Organisatie | Diemen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Parkeerbelastingen Diemen 2013 |
Citeertitel | Verordening Parkeerbelastingen Diemen 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Parkeren |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-03-2013 | 07-03-2013 | 01-01-2014 | Onbekend | 28-02-2013 DiemerNieuws, 7 maart 2013 | Onbekend |
De raad van de gemeente Diemen
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 januari 2013;
Gelet op artikel 225 en 234 van de Gemeentewet en de Parkeerverordening Diemen 2013;
Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2013 (hierna te noemen: Verordening parkeerbelastingen Diemen 2013)
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een motorvoertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;
Als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, als deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het motorvoertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen;
Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
De belasting, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften;
Artikel 7 Termijnen van betaling
In afwijking van het bepaalde in het lid 1 moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen een maand na het einde van het parkeren, als het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon inloggen op de centrale computer;
Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting, bedoeld in artikel 2, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college bij openbaar te maken besluit.
Artikel 13 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel
Op die dag vervalt de ‘Verordening parkeerbelastingen Diemen 2012’ zoals die door de raad van de gemeente Diemen is vastgesteld bij besluit van 29 maart 2012 en de Tarieventabel op 26 april 2012, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór die datum hebben voorgedaan;
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Diemen d.d. 28 februari 2013.
De voorzitter,
De griffier,
Behorende bij en deel uitmakende van de Verordening parkeerbelastingen 2013.
€ 56,00 plus het tarief van een dagkaart (€ 25,00) is een totaalbedrag van € 81,00.
6.Kosten, artikel 10, lid 2 en 3
Van ma t/m vr. tussen 18.00u – 00.00 u en di t/m vr tussen 00.00u – 06.00u | ||
Op zon – en feestdagen van 6 uren voor tot en met 6 uren na de zon- en feestdag |
7.Tabel ‘invoering belanghebbende zone’ geldt bij uitbreiding van de belanghebbende zone:
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Diemen d.d. 28 februari 2013.
TOELICHTING ‘Verordening Parkeerbelasting Diemen 2013’
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende
begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.
Zo is betrekkelijk uitvoerig gedefinieerd wat wordt verstaan onder het parkeren van een voertuig. Het
valt op dat nadrukkelijk wordt gesproken over voertuigen en niet over motorrijtuigen. Het begrip
voertuig is ruimer dan het begrip motorrijtuig. Deze ruimere omschrijving vinden we ook terug bij de
definitie van het begrip houder. Voor de houder van voertuigen wordt gekeken naar degene die naar
de omstandigheden beoordeeld als houder van het voertuig moet worden beschouwd. Alleen voor de
houders van motorrijtuigen die zijn ingeschreven in het kentekenregister wordt gekeken naar degene
op wiens naam het voor dat motorrijtuig afgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was
Voorts is nog een definitie opgenomen van het begrip parkeerapparatuur.
Van parkeren is geen sprake gedurende de tijd dat het voertuig nodig is voor en gebruikt wordt tot het
onmiddellijk laden of lossen van zaken. De Hoge Raad heeft een definitie gegeven van het begrip
onmiddellijk laden en lossen: 'Onder het onmiddellijk laden en lossen (...) dient te worden verstaan het
onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van
goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.'
