 4 OV- zones rond Ridderkerk..

9.6.Bruikleenauto

De bruikleenauto is, gelet op de vele voorliggende vervoersvoorzieningen, in specifieke gevallen mogelijk. Deze voorziening kan worden toegekend als alle andere voorziening niet toereikend zijn voor de beperking.

9.7.Gesloten buitenwagen

Het begrip gesloten buitenwagen kan in tweeën worden onderverdeeld. Ten eerste wordt hieronder verstaan een specifiek invalidenvoertuig en ten tweede de vierwielige bromfiets of zogeheten brommobiel. De brommobiel kan als algemeen gebruikelijke voorziening beschouwd worden, omdat deze in de gewone handel verkrijgbaar is. Zie hiervoor de richtlijnen bij de beoordeling van de algemeen gebruikelijke voorziening.

Deze (kostbare) voorzieningen kunnen bij hoge uitzondering worden toegekend. Als gebleken is dat alle andere voorzieningen niet compenserend genoeg zijn. Door de rangorde van vervoersvoorzieningen zal (net als bij de bruikleenauto) verstrekking van een gesloten buitenwagen (brommobiel) niet vaak voorkomen.

9.8.Open (elektrische) buitenwagen (scootermobiel)

Wanneer een persoon met beperkingen zich in en rondom de woning kan verplaatsen (al dan niet in een

rolstoel), kan het nodig zijn dat hij ook beschikt over een elektrisch voertuig voor buiten. Deze is te gebruiken op korte afstanden rond de woning. Voor deze verplaatsingen is het over het algemeen niet logisch of zelfs onmogelijk gebruik te maken van het collectieve vervoerssysteem of van een taxi. Hierbij moet men denken aan het binnen een straal van 1 tot 3 kilometer met een scootmobiel zelf boodschappen doen, familie bezoeken etc.

Bij het beoordelen van de geschiktheid van een scootmobiel kijkt de Wmo-consulent mede naar de mate waarin een persoon met beperkingen in staat is een scootmobiel te besturen. Indien hieromtrent twijfels bestaan kunnen, rijvaardigheidslessen een onderdeel van de toekenningsprocedure vormen. De lessen kunnen worden verzorgd door de leverancier van de te verstrekken voorziening of door een ergotherapeut. Het aantal lessen is afhankelijk van de behoefte. Deze behoefte blijkt uit het advies van de Wmo-consulent of van de externe adviesinstantie. De resultaten van de lessen bepalen of er al dan niet tot verstrekking van een vervoersvoorziening in de vorm van een scootermobiel wordt overgegaan.

Criteria voor het verstrekken van een scootermobiel

  • 1

    Een scootmobiel wordt alleen verstrekt als er sprake is van een zekere sta- en loopfunctie. De scootmobiel kan namelijk niet bij alle winkels, woningen en openbare gebouwen naar binnen.

  • 2

    De persoon met beperkingen heeft een substantiële vervoersbehoefte in de directe woonomgeving van de woning. De vervoersbehoefte betreft een gebied in de directe woonomgeving, maar wel boven de 500 meter waarbij taxivervoer niet compenserend is, bijvoorbeeld vanwege de geringe afstanden, zoals bij het doen van dagelijkse boodschappen (winkelbezoek, bezoek aan bank of postkantoor).

  • 3

    De vervoersbehoefte betreft een gebied binnen de gemeente of woonkern, bij voorbeeld bij het onderhouden van sociale contacten en het bezoeken van verenigingsactiviteiten. 4 Er is een medisch/ergonomische noodzaak tot het verstrekken van een scootmobiel.

  • 4

    Het lopen of het voor langere tijd staan is zodanig beperkt, dat de persoon met beperkingen na een taxi- of andere autorit zijn bestemmingsdoel niet kan bereiken. Hierbij moet gedacht worden aan een loopafstand tot 100 meter en niet langer kunnen staan dan ± 15 minuten. Zelfstandig boodschappen doen of de bank of postkantoor bezoeken is in deze situatie al een probleem.

  • 5

    Er kan niet op een andere wijze worden voorzien in de noodzakelijke vervoersbehoefte voor het leven van alledag (zoals via hand- of duwstoel of een aangepaste fiets).

  • 6

    De behoefte aan de scootmobiel is voor langere tijd en frequent (vrijwel dagelijks gebruik).

  • 7

    Het collectief vervoer alleen kan niet in de vervoersbehoefte voorzien.

  • 8

    Er moet een stallingsruimte, voorzien van een geaard stopcontact van 220 volt aanwezig zijn of gecreëerd kunnen worden. Hiertoe kan een woonvoorziening nodig zijn. Voorbeelden van een geschikte stallingsruimte: afsluitbare berging, schuurtje, overdekte en afgesloten galerij, gang van een verzorgingshuis (dit laatste met toestemming van het tehuis). Gemeenschappelijke stalling, gemeenschappelijke bergingen en niet afgesloten galerijen zijn ongeschikt. Stroom: alleen een geaard stopcontact voldoet. Voor het opladen is maximaal 8 uur nodig.

  • 9

    Klant moet in staat zijn zelf het middel veilig te bedienen en besturen(rijvaardigheidstest).

  • 10

    De scootmobiel dient niet ter vervanging van een auto. Iemand die bijvoorbeeld altijd een auto heeft gehad, maar die hier geen gebruik meer van maakt en het rijbewijs laat verlopen, kan de scootmobiel ook gedeeltelijk als vervanging van de auto gebruiken.

  • 11

    Redenen tot afwijzing kunnen zijn: onvoldoende geestelijke gesteldheid, slechtziendheid, medicijngebruik, gebrek aan verkeersinzicht. Er moet met name goed gekeken worden naar de rijvaardigheid van mensen, die in het verleden een hersenbloeding hebben gehad. Voor langere tijd op proef geven van een scooter wordt niet gedaan. Bij een persoon met beperkingen met epilepsie moet worden bekeken hoe lang betrokkene al aanvalsvrij is.

  • 12

    Klant moet zelfstandig kunnen in- en uitstappen of kunnen overschuiven.

  • 13

    Klant moet een goede zitbalans hebben.

Opvouwbare scootmobiel?

De gemeente verstrekt geen opvouwbare scootmobielen. De scootmobiel is namelijk bedoeld voor het vervoer over korte en middellange afstand in de directe omgeving. De opvouwbare scootmobielen zijn bovendien in technisch opzicht niet geschikt voor het eigenlijke doel van de open buitenwagen. De bodemplaat is zeer laag en een goede vering ontbreekt. Hierdoor is het nemen van de kleinste oneffenheden in het wegdek al lastig.

9.9. Aanpassing eigen auto

Vergoeding van de aanpassingskosten is mogelijk op twee gronden.

1. ) Een klant is om medische redenen aangewezen op het gebruik van eigen auto en andere vervoersvoorzieningen zijn niet compenserend. Autoaanpassingen worden gezien als aanpassingen, die het algemeen gebruikelijke karakter van de auto te boven gaan. Pas wanneer de voorliggende voorzieningen, zoals collectief vervoer, niet voldoen, kan de gemeente beslissen een autoaanpassing te verstrekken.

Het is ook mogelijk om een auto aan te passen als dit noodzakelijk is voor de partner of kind(eren) met beperkingen.

De tegemoetkoming voor een autoaanpassing bedraagt in dit geval maximaal € 5000,-- Bij de beoordeling van een ondersteuningsvraag om vergoeding van de kosten van autoaanpassing zal onder meer rekening worden gehouden met de volgende aspecten:

  • 1.

    de aard van de beperking;

  • 2.

    de mogelijkheid om gebruik te maken van andere goedkopere/adequate voorzieningen via de Wmo.

Ad 1. De aard van de beperking:

De aard van de beperking kan bepalen dat iemand geen gebruik kan maken van een taxi maar zich wel in een eigen auto kan verplaatsen. Als de beperking daartoe direct aanleiding geeft, dan ligt een aanpassing van deze auto in de rede.

Ad 2. De aanwezigheid van een collectief vervoerssysteem:

Door de aanwezigheid van het collectief vervoerssysteem kan er sprake zijn van een meer economische mogelijkheid om compenserend vervoer aan te bieden. Dat kan, bij het ontbreken indicaties, een duidelijke overweging zijn om niet tot aanpassing van de eigen auto over te gaan.

Is een auto ouder dan vijf jaar?

Dan is een flinke aanpassing meestal niet meer verantwoord. Een technische keuring van de auto door een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld de ANWB) is nodig om te kunnen beoordelen of de aanpassing nog verantwoord is met het oog op de technische staat en de verwachte levensduur van de auto. Bij een flinke aanpassing moet de auto nog zeven jaar veilig kunnen rijden. Let op: houd daarbij de geldigheidsduur van het rijbewijs in ogenschouw.

Dit wordt niet vergoed

Sommige autoaanpassingen zijn algemeen gebruikelijk (zoals stuur- en rembekrachtiging, de automatische versnelling, auto met hoge instap). Voor deze aanpassingen kan geen beroep worden gedaan op de Wmo.

2.) De klant heeft een indicatie voor het collectief vervoer, maar wil hier geen gebruik van maken. In dat geval kan de klant een tegemoetkoming krijgen voor de aanpassing van de eigen auto of voor de aanschaf van een buitenwagen.

Het doel van deze mogelijkheid is om de keuzevrijheid van de klant te vergroten zonder het primaat van het collectief vervoer aan te tasten. De voorwaarde die hieraan verbonden is dat de persoon voor een periode van 6 jaar, te rekenen vanaf de datum waarop het besluit over de tegemoetkoming is verzonden, af moet zien van het gebruik van het collectief vervoer. Uiteraard moet er ook aantoonbaar sprake zijn van een aanpassing aan de auto. De financiële tegemoetkoming in dit geval is maximaal € 3000.

Kinderstoeltje.

Een aangepaste kinderstoel kan verstrekt worden als dit de enige manier is om een kind in de auto te vervoeren. Hierbij kan de aanschafprijs van een gewoon kinderstoeltje voor een kind van dezelfde leeftijd of lengte als algemeen gebruikelijke component worden beschouwd. Dit betekend dat het als eigen aandeel kan worden gevraagd.

9.10.Tegemoetkomingen gebruik eigen auto of (rolstoel)taxi

Het woord tegemoetkoming impliceert dat niet alle kosten worden vergoed. In het geval van een vervoersvoorziening moet bedacht worden, dat iedereen, dus ook valide personen, vervoerskosten hebben. Deze kosten zijn algemeen gebruikelijk. De tegemoetkoming wordt bij hoge uitzondering verleend. Dit gebeurt alleen als andere voorzieningen op medische gronden niet geschikt zijn en er sprake is van geïndiceerd, individueel vervoer. De tegemoetkomingen zijn genormeerd en aan een maximum gebonden. Zie hiervoor het Uitvoeringsbesluit. Een eigen aandeel kan van toepassing zijn.

9.11.Andere verplaatsingsmiddelen

Bij verplaatsingsmiddelen als verstrekkingen in natura moet in de eerste plaats gedacht worden aan verplaatsingsmiddelen, die in de buurt komen van wat voor een persoon zonder beperkingen normaal gebruikelijk is. Echter, het gaat hier om aangepaste verplaatsingsmiddelen, zoals door spierkracht voortbewogen vervoermiddelen.

Hiermee bedoelen we een driewielfiets, een handbike, een tandem, een duofiets, een rolstoelfiets en een verlengde fiets. Vaak kan zo met relatief lage kosten, een hoge mate van mobiliteit bereikt worden. Deze voorzieningen kunnen zowel in eigendom, in bruikleen of via een Pgb worden verstrekt. In geval van eigendom en Pgb moet men rekening houden met een eigen bijdrage ter hoogte van de algemeen gebruikelijke kosten van een fiets. In het Besluit zijn de tegemoetkomingen voor andere vervoersvoorzieningen opgenomen.

Door spierkracht voortbewogen vervoermiddelen (met uitzondering van rolstoelen)

Uitgangspunten bij de beoordeling van een ondersteuningsvraag voor één van deze middelen zijn:

  • ·

    een zelfstandige vervoersbehoefte start bij 4 jaar;

  • ·

    tot de leeftijd van 18 jaar wordt de voorziening in bruikleen verstrekt in verband met de lichaamsgroei. Boven de 18 jaar wordt aangenomen dat een voorziening langer meegaat en wordt een (meer adequate) tegemoetkoming in de kosten gegeven;

  • ·

    de kosten voor een gewone fiets als zijnde algemeen gebruikelijk worden van de financiële tegemoetkoming afgetrokken. De richtlijn hiervoor zijn de prijzen volgens de NIBUD-lijst.

De algemene criteria zijn:

  • 1.

    klant kan geheel of gedeeltelijk met deze voorziening in de verplaatsingsbehoefte voorzien;

  • 2.

    klant is niet in staat om van een gewone fiets gebruik te maken;

  • 3.

    de voorziening biedt een oplossing voor een relevant deel van de vervoersbehoefte;

  • 4.

    stallingsruimte is aanwezig of kan binnen redelijke grenzen gecreëerd worden (hiertoe kan een woonvoorziening nodig zijn);

  • 5.

    verstrekking eens in de zeven jaar, met uitzondering van de handbike. In dat geval is de termijn vijf jaar.

Driewielfiets

Criteria:

  • ·

    algemene uitgangspunten en criteria van door spierkracht voortbewogen hulpmiddelen en

  • ·

    betrokkene is in staat zich zelfstandig fietsend, eventueel onder begeleiding, in het verkeer te begeven.

Opmerkingen:

  • 1.

    Tot vier jaar is een driewieler algemeen gebruikelijk, tenzij er een speciale uitvoering noodzakelijk is.

  • 2.

    Voor kinderen van 4 tot en met 16 jaar wordt de driewielfiets gezien als een mobiliteitsvoorziening.

Bij verstrekking driewielfiets wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt ter hoogte van de prijs van de aanschafkosten van een driewielfiets minus de kosten van een normale fiets. De richtlijn hiervoor zijn de prijzen volgens de NIBUD-lijst.

Handbike

Criteria:

  • ·

    Algemene uitgangspunten en criteria van de door spierkracht voortbewogen hulpmiddelen plus:

  • ·

    Klant is aangewezen op een rolstoel;

  • ·

    vanaf 18 jaar geldt ook het volgende criterium:

  • ·

    klant heeft een vermogen tot het zich verplaatsen met behulp van een handbewogen (sport) rolstoel, kan een redelijke afstand (1,5 km) binnen redelijke tijd overbruggen (te denken valt aan circa een half uur), maar heeft de voorziening nodig in verband met een specifieke verplaatsingsbehoefte boven 1500 meter, die niet anderszins kan worden opgelost. De hoogte van de tegemoetkoming is € 2300,00 inclusief BTW en inclusief de onderhoudskosten gedurende vijf jaar.

Opmerkingen:

  • 1.

    Er dient een substantiële toegevoegde waarde te zijn als de handbike als verplaatsingsvoorziening in en om de woning wordt verstrekt.

  • 2.

    De aftrek van de algemeen gebruikelijke uitgaven voor een fiets wordt bij de handbike niet toegepast. De handbike wordt met de armen en handen voortbewogen. In die zin is er geen overeenkomst met de andere (door spierkracht voortbewogen) voorzieningen in deze groep.

  • 3.

    Aanpassingen die nodig zijn om de handbike aan de rolstoel te kunnen bevestigen, vallen onder de rolstoelaanpassingen. Deze kosten kunnen derhalve niet worden opgeteld bij het bedrag voor de handbike.

  • 4.

    Er moet een substantiële toegevoegde waarde zijn indien de handbike als verplaatsingsvoorziening in en om de woning, of grotere afstanden, wordt verstrekt.

Tandem

Criterium:

Klant is niet in staat om zonder hulp van een bestuurder zelfstandig te fietsen. Daarnaast gelden de algemene uitgangspunten en criteria van de door spierkracht voortbewogen hulpmiddelen.

De hoogte van de tegemoetkoming wordt als volgt bepaald:

Voor de klant is de berekening: aanschafprijs volgens het programma van eisen van de Wmo-consulent of van de externe adviesinstantie, minus de gemiddelde prijs van een (kinder) fiets. N.b. Tot de leeftijd van 18 jaar blijft de voorziening in de regel eigendom van de gemeente en wordt deze in bruikleen aan de persoon met beperkingen verstrekt.

Duofiets

De duofiets is een variant op de tandem. De achterste plaats is bedoeld voor de begeleider, voorop zit het kind. De hoogte van het zadel en stuur kunnen variabel op de individuele wensen van de berijder worden ingesteld. Het kind hoeft niet mee te trappen of te sturen.

Criteria:

  • 1.

    Algemene uitgangspunten en criteria van door spierkracht voortbewogen hulpmiddelen.

  • 2.

    Klant kan zich alleen onder begeleiding in het verkeer begeven en kan of mag uit veiligheidsoverwegingen niet meetrappen en/of meesturen. Het is noodzakelijk dat de begeleider toezicht houdt op het kind.

De hoogte van de tegemoetkoming is de aanschafprijs volgens het door de Wmo-consulent of externe adviesinstantie opgestelde programma van eisen minus de gemiddelde prijs van een kinderfiets.

Rolstoelfiets

De rolstoelfiets is vergelijkbaar met een bakfiets. Voorop de fiets is een plateau aangebracht, waar op een rolstoel kan worden gereden. Deze kan worden vastgezet en iets omhoog worden gebracht tussen de twee voorwielen van de fiets. Het plateau kan met een mechanische of elektrische bediening worden uitgevoerd.

Criteria:

  • 1.

    Algemene uitgangspunten en criteria van door spierkracht voortbewogen hulpmiddelen.

  • 2.

    Klant kan niet worden vervoerd zonder dat hij/zij in de rolstoel zit.

De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt de aanschafprijs volgens het door de Wmo-consulent of externe instantie opgestelde programma van eisen minus de gemiddelde prijs van een volwassen- of kinderfiets. Dit laatste is afhankelijk van degene, voor wie deze voorziening wordt toegekend.

Verlengde fiets

De verlengde fiets wordt verstrekt in verband met een kind met beperkingen. Het heeft een verlengd frame. De grotere ruimte achter de zadelbuis en de verlaagde achterinstap maken het gemakkelijker om het kind in een stoeltje te verplaatsen. Dit type fiets is met name geschikt voor het meenemen van grotere kinderen met beperkingen.

Criteria:

  • 1.

    Algemene uitgangspunten en criteria van door spierkracht voortbewogen hulpmiddelen.

  • 2.

    Verstrekking is mogelijk wanneer grotere kinderen achterop de fiets worden vervoerd.

9.12.AWBZ vervoer

Per 1 januari 2007 is de Regeling sociaal Vervoer AWBZ-instellingen 1996 vervallen. Deze regeling betrof persoon met beperkingen, die verblijven in:

  • a.

    “Het Dorp” te Arnhem;

  • b.

    gezinsvervangende tehuizen voor persoon met beperkingen (GVT’s);

  • c.

    regionale instellingen voor beschermd wonen (RIBW’s);

  • d.

    verpleeghuizen.

De bewoners van deze instellingen vallen voor hun vervoersvoorzieningen permanent onder de werkingssfeer van de Wmo en kunnen dan ook in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. In de praktijk betreft het in alle gevallen collectief vervoer.

Het college kan besluiten, aanvullend op het collectief vervoer, een financiële vergoeding te verstrekken als er sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor een kind in een AWBZ inrichting bij regelmatig bezoek aan de ouders, daar niet over een adequate vervoersvoorziening beschikt. De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt het bedrag voor het eigen gebruik van de taxi tenzij er aanvullend op het collectief vervoer een bijdrage wordt verstrekt, dan wordt de hoogte vastgesteld op de daadwerkelijke vervoersbehoefte.

9.13 Meerdere vervoersmiddelen nodig?

Soms hebben mensen méér nodig dan bijvoorbeeld alleen een tegemoetkoming in de kosten van het reizen per taxi of auto. Met name voor verplaatsingen in de directe omgeving van de woning, bijvoorbeeld het doen van de dagelijkse boodschappen. In zo’n situatie wordt bekeken of de klant wellicht ter aanvulling een andere voorziening nodig heeft, zoals een scootmobiel.

