Organisatie | Terneuzen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand |
Citeertitel | Afstemmingsverordening WWB |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 13-12-2012 Zeeuwsch Vlaams advertentieblad, 19 december 2012 | 1200026025 |
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet, voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld: de reden van demaatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 5 Horen van belanghebbende
Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 41, lid 5, van de wet, of artikel 38, tweede lid, van het BBZ;
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheidontbreekt of indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
Artikel 8 Samenloop van gedragingen
Als een belanghebbende zich gelijktijdig schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de maatregel met het hoogste percentage is gesteld.
HOOFDSTUK 2. Niet of onvoldoende voldoen aan de plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie of de verplichtingen bedoeld in artikel 44a van de wet en de verplichting tot het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 9 Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichtingen niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien debelanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij eenmaatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.
Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 10, lid 2 genoemde periode zich wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de maatregel opgelegd.
HOOFDSTUK 3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
1.Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor devoorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet,wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
2.Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
3.Als een belanghebbende alvorens een advocaat te raadplegen niet gevraagd heeft om rechtshulp aan het Juridisch Loket wordt een maatregel opgelegd ter hoogte van het bedrag waarmee de eigen bijdrage wordt verlaagd.
Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich verbaal zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Indien een belanghebbende binnen de in lid 3 genoemde periode zich meermalen fysiek -al of niet in combinatie met verbaal - zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijnambtenaren wordt een individueel afstemmingsbesluit genomen over de op te leggen
maatregel. Tijdelijke uitsluiting van het recht op bijstand behoort daarbij tot demogelijkheden.
Besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad d.d. 13 december 2012.
griffier, drs. T.A.M. Leeraert
voorzitter, J.A.H. Lonink
Artikel 18 WWB bevat de opdracht aan gemeenten om een verlagingenbeleid in een verordening vast te leggen.
In het eerste lid van artikel 18 WWB wordt gesproken over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. In deze bepalingen wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor de uitkeringsgerechtigde maatwerk is, waarbij recht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van uitkeringsgerechtigden. In het tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van de uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht om zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de toegepaste verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of indien zij daarvoor zeer dringende redenen aanwezig acht, ziet het college af van het opleggen van een maatregel.
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand (WWB).
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
In dit artikel wordt algemeen aangegeven wanneer een maatregel van toepassing is. Ook wordt aangegeven dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Op deze aspecten moet altijd worden ingegaan. Dus altijd moet op deze individualiseringsgronden worden ingegaan in de rapportage en ook moet een melding plaatsvinden in de beschikking aan de belanghebbende.
Artikel 3 Berekeningsgrondslag
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt toegepast, vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de verlaging bij een lopende uitkering wordt toegepast, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen.
In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht en dan met name uit het
motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivatie wordt voorzien.
Artikel 5 Horen van belanghebbende
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van de
belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een verlaging wordt toegepast in beginsel voorgeschreven.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het artikel is dusdanig geformuleerd dat het college de mogelijkheid heeft belanghebbende
schriftelijk te informeren over het afzien van de maatregel. Dit zal met name aan de orde zijn
indien er sprake is van dringende redenen. Dit artikel biedt tevens de mogelijkheid om belanghebbende een waarschuwingsbrief te sturen.
Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak
Op grond van het tweede lid is het mogelijk om een opgelegde maatregel over een bepaalde maand ook in die maand daadwerkelijk uit te voeren (in afwijking van lid 1), als dit besluit aan belanghebbende kenbaar is gemaakt voordat de betaling over de betreffende maand heeft plaatsgevonden.
In de praktijk komt het regelmatig voor dat een maatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden, omdat belanghebbende in de maand waarin de maatregel opgelegd wordt tijdelijk meer inkomsten heeft of de uitkering inmiddels beëindigd is. Voor deze situaties biedt het derde lid de mogelijkheid om een maatregel met terugwerkende kracht op te leggen. Een besluit tot verlaging met terugwerkende kracht kan alleen met een besluit tot herziening van bijstand worden genomen (artikel 54 lid 3 WWB). Recidive leidt, ondanks een eventueel eerder genomen en niet geëffectueerd maatregelbesluit, tot verhoging van de op te leggen maatregel.
Artikel 8 Samenloop van gedragingen
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 9 Indeling in categorieën
Bij het benoemen van deze gedragingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de Wet werk en bijstand, de tot op heden ontwikkelde jurisprudentie, de gemeentelijke re-integratievisie en de in de Re-integratieverordening WWB genoemde voorzieningen.
Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel
Deze bepaling bevat de verlaging voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid of een traject in het kader van de Verordening WI.
Op basis van het tweede lid kan de duur van een maatregel worden verdubbeld indien binnen twee jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging.
Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 24 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de verlaging is toegepast, bekend is gemaakt.
Op basis van het derde lid kan de maatregel bij herhaalde recidive worden verzwaard in duur.
De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.
Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat de bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het toepassen van een verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals
als de noodzaak om een juridische procedure te starten niet aangetoond kan worden. Dit kan belanghebbende aantonen door voorafgaande aan een procedure het Juridisch Loket te raadplegen. Het raadplegen kan worden aangetoond door het overleggen van een door het Juridisch Loket verstrekt diagnose document.
Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen
Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.
De gemeente kan alleen een verlaging toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB.
In artikel 18, tweede lid WWB wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstigmisdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en haar ambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een verlaging. Er kan dus geen verlaging worden toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een verlaging op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, tweede lid van deze verordening).
Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate vanverwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen vanagressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:
Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Hetcollege legt een verlaging op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. Hierbij kan verwezen worden naar het bij de gemeente aanwezige agressieprotocol. Hierin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten.
De wet vraagt aan de gemeenteraad om beleid in een verordening vast te leggen. De belangrijkste voorwaarden en uitgangspunten zijn in de voorgaande artikelen vastgelegd. Het college kan nadere beleidsregels en een beleidsplan opstellen waarin de algemene uitgangspunten uit de verordening nader worden uitgewerkt
Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.