Organisatie | Sluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Sluis 2013 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Sluis 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 20-12-2012 Zeeuwsch Vlaams Advertentieblad, 27-12-2012 | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1: Begripsomschrijving
In deze Verordening wordt verstaan onder:
Artikel 2: Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ/IOAW wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd;
Artikel 4: Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 5: Horen van belanghebbende
Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 34 IOAW/IOAZ werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ;
Artikel 6: Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 9: Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbende(n) waardoor de verplichting tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 10: De hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.
Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 10, lid 2 genoemde periode wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de maatregel opgelegd.
Hoofdstuk 3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 12: Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich verbaal zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 20 van de IOAW/IOAZ, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.
Indien een belanghebbende binnen de in lid 3 genoemde periode zich meermalen fysiek, -al of niet in combinatie met verbaal-, zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren wordt een individueel afstemmingsbesluit genomen over de op te leggen maatregel. Tijdelijke uitsluiting van het recht op uitkering behoort daarbij tot de mogelijkheden.
Artikel 15: De inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013, onder gelijktijdige intrekking van de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Sluis 2010.
De reden dat deze nieuwe verordening dient te worden vastgesteld is de inwerkingtreding op 1 januari 2013 van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving. Hierdoor is de boete teruggekeerd in de IOAW en IOAZ voor schendingen van de inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid van beide wetten of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Dit betekent dat de wetgever zelf heeft voorzien in de afstemming van schendingen van de inlichtingenplicht (middels een boete, artikel 20a IOAW/IOAZ). Als gevolg hiervan dient dit niet meer te worden opgenomen in de Afstemmingsverordening.
Artikel 2: Het opleggen van een maatregel
In dit artikel wordt algemeen aangegeven wanneer een maatregel van toepassing is. Ook wordt aangegeven dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Op deze aspecten moet altijd worden ingegaan. Dus altijd moet op deze individualiseringsgronden worden ingegaan in de rapportage en ook moet een melding plaatsvinden in de beschikking aan de belanghebbende. In uitzonderlijke gevallen kan dit artikel ook worden gebruikt om een maatregel te verzwaren.
Artikel 4: Het besluit tot opleggen van een maatregel
Het verlagen van de uitkering omdat een maatregel wordt opgelegd vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht en dan met name uit het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivatie wordt voorzien.
Artikel 5: Horen van belanghebbende
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt toegepast in beginsel voorgeschreven.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.
Artikel 6: Afzien van het opleggen van een maatregel
Het artikel is dusdanig geformuleerd dat het college de mogelijkheid heeft belanghebbende schriftelijk te informeren over het afzien van de maatregel. Dit zal met name aan de orde zijn indien er sprake is van dringende redenen.
Artikel 7: Ingangsdatum en tijdvak
In lid 2 van dit artikel is bepaald dat een opgelegde maatregel direct wordt uitgevoerd met de eerstvolgende betaling nadat het besluit kenbaar is gemaakt. Indien bijvoorbeeld over de maand juli 2012 een maatregel wordt opgelegd dan wordt deze direct geëffectueerd als dit besluit kenbaar is gemaakt aan betrokkene voordat de betaling over de maand juli 2012 heeft plaatsgevonden.
Artikel 9: Indeling in categorieën
Bij het benoemen van deze gedragingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de Re-integratieverordening gemeente Sluis 2012 genoemde voorzieningen.
Artikel 10: De hoogte en duur van de maatregel
Deze bepaling bevat de verlaging voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Op basis van het tweede en derde lid kan een maatregel na (herhaalde) recidive verhoogd en/of verdubbeld worden.
Op basis van het vierde lid kan na recidive van de gedraging van de eerste categorie de duur van de maatregel gesteld worden op 6 maanden.
Artikel 11: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat de uitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de uitkeringsaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan uitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de uitkering hiermee rekening kan houden door het toepassen van een maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals een onverantwoorde besteding van vermogen (IOAZ), geen of te laat een beroep op een voorliggende voorziening en het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering. Om een positieve gedragsverandering te bewerkstelligen bij het niet opeisen van periodieke rechten zoals een toeslag op een uitkering van het UWV of alimentatie, wordt de maatregel in deze gevallen voor de duur van het tekortschietend besef vastgesteld.
Artikel 12: Zeer ernstige misdragingen
Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van
agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:
Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een verlaging op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. Hierbij kan verwezen worden naar het bij de gemeente aanwezige agressieprotocol. Hierin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten.