Organisatie | Sluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Toeslagen en verlagingen WWB Sluis 2013 |
Citeertitel | Verordening Toeslagen en verlagingen WBB Sluis 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 31-12-2018 | nieuwe regeling | 20-12-2012 Zeeuwsch Vlaams Advertentieblad, 27-12-2012 | Onbekend |
Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen en verlagen van de norm of toeslag
In afwijking van het derde lid wordt de toeslag voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder bepaald op 20 procent van de gehuwdennorm, indien in dezelfde woning geen anderen hun hoofdverblijf hebben dan thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.
Artikel 4: Verlagingen normen gehuwden
Het eerste lid is niet van toepassing indien in de woning geen anderen hun hoofdverblijf hebben dan thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.
Artikel 6: Verlaging woonsituatie
In gevolge artikel 27 van de wet wordt bij personen als bedoeld in artikel 21, onderdeel a en artikel 21, onderdeel b van de wet die lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm of de toeslag voorziet, de toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet op nihil vastgesteld.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013, onder gelijktijdige intrekking van 'Verordening toeslagen en verlagingen WWB 2012'.
mr. P.T.G. Claeijs J. Suurmond
De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 van de WWB. Paragraaf 3 van hetzelfde hoofdstuk voorziet in de toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 en ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd die niet in een inrichting verblijven.
De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woon- en leefsituatie zijn hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag in deze Verordening toeslagen en verlagingen bedraagt maximaal 20 procent van de gehuwdennorm en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.
De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 en ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd die niet in een inrichting verblijven te verlagen:
Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Om verschil in interpretatie te voorkomen, wordt voor het begrippenkader verwezen naar het gestelde in de Wet werk en bijstand. Afwijkende bepalingen worden hier nader toegelicht.
Dit artikel geeft in het eerste lid aan op welke categorieën van personen met een bijstandsuitkering deze verordening betrekking heeft. De indeling is gebaseerd op de Wet werk en bijstand. Alleen in de leeftijdscategorie 18 en ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd kunnen verhogingen en verlagingen op grond van de verordening toegepast worden. Een toelichting op het tweede lid is te vinden bij artikel9. Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen en verlagen van de norm of toeslag
De toeslag verhoogt de basisnorm als men zelfstandig woont en bedraagt maximaal 20% van de gehuwdennorm als genoemd in artikel 21, onderdeel c van de wet. De toeslag van een 21 of 22 jarige alleenstaande bedraagt 20% van de gehuwdennorm als genoemd in artikel 21, onderdeel c van de wet. Echter deze wordt weer verlaagd op grond artikel 5 van deze verordening (zie de toelichting bij artikel 5). De toeslag voor een alleenstaande van 23 jaar en ouder of een alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder bedraagt 10% van de gehuwdennorm als genoemd in artikel 21, onderdeel c van de wet, als een of meerdere andere personen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben (derde lid). Bij de beoordeling van de vraag of daadwerkelijk voordelen worden genoten uit gedeelde algemene kosten van bestaan, is het niet bepalend of deze ook feitelijk worden genoten door de bijdrage van de ander(en), maar het gaat er om of redelijkerwijs, gegeven de omstandigheden, aangenomen kan worden dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Omdat het feitelijk onmogelijk is om in elke situatie de voordelen exact te berekenen is invulling gegeven aan dit artikel middels een forfaitaire verlaging van 10% van de van toepassing zijnde gehuwdennorm, zoals genoemd in artikel 21, onderdeel c van de wet. Een persoon zoals benoemd in het vierde lid vormt hierop een uitzondering en hiermee kunnen geen kosten worden gedeeld. Ook als sprake is van een zakelijke relatie (medebewoner die op het adres van belanghebbende zelfstandige woonruimte huurt op basis van een commerciële huurovereenkomst, zoals bijvoorbeeld huurder of kostganger) wordt geen mogelijkheid tot kostendeling aangenomen. De inkomsten die belanghebbende hiermee verdient, worden namelijk reeds op grond van artikel 33 lid 4 WWB in aanmerking genomen. In deze verordening is bewust niet gekozen voor een percentage van het minimumloon. Een percentage van een in de wet vastgesteld bedrag is concreet, logisch en ook in de uitvoering richting de bijstandscliënt goed uit te leggen.
In artikel 26 van de wet wordt de mogelijkheid geboden de norm lager vast te stellen als gehuwden lagere algemene kosten van bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Hierbij gaat het om situaties waarin naast de gehuwden, zoals bedoeld in de wet, ook een of meerdere anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. De kosten van nutsvoorzieningen (gas, water en elektra) en/of woonlasten (huur of hypotheek) kunnen worden gedeeld. Een persoon zoals benoemd in het tweede lid vormt hierop een uitzondering en hiermee kunnen geen kosten worden gedeeld. Ook als sprake is van een zakelijke relatie (medebewoner die op het adres van belanghebbende zelfstandige woonruimte huurt op basis van een commerciële huurovereenkomst, zoals bijvoorbeeld huurder of kostganger) wordt geen mogelijkheid tot kostendeling aangenomen. De inkomsten die belanghebbende hiermee verdient, worden namelijk reeds op grond van artikel 33 lid 4 WWB in aanmerking genomen. Bij de beoordeling van de vraag of gehuwden voordelen hebben uit gedeelde algemene kosten van bestaan, is het niet bepalend of deze ook feitelijk worden genoten door de bijdrage van de ander(en), maar het gaat er om of redelijkerwijs, gegeven de omstandigheden, aangenomen kan worden dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Omdat het feitelijk onmogelijk is om in elke situatie de voordelen exact te berekenen is invulling gegeven aan dit artikel middels een forfaitaire verlaging van 10% van de van toepassing zijnde gehuwdennorm, zoals genoemd in artikel 21, onderdeel c van de wet.
Voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar is in respectievelijk het eerste en het tweede lid de toeslag verlaagd. De hoogte van de toeslag is hiermee namelijk aangepast aan de hoogte van de toepasselijke minimumjeugdlonen. Zonder deze aanpassing zou deze toeslag een belemmering kunnen vormen voor de aanvaarding van arbeid.
Met dit artikel wordt invulling geven aan artikel 27 van de wet. In dit wetsartikel is bepaald dat als een alleenstaande, een alleenstaande ouder of gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan hebben, de norm of de toeslag lager kan worden vastgesteld. De lagere algemeen noodzakelijke kosten kunnen voortkomen uit het ontbreken van woonlasten (geen huurbetalingen of hypotheekverplichtingen) en/of het ontbreken van lasten voortkomende uit nutsvoorzieningen (gas, water en elektra). Een toeslag is dan niet noodzakelijk om in het bestaan te voorzien en bedraagt in dergelijke situaties 0% (eerste lid). Conform het tweede lid wordt in dergelijke situaties een verlaging van 20% toepast op de gehuwdennorm.
Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen
Binnen de gemeente kunnen verschillende vormen van begeleid wonen aanwezig zijn. Hoewel een jongere in dergelijke woonvormen gebruik maakt van verschillende gemeenschappelijke voorzieningen, kunnen woonkosten veelal niet worden gedeeld. Vaak zijn de woonkosten juist hoger, omdat er persoonlijke begeleiding van een jongere geboden wordt, vandaar dat toch een toeslag van 20 procent geldt. Bij jongere die in aanmerking komen voor deze woonvormen, wordt dit individueel in de vorm van een trajectplan vastgelegd.
In overeenstemming met de algemene systematiek van uitvoering van de wet, wordt de verantwoordelijkheid van een juiste uitvoering van deze verordening in handen gesteld van het college.
In het eerste lid is de hardheidsclausule opgenomen. Bij gebruikmaking van deze clausule kan het slechts gaan om een verhoging van een toeslag of vermindering van een verlaging, omdat deze verordening voldoende rechtswaarborgen aan de belanghebbende dient te geven. In artikel 18 van de wet is geregeld dat de bijstand wordt afgestemd naar de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbenden. Op grond van het tweede lid kunnen in zeer uitzonderlijke situaties, waarin de verordening niet voorziet, concrete aanvullingen worden vastgesteld, terwijl meer in het algemeen nadere regels kunnen worden gesteld aangaande uitvoering van de bepalingen uit de verordening, inclusief de toepassing van het individualiseringsbeginsel. Op deze wijze is voorzien in de flexibilisering van het beleid. Hierdoor wordt aangesloten bij maatschappelijke ontwikkelingen zonder dat tussentijdse aanpassing (aanvulling) van de verordening noodzakelijk is. Het is reëel om deze bevoegdheid te delegeren aan burgemeester en wethouders.
In dit artikel staat de citeertitel van de verordening.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013