Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Rotterdam

Besluit levensloopregeling

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Rotterdam
Officiële naam regelingBesluit levensloopregeling
CiteertitelBesluit levensloopregeling
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerppersoneel en organisatie
Eigen onderwerp2006-125 gecons

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Ambtenarenwet, art. 125

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201701-01-200601-01-2017art. 7; toelichting

25-10-2016

gmb-2016-151213

Gemeenteblad 2016, nummer 175
01-01-2017art. 6

06-12-2016

gmb-2016-178001

Gemeenteblad 2016, nummer 223
30-09-200601-01-20172012-26 wijz. 5

19-09-2006

Gemeenteblad 2006-125

Voorstel van de wethouder van Verkeer, Vervoer en Organisatie d.d. 19 september 2006, 06BSD10551

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit levensloopregeling

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

 

Gelezen het voorstel van de wethouder van Verkeer, Vervoer en Organisatie d.d. 19 september 2006, 06BSD10551;

 

gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet;

 

Besluitvast te stellen:

 

het Besluit Levensloopregeling

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 29 september 2006.

Artikel 1

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    levensloopregeling:

    een regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • b.

    instelling:

    een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • c.

    levenslooprekening:

    een door de ambtenaar bij een instelling geopende rekening, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

  • d.

    levensloopverzekering:

    een door de ambtenaar bij een instelling afgesloten verzekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

  • e.

    levenslooptegoed:

    het tegoed op een levenslooprekening onderscheidenlijk het verzekerde kapitaal.

Doel

Artikel 2

Deze regeling heeft als doel het treffen van een geldelijke voorziening uitsluitend bedoeld voor de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof van de ambtenaar.

Verzoek tot deelname aan levensloopregeling

Artikel 3

De ambtenaar die voldoet aan de gestelde voorwaarden kan op zijn verzoek worden toegelaten als deelnemer aan de levensloopregeling.

Voorwaarden deelname levensloopregeling

Artikel 4

  • 1. De ambtenaar meldt de naam van de instelling waar de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt aangehouden.

  • 2. De ambtenaar doet opgave van eventueel bij andere inhoudingsplichtigen opgebouwde levenslooptegoeden, tenzij een andere werkgever bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten aanzien van deze levenslooptegoeden.

  • 3. De ambtenaar stemt ermee in dat de instelling aan de werkgever informatie verstrekt over de omvang van zijn levenslooptegoed, tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat.

  • 4. Het is niet toegestaan om in een kalenderjaar deel te nemen aan zowel de levensloopregeling als een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 Wet op de loonbelasting 1964.

Inleg

Artikel 5

  • 1. Op de bezoldiging van de ambtenaar wordt op diens verzoek eenmalig of periodiek een bedrag ingehouden en overgemaakt naar de instelling.

  • 2. De hoogte van het periodiek in te houden bedrag kan op verzoek van de ambtenaar worden gewijzigd.

  • 3. Voor de inleg kan gebruik worden gemaakt van een of meer van de in artikel 6 genoemde bronnen.

Bronnen

Artikel 6

De inleg van de ambtenaar in de levensloopregeling is afkomstig van één of meer van de volgende bronnen:

  • het salaris, voor zover dat uitgaat boven het wettelijke minimumloon;

  • de vakantietoelage;

  • de eindejaarsuitkering;

  • de levensloopbijdrage, bedoeld in artikel 7;

  • de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren, bedoeld in artikel 40e van het Ambtenarenreglement;

  • het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 40a van het Ambtenarenreglement.

Artikel 7 Levenslooptoelage

(Vervallen)

Beëindiging deelname levensloopregeling

Artikel 8

De deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt:

  • a.

    op verzoek van de ambtenaar;

  • b.

    bij overlijden van de ambtenaar;

  • c.

    bij ontslag van de ambtenaar; of

  • d.

    op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Opname levenslooptegoed

Artikel 9

  • 1. Over het levenslooptegoed kan door de ambtenaar uitsluitend worden beschikt:

    • a.

      voor de uitbetaling van een uitkering tijdens een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof op grond van de Wet arbeid en zorg of van artikel 6 van de Vakantie- en verlofregeling;

    • b.

      voor het omzetten van het levenslooptegoed in een aanspraak op grond van artikel 16.6. van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, voor zover de fiscale grenzen in de Wet op de loonbelasting 1964 niet worden overschreden.

