Organisatie | Leudal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie |
Citeertitel | Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-03-2013 | Nieuwe regeling | 26-02-2013 Leudalnieuws, 6 maart 2013 | Onbekend |
In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich mee dat meer personen belastingplichtig kunnen zijn met betrekking tot een belastingobject (onroerende of roerende zaak, perceel, eigendom, hond). In de gevallen waarin dit voorkomt, mag de gemeente de belastingaanslag ten name van één van de belastingplichtigen stellen. In deze gevallen hanteert de gemeente Leudal een voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belastingplichtige die de aanslag op zijn of haar naam krijgt. Deze voorkeursvolgorde is gebaseerd op een doelmatige c.q. doeltreffende heffing en invordering en wordt toegepast voor zover de gegevens voorhanden of te achterhalen zijn.
De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria bevatten op geen enkele wijze een limitatieve opsomming van de belastingplichtigen, maar zijn richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen, zodat in de uitvoeringspraktijk volgens vaste, niet willekeurige, criteria een belastingplichtige kan worden aangewezen.
Gelet op het bepaalde in artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de volgende belastingverordeningen:
stelt het college van burgemeester en wethouders de volgende beleidsregels vast:
Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie
Met betrekking tot de aanslag OZB zakelijk recht (eigenarenbelasting) en de aanslag Rioolheffing (eigenarenbelasting) die wordt geheven van degene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in de zin van artikel 1, lid 1, sub b, van de geldende Verordening onroerende-zaakbelastingen en artikel 3, lid 1 van de geldende Verordening rioolheffing het genot heeft van een onroerende zaak, wordt, indien er met betrekking tot deze onroerende zaak verschillende categorieën genothebbenden zijn, de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:
de oudste vrouw, waarbij, indien leeftijden niet bekend zijn, de ambtenaar belast met de heffing de belastingplichtige aanwijst; indien ter zake van genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht sprake is van gelijke aandelen en de onroerende zaak door meerdere personen feitelijk wordt gebruikt (bewoont);
Met betrekking tot de aanslag reinigingsheffingen en hondenbelasting die wordt geheven van de gebruiker van een eigendom respectievelijk een perceel en de houder van de hond, wordt, indien er met betrekking tot respectievelijk één perceel, respectievelijk één eigendom, respectievelijk één hond verschillende personen gebruiker van een eigendom respectievelijk een perceel en de houder van de hond zijn, de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:
Met betrekking tot de aanslag OZB gebruik (gebruikersbelasting) die wordt geheven van degene die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht in de zin van artikel 1, lid 1, sub a, van de geldende Verordening onroerende-zaakbelastingen het gebruik heeft van een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient en met betrekking tot de aanslag BIZ die wordt geheven van degene die in de zin van artikel 4, lid 2, van de geldende BIZ-verordening het gebruik heeft van een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:
De Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie van 6 maart 2007 door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leudal worden ingetrokken met ingang van de dag dat dit besluit in werking treedt, met dien verstande dat deze van kracht blijven op de feiten die zich voor de in lid 2 genoemde datum hebben voorgedaan.