9.14 Persoonsgebonden budget

Zoals bij alle individuele Wmo-voorzieningen in principe het geval is, kan ook bij de meeste vervoersvoorzieningen een Pgb worden verstrekt, indien de klant dit verzoekt. Verstrekking als Pgb vindt niet plaats indien:

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens de indicatie duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de klant problemen heeft met het omgaan met een persoonsgebonden budget.

  • b.

    de klant op de dag waarop de subsidieperiode zou aanvangen (anders dan ter zake van kortdurend verblijf) in een instelling bedoeld in de AWBZ of de zorgverzekeringswet verblijft.

  • c.

    de gemeente, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een voor een minderjarige aangevraagd budget in zodanige mate niet voor de inkoop van diensten ten behoeve van het kind wordt gebruikt. Waardoor dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van de minderjarige tot gevolg heeft.

  • d.

    persoon met beperkingen zich bij een eerder toegekend persoonsgebonden budget niet aan de opgelegde verplichtingen heeft voldaan.

De hoogte van het pgb

Als een klant heeft gekozen voor een Pgb dan moet de klant de voorziening kunnen aanschaffen van het Pgb. De consulent dient goed duidelijk te maken aan de klant dat deze uitsluitend recht heeft op de geïndiceerde voorziening. Eventuele extra’s komen voor eigen rekening.  Om tot een juist Pgb te komen vraagt de klant een drietal offertes op bij verschillende leveranciers voor de voorziening. Het is ook mogelijk dat de klant twee offertes opvraagt en dat de consulent ook een offerte opvraagt. In de offerte wordt ook een bedrag meegenomen voor onderhoud en reparatie. De gemeente vergoedt de goedkoopst compenserende oplossing.

De gemeente kiest voor het zogenaamde bruto-Pgb. Dit houdt in dat het CAK de eigen bijdrage formeel vaststelt en de eigen bijdrage ook int. In de beschikking moet ook opgenomen worden dat er een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd wordt door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen worden.

Als er bij een verstrekt Pgb voor een vervoersvoorziening discussie is over de afschrijvingstermijn, dan dient de afschrijvingstermijn die de leverancier heft voor haar goederen aangehouden te worden. In het uitvoeringsbesluit staan enkele voorzieningen wel specifiek genoemd; dat zijn de aangepaste fiets en de sportrolstoel. Hiervoor kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt, voor respectievelijk 7 jaar en 3 jaar.

Vaststelling

Als er sprake is van verstrekking van een Pgb voor een roerende woonvoorziening (bv een traplift of douchestoel), roerende vervoersvoorziening (bv een scootmobiel) of een rolstoel, dan kan de gemeente de voorziening terugvorderen op het moment dat de voorziening niet meer nodig is. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn als de persoon met beperkingen binnen een redelijke termijn na de toekenning overlijdt of opgenomen wordt in een zorginstelling.

9.15 Gehandicapten parkeerkaart/plaats

Voor de gehandicapten parkeerkaart/plaats is een indicatie van de politie en Argonaut vereist. Een gehandicaptenparkeerkaart kan een bestuurders- of een passagierskaart zijn. De passagierskaart wordt afgegeven voor de belanghebbende die aan alle voorwaarden voldoet, maar zelf niet in staat is om een auto te besturen.

Om voor een van deze kaarten in aanmerking te komen, moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Algemene voorwaarden

  • b.

    een aantoonbare beperking van langdurige aard (tenminste zes maanden), waardoor de persoon met beperkingen niet meer in staat is om meer dan 100 meter aan één stuk te voet te lopen of; permanent rolstoelgebonden of; een ernstige beperking niet zijnde een loopbeperking.

Bestuurderskaart

De persoon met beperkingen is in het bezit van een rijbewijs en is bestuurder van een motorvoertuig.

Passagierskaart

De persoon met beperkingen is voor het vervoer van deur tot deur afhankelijk van de bestuurder.

De gemeente vergoedt geen kosten voor het verstrekken van een invalidenparkeerkaart of- plaats. De verschuldigde legeskosten worden door de klant zelf betaald.

9.16 Eigen bijdrage

Voor de verstrekking van alle vervoersvoorzieningen wordt een eigen bijdrage geheven. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen en de kostprijs van de voorziening, daarbij wordt de systematiek van het (landelijke) Besluit maatschappelijke ondersteuning gevolgd.

10.Rolstoelen

Rolstoelen kunnen worden aangevraagd door mensen die langdurig zijn aangewezen op zittend vervoer. Er zijn veel soorten rolstoelen. De Wmo-consulent onderzoekt wat de goedkoopst compenserende rolstoel is.

10.1.Uitgangspunt

De rolstoel is een hulpmiddel voor mensen die zich niet goed lopend kunnen verplaatsen, of die geen langere afstanden meer kunnen afleggen, ook niet met loophulpmiddelen. Er zijn veel verschillende soorten, afgestemd op het gebruik en de beperking. Sommige rolstoelen zijn voor gebruik binnenshuis, anderen voor binnen en buiten. Verder zijn er rolstoelen voor incidenteel en voor dagelijks gebruik.

10.2. Selectie van een rolstoel

De gemeente realiseert zich dat het selecteren van een rolstoel maatwerk is. De gekozen rolstoel moet passen bij de gebruiker. De gebruiker moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving van de gebruiker en voor de activiteiten die de gebruiker onderneemt. Voor de gemeente is het van belang dat uiteindelijk de ‘goedkoopst adequate’ rolstoel wordt gekozen. Hoe gaat het selectieproces in z’n werk?

Programma van eisen

De Wmo-consulent maakt een programma van eisen waaraan de rolstoel moet voldoen om een adequate voorziening te zijn voor de klant. Aan de hand van dit programma van eisen wordt de goedkoopst adequate rolstoel geselecteerd door de adviseur. De Wmo-consulent kijkt naar de volgende factoren:

  • ·

    het gebruik;

  • ·

    het gebruiksgebied;

  • ·

    de aandrijving;

  • ·

    de zithouding;

  • ·

    de meeneembaarheid;

  • ·

    antropometrische gegevens (maatvoering).

Het gebruik

Als er een rolstoel wordt geselecteerd, kijkt de Wmo- consulent naar de gebruiksfrequentie, de gebruiksduur en het gebruiksdoel. Hoe vaak zal de rolstoel worden gebruikt? Hoe lang zal ermee worden gedaan en wat is het doel? Wordt de rolstoel ook gebruikt als stoel of ruststoel? Het zijn allemaal zaken om rekening mee te houden bij de keus van de rolstoel. Als een rolstoel voor meerdere doeleinden wordt gebruikt, moeten er concessies moeten worden gedaan. Ook kan het noodzakelijk zijn om meerdere rolstoelen te verstrekken.

Tijdelijk gebruik?

Rolstoelen die korter dan zes maanden nodig zijn, kunnen worden geleend bij de thuiszorgorganisatie.

Gebruik in instelling?

Bij een verblijf in een instelling wordt gekeken naar de functies waarvoor iemand een indicatie heeft. Als dit ‘verblijf en behandeling’ is, dan wordt de rolstoel door de AWBZ verstrekt.

Binnen of buiten

Er zijn twee gebieden waarvoor de rolstoel kan worden gebruikt: binnen of binnen en buiten. Wordt een rolstoel alleen buiten gebruikt? Dan spreken we eigenlijk van een vervoermiddel. In de praktijk worden deze rolstoelen conform de regels van een rolstoelvoorziening verstrekt.

De aandrijving

De aandrijving kan op drie verschillende manieren:

  • 1.

    door het eigen lichaam (trippelen/hoepelen);

  • 2.

    door het bedienen van een elektrische aandrijving; (zowel tbv duwer als van persoon met beperkingen)

  • 3.

    door het voortduwen door een begeleider.

De keuze hangt af van de fysieke en verstandelijke vermogens van de klant en de begeleider.

De zithouding

Mensen die het grootste deel van de dag in de rolstoel zitten, hebben belang bij een goede zithouding. Daar is geen standaard voor. Een goede zithouding verschilt per gebruiker en wordt soms ook bepaald door diens beperkingen en de activiteiten die vanuit de rolstoel worden gedaan. In het algemeen geldt dat de onderdelen van de rolstoel die het lichaam raken goed dienen aan te sluiten op de lichaamsmaten van de gebruiker, om vergroeiingen en drukplekken te voorkomen.

De meeneembaarheid

Moet de rolstoel meegenomen kunnen worden in de auto? Dan is het belangrijk dat de rolstoel door de gebruiker of begeleider kan worden opgevouwen of gedemonteerd.

Antropometrische gegevens

Een goed passende rolstoel wordt aangemeten aan de lichaamsmaten van de gebruiker. Dit aanmeten is van groot belang voor het zitcomfort en het optimaal gebruik van de rolstoel. Bij voorbeeld: de stoel moet de goede zithoogte hebben, in huis de gewenste draaicirkel hebben en werken aan een tafelblad mogelijk maken.

10.3. Soorten rolstoelen

Rolstoelen zijn meestal modulair opgebouwd en de modulen zijn te groeperen in een houdingsgedeelte, een verplaatsingsgedeelte en een besturingsgedeelte. Deze opbouwelementen vinden we in de verschillende typen terug. Als typen worden onderscheiden:

  • a.

    de handbewogen rolstoel voor incidenteel gebruik;

  • b.

    de handbewogen rolstoel voor continu gebruik;

  • c.

    ADL-actiefrolstoelen;

  • d.

    de duwwandelwagen;

  • e.

    de elektrische binnen/buiten rolstoel;

  • f.

    de sportrolstoel;

  • g.

    de kinderrolstoel.

Handbewogen rolstoel voor incidenteel gebruik

Deze rolstoel wordt gebruikt over een beperkte tijdsduur op een dag. De klant is niet gebonden aan de rolstoel, en kan zich over kortere afstanden ook lopend verplaatsen. Deze rolstoel wordt ingezet voor mensen die wel rolstoelafhankelijk zijn, maar niet rolstoelgebonden. Deze personen kunnen overstappen naar een stoel. De rolstoel wordt steeds kort gebruikt en dient alleen voor het transport van de klant. De rolstoel kan worden geduwd door derden of wordt door de klant zelf voortbewogen met behulp van hoepels of hefbomen. Het zelfstandig voortbewegen en besturen vereist een goede arm- en handfunctie en een redelijk uithoudingsvermogen bij de klant. In dit geval spelen de ondersteuningselementen van de rolstoel een belangrijke rol.