  • 2. De ambtenaar meldt tijdig dat hij over (een deel van zijn) levenslooptegoed wil beschikken.

  • 3. Bij beëindiging van het dienstverband kan het levenslooptegoed geheel of gedeeltelijk worden afgekocht.

  • 4. Het levenslooptegoed kan niet worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld, anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buitenlandse aanbieders.

Slotbepaling

Artikel 10

Dit besluit is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in het Besluit Bezwarende functies, met uitzondering van de ambtenaar op wie paragraaf 5 van hoofdstuk 2 van dat besluit van toepassing is.

Dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het gemeenteblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2006.

Dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het gemeenteblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2006.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van

19 september 2006.

De Secretaris,
A.H.P. van Gils
De Burgemeester,
I.W. Opstelten

Toelichting

Algemeen

Inleiding

De levensloopregeling zoals die is opgenomen in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964 en in de Wet arbeid en zorg is per 1 januari 2006 in werking getreden. In de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is een nieuw hoofdstuk 5A opgenomen waarin nadere uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de levensloopregeling zijn gegeven. Daarin wordt de werkgever verplicht een schriftelijk vastgelegde levensloopregeling vast te stellen. Met de invoering van het Besluit levensloopregeling is aan deze wettelijke verplichting uitvoering gegeven.

Hoofdlijnen levensloopregeling

Het doel van de wettelijke levensloopregeling is werknemers de mogelijkheid te bieden om op individuele basis een financiële voorziening op te bouwen om periodes van onbetaald verlof te financieren. Elke vorm van onbetaald verlof is toegestaan. De voorziening kan bestaan uit een saldo op een bankrekening of een afgesloten levensverzekering.

Het recht om deel te nemen aan de levensloopregeling is opgenomen in de Wet arbeid en zorg. Het recht op deelname aan de levensloopregeling houdt overigens niet in dat er automatisch recht op verlof bestaat. De werkgever zal toestemming voor het verlof moeten geven met inachtneming van de geldende rechtspositieregeling (artikel 6 Vakantie- en verlofregeling) en de wettelijke regelingen over verlof zoals de Wet arbeid en zorg.

Maximum levenslooptegoed

De hoogte van het opgebouwde levenslooptegoed mag niet hoger zijn dan 210% van het bruto jaarloon. Zolang dit maximum nog niet is bereikt mag de werknemer jaarlijks maximaal 12% van het door hem dat jaar verdiende bruto jaarloon sparen. Hiervoor is de hoogte van het levenslooptegoed op 1 januari bepalend.

Nadat het maximum is bereikt mogen – totdat het levenslooptegoed weer lager is dan het maximum – geen stortingen meer plaatsvinden. Het maximum mag in die periode wel verder worden overschreden door bijschrijving van rente of toename van de waarde van de levensloopverzekering.

Voorbeeld

Een ambtenaar heeft een bruto jaarloon van € 25.000. Op 1 januari van een jaar bedraagt zijn levenslooptegoed, inclusief de daarop verkregen inkomsten en behaalde vermogenswinsten, € 52.000. Dit is minder dan 210% van het bruto jaarloon in voorafgaande jaar. Daarom mag hij in dat jaar nog 12% van zijn jaarloon sparen (€ 3.000) in de levensloopregeling. Aan het eind van het jaar bedraagt zijn levenslooptegoed € 52.000 + € 2.080 rente (stel 4%) + € 3.000 (spaarbedrag) = € 57.080. Dit tegoed is hoger dan 210% van het jaarloon. Hij mag daarom in het volgende jaar geen nieuwe bedragen meer sparen. Ook niet als hij in de loop van dat jaar een salarisverhoging ontvangt.

Levensloopregeling en loonbelasting en sociale premies

De inleg in de levenslooprekening wordt door de werkgever ingehouden op het brutoloon van de deelnemende werknemer en gestort op de geblokkeerde levenslooprekening of levensloopverzekering op naam van de ambtenaar. Doordat op de levensloopregeling de fiscale omkeerregel van toepassing is, hoeft op de bedragen die gespaard worden geen loonheffing te worden ingehouden maar vindt de heffing pas plaats op het moment waarop deze bijdragen worden uitgekeerd. Ook is over deze bedragen geen inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage verschuldigd. Over de stortingen moeten wel de gebruikelijke premies werknemersverzekeringen worden betaald.

Loonbelasting en premie aspecten gedurende de verlofperiode Het levenslooptegoed kan worden gebruikt om periodes van onbetaald verlof - tijdens de loopbaan of voorafgaand aan pensioen - te financieren. Tijdens de verlofperiode maakt de instelling waar het levenslooptegoed is ondergebracht (periodiek) een bedrag over naar de werkgever. De werkgever houdt de verschuldigde loonheffing en inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage in en betaalt het resterende bedrag uit aan de werknemer. De werkgever is wettelijk verplicht de inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage te vergoeden aan de werknemer.

Bij opname van het levenslooptegoed voor verlof bestaat recht op een fiscale heffingskorting van € 183 (2006) per jaar, waarin de ambtenaar aan de levensloopregeling heeft deelgenomen. Een werknemer die bijvoorbeeld 10 jaar heeft gespaard, heeft bij opname van het tegoed recht op een fiscale levensloopkorting van € 1.830. De levensloopkorting wordt door de werkgever in mindering gebracht op de verschuldigde loonheffing. De korting is nooit hoger dan het bedrag dat wordt opgenomen van het levenslooptegoed. De werknemer heeft alleen recht op de korting bij opname van verlof.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De levensloopregeling kan worden uitgevoerd door verzekeraars, banken, pensioenfondsen en beleggingsinstellingen. De ambtenaar bepaalt zelf bij welke instelling hij een levenslooprekening of -verzekering wil openen. De gemeente Rotterdam heeft een collectieve overeenkomst gesloten met twee financiële instellingen: Centraal Beheer en Loyalis.

Onder levenslooptegoed valt niet alleen het levenslooptegoed dat de ambtenaar in zijn ambtelijke dienstbetrekking opbouwt maar ook elk ander levenslooptegoed opgebouwd bij een andere werkgever.

Artikel 3

Een verzoek van de ambtenaar om deel te nemen aan de levensloopregeling kan worden geweigerd als niet wordt voldaan aan de voorwaarden die gesteld zijn in artikel 4.

De werkgever is verplicht om inhoudingen op het loon voor de levensloopregeling te corrigeren als blijkt dat de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964 worden overschreden.

Artikel 4, tweede lid.

De ambtenaar is verplicht opgave te doen van eventueel bij andere werkgevers opgebouwde levenslooptegoeden.

Wanneer de ambtenaar meerdere dienstbetrekkingen tegelijkertijd vervult, hoeft het levenslooptegoed dat wordt opgebouwd bij andere inhoudingsplichtigen niet te worden gemeld.

Algemeen

De werkgever bij wie het levenslooptegoed is opgebouwd, is inhoudingsplichtig voor de over het levenslooptegoed verschuldigde loonheffing en de inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage. Dit geldt in beginsel ook indien de werknemer niet meer in dienst is bij deze inhoudingsplichtige. Echter, indien de werknemer een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt, wordt het levenslooptegoed geacht te zijn opgebouwd bij de nieuwe werkgever. De nieuwe werkgever is dus ook inhoudingsplichtig voor het bij een vorige werkgever opgebouwde levenslooptegoed. Dit is slechts anders indien:

  • de werknemer niet gaat deelnemen aan de levensloopregeling van de nieuwe werkgever; of,

  • het levenslooptegoed al wordt geacht te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de werknemer op dat moment in dienstbetrekking staat. Dit kan het geval zijn als de werknemer al in dienst is bij een andere werkgever.

De werkgever moet toetsen of het levenslooptegoed van de werknemer binnen de 210% grens blijft. Hierbij telt ook het levenslooptegoed mee waarvoor hij geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn. Indien de werknemer aan de levensloopregeling van meerdere werkgevers tegelijk deelneemt, geldt de 210% grens per dienstbetrekking.

