Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Opsterland

Re-integratiebesluit SZ Opsterland 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOpsterland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratiebesluit SZ Opsterland 2012
CiteertitelRe-integratiebesluit SZ Opsterland 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Besluit treedt in werking met terugwerkende kracht per 01-01-2012.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Re-integratieverordening SZ Opsterland 2012, artikel 19,
  2. Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Europese Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 een 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun, Pb. 202, nr. L337

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-11-201201-01-201206-07-2015nieuwe regeling

20-11-2012

www.opsterland.nl, 29-11-2012

2013-07978

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratiebesluit SZ Opsterland 2012

Re-integratiebesluit SZ Opsterland 2012

 

Burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland;

Overwegende dat de Re-integratieverordening SZ Opsterland 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad van Opsterland op 17 september 2012;

dat artikel 19 van de Re-integratieverordening SZ Opsterland 2012 nadere regelgeving ter uitvoering van de verordening delegeert aan het College;

dat de bepalingen uit de Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Europese Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 een 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun, Pb. 202, nr. L337 van toepassing zijn;

besluiten vast te stellen het:

 

Re-integratiebesluit SZ Opsterland 2012

 

Artikel 1 Begrippen en Reikwijdte

  • 1.

    In dit besluit wordt verstaan onder verordening: Re-integratieverordening SZ Opsterland 2012.

  • 2.

    De begrippen die in dit besluit gebruikt worden hebben een gelijke betekenis als in de Re-integratieverordening SZ Opsterland 2012.

  • 3.

    Dit besluit vindt uitdrukkelijk mede haar grondslag in de bepalingen van de in de aanhef vermelde EG-verordening inzake werkgelegenheidssteun, met name waar het betreft de vormgeving van de voorziening gesubsidieerde arbeid.

     

Artikel 2 Re-integratietraject

  • 1.

    De ondersteuning bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid wordt geboden door het aanbieden van een re-integratietraject.

  • 2.

    Aan het re-integratietraject ligt een werkplan ten grondslag waar de gemeente en de belanghebbende schriftelijk mee hebben ingestemd.

  • 3.

    In het werkplan zijn de voorzieningen en de duur hiervan vermeld.

     

Artikel 3 Vrijwilligerswerk

  • 1.

    Het vrijwilligerswerk, genoemd in artikel 10 lid 2 sub a van de verordening, heeft als doel de belanghebbende met behoud van uitkering, door het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten als eerste stap voor te bereiden op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Vrijwilligerswerk kan als voorziening een onderdeel van een re-integratietraject zijn en wordt ingezet wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op middellange termijn perspectief heeft op regulier werk en vrijwilligerswerk geïndiceerd is.

  • 3.

    Vrijwilligerswerk wordt aangegaan voor een periode van maximaal één jaar bij dezelfde organisatie.

  • 4.

    Na de termijn genoemd in het derde lid, is vrijwilligerswerk bij een andere organisatie mogelijk.

  • 5.

    Wanneer objectief is vastgesteld dat regulier werk niet mogelijk is, kan vrijwilligerswerk worden ingezet gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie.

     

Artikel 4 Werkoriëntatie met behoud van uitkering

  • 1.

    Werkoriëntatie, genoemd in artikel 10 lid 2 sub b van de verordening, heeft als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid, zoals opdoen van werkervaring en het ontwikkelen van arbeidsgerichte vaardigheden.

  • 2.

    Werkoriëntatie komt als voorziening onder andere voor onder de benamingen stage, leerervaringsplek, proefplaatsing.

  • 3.

    Werkoriëntatie kan als voorziening een onderdeel van een re-integratietraject zijn en wordt ingezet wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een werkoriëntatie geïndiceerd is.

  • 4.

    Werkoriëntatie duurt maximaal 6 maanden.

     

Artikel 5 Gesubsidieerd werk

  • 1.

    Gesubsidieerd werk, genoemd in artikel 10 lid 2 sub c van de verordening, heeft als doel de belanghebbende werkervaring en arbeidsritme te laten opdoen om hem uiteindelijk te kunnen plaatsen op een reguliere arbeidsplaats.

  • 2.