Criteria:

  • 1.

    klant heeft aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, die het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken;

  • 2.

    klant is niet in staat om binnen een half uur lopend een redelijke afstand af te leggen (te denken valt aan 1500 meter);

  • 3.

    andere loophulpmiddelen, die worden verstrekt op grond van de AWBZ bieden onvoldoende uitkomst (looprek, rollator).

Handbewogen rolstoel voor continu gebruik

Deze rolstoel wordt over de gehele dag gebruikt. De klant is niet meer in staat om zich zelfstandig lopend te verplaatsen. De rolstoel kan worden geduwd door derden of wordt door de klant zelf voortbewogen met behulp van hoepels of hefbomen. Het zelfstandig voortbewegen en besturen vereisen een goede arm- en handfunctie en een redelijk uithoudingsvermogen bij de persoon met beperkingen. In dit geval spelen de ondersteuningselementen van de rolstoel een belangrijke rol.

De criteria zijn vermeld bij de handbewogen rolstoel voor incidenteel gebruik.

ADL actiefrolstoel

De ADL-actiefrolstoel wordt over het algemeen de gehele dag gebruikt. De klant is meestal niet meer in staat om zich zelfstandig lopend te verplaatsen. De rolstoel wordt door de klant zelf voortbewogen met behulp van hoepels of hefbomen. Het zelfstandig voortbewegen en besturen vereisen een goede arm- en handfunctie een redelijk uithoudingsvermogen bij de persoon met beperkingen. In dit geval spelen de ondersteuningselementen van de rolstoel een belangrijke rol. De doelgroep voor deze rolstoel betreft over het algemeen de jongere persoon met beperkingen, die alle dagelijkse activiteiten zelfstandig uitvoeren.

De criteria zijn vermeld onder de handbewogen rolstoel voor incidenteel gebruik.

Duwwandelwagen

De criteria zijn vermeld onder de handbewogen rolstoel voor incidenteel gebruik.

Elektrische rolstoel

De elektrische rolstoelen worden met behulp van een elektromotor aangedreven en de ondersteuning van houdingen kan eveneens met behulp van de motor worden ingesteld. De stoelen worden meestal bestuurd met een joystick. De elektrische rolstoelen kunnen worden onderscheiden voor gebruik binnenshuis, gebruik buitenshuis en gebruik binnens- en buitenshuis.

De criteria zijn:

  • 1.

    klant heeft aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, die dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en waarvoor hulpmiddelen, die worden verstrekt op grond van de AWBZ, onvoldoende uitkomst bieden;

  • 2.

    klant kan zich, met of zonder loophulpmiddel, minder dan 100 meter verplaatsen vanwege energetische problemen, problemen met de arm- of handfunctie en/of problemen met de zitbalans;

  • 3.

    Toelichting op conditioneel aspect: de klant die meer dan 100 meter kan lopen, moet over voldoende reserve beschikken om de dagelijkse activiteiten op te pakken. 3. klant kan zich niet binnen een redelijke tijd (circa een half uur) over een afstand van 1500 meter in een handbewogen rolstoel verplaatsen;

  • 4.

    de woning van de klant is rolstoeltoegankelijk en rolstoeldoorgankelijk of kan met beperkte middelen worden aangepast.

Sportvoorziening

De meest gangbare voorziening die verstrekt wordt om sportbeoefening mogelijk te maken is de sportrolstoel. Deze wordt hieronder nader gespecificeerd. Het is echter ook mogelijk dat een andere voorziening dan een rolstoel de sportbeoefening mogelijk maakt. Daarom spreken we van een sportvoorziening.

Voor deelname aan sporten zijn de sportrolstoelen ontwikkeld. Voor diverse rolstoelsporten zijn verschillende rolstoelen ontwikkeld. Een kenmerk is de scheefstand (camberhoek) van de grote wielen. Een sportrolstoel is meestal een handbewogen rolstoel.

Een sportrolstoel is meestal een vaste framerolstoel, omdat die het sterkste is en het snelste rijdt en draait. Sportrolstoelen kunnen op maat worden gemaakt, aangepast aan de gebruiker en aan een bepaalde sport.

Een sportrolstoel kan eens per drie jaar op declaratiebasis via een financiële tegemoetkoming worden aangeschaft. Dat wil

zeggen: als de gebruiker de sport niet zonder de sportrolstoel kan beoefenen. Eventuele meerkosten moet de gebruiker zelf betalen. Handicapgerelateerde aanpassingen aan sportrolstoelen worden apart vergoed. Denk aan een antidecubitus zitkussen of romppelotten. Spaakbeschermers, anti-kiepvoorziening en een heupgordel zijn standaardaccessoires op een sportrolstoel en moeten uit het forfaitaire bedrag worden betaald.

Criteria:

  • 1.

    klant is zonder sportrolstoel niet in staat tot sportbeoefening. Ook in het dagelijks leven maakt de klant gebruik van een loop- of verplaatsingshulpmiddel.

  • 2.

    beoefening van de gekozen sport is uitsluitend mogelijk met een specifieke sportrolstoel. De sport kan niet met een gewone rolstoel worden beoefend.

  • 3.

    Overleggen van een bewijs van lidmaatschap van een sportvereniging is vereist.

De sportrolstoel wordt voor minimaal 3 jaar is eigendom verstrekt inclusief de kosten van onderhoud.

Kinderrolstoel

Zowel vanwege de kleinere lichaamsmaten als vanwege het gecompliceerde activiteitencomplex van veel kinderen zijn er speciale kinderrolstoelen. De aanpassingen van deze verschillende typen van stoelen volgen in grote lijnen de drie hoofdmodulen: het houdingsgedeelte, het verplaatsingsgedeelte en het besturingsgedeelte.

Rolstoelaanpassingen

Bij de eerste verstrekking, maar ook later, is het mogelijk om door middel van aanpassingen te bereiken dat een rolstoel een werkelijk passende voorziening is of wordt.

10.4.Indicatie

Bij een ondersteuningsvraag betrekking hebbend op een rolstoelverstrekking is altijd een beoordeling en selectie noodzakelijk van een Wmo-consulent. Hiervan kan worden afgeweken wanneer in een eerder stadium door een deskundige de noodzaak tot het verstrekken van een rolstoel is vastgesteld. De gemeente Ridderkerk heeft eigen deskundigen in dienst voor de beoordeling van de noodzaak en voor het selecteren van de juiste rolstoel.

10.5.Selectie

De Wmo-consulent doet de selectie, in samenspraak met de passingsconsulent van de leverancier. De consulent stelt niet alleen de noodzaak tot het verstrekken van een rolstoel vast, maar selecteert tevens welk type rolstoel het meest compenserend is. Hij houdt daarbij rekening met:

  • ·

    de aanwezige beperkingen;

  • ·

    de prognose van de beperkingen;

  • ·

    de aard van het gebruik:

  • ·

    binnen en/of buitenshuis;

  • ·

    af en toe;

  • ·

    regelmatig;

  • ·

    de duur van het gebruik:

  • ·

    langdurig;

  • ·

    voor een korte periode.

Indien de klant de rolstoel korter dan zes maanden nodig heeft, komt hij niet in aanmerking voor een Wmo verstrekking. Men kan dan een beroep doen op een rolstoel via de thuiszorg. In de ontwikkeling van het Wmo beleid wordt vanaf 2007 rekening mee gehouden, dat ook de rolstoel voor kortere duur dan 6 maanden kan worden verstrekt via de gemeente.(ontwikkeling van een zgn. ‘rolstoel-pool’.)

10.6.Wat wordt vergoed?

Aanpassingen aan rolstoelen worden volledig vergoed mits geïndiceerd en mits bedoeld voor het primaire doel. Als de aanpassingen een vast onderdeel zijn van de rolstoel, maar wel voor therapeutisch doel, dan worden ze wel vergoed (zoals zit- en rugortheses). Een antidecubitus zitkussen wordt verstrekt als dit een aanpassing is aan de door de Wmo verstrekte rolstoel.

Is er sprake van een medische noodzaak of verplichting op grond van veiligheidseisen? Dan worden ook accessoires als een stokhouder, taxifixatie en frame voor een boodschappenmand vergoed.

10.7.Vaardigheidstraining rolstoelgebruik

Een training kan nodig zijn om goed te kunnen omgaan met een elektrische rolstoel. Anders gezegd:

persoon met beperkingen die niet rijvaardig zijn, krijgen geen elektrische rolstoel of scootmobiel, omdat zij een gevaar kunnen zijn voor zichzelf en anderen. Wat de training betreft, zijn er twee mogelijkheden: proeflessen of gewenningslessen:

Proeflessen

Proeflessen worden gegeven als de klant tijdens het aanmeten van het middel niet rijvaardig is gebleken.

De persoon met beperkingen moet eerst maximaal vijf lessen volgen om zijn rijvaardigheid te verbeteren. Bij de laatste les wordt beoordeeld of de persoon met beperkingen voldoende rijvaardig is voor toekenning van de rolstoel of scootmobiel.

Gewenningslessen

Als tijdens het aanmeten blijkt dat de persoon met beperkingen voldoende vaardigheden heeft, dan kunnen maximaal drie gewenningslessen worden gevolgd om vertrouwd te raken met de rolstoel (of scootmobiel) en er veilig mee om te kunnen gaan. De rolstoel wordt toegekend en geleverd en de training wordt met de toegekende rolstoel gegeven. Meestal gaat het bij gewenningslessen om specifieke manoeuvres die getraind moeten worden. Bijvoorbeeld: het gebruik van de lift in een verzorgingshuis.

10.8. Rolstoel in natura of persoonsgebonden budget

Een rolstoel kan op twee manieren worden verstrekt:

  • 1.

    In natura.

  • 2.

    Via een Pgb ter hoogte van de kosten van de goedkoopst compenserende oplossing.

Persoonsgebonden budget (Pgb)

Zoals bij alle individuele Wmo voorzieningen in principe het geval is, kan ook bij de meeste vervoersvoorzieningen een Pgb worden verstrekt, indien de klant hier voorkeur voor heeft (artikel 2 Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning). Maar verstrekking als Pgb vindt niet plaats indien ():

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens de indicatie duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de klant problemen heeft met het omgaan met een persoonsgebonden budget.

  • b.

    de klant op de dag waarop de subsidieperiode zou aanvangen (anders dan terzake van kortdurend verblijf) in een instelling bedoeld in de AWBZ of de zorgverzekeringswet verblijft.

  • c.

    de gemeente, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige aangevraagd budget in zodanige mate niet voor de inkoop van diensten ten behoeve van het kind zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van de minderjarige tot gevolg zal hebben.

  • d.

    de klant zich bij een eerder toegekend persoonsgebonden budget niet aan de opgelegde verplichtingen heeft voldaan.

10.9. Bruikleen overeenkomst

Na ontvangst van het advies vindt de rapportage plaats. Bij toekenning van een rolstoelvoorziening gaat er een opdracht tot het in bruikleen verstrekken van een rolstoel naar de leverancier. De gemeente Ridderkerk huurt of koopt deze voorzieningen afhankelijk van de aard van de beperking van persoon met beperkingen en de verwachte gebruiksduur. In een enkel geval zal de Gemeente Ridderkerk overgaan tot koop, bijvoorbeeld bij een jong persoon waarbij de verwachting is dat deze langdurig van de voorziening gebruik zal maken.

Rolstoelen, uitgezonderd de sportrolstoelen, worden bij voorkeur in natura en in bruikleen verstrekt.

Bij de aflevering wordt de bruikleenovereenkomst door de bruikleengever en de gebruiker ondertekend. In de bruikleenovereenkomst staat dat de gebruiker de voorziening in de goede staat heeft ontvangen en zijn de verplichtingen van de bruiklener, de afspraken over onderhoud en reparatie, de aansprakelijkheid en de verzekering opgenomen. Tenslotte zijn er bepalingen over de beëindiging van de overeenkomst en over de teruggave.

Voor onderhoud en reparatie heeft de gemeente een onderhoudscontract met de leverancier gesloten. Doordat de stoel in bruikleen wordt verstrekt door de gemeente betekent een verhuizing naar een andere gemeente het einde van de bruikleenovereenkomst. Over het algemeen wil de klant de stoel meenemen naar de nieuwe woongemeente. In principe worden de voorzieningen weer teruggenomen. Als de leverancier een overeenkomst kan sluiten met de nieuwe gemeente of de eventuele andere leverancier van de nieuwe gemeente, dan kan dit zo geregeld worden.

10.10 Nazorg en controle

Na het verstrekken van de rolstoel is het gewenst een termijn van hercontrole vast te leggen. In de hercontrole kan worden bezien, of de stoel nog aan de wensen voldoet. Overeenkomstig de nieuwe situatie kan de verstrekking worden heroverwogen. De termijn van hercontrole per klant verschilt. Hierbij wordt onder andere gelet het onderstaande.

Vooral bij oudere personen met beperkingen is een verandering van de wervelkolom in de loop van de tijd aan te nemen. Deze verandering en andere kunnen de gebruikswaarde van een verstrekte stoel beïnvloeden. Dit is een belangrijke reden om de verstrekking opnieuw te overwegen. In bepaalde gevallen is een aanpassing van de rolstoel gewenst.

10.11 Onderhoud en reparatie

De meeste rolstoelen zijn vanaf 1994 onder het regime van de Wvg verstrekt. Enkele uitzonderingen zijn:

  • 1.

    door een bedrijfsvereniging, pensioenfonds, of zorgverzekeraar;

  • 2.

    op basis van de bijzondere bijstand.

Alleen als de rolstoel onder de Wvg is verstrekt, is de gemeente verplicht voor het onderhoud en de reparaties zorg te dragen. Meldt een klant zich met een onderhouds- of reparatievraag, dan wordt, eventueel na een huisbezoek, de vraag behandeld door een consulent.

In de onder 1ste genoemde situaties moet bij een onderhouds- of reparatievraag van een klant in principe een verwijzing naar de verstrekker plaatsvinden.

In het 2e geval gaat het om een stoel die eigendom is van de betrokkene. De gemeente onderzoekt bij een onderhouds- of reparatievraag de noodzaak van het bestaan van de voorziening. Bestaat de noodzaak, dan wordt het noodzakelijk onderhoud (en reparatie) op kosten van de gemeente uitgevoerd.

10.12. Eigen bijdrage

Voor rolstoelen mag wettelijk geen eigen bijdrage worden geheven.

11. Zorgzwaartepakket (ZZP)

Sinds 1 januari 2009 krijgen mensen die recht hebben op een intramurale opname (zorg met verblijf is een recht, maar geen plicht) een indicatie voor een Zorg zwaarte pakket (ZZP). In totaal zijn er 10 ZZP’s mogelijk (zie hiervoor de bijlage 4 ).

Als een klant een indicatie heeft voor een Zorg Zwaarte Pakket geïndiceerd zijn er vier mogelijkheden:

  • 1.

    De klant kiest voor opname in een instelling. Betrokkene gaat in een verzorgingstehuis of verpleeghuis wonen.

  • 2.

    De klant kiest ervoor om met een verblijfsindicatie thuis te blijven wonen of te verblijven in een niet erkende AWBZ instelling door omzetting van de verblijfsindicatie naar zorglevering in extramurale functies en klassen.

  • 3.

    De klant kiest voor een Pgb. Betrokkene krijgt zelf geld en koopt zelf AWBZ zorg in.

  • 4.

    De klant kiest voor een Volledig Pakket Thuis (VPT). De klant kiest in dat geval een instelling (via het Zorgkantoor) en de zorginstelling levert de zorg (in natura) aan huis. Een instelling is overigens niet verplicht een VPT te leveren.

Hieronder staat in een schema in welke situatie er een ondersteuningsvraag gedaan kan worden voor hulp bij het huishouden.

Leverings-vorm

Intramuraal

VPT

PBG voor 1/1/2009

PGB na 1/1/2009

overbruggings-zorg

Extramurale zorg

HH uit:

AWBZ

AWBZ

Wmo

AWBZ

Wmo

Wmo

Toelichting

A

B

C

D

E

F

  • A.

    Hoort bij de ‘hotelfunctie’ van verblijf. Alles wordt vergoed via de AWBZ.

  • B.

    Cliënt ontvangt het volledige intramurale zorgarrangement binnen de muren van zijn/haar eigen woning. HH maakt daar onderdeel vanuit en valt daardoor ook onder de AWBZ.

  • C.

    ZZP indicatie voor 1/1/2009 en gekozen voor PGB, dan geen aanspraak op HH vanuit de AWBZ. De HH wordt dan uit de Wmo bekostigd mits de gemeente hier een indicatie voor heeft afgegeven.

  • D.

    ZZP (her)indicatie na 1/1/2009 en gekozen voor PGB, dan bestedingsmogelijkheid om HH in te kopen en vanuit het PGB te bekostigen. Vergoeding via de AWBZ.

  • E.

    Wanneer de cliënt nog niet is opgenomen kan men een beroep doen op de Wmo voor HH (want extramurale zorg). Na opname wordt alles vanuit de AWBZ betaald.

  • F.

    Door omzetting van de verblijfsindicatie naar zorglevering in extramurale functies en klassen komt de HH in principe ten laste van de Wmo. De AWBZ kent (nu nog) extramuraal de functies persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, kortdurend verblijf en behandeling Onderzocht moet worden of en in welke mate Huishoudelijke verzorging nodig is als hier niet in wordt voorzien in de functies en klassen.

Voor de overige voorzieningen staat in onderstaand schema in welke situatie er een ondersteuningsvraag via Wmo gedaan kan worden.

 

Bij opname 

Met een Pgb

Met een VPT 

Woonvoorziening

AWBZ 

Wmo 

Wmo 

Rolstoelen

AWBZ 

Wmo

Wmo 

Vervoersvoorziening

Wmo 

Wmo

Wmo 

BIJLAGE 1

Protocol gebruikelijke zorg

Wat is gebruikelijke hulp en zorg voor elkaar?

1.HUISHOUDEN

Doel hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden bij een meerpersoonshuishouden is aangewezen wanneer belemmering van het maatschappelijk participeren van personen binnen een huishouden dreigt als gevolg van gezondheidsproblemen van degene die geacht wordt het huishouden over te nemen in het kader van de gebruikelijke zorg of de mantelzorger. Dit kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten. Doel van de hulp bij het huishouden kan dan zijn: het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten ter ontlasting van de personen binnen het huishouden die voor de persoon met beperkingen zorgen, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

Wie is primair verantwoordelijk?

De personen die behoren tot het huishouden van een aanvrager die een beroep doet op de Wmo blijven altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Dat betekent dat van alle personen binnen dat huishouden wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van dat huishouden, gestreefd wordt naar herverdeling van de huishoudelijke taken.

Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het verzorgen van gezonde kinderen valt ook onder huishoudelijke hulp.

Niet-uitstelbare taken zijn: maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen.

Wel-uitstelbare taken zijn: boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk zoals stofzuigen, sanitair, keuken en bedden verschonen.

Gebruikelijke zorg en mantelzorg?

Gebruikelijke zorg en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Hierop bestaat geen aanspraak vanuit de AWBZ en Wmo.

Mantelzorg is die zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een persoon met beperkingen, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorg of hulpverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie. Bij mantelzorg wordt de normale, gebruikelijke zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid is en in staat is deze zorg te leveren.

Op het moment dat de mantelzorger de zorg verleent in het kader van een Pgb, dat verstrekt is op grond

van de AWBZ is hij/zij dan ook geen mantelzorger meer. Hij verricht de zorgtaken dan immers beroepsmatig.

Wat gebruikelijke zorg inhoudt, is beschreven onder ‘opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders,’, ‘bijdrage van kinderen aan het huishouden’, ‘persoonlijke verzorging volwassenen onderling’ en ‘gebruikelijke zorg voor kinderen per levensfase’. De term zorg is een ongelukkige keuze omdat gebruikelijke zorg het gehele huishouden behelst plus de praktische zorg voor kinderen. Lichaamsgebonden zorg tussen volwassenen onderling is doorgaans geen gebruikelijke zorg. De gebruikelijke zorg wordt overschreden als er meer dan twee uur per dag aan niet-uitstelbare taken wordt besteed. Men spreekt dan van mantelzorg.

Bij een vraag om hulp bij het huishouden ter ontlasting van de mantelzorger zal de Wmo-consulent onderzoeken hoeveel uren per dag de gebruikelijke zorg wordt overschreden.

Gebruikelijke zorg en een fulltime baan

Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. Bij een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding het leveren van gebruikelijke zorg niet in de weg. Gebruikelijke zorg gaat vóór op andere activiteiten van personen binnen één huishouden in het kader van hun maatschappelijke participatie. Bij fulltime werk (en twee uur reistijd per dag) wordt als norm gehanteerd dat de partner op werkdagen twee uur per dag aan niet-uitstelbare taken besteedt. In de weekenden kunnen de uitstelbare taken worden verricht. Bij parttime werk van bijvoorbeeld twintig uur per week betekent dit minimaal vier uur per werkdag.

Vaak afwezig?Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege zijn of haar werk fysiek niet aanwezig is, wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden wanneer het om aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen gaat.

De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk. Denk hierbij aan off-shore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een eenpersoonshuishouden en kan geen gebruikelijke zorg worden geleverd.

Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als ‘niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen of kunnen verrichten’ zijn geen reden voor een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor zes weken hulp voor het aanleren van huishoudelijke taken en het leren organiseren van het huishouden.

Opvang en verzorging van kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger) normaal gesproken geeft aan een kind, onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind. Dit is inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.

Is er mantelzorg?Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind.

Eigen oplossingen gaan voor. Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem of haar geldende regeling voor zorgverlof. De indicatiesteller onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen. Is dit niet mogelijk? Dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder et cetera, dus de zogenaamde algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen. Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden. Opvang is niet structureel een Wmo-zorg.

Ook als er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, dan wordt eerst nagegaan wat de mantelzorgers opvangen en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen opvangen.

Oppas en opvang van gezonde kinderen zijn in principe geen Wmo voorziening. Daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden. Wel is er een indicatie mogelijk voor de verzorging van de kinderen conform hun leeftijd. Gebruik van kinderopvang/crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot vijf dagen per week is redelijk.

Indien de indicatiesteller zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput, dan is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een indicatie voor huishoudelijke hulp mogelijk tot 40 uur per week voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal drie maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

Voorkomen van crisis en ontwrichting

Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen? Dan kan huishoudelijke hulp worden ingezet. Structurele opvang van kinderen is geen Wmo voorziening. Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen tijdelijk (bij ontwrichting of calamiteiten) tot een Wmo aanspraak leiden. Verzorging van de kinderen kan zonodig wel een Wmo voorziening zijn.

Bijdrage van kinderen aan het huishouden

Als de aanvrager thuiswonende kinderen heeft, dan gaat de indicatiesteller er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • ·

    Kinderen tot 12 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • ·

    Kinderen tussen de 13 en 18 jaar kunnen worden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden, zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien. Zij worden ook in staat geacht om hun eigen kamer op orde te houden, dus rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.*

  • ·

    Taken van 18-23 jarigen: van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • ·

    schoonhouden van sanitaire ruimte;

  • ·

    schoonhouden van keuken en een kamer;

  • ·

    de was doen;

  • ·

    boodschappen doen;

  • ·

    maaltijd verzorgen;

  • ·

    afwassen en opruimen.

Norm: twee uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en drie uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

2.PERSOONLIJKE VERZORGING

Persoonlijke verzorging volwassenen onderling

Van belang is onderscheid te maken tussen:

  • ·

    gebruikelijke persoonlijke verzorging van partners voor elkaar;

  • ·

    gebruikelijke persoonlijke verzorging van volwassen huisgenoten voor elkaar, waaronder inwonende volwassen kinderen (> 18 jaar) voor hun ouders.

Kortdurende zorg . Van partners wordt verwacht dat zij naar vermogen elkaar persoonlijke verzorging kunnen bieden in kortdurende zorgsituaties (tot drie maanden) met uitzicht op herstel. In dit geval kan geen huishoudelijke hulp worden toegekend ter ontlasting van de partner die de zorg verleent. Als een partner langer dan drie maanden zorg zal gaan verlenen, is persoonlijke verzorging – indien voorzienbaar vanaf het begin - ook tussen partners geen gebruikelijke zorg.

Persoonlijke verzorging van huisgenoten, anders dan partners, onderling is geen gebruikelijke zorg. De zorgplicht van partners onderling betreft persoonlijke, lichamelijke zorg, inclusief assistentie bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, aandacht en begeleiding bij ziekte en psychosociale problemen.

Dit betreft in ieder geval kortdurende zorgsituaties (tot drie maanden) met uitzicht op herstel. Voorbeeld:

de zorg voor een huisgenoot tijdens een kortdurend gezondheidsprobleem als herstel na een operatie, griep, gekneusde ledematen e.d. Deze vorm van zorg is in principe (afhankelijk van de aard, omvang en duur) gebruikelijk.

Gebruikelijke zorg voor kinderen per levensfase

Kinderen van 0 tot 5

  • ·

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • ·

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • ·

    zijn tot vier jaar niet zindelijk;

  • ·

    moeten volledig verzorgd worden: aan- en uitkleden, eten, wassen;

  • ·

    hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel/vrijetijdsbesteding;

  • ·

    sport- en hobbyactiviteiten niet in verenigingsverband;

  • ·

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

Kinderen van 5-12

  • ·

    hebben een reguliere dagbesteding op school;

  • ·

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • ·

    hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • ·

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • ·

    zijn overdag zindelijk, ‘s nachts merendeels ook;

  • ·

    hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en naar hun activiteiten gaan;

  • ·

    hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

  • ·

    hebben sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, ongeveer twee maal per week.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • ·

    hebben niet voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • ·

    kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • ·

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • ·

    hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • ·

    hebben geen begeleiding nodig van en naar hun vrijetijdsactiviteiten;

  • ·

    hebben sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, een onbekend aantal keren per week;

  • ·

    hebben tot 16 jaar een reguliere dagbesteding op school;

  • ·

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (zoals huiswerk).

Voor de activiteiten die een kind zonder beperkingen niet zelfstandig uitvoert, geldt een zorgplicht van ouders. Het betreft hier dus gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen.

Verpleging is geen gebruikelijke zorg

Kortdurende zorg en verpleging van zieke kinderen thuis behoort ook tot de gebruikelijke zorg van ouders

voor hun kinderen. Verpleging van een (chronisch) ziek kind is geen gebruikelijke zorg. Indien het kind is

aangewezen op voortdurend nabij toezicht is dat

(conform de leeftijd) wel gebruikelijke zorg.

3.ONDERZOEK NAAR OVERBELASTING VAN DEGENE DIE DE GEBRUIKELIJKE ZORG DIENT TE VERRICHTEN.

Algemeen

De indicatiesteller onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Reden om in de individuele situatie af te wijken, kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, overbelast dreigt te raken. Overbelasting is: meer belasten dan het prestatievermogen toelaat. In medische kringen praten we over het (on)evenwicht tussen draagkracht(belastbaarheid) en draaglast (belasting). Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht:

  • ·

    lichamelijke conditie zorgverlener;

  • ·

    geestelijke conditie zorgverlener;

  • ·

    wijze van omgaan met problemen (coping);

  • ·

    motivatie voor zorgtaak;

  • ·

    sociaal netwerk.

Factoren die van invloed zijn op de draaglast:

  • ·

    omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

  • ·

    ziektebeeld en prognose;

  • ·

    inzicht van zorgverlener in ziektebeeld van de zorgvrager;

  • ·

    woonsituatie;

  • ·

    bijkomende sociale problemen;

  • ·

    bijkomende emotionele problemen;

  • ·

    bijkomende relationele problemen.

Onderzoek naar de draaglast en draagkracht

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de zorgverlener overbelast is. Is dit minder duidelijk, dan zal dit in het indicatieonderzoek moeten worden uitgediept. De beperkingen in de belastbaarheid vanwege de gezondheid van de zorgverlener dienen te worden beoordeeld door een arts. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de behandelende sector volstaan om hierover een oordeel te vormen. In andere gevallen zal om een extern medisch advies moeten worden gevraagd.

Het onderzoeken van overbelasting

Onderzoeksvragen die de indicatiesteller zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de zorgverlener:

  • ·

    Wat zegt de zorgverlener er zelf over, hoe ervaart hij of zij het zorgen?

  • ·

    Hoe is de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid van de zorgverlener?

  • ·

    Zijn er signalen van overbelasting: nervositeit, vermoeidheid?

  • ·

    Heeft de zorgverlener een uitlaatklep? Heeft hij of zij de mogelijkheid om activiteiten buitenshuis te doen? Kan iemand zijn verhaal kwijt bij vrienden, familie of professionals? Wordt er respijtzorg geboden zodat de zorgverlener even op adem kan komen?

  • ·

    Hoe is de relatie tussen de zorgverlener en de aanvrager? Hoe stelt de aanvrager zich op, veeleisend of juist dankbaar? Kan de zorgverlener grenzen aangeven en ‘nee’ zeggen? Is er irritatie tussen de zorgverlener en de aanvrager?

  • ·

    Heeft de zorgverlener inzicht in de ziekte van de aanvrager? (Als men weet dat bepaald gedrag uit de ziekte voortkomt, kan het gemakkelijker zijn dat gedrag te accepteren.)

  • ·

    Hoeveel tijd heeft de zorgverlener? Heeft iemand een baan, een eigen gezin, een ander familielid dat zorg behoeft? Voorbeeld: een echtgenoot wordt ziek terwijl zijn vrouw ook al voor haar ouders zorgt.

  • ·

    Is de zorg te plannen of is er continu controle en toezicht nodig?

  • ·

    Hoe is de prognose? (Een terminale situatie is altijd zwaar, maar een situatie die langdurig en stabiel is, kan ook veeleisend zijn.)

  • ·

    Wat zijn de knelpunten in de zorg?

  • ·

    Hoe is de woonsituatie? Woont men afgelegen, of in een flat zonder lift zodat de aanvrager en de zorgverlener min of meer samen opgesloten zitten.

Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. De mate waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal aspecifieke symptomen gaat die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Dit is een van de redenen waarom de beoordeling hiervan bij een medisch adviseur moet worden neergelegd. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat.

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

  • ·

    Gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug.

  • ·

    Hoge bloeddruk.