Voorbeeld 1

Een ambtenaar heeft bij werkgever A een levenslooptegoed opgebouwd van € 30.000. Hij neemt ontslag en aanvaardt een nieuwe dienstbetrekking bij werkgever B. De ambtenaar neemt geen deel aan de levensloopregeling bij werkgever B. Werkgever A blijft inhoudingsplichtig ten aanzien van het levenslooptegoed van € 30.000. In dit geval is overigens alleen een uitkering ineens mogelijk zoals bij afkoop het geval is (zie artikel 9 derde lid). Werkgever A kan de ambtenaar immers geen verlof meer verlenen.

Voorbeeld 2

Wanneer de ambtenaar ook bij de nieuwe werkgever gaat deelnemen aan de levensloopregeling, wordt het levenslooptegoed van € 30.000 geacht te zijn opgebouwd bij werkgever B. Werkgever B wordt inhoudingsplichtig voor dit levenslooptegoed en moet toetsen of het totale levenslooptegoed van de ambtenaar binnen de 210% grens blijft. Het levenslooptegoed kan wel blijven staan bij de levensloopinstelling waar het is opgebouwd.

Voorbeeld 3

De ambtenaar gaat naast zijn dienstbetrekking bij werkgever B een tweede dienstbetrekking aan bij werkgever C. Ook bij deze werkgever gaat de ambtenaar deelnemen aan de levensloopregeling. Omdat werkgever B al inhoudingsplichtig is ten aanzien van het levenslooptegoed van € 30.000 hoeft werkgever C geen rekening te houden met dit levenslooptegoed. De ambtenaar hoeft werkgever C ook niet te informeren over dit levenslooptegoed.

Voorbeeld 4

De ambtenaar neemt deel aan zowel de levensloopregeling van werkgever B als werkgever C. Zijn inkomen van werkgever B bedraagt € 10.000, zijn inkomen bij werkgever C bedraagt € 20.000. Beide werkgevers moeten aan het begin van ieder jaar toetsen of het maximum is bereikt om te bepalen of de werknemer nog mag sparen in het betreffende kalenderjaar.

Bij werkgever B bedraagt het levenslooptegoed op 1 januari € 30.000. Dit is meer dan 210% van het bruto jaarloon van € 10.000. Daarom mag hij in het komende kalenderjaar niets meer sparen binnen de levensloopregeling bij werkgever B.

Bij werkgever C heeft de ambtenaar nog geen levenslooptegoed opgebouwd. Bij werkgever C mag de ambtenaar daarom in het komende kalenderjaar maximaal 12% van € 20.000 sparen binnen de levensloopregeling.

Artikel 4, derde lid

De levensloopinstelling zal de werkgever aan het eind van een kalenderjaar voor elke deelnemende ambtenaar een overzicht van het levenslooptegoed moeten verstrekken, zodat getoetst kan worden of het levenslooptegoed binnen de 210% grens blijft.

Artikel 5

Ambtenaren mogen wettelijk maximaal 12% per jaar van hun brutoloon inleggen in de levenslooprekening. Hierbij mag worden uitgegaan van het fiscale loon zoals vermeld op de jaaropgave. Als de ambtenaar meerdere dienstbetrekkingen naast elkaar heeft, geldt het maximum per dienstbetrekking. Het wettelijke maximum van 12% geldt niet voor de ambtenaar die geboren is tussen 1 januari 1950 en 31 december 1955.

Artikel 6

Dit artikel noemt de bronnen die door de ambtenaar kunnen worden ingezet. Ter beperking van de uitvoeringslast zijn niet alle bestanddelen die onder het fiscale loon vallen als bron aangewezen.

Het opgebouwde verloftegoed van het spaarverlof van artikel 40a Ambtenarenreglement kan alleen voor de levensloopregeling worden ingezet wanneer de werkgever en de ambtenaar daarover afspraken hebben gemaakt.

Artikel 8, eerste lid

Dit artikel regelt op welke wijze de ambtenaar zijn deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling kan beëindigen. De ambtenaar, wiens deelname op eigen verzoek is beëindigd en die na verloop van tijd weer verder sparen, dient zich opnieuw aan te melden.

Op grond van artikel 19g Wet op de loonbelasting 1964 kan een werknemer slechts sparen binnen de levensloopregeling tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Artikel 9, eerste lid

Het levenslooptegoed mag alleen worden opgenomen als er sprake is van verlof. Het is niet mogelijk het spaarsaldo op te nemen als aanvulling op het reguliere salaris, ook niet in het geval van een teruggang in inkomen bijvoorbeeld in geval van ziekte of demotie.

Het levenslooptegoed kan tevens geheel of gedeeltelijk worden aangewend voor extra pensioen. Omzetting van (een deel van) het levenslooptegoed in extra pensioen kan op elk moment plaatsvinden zolang na die omzetting de totale pensioenaanspraken binnen de grenzen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 blijven. De omzetting mag bijvoorbeeld niet leiden tot een ouderdomspensioen dat hoger is dan 100% van het pensioengevend inkomen.

Op het moment waarop een ambtenaar met pensioen gaat en nog een levenslooptegoed heeft, biedt de wet twee mogelijkheden. In de eerste plaats kan het levenslooptegoed fiscaal belast worden uitgekeerd (belast als loon uit vroegere dienstbetrekking).

Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het tegoed aan te wenden voor extra ouderdomspensioen.

Artikel 9, tweede lid

Op verzoek van de ambtenaar dient het levenslooptegoed gedurende verlof (periodiek) te worden uitgekeerd. Op de uitkering worden de verschuldigde heffingen en premies ingehouden.

Voor de aanvraag van onbetaald verlof geldt een termijn van drie maanden (artikel 6 Vakantie- en verlofregeling). De aanvraag voor de opname van het levenslooptegoed en het verzoek om onbetaald verlof te verlenen kunnen worden gecombineerd. Het levenslooptegoed kan uiteraard alleen worden uitgekeerd als het verlof is toegekend.

Het bedrag dat een werknemer maandelijks aan levenslooptegoed opneemt, mag niet hoger zijn dan 100% van het loon dat hij in de voorafgaande maand over de opgenomen verlofuren heeft ontvangen. Bij de berekening van het laatstgenoten loon mag rekening gehouden worden met algemene salarisstijgingen. Het genoten loon van een andere inhoudingsplichtige kan buiten beschouwing worden gelaten.

Het opgenomen levenslooptegoed wordt niet aangemerkt als bezoldiging. Het behoort dan ook niet tot de grondslag voor de berekening van de vakantietoelage, eindejaarsuitkeringen en werkgeversbijdrage aanvullende ziektekostenvergoeding.

Artikel 9, derde lid

Bij beëindiging van de dienstbetrekking is het toegestaan om het tegoed geheel of gedeeltelijke af te kopen. In dat geval wordt het levenslooptegoed in één keer aan de ambtenaar uitgekeerd (als loon uit vroegere dienstbetrekking). Er bestaat dan geen recht op de fiscale levensloopkorting.

Artikel 9, vierde lid

Het is wettelijk niet toegestaan om het levenslooptegoed voor een ander doel in te zetten dan als genoemd in het eerste lid, op straffe van verlies van de fiscale faciliteit. Als enige uitzondering geldt de verpanding als bedoeld in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 ten behoeve van buitenlandse aanbieders die door de fiscus zijn aangewezen als instelling in de zin van artikel 19g Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 10

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaren die vallen onder de volgende categorieën:

  • de vrijwillige medewerker bij de brandweer;

  • de buitengewone ambtenaar van de burgerlijke stand (BABS);- de ambtenaar die vanaf 1 januari 2006 in dienst is getreden in een bezwarende functie, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 92 Ambtenarenreglement dat luidde op 31 december 2005;

  • de ambtenaar die op 31 december 2005 werkzaam was bij de beroepsbrandweer of bij de ambulancedienst en op 31 december 2005 een betrekking vervulde, waarvoor krachtens artikel 92 Ambtenarenreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald.

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 29 september 2006 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.30 uur ter inzage bij het Bestuurlijk informatie- en documentatiecentrum van de Bestuursdienst van de gemeente Rotterdam, ingang Rodezand 18, begane grond.