In artikel 2 is omschreven welke parkeerbelastingen geheven kunnen worden. Het gaat dan om de
belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bepaalde aangewezen plaats en om een
belasting ter zake van het vergunningparkeren. Een ontheffing om bij een parkeerautomaat te mogen
staan zonder dat voor de duur van het parkeren wordt betaald, wordt door ons als een vergunning
Over de vraag of al of niet terecht een naheffingsaanslag is opgelegd door de gemeente is de nodige
Voor de vraag of een naheffingsaanslag kan worden opgelegd, is niet van belang of op de
voorgeschreven wijze aangifte is gedaan. Voor het opleggen van een naheffingsaanslag is slechts
plaats indien de verschuldigde belasting niet is betaald. Het geval betrof een niet achter de voorruit
van het voertuig geplaatst, maar achteraf getoond parkeerkaartje waaruit van betaling van de
Uit latere jurisprudentie blijkt dat het achteraf tonen van een (kopie van een) geldig parkeerkaartje niet
in alle gevallen hoeft te leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Dit is afhankelijk van de
waardering van de bewijsmiddelen. Indien een gemeente in redelijkheid twijfelt aan de verklaring van
belastingplichtige en dit ook aannemelijk kan maken, is er geen aanleiding af te zien van een
Volgens de Hoge Raad is het stelsel van de parkeerbelasting zo dat geen 'a-belasting' is verschuldigd
indien geparkeerd wordt met een vergunning waarvoor de 'b-belasting' is voldaan. Indien niet wordt
voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, is er geen sprake van parkeren
met die vergunning. Indien een van die voorschriften is dat de vergunning 'op een van buitenaf
duidelijk leesbare plaats' achter de voorruit van het voertuig moet worden geplaatst en aan dat
voorschrift wordt niet voldaan, kan een naheffingsaanslag worden opgelegd.
Eerste lid: In artikel 3 is vastgelegd wie belastingplichtig is voor de belastingen die zijn genoemd in artikel 2, onderdelen a en b. Hoofdregel is dat de belasting die wordt genoemd in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd. De belasting genoemd in artikel 1, onderdeel b, wordt echter geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.
Tweede lid: In het tweede lid van artikel 3 wordt aangegeven wie als degenen die het voertuig hebben geparkeerd mede worden aangemerkt.
Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt tevens aangemerkt degene die de belasting
voldoet, dat is dus degene die geld werpt in de meter, dan wel degene die na de eerste aanmaning te
kennen geeft of te kennen heeft gegeven de belasting te willen voldoen. Zolang die belasting echter
niet is voldaan is de houder van het voertuig tevens aangemerkt als degene die het voertuig heeft
geparkeerd en de houder is dan weer degene waarvan het kenteken staat ingeschreven in het
Een uitzondering op het aanmerken van de houder als degene die het voertuig heeft geparkeerd is te
vinden in het tweede lid, onderdeel b. Als namelijk een voor ten hoogste drie maanden aangegane
huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit kan blijken, en dat is een zware vorm van bewijs, wie ten
tijde van het parkeren de huurder van het voertuig was dan wordt niet de houder maar de huurder als
degene die het voertuig heeft geparkeerd aangemerkt.
Zo is er ook nog een tweede uitzondering. Indien namelijk blijkt dat een ander in het kentekenregister
had moeten staan ingeschreven dan wordt die ander als degene die het voertuig heeft geparkeerd
aangemerkt. Dit kan bijvoorbeeld blijken als de houder een zogenaamd vrijwaringsbewijs overlegt.
De regeling van artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet, beoogt niet uit te sluiten dat de
naheffingsaanslag kan worden opgelegd aan degene die het voertuig feitelijk heeft geparkeerd. De
regeling dient zo te worden gelezen dat naast de houder ook degene die in artikel 225, derde lid, van
de Gemeentewet in de eerste plaats als belastingplichtige is aangewezen als zodanig blijft
aangemerkt, aldus de Hoge Raad.
Derde lid: In het derde lid van artikel 3 staat van wie de belasting niet wordt geheven.
Iemand kan niet als degene die het voertuig heeft geparkeerd worden aangemerkt indien hij
aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik
heeft gemaakt. Er moet wel aannemelijk worden gemaakt dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft
kunnen voorkomen. Het is de bedoeling dat de houder niet als parkeerder wordt aangemerkt indien er
met zijn voertuig joyriding heeft plaatsgevonden of als het voertuig op het moment van constateren als
Vierde lid: De belasting genoemd in artikel 1, onderdeel b, wordt echter geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.
Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
In artikel 4 wordt voor het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing verwezen naar een bij de
verordening behorende tarieventabel. De tarieventabel is als bijlage achter de verordening
Ten aanzien van de mogelijke heffingsmaatstaven voor de parkeerbelastingen is in artikel 225,
achtste lid, van de Gemeentewet een limitatieve opsomming weergegeven. Het tarief van de
parkeerbelastingen kan slechts afhankelijk worden gesteld van de parkeerduur, van de parkeertijd,
van de ingenomen oppervlakte en van de ligging van de terreinen of weggedeelten.
In het eerste lid is geregeld op welke wijze de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a - dat is de
belasting voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen - wordt geheven.
Het tweede lid regelt de wijze van heffing voor de parkeerbelasting voor het parkeren krachtens een
Het derde lid gaat in op het aanbrengen van een wielklem.
Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld
In artikel 6 is geregeld op welk tijdstip de belastingschuld ontstaat. Voor de belasting genoemd in
artikel 2, onderdeel a, is geregeld dat deze is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren met een voorbehoud voor het voldoen van de parkeerbelasting binnen een maand indien gekozen wordt voor belparkeren. De belasting genoemd in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip dat de vergunning wordt verleend (tweede lid).
Artikel 7 Termijnen van betaling
Het eerste lid regelt het tijdstip van betaling voor de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, dat is
de belasting voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen.
Als geen betaling heeft plaatsgevonden kan bij fiscale afhandeling een naheffingsaanslag worden
opgelegd. In die situatie vindt het traject zoals dat is vastgelegd in de artikelen 234 en 235 van de
Gemeentewet toepassing. Een naheffingsaanslag moet ingevolge het laatste lid van artikel 7 terstond
worden betaald. Dit is in overeenstemming met artikel 234, negende lid, van de Gemeentewet. De
gemeente kan overigens ook een acceptgiro sturen die binnen een bepaalde termijn betaald moet
Voor de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel b, is in het derde lid bepaald dat deze
overeenkomstig de aangifte (vergelijk artikel 5, tweede lid) moet worden betaald op het moment dat de
vergunning wordt verleend. Dit tijdstip zal doorgaans zijn gelegen voor aanvang van het tijdvak
Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
In artikel 8 is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft om
aan te wijzen de plaats waar en het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van belasting mag
worden geparkeerd. Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet moet de verordening namelijk een
regeling bevatten in welke gevallen het college van burgemeester en wethouders die aanwijzing kan
Het aanwijzingsbesluit completeert de verordening. Zonder aanwijzingsbesluit kunnen geen
aanslagen worden opgelegd. Dit heeft in het verleden meerdere malen geleid tot vernietiging van de
naheffingsaanslag, in die gevallen dat na intrekking van de verordening bij het vaststellen van de
nieuwe verordening geen nieuw aanwijzingsbesluit was genomen.
In het verleden is discussie geweest over de vraag of bezwaar en beroep mogelijk is tegen een
aanwijzing indien deze is vervat in een afzonderlijk besluit, dat gebaseerd is op de verordening, maar
er geen deel van uitmaakt. In een uitspraak van 12 april 1999 (nr. H01.98.1361) heeft de afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat zulks niet mogelijk is. Een op grond van de
verordening parkeerbelastingen genomen aanwijzingsbesluit berust namelijk op een wettelijk
voorschrift inzake belastingen (artikel 225 Gemeentewet). Op grond van artikel 8:4, aanhef en onder
g, van de Awb staat daartegen geen voorziening open.
In artikel 10 hebben de kosten van de naheffingsaanslag een plaats gekregen. De hoogte hiervan moet
worden bepaald met inachtneming van het Besluit parkeerbelastingen.
Beleidsmatig is het niet gewenst om van parkeerbelastingen kwijtschelding te verlenen. Ook de heffing
bij wege van voldoening op aangifte maakt het verlenen van kwijtschelding uitvoeringstechnisch
moeilijk. Bovendien bevat de ministeriële regeling voor deze wijze van heffing geen duidelijke regeling.