    Deze voorziening komt onder andere voor onder de benamingen proefbaan, instapbaan, werkervaringsplaats.

  • 3.

    Gesubsidieerd werk kan als voorziening een onderdeel van een re-integratietraject zijn en wordt ingezet wanneer door het college is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een gesubsidieerde arbeidsplaats geïndiceerd is.

  • 4.

    Het dienstverband in het kader van gesubsidieerd werk heeft een duur van maximaal 12 maanden. Deze periode kan eenmaal worden verlengd met maximaal 12 maanden wanneer daardoor voor de belanghebbende het perspectief op een reguliere baan wordt vergroot. Een en ander moet blijken uit de motivering ten behoeve van de verlenging.

     

Artikel 6 Voorwaarden loonkostensubsidie

  • 1.

    Het College verstrekt een loonkostensubsidie genoemd in artikel 11 van de verordening aan de werkgever die met een uitkeringsgerechtigde, bij wie in zijn werkplan is vastgesteld dat gesubsidieerd werk een voor hem passende voorziening is, een dienstverband is aangegaan.

  • 2.

    Door de subsidieverstrekking mogen de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en mag er geen verdringing plaatsvinden.

  • 3.

    Voorwaarde voor de subsidieverstrekking is dat de uitkering op grond van de Wwb of Ioaw of Ioaz van de uitkeringsgerechtigde wordt beëindigd.

  • 4.

    Van de werkgever wordt instemming en medewerking verwacht met de realisering van de trajectdoel¬stelling: uitstroom naar reguliere arbeid.

  • 5.

    De voorwaarde genoemd onder lid 3 van dit artikel geldt niet voor de alleenstaande ouder die de zorg heeft voor één of meerdere kinderen onder de 12 jaar.

  • 6.

    De loonkostensubsidie wordt betaald voor zover en zolang de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk van kracht is en naar rato van een voltijds dienstverband.

  • 7.

    De loonkostensubsidie is mogelijk ten behoeve van arbeidsplaatsen in organisaties met en zonder winstoogmerk.

  • 8.

    De subsidie voor de loonkosten van een werknemer wordt gedurende maximaal 36 maanden verstrekt.

  • 9.

    Uitbetaling van de loonkostensubsidie vindt plaats achteraf per kwartaal.

     

Artikel 7 Hoogte van de loonkostensubsidie

  • 1.

    De loonkostensubsidie voor werknemers van 23 jaar en ouder bedraagt per maand voor een voltijds dienstverband maximaal 100% van het bruto wettelijk minimumloon als bedoeld in artikel 7 eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag vermeerderd met de minimumvakantiebijslag als bedoeld in artikel 15 eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en vermeerderd met de werkgeverslasten.

  • 2.

    De loonkostensubsidie voor werknemers tot 23 jaar bedraagt per maand voor een voltijds dienstverband maximaal 100% van het bruto wettelijk minimum jeugdloon als bedoeld in artikel 7 eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag juncto artikel 2 van het Besluit minimumjeugdloonregeling vermeerderd met de minimumvakantiebijslag als bedoeld in artikel 15 eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en vermeerderd met de werkgeverslasten.

  • 3.

    In afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel kan het college, bijvoorbeeld in het kader van een apart project voor meerdere uitkeringsgerechtigden of in het kader van het model work-first genoemd in artikel 8, 1e lid van de verordening, de maximumbedragen aanpassen.

     

Artikel 8 Uitstroompremie

  • 1.

    De uitstroompremie genoemd in artikel 10 lid 2 sub f ( 1e volzin) van de verordening wordt vastgesteld op € 750,- per kalenderjaar.

  • 2.

    De premie als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die

    • a.

      langer dan 12 maanden onafgebroken een uitkering op grond van de Wwb, de Ioaw of de Ioaz ontvangt of alleenstaande ouder is of arbeidsgehandicapte en

    • b.

      arbeid in dienstbetrekking aanvaardt gedurende minimaal 6 maanden met een omvang van tenminste 10 uur per week en niet in aanmerking komt voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder o van de Wwb.

  • 3.

    De uitstroompremie geldt niet voor uitkeringsgerechtigden of niet uitkeringsgerechtigden (NUG) jonger dan 27 jaar.

Artikel 9 Premie participatieplaats

  • 1.

    De premie voor het verrichten van onbeloonde additionele werkzaamheden genoemd in artikel 10 lid 2 sub f ( 2e volzin ) van de verordening wordt vastgesteld op maximaal € 300,-

  • 2.

    De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week in de voorafgaande 6 maanden en bedraagt

    • a.

      bij een gemiddelde uren inzet van 8 tot 16 uur per week 50% van het in het eerste lid genoemde bedrag;

    • b.

      bij een gemiddelde uren inzet van 16 tot 24 uur per week 75% van het in het eerste lid genoemde bedrag;

    • c.

      bij een gemiddelde uren inzet van meer dan 24 uur per week 100% van het in het eerste lid genoemde bedrag.

  • 3.

    Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld en vastgesteld.

  • 4.

    De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 5.

    De premie participatieplaats geldt niet voor uitkeringsgerechtigden of niet uitkeringsgerechtigden (NUG) jonger dan 27 jaar.

Artikel 10 Scholing

  • 1.

    Voor de voorziening scholing, genoemd in artikel 10 lid 2 sub d van de verordening gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      De scholing is een onderdeel van een re-integratietraject

    • b.

      De scholing dient noodzakelijk te zijn voor arbeidsinschakeling

    • c.

      De scholing dient te zijn gericht op het behalen van een startkwalificatie arbeidsmarkt.

      In de andere gevallen kan het scholingsaanbod alleen bestaan uit: een kortdurende beroepsgerichte bijscholing en een praktijkgericht trainingsaanbod;

    • d.

      De economisch meest voordelige scholingsmogelijkheid moet worden benut;

  • 2.

    Voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers geldt daarnaast de aanvullende voorwaarde dat zij zich beschikbaar dienen te stellen voor de arbeidsmarkt voor ten minste 20 uur per week.

     

Artikel 11 Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers

  • 1.

    Voor een voorziening, genoemd in artikel 10 2e lid van de verordening ten behoeve van de niet uitkeringsrechtigden en ANW-ers gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      Ouder dan 18 jaar.

    • b.

      Het (gezins)inkomen is lager dan 150% van de geldende bijstandsnorm

    • c.

      Er is geen sprake van een inkomen uit arbeid.

    • d.

      Ingeschreven als werkzoekende.

    • e.

      Er is geen sprake van een arbeidsrelevante opleiding of ervaring.

    • f.

      De ingezette voorzieningen zijn gericht op de kortste weg naar betaald werk.

    • g.

      Alle voorzieningen zijn van toepassing met uitzondering van een opleiding op HBO of academisch niveau.

    • h.

      De totale kosten van de voorzieningen blijven beneden de € 5000,--

    • i.

      De kosten kunnen worden teruggevorderd als de feiten en de omstandigheden daar aanleiding toe geven.

       

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in dit besluit, indien toepassing van dit besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 13 Situaties waarin het besluit niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van dit besluit betreffende, waarin dit besluit niet voorziet, beslist het college.

 

Artikel 14 Gewijzigde vaststelling bedragen

Het college kan jaarlijks de bedragen in dit besluit gewijzigd vaststellen.

 

Artikel 15 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2012.

  • 2.

    Gelijktijdig met inwerkingtreding van dit besluit wordt het Re-integratiebesluit SZ Opsterland 2011 ingetrokken.

  • 3.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Re-integratiebesluit SZ Opsterland 2012.

     

    Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 20 november 2012

     

    Secretaris, Burgemeester,

     

     

    Koen van Veen Francisca Ravestein

     

    ALGEMENE TOELICHTING

     

    De Wet werk en bijstand (Wwb), de Ioaw en de Ioaz stellen de eigen verantwoordelijkheid van de burger voor het vinden van werk voorop, maar onderkent dat er situaties zijn waarin dat niet lukt. In die situaties draagt de gemeente de zorg voor de re-integratie van bepaalde groepen burgers.

    De gemeenteraad heeft voor de uitvoering van die re-integratietaak, conform de wettelijke opdracht, de Re-integratieverordening SZ Opsterland 2012 vastgesteld.

    De nadere uitwerking van die verordening is aan het college gedelegeerd. Ook deze nadere regelgeving blijft in algemene en globale bewoordingen. Immers eerst in het concrete geval van het aanbieden van een voorziening worden alle omstandigheden duidelijk, gezien ook de opdracht om maatwerk te leveren. Al die omstandigheden moeten na een diagnose worden vertaald in een werkplan.

    Via dit besluit kan toch op een betrekkelijk eenvoudige wijze kennis worden genomen welke voorzieningen/re-integratie instrumenten in onze gemeente in ieder geval worden aangeboden

     

    EG-verordening

    Volgens de in de overweging genoemde EG-verordening wordt subsidie voor loonkosten door een overheidsorgaan aan werkgevers die langdurig werklozen in dienst nemen, gezien als staatssteun, waarvoor bijzondere, beperkende regels gelden. Bij de ontwikkeling van trajecten met gesubsidieerde arbeid zal hiermee dus rekening worden gehouden.

    Tevens geldt een verwijsplicht naar genoemde verordening en de vindplaats daarvan in het publicatieblad van de EG., als in de gemeentelijke regelgeving sprake is van de mogelijkheid tot toekenning van loonkostensubsidies.

     

    ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

     

    Aanhef en artikel 1

    In de aanhef is expliciet gewezen op de eerder besproken EG verordening. In dit artikel wordt aan de verplichting tot verwijzing voldaan.

     

    Artikel 2

    Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van re-integratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid van sociaal-economische factoren.

    Re-integratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Re-integratie moet in principe bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

    De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het werkplan besproken met de belanghebbende, waarna door partijen met het werkplan schriftelijk wordt ingestemd. In uitzonderlijke situaties, ter beoordeling aan de werkcoach, wordt het werkplan eerst meegegeven en later ondertekend.

     

    Artikel 3

    Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange termijn mogelijk is. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Van belang is de voorwaarde dat deze voorziening een onderdeel dient te zijn van een re-integratietraject.

    Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben en dient te bestaan uit zinvolle maatschappelijk activiteiten. Als vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject naar betaald werk is, wordt de duur beperkt doordat een traject van beperkte duur is. Het instrument kan ook worden ingezet kan voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk niet mogelijk is en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft.

     

    Artikel 4

    Werkoriëntatie heeft als belangrijk doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied en het is ook een nuttig instrument om werkvaardigheden aan te leren, waardoor de uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt. Voor jongeren is dit instrument mogelijk de eerste kennismaking met de arbeidsmarkt. De werkoriëntatie is bedoeld voor leden van de doelgroep die op korte of middellange termijn perspectief op betaald werk hebben. Er is bewust gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dat altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt.

    Het instrument maakt onderdeel uit van een werkplan. Het doel van het werkplan is altijd de actieve arbeidsinschakeling van betrokkene.

     

    Artikel 5

    Gesubsidieerd werk is bedoeld om door het opdoen van werkervaring het perspectief op regulier betaald werk te vergroten. Voor mensen waarvoor het extra belangrijk is om langdurige werkloosheid te voorkomen of die extra moeilijk toegang krijgen tot de arbeidsmarkt, zoals jongeren met onvoldoende opleiding, biedt dit instrument een goed perspectief.

    Uitdrukkelijk komt naar voren, door de beperking in tijd, dat gesubsidieerd werk geen einddoel is maar gezien moet worden als een middel om te komen tot reguliere arbeid. Een van de voorwaarden voor de loonkostensubsidie is een actieve houding van de werkgever. Deze mag zeker profijt hebben van de gesubsidieerde arbeid maar als tegenprestatie wordt verwacht dat hij meedenkt bij, meewerkt aan en voorwaardenscheppend zal zijn voor de medewerker die werkt aan zijn plek op de reguliere arbeidsmarkt.

     

    Artikel 6

    De voorziening loonkostensubsidie is bedoeld als opstap naar een duurzame arbeidsinschakeling. De voorziening is alleen van toepassing voor de categorie uitkeringsgerechtigden. Voorwaarde voor het toekennen van een loonkostensubsidie is dat de uitkering ingevolge de Wwb of ingevolge de Ioaw/Ioaz wordt beëindigd. Deze voorwaarde geldt echter niet voor de alleenstaande ouder die is belast met de zorg voor één of meerdere kinderen onder12 jaar.In deze situatie is een combinatie tussen parttime arbeid en een uitkering mogelijk. De maximale duur van de loonkostensubsidie is 36 maanden.

     

    Artikel 7

    De maximale hoogte van de loonkostensubsidie is gelijk aan het wettelijk minimumloon voor werknemers van 23 jaar en ouder voor een voltijds dienstverband. Bij een arbeidsovereenkomst voor minder dan 32 uur per week wordt de subsidie naar rato van het aantal uren vastgesteld waarbij dient te worden aangetekend dat de voorwaarde voor subsidieverstrekking is dat de uitkering dient te worden beëindigd.

    De maximale hoogte van de loonkostensubsidie is voor werknemers tot 23 jaar gelijk aan het geldende wettelijk minimumjeugdloon per maand per voltijds dienstverband.

    Het college is bevoegd in het kader van een apart project van de hiervoor genoemde maximumbedragen af te wijken.

     

    Artikel 8

    Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de in de Wwb (artikel 31, lid 2 sub j.) bepaalde mogelijkheid om jaarlijks een premie te verstrekken. Het college kan een premie verstrekken met het oog op het bevorderen van positief gedrag gericht op uitstroom naar betaalde arbeid. Om te voorkomen dat de extra stimulans na verloop van tijd vermindert omdat er een bepaalde mate van gewenning optreedt, kan de premie slechts éénmaal per kalenderjaar worden verstrekt. De premie moet in één bedrag worden uitgekeerd en mag dus niet in termijnen worden verstrekt mede om te voorkomen dat de premie fiscaal gezien wordt als een periodieke uitkering en daarom doorwerkt in de inkomensafhankelijke regelingen. Voor elke nieuwe premie moet een nieuw besluit worden genomen op basis van nieuwe omstandigheden in de voortgang van de re-integratie van de belanghebbende. Om opnieuw voor een premie in aanmerking te komen dient er derhalve sprake te zijn van een positieve ontwikkeling. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de premie een structureel karakter draagt. (zie TK 2002-2003, 28870, nr 3, p 56-58)

     

    Op grond van artikel 10 lid 2 sub f van de verordening hebben uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, alleenstaande ouders en arbeidsgehandicapten die zich hebben ingespannen richting arbeidsmarkt door bijvoorbeeld een traject te doorlopen en in voltijd en/of indeeltijd zijn gaan werken recht op een premie.

    Onder een uitkeringsgerechtigde met een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt in dit besluit verstaan iedere uitkeringsgerechtigde die langer dan 12 maanden onafgebroken een uitkering ontvangt op grond van de Wwb of op grond van de Ioaw of Ioaz.

    Onder een alleenstaande ouder wordt verstaan iedere alleenstaande ouder met kinderen tot 18 jaar die een uitkering ontvangt op grond van de Wwb of op grond van de Ioaw of Ioaz.

    Onder een arbeidsgehandicapte wordt verstaan iedere arbeidsgehandicapte waarvan door een medisch- en/of arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat hij of zij in verband met ziekte of gebrek een belemmering heeft bij het verkrijgen of verrichten van arbeid en dus niet volledig beschikbaar is voor arbeid en een uitkering ontvangt op grond van de Wwb of op grond van de Ioaw of Ioaz.

    De uitkeringsgerechtigde met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, de alleenstaande ouder of de arbeidsgehandicapte die arbeid in dienstbetrekking aanvaardt waarmee volledig in de kosten van bestaan kan worden voorzien, ontvangt een eenmalige premie van € 750,-- en de uitkeringsgerechtigde, de alleenstaande ouder, de arbeidsgehandicapte die arbeid in dienstbetrekking met een omvang van tenminste 10 uur per week aanvaardt waarmee niet volledig in de kosten van bestaan kan worden voorzien en die niet in aanmerking komt voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder o van de Wwb, ontvangt ook een eenmalige premie van € 750,--.

    De toekenning van de premie vindt plaats op aanvraag maar om het aanvragen gemakkelijk te maken wordt een eenvoudige en proactieve procedure toegepast. Uitbetaling van de premie vindt pas plaats indien door de uitkeringsgerechtigde wordt aangetoond dat hij of zij gedurende minimaal 6 maanden onafgebroken in voltijd of in deeltijd heeft gewerkt.

    Door de intrekking van de Wet investeren in jongeren en de wetswijzigingen Wet Werk en bijstand met ingang van 1 januari 2012, geldt de premie participatieplaats niet meer voor een uitkeringsgerechtigde of een niet uitkeringsgerechtigde (NUG) jonger dan 27 jaar.

     

    Artikel 9

    In dit artikel wordt de hoogte van de premie vastgesteld voor het verrichten van onbeloonde werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a Wwb. ( de Wet stimulering arbeidsparticipatie).

    Wanneer een uitkeringsgerechtigde gedurende 6 maanden met behoud van uitkering werkzaamheden in het kader van een participatieplaats verricht moet het college een premie verstrekken indien hij naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces. Dit is vastgelegd in artikel 10a zesde lid van de Wwb.

    Wij achten het redelijk de premie voor het verrichten van onbeloonde werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a vast te stellen op € 300,- per zes maanden indien de werkzaamheden gemiddeld meer dan 24 uur per week bedragen. Dit is dus € 600,- op jaarbasis. Indien minder uren wordt gewerkt dan is de premie ook lager.

    Op grond van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wwb dient aandacht te worden besteed aan de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.

    De staatssecretaris heeft tijdens de behandeling van het wetsontwerp Wet stimulering arbeidsparticipatie ( Wet Stap ) aangegeven dat bij een dergelijke premie geen armoedeval-effecten zijn te verwachten (Tweede Kamer, Handelingen 2008-2009, 31577, nr. 21, p. 1700).

    Door de intrekking van de Wet investeren in jongeren en de wetswijzigingen Wet Werk en bijstand met ingang van 1 januari 2012, geldt de premie participatieplaats niet meer voor een uitkeringsgerechtigde of een niet uitkeringsgerechtigde (NUG) jonger dan 27 jaar.

     

    Artikel 10

    In het kader van een re-integratietraject kan de voorziening scholing worden toegepast bijvoorbeeld een sollicitatietraining, een computeropleiding of een beroeps- of arbeidsmarktgerichte scholing. Hieronder wordt verstaan de vakgerichte opleidingen zoals die er zijn voor technische, administratieve, onderwijs, ICT-, zorg- en economische beroepen.

    Met de in artikel 9 lid 1 sub c bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 in het MBO of met het behalen van een diploma van het HAVO of het VWO. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren, waarnaar volgens deze rapportages op de korte of middellange termijn vraag naar is.

    Voor niet uitkeringsgerechtigden en ANW gerechtigden geldt dat uitsluitend scholingskosten vergoed worden indien zij beschikbaar stellen voor tenminste 20 uur per week.

     

    Artikel 11

    De niet uitkeringsgerechtigden (NUG) en Anw-ers hebben eveneens de mogelijkheid om ondersteuning van de gemeente te vragen bij de (her)intreding op de arbeidsmarkt. In dit artikel worden de voorwaarden opgesomd.

     

    Artikel 12

    Indien de toepassing van dit besluit tot onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van dit besluit . Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.

     

    Artikel 13

    Mocht zich een situatie voordoen waarin deze verordening niet voorziet, dan beslist het college met inachtneming van het doel en de overwegingen die aan deze verordeningen ten grondslag liggen.

     

    Artikel 14

    Het college kan jaarlijks de bedragen in dit besluit gewijzigd vaststellen. In artikel 8 en 9 zijn vaste bedragen opgenomen. Als deze bedragen moeten worden gewijzigd moet hiervoor een besluit tot wijziging van het Re-integratiebesluit worden vastgesteld. Het is praktischer in het Re-integratiebesluit te bepalen dat deze bedragen jaarlijks door het college kunnen worden aangepast.

     

    Artikel 15

    Dit artikel spreekt voor zich.