  • ·

    Gewrichtspijn.

  • ·

    Gevoelens van slapte.

  • ·

    Slapeloosheid.

  • ·

    Migraine, duizeligheid.

  • ·

    Spierkrampen.

  • ·

    Verminderde weerstand, ziektegevoeligheid.

  • ·

    Opvliegingen.

  • ·

    Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst.

  • ·

    Plotseling hevig zweten.

  • ·

    Gevoelens van beklemming in de hals.

  • ·

    Spiertrekkingen in het gezicht.

  • ·

    Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen.

  • ·

    Ongeduld.

  • ·

    Vaak huilen.

  • ·

    Neerslachtigheid.

  • ·

    Isolering.

  • ·

    Verbittering.

  • ·

    Concentratieproblemen.

  • ·

    Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen.

  • ·

    Rusteloosheid.

  • ·

    Perfectionisme.

  • ·

    Geen beslissingen kunnen nemen.

  • ·

    Denkblokkades.

BI J LAG E 2
  • ·

    Afwegingskader

    2.1.Is een grondslag aanwezig die leidt

    tot disfunctioneren van het huishouden?

    Nee > geen indicatie.

    Ja > door naar 2.2.

    2.2.Is het behandelen3 of gedeeltelijk

    behandelen van de ziekte of aandoening

    mogelijk?

    Ja > behandeling is mogelijk verwijs of indiceer. Is het

    probleem (tijdelijk) nog niet volledig opgelost? > ga door

    naar 2.3.

    Ja > gedeeltelijk behandelen is mogelijk of de cliënt is

    uitbehandeld, ga door naar 2.3

    Nee > door naar 2.3

    2.3.Is training of revalidatie mogelijk?

    Ja > overweeg verwijzing naar ergotherapie,

    fysiotherapie of indicatie AB.

    Is het probleem nog niet opgelost? > ga door naar 2.4.

    Nee > ga door naar 2.4.

    Zijn er (blijvende) beperkingen op het

    gebied van:

    2.4.1.Sociale redzaamheid:

    1.problemen oplossen;

    2.eenvoudige taken uitvoeren;

    3.complexere taken uitvoeren;

    4.dagelijkse routine regelen;

    5.lezen, schrijven rekenen;

    6.administratieve werkzaamheden;

    7.zich redden in openbaar vervoer,

    winkels;

    8.communicatie.

    2.4.2.Bewegen, verplaatsen en mobiliteit:

    1.opstaan en (gaan) zitten;

    2.tillen, dragen;

    3.beweging en kracht in benen en

    voeten;

    4.fijne handbewegingen;

    5.lopen binnenshuis en buitenshuis;

    6.traplopen.

    2.4.3.Beperking in huishouden:

    1.dagelijkse organisatie van het

    huishouden;

    2.anderen in zelfverzorging helpen;

    3.anderen helpen bij bereiden maaltijden;

    4.boodschappen doen;

    5.maaltijden bereiden;

    6.schoonmaken;

    7.kleding reinigen;

    8.licht poetswerk in huis;

    9.dieren verzorgen.

    Ja > ga door naar 2.5

    Nee > geen indicatie.

    Let op: beperkingen in het huishouden die relevant zijn voor ondersteuning vanuit de Wmo zijn gerelateerd aan beperkingen op twee terreinen. Geef daarom altijd aan welke combinatie van beperkingen van toepassing is:

    ·sociale redzaamheid en huishouden;

    ·mobiliteit en huishouden, of;

    ·zowel sociale redzaamheid als mobiliteit en huishouden.

    2.5.Is de woning compenserend in relatie tot

    de beperkingen. Is aanpassing van een

    hulpmiddel noodzakelijk?

    NB. Vooral bij combinatie 2.4.2+2.4.3

    Zijn er algemene voorzieningen waar een

    beroep op kan worden gedaan

    Biedt woningaanpassing of een woonvoorziening een oplossing? > ja, in kader integrale benadering dient de individuele voorziening woningaanpassing onderzocht te worden.

    Biedt een hulpmiddel een oplossing? > onderzoek

    ind.voorziening Wmo of bestaat mogelijk aanspraak op andere wettelijke regeling (bijv. regeling hulpmiddelen, dan verwijzing)

    Biedt een gebruikelijke voorziening (droogtrommel etc.) een oplossing?

    Ja > er is geen grondslag voor een indicatie hulp bij het huishouden

    Nee, gedeeltelijk > ga door naar 2.6.

    Biedt een algemene voorziening een oplossing?

    Ja> er is geen grondslag voor een indicatie hulp bij het huishouden.

    Nee, gedeeltelijk > ga door naar 2.6

    2.6.Is de doelstelling het voorkomen of

    compenseren van het disfunctioneren van

    de verzorging van het huishouden

    Ja > ga door naar 2.7.

    Nee > er is geen indicatie.

    2.7.Gezinssamenstelling

    Alleenstaand? > ga door naar 2.9.

    Alleenstaand ouder met kinderen < 12? > ga door naar 2.9.

    Alleenstaand ouder met kinderen tussen 12-18? > ga door naar 2.8.1.

    Volwassen huisgenoten, met/zonder kinderen? > ga door naar 2.8.2.

    2.8 Gebruikelijke Zorg

    2.8.1 kan er sprake zijn van gebruikelijke

    zorg van kinderen 12-18?

    2.8.2.kan er sprake zijn van gebruikelijke

    zorg door volwassen huisgenoten?

    2.8.3 is er sprake van gebruikelijke zorg

    door de ouders voor hun kinderen?

    Zie protocol Gebruikelijke Zorg.

    2.8.1.Ja > inventariseer de huishoudelijke taken die door kinderen van 12-18 jaar worden uitgevoerd. Voor die taken is geen indicatie. Ga door naar 2.9. 2.8.2.

    Ja > ga door naar 2.10.

    2.8.3.Ja: de zorg en opvang van kinderen, ga door naar 2.10.

    Nee > ga door naar 2.9.

    2.9.Is er sprake van bereidheid,

    beschikbaarheid en vrijwilligheid van de

    mantelzorg buiten cliëntsysteem?

    Ja > ga door naar 2.10.

    Nee > ga door naar 2.11.

    2.10 Is er sprake van overbelasting en

    dreigende uitval?

    Bij gebruikelijke zorg > medische onderbouwing. Bij mantelzorg > uitspraak mantelzorger/cliënt.

    Nee > geen indicatie voor dat deel dat vrijwillig wordt voortgezet.

    Ja > ga door naar 2.11.

    2.11.Oplossingsrichtingen:

    2.11.1.Er bestaat een noodzaak aan training, instructie.

    2.11.2 Er bestaat een noodzaak aan toezicht en/of sturing.

    2.11.3.De noodzaak bestaat tot het overnemen van taken.

    2.11.1 > hulp bij het huishouden

    2.11.2 > hulp bij het huishouden

    2.11.3.> (deels) overnemen

BI J LAG E 3

Normen voor huishoudelijke taken

In deze bijlage wordt per activiteit een normtijd aangegeven. Deze normeringen zijn van oorsprong ontwikkeld binnen de setting van de thuiszorg.

Boodschappen voor het dagelijkse leven doen

TOTAAL 1 maal per week

60 min per week

Boodschappenlijst samenstellen

Boodschappen inkopen en opslaan – wekelijks

Factoren meer/minder hulp: Indien het cliëntsysteem bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er 2x per week boodschappen worden geïndiceerd; +30 min, wanneer afstand tot de winkels groot is,

Maaltijdverzorging: broodmaaltijd (bereiding broodmaaltijd/warme maaltijd)

TOTAAL warm

Brood

30 minuten per keer

15 minuten per keer

Broodmaaltijd klaarzetten

Tafel dekken en afruimen

Koffie/thee zetten

Afwassen (machine - handmatig)

Eten bereiden voorbereiden

koken

Opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad

Afwassen en opruimen

Factoren meer/minder hulp

Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 min per keer.

Licht poetswerk in huis: kamers opruimen

TOTAAL

60 - 90 minuten per week

Activiteit Afwassen, indien geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd

Handmatig: 15 – 30 minuten per keer

Machine in- en uitruimen: 10 minuten per keer

Hand en spandiensten

Opruimen Totaal dagelijkse beurt interieur is afhankelijk van de grootte van de

woning en de specifieke kenmerken van het cliëntsysteem: 15 – 40

minuten per keer

Stof afnemen/ragen

Bedden opmaken

Factoren meer/minder hulp

PG problematiek/communicatieproblemen. Aantal kinderen onder de 12 jaar. Huisdieren: bij allergie: eerst sanering. Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning. Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen. Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Voor een cliëntsysteem zonder kinderen max. 20 min per keer, voor een cliëntsysteem met kinderen < 12 max. 30 min per keer.

Frequentie: In principe max. 3 maal per week 20-30 min.

Huishoudelijke werkzaamheden: stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken

TOTAAL Zwaar huishoudelijk werk: de omvang van de

benodigde ondersteuning is afhankelijk

van de grootte en inrichting van de woning en

van de aanwezigheid van een extra persoon.

1 p ersoonshuishouden / etagewoning

90 minuten per week ,

2 per soonshuishouden

180 minuten per week

Stofzuigen

Schrobben dweilen soppen: sanitair en keuken

Bedden opmaken/verschonen

Opruimen huishoudelijk afval

Factoren meer /minder hulp:

In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek (na sanering)of aanwezigheid van jonge kinderen is extra tijd reëel. Verzorgen van huisdieren valt in de marge van de klasse.

Frequentie: Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.

Verzorging kleding/linnengoed

TOTAAL

1 pers. 60 min per week

2 pers. 90 min per week

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in de wasmachine

Centrifugeren, ophangen, afhalen,

Was drogen in droogmachine

Vouwen, strijken, (alleen bovenkleding) opbergen

Ophangen/afhalen wasgoed

Factoren meer minder werk

  • -

    Aantal kinderen < 16 jaar + 30 min per kind per week.

  • -

    Bedlegerige patiënten + 30 min.

  • -

    Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.:+ 30 min.

Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.

Organisatie van het huishouden

Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en Anderen helpen bij het bereiden van maaltijden

De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

TOTAAL

Tot max. van 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden

Wassen en aankleden

Hulp bij het eten en/of drinken

Maaltijd voorbereiden

Sfeer scheppen, spelen

Opvoedingsactiviteiten

Factoren meer/minder werk

Aantal kinderen -/+. Leeftijd kinderen -/+. Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten. Aanwezigheid gedragsproblematiek +. Samenvallende activiteiten: Activiteiten die tegelijkertijd kunnen worden uitgevoerd. Denk ook op de 80-20 regel die geldt voor activiteiten die tot meerdere functies kunnen worden gerekend.

Afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar gecombineerd met hulp bij het

huishouden activiteiten tot een max. omvang van 40 uur per week.

Dagelijkse organisatie van het huishouden

TOTAAL

30 minuten per week

Administratieve werkzaamheden t.b.v. klant: Alleen in combinatie met andere huishoudelijke

activiteiten, valt bij beperkt regelvermogen onder Begeleiding.

Organisatie huishoudelijke activiteiten

Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

Factoren meer/minder werk: Communicatieproblemen. Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16. (psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden. Frequentie 1 x per week

Hulp bij ontregelde huishouding, in verband met psychische·stoornissen

Psychosociale begeleiding, tevens observeren

Totaal

30 minuten per week

Formulieren doelen/bijstellen met betrekking tot het huishouden

Helpen handhaven/verkrijgen/herverkrijgen structuur in het huishouden

Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget

Begeleiden ouders bij opvoeding kinderen: eerst mate van gebruikelijke zorg bepalen; vervolgens

overlap met Begeleiding en Jeugdzorg.

Begeleiding kinderen: eerst mate van gebruikelijke zorg bepalen; vervolgens overlap met Begeleiding en

Jeugdzorg.

Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

TOTAAL

30 minuten per keer

Instructie omgaan met hulpmiddelen

Instructie licht huishoudelijke werk

Instructie textielverzorging

-boodschappen doen

-koken

Factoren meer/minder werk: Communicatieproblemen +.

Frequentie: 3 x per week max. 6 weken

NORMENSCHEMA PER WOON- EN LEEFSITUATIE

1.Hulp bij het huishouden alleenstaande (seniorenwoning/flat)

Nr.

Activiteiten

Minuten

uren

1.1

1.2

1.3

1.4

1.5

1.6

1.7

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

Broodmaaltijd bereiden

Warme maaltijd bereiden

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken,

stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

De was doen (kleding/linnengoed wassen)

Huishoudelijke spullen in orde houden

60 p week

15 p keer

30 p keer

60 p week

90 p week

60 p week

-

1 u

1u45

3u30

1u

1u30

1u

-

2.Hulp bij het huishouden alleenstaande (eengezinswoning)

Nr.

Activiteiten

Minuten

uren

1.1

1.2

1.3

1.4

1.5

1.6

1.7

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

Broodmaaltijd bereiden

Warme maaltijd bereiden

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken,

stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

De was doen (kleding/linnengoed wassen)

Huishoudelijke spullen in orde houden

60 p week

15 p keer

30 p keer

60 p week

180 p week

60 p week

-

1 u

1u45

3u30

1u

3

1u

-

3.Hulp bij het huishouden twee-/meerpersoonshuishouden (woonsituatie niet van belang)

Nr.

Activiteiten

Minuten

uren

1.1

1.2

1.3

1.4

1.5

1.6

1.7

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

Broodmaaltijd bereiden

Warme maaltijd bereiden

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken,

stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

De was doen (kleding/linnengoed wassen)

Huishoudelijke spullen in orde houden

60 p week(evt + )

15 p keer (evt + )

30 p keer (evt + )

90 p week (evt + )

180 p week (evt + )

90 p week

-

1 u

1u45

3u30

1u30

3 u

1u30

-

evt + ‘ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid van kleine kinderen, extra bewassing etc

4. Hulp bij het huishouden overige activiteiten alleenstaanden/ twee- of meerpersoons leefeenheden

Nr.

Activiteiten

Minuten

uren

2.1

2.2

2.3

Anderen helpen in huis met zelfverzorging

Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd

Dagelijkse organisatie van het huishouden

Psychosociale begeleiding, tevens observeren

Advies, instructie, voorlichting

Tot max 40 uur per week

Tot max 40 uur per week

30 p week

30 per week

30 per week

0u30

0u30

0u30

Bijlage 4 Zorg Zwaarte Pakketten

Informatie

Fasering invoering extramuralisering ZZP 1-4 :

2013

VV1 en VV2 (verpleging&verzorging), VG1 en VG 2 (gehandicaptenzorg), GGZ 1 en GGZ 2 (geestelijke gezondheidszorg)

2014

VV3

2015

VG3 en GGZ3

2016 (mits de plannen doorgaan)

VV4 en VG4 en vergelijkbaren pakketten uit de gehandicaptenzorg

Beschut wonen met enige begeleiding (ZZP 1):

U kunt nog heel veel zelf, maar hebt behoefte aan een omgeving waarin u beschut kunt wonen. Een woonomgeving waarin u kunt vertrouwen op zorg die volgens afspraak wordt geleverd en direct oproepbaar is.

Per 2013 behouden nieuwe cliënten (van 22 jaar en ouder) hun recht op zorg maar worden in plaats van in een instelling in hun eigen omgeving geholpen en krijgen een extramurale indicatie voor extramurale zorg in functies en klassen. Cliënten met een indicatie ZZP 1 van voor 1 januari 2013 behouden (vooralsnog) ook bij herindicatie hun oude recht op verblijf.

Beschut wonen met begeleiding en verzorging (ZZP 2):

U kunt nog redelijk veel zelf. Toch heeft u door het ouder worden dagelijks wat hulp nodig. U kunt bijvoorbeeld niet meer zelf uw rug wassen of u vergeet soms afspraken. Wij helpen u wanneer dat nodig is en bieden u een omgeving waarin u – permanent of tijdelijk – beschut kunt wonen.

Per 2013 behouden nieuwe cliënten (van 22 jaar en ouder) hun recht op zorg maar worden in plaats van in een instelling in hun eigen omgeving geholpen en krijgen een extramurale indicatie voor extramurale zorg in functies en klassen. Cliënten met een indicatie ZZP 2 van voor 1 januari 2013 behouden (vooralsnog) ook bij herindicatie hun oude recht op verblijf.

Beschut wonen met begeleiding en intensieve verzorging (ZZP 3):

U krijgt steeds meer lichamelijke klachten en ook geestelijk voelt u zich niet meer zo sterk. Hierdoor heeft u begeleiding en intensieve verzorging nodig. We bieden u een woonomgeving waarin u kunt vertrouwen op zorg die volgens afspraak wordt gegeven en die direct oproepbaar en in de nabijheid aanwezig is. Per 2014 behouden nieuwe cliënten hun recht op zorg maar worden in plaats van in een instelling in hun eigen omgeving geholpen en krijgen een extramurale indicatie voor extramurale zorg in functies en klassen.

Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging (ZZP 4):

U heeft veel begeleiding nodig, bijvoorbeeld omdat u geregeld in de war bent en vaak vergeetachtig bent, een lichamelijke aandoening heeft die gepaard gaat met problemen met horen of zien of (enige) gedragsproblemen of psychiatrische problematiek heeft.

Beschermd wonen met intensieve dementiezorg (ZZP 5):

Bij u is de diagnose matige tot ernstige dementie gesteld. Dit betekent dat u (soms) ernstig in de war bent en niet goed meer weet wie of waar u bent. Vaak heeft u veel moeite met het herkennen van bekenden en dierbaren. Daardoor kunnen gevaarlijke situaties ontstaan. U heeft behoefte aan een gecoördineerd aanbod van verzorging, begeleiding en multidisciplinaire behandeling en zorg die 24 uur per dag in de nabijheid aanwezig of direct oproepbaar is. We nemen de regie van uw leven in hoge mate van u over.

Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging (ZZP 6):

U heeft een (chronische) ziekte of een lichamelijke beperking, waardoor u uw lichaam maar beperkt kunt gebruiken. Hierdoor bent u – eventueel tijdelijk – niet meer in staat zelfstandig te wonen. Veel mensen met ZZP 6 hebben last van verschillende lichamelijke problemen tegelijk, soms aangevuld met een psychiatrische aandoening. We bieden u een gecoördineerd aanbod van verzorging, begeleiding en behandeling. Zo nodig nemen we een groot gedeelte van uw lichamelijke zorg van u over. De specifieke zorg die u ontvangt stemmen we af op uw persoonlijke situatie.

Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding (ZZP 7):

U heeft lichamelijke problemen die gepaard gaan met ernstige psychiatrische problemen. Gedragsproblemen staan het meest op de voorgrond. Hierdoor heeft u dikwijls of continu hulp, toezicht of structuur nodig. Door deze problemen kunt u niet meer thuis wonen en is een gecoördineerd aanbod van verzorging, begeleiding en behandeling noodzakelijk. We bieden u een beschermde omgeving waar de zorg 24 uur per dag in de nabijheid aanwezig of direct oproepbaar is. 

Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging (ZZP 8):

U heeft een ziekte die in een vergevorderde fase is, bijvoorbeeld ALS, MS of de ziekte van Huntington. Door deze ziekte kunt u niet meer thuis wonen en heeft u een samenhangend aanbod nodig van verzorging, verpleging, begeleiding en behandeling. We bieden u een omgeving waarin u kunt beschermd kunt wonen. U kunt vertrouwen op zorg die op afspraak wordt gegeven en die 24 uur per dag in de nabijheid aanwezig of direct oproepbaar is.

Herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging (ZZP 9):

U heeft speciale zorg nodig om te revalideren na een operatie of ziekte. Vanwege een operatie of aandoening bent u in het ziekenhuis opgenomen geweest. U kunt na de behandeling in het ziekenhuis niet direct naar huis toe, omdat u nog niet (volledig) zelfstandig kunt functioneren en nog verder moet revalideren. U heeft behoefte aan zorg die voortdurend in uw nabijheid aanwezig of direct oproepbaar is.

Beschermd verblijf met intensief palliatief terminale zorg (ZZP 10):

U heeft begeleiding nodig in uw laatste levensfase. U heeft een lichamelijke en geestelijke hulpvraag en behoefte aan hulp bij de besteding van de dag. We bieden u een omgeving waarin u kunt vertrouwen op zorg die 24 uur per dag direct aanwezig of oproepbaar is.