Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Doetinchem

Toeslagenverordening Wwb gemeente Doetinchem 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDoetinchem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wwb gemeente Doetinchem 2013
CiteertitelToeslagenverordening Wwb gemeente Doetinchem 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, onderdeel c en 30
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-03-201301-01-201301-01-2015Nieuwe regeling

07-03-2013

Gelderse Post, 20 maart 2013

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

TOESLAGENVERORDENING WWB GEMEENTE DOETINCHEM 2013

De raad van de gemeente Doetinchem;

gezien het advies van de sociale raad;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 februari 2013;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 8, lid 1 onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

b e s l u i t :

vast te stellen de Toeslagenverordening Wwb gemeente Doetinchem 2013.

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem;

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van Doetinchem;

    • d.

      gehuwdennorm: norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel c Wwb;

    • e.

      verzorgingsbehoevende: de persoon die:

      • I.

        volgens een Awbz-indicatie is aangewezen op tien of meer uren zorg per week;

      • II.

        geen persoonsgebonden budget ontvangt of geen zorg door een zorgaanbieder zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontvangt, voor ten minste tien van de uren zorg per week waarop hij is aangewezen; en

      • III.

        zorg ontvangt van de verzorgende voor ten minste tien van de uren zorg per week waarop hij is aangewezen;

    • f.

      verzorgende: de persoon die de zorg verleent aan de verzorgingsbehoevende;

    • g.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 Wwb;

    • h.

      woonkosten:

      • I.

        indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

      • II.

        indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

    • i.

      opvangvoorziening: een voorziening gericht op het bieden van slaapgelegenheid aan dak- en thuislozen, met beperkte mogelijkheden tot het bieden van begeleiding en hulpverlening.

Artikel 2 Doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.

HOOFDSTUK 2 - CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1.

    De toeslag, zoals bedoeld in artikel 25 Wwb, bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm voor een belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm voor een belanghebbende die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 21 jaar:

    • a.

      10 procent van de gehuwdennorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      5 procent van de gehuwdennorm indien hij met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar:

    • a.

      15 procent van de gehuwdennorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien hij met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande (ouder) van 23 jaar en ouder, in wiens woning één of meer anderen verblijven, of die in de woning van een ander verblijft, indien de alleenstaande (ouder) een aantoonbare bijdrage in de woonkosten levert van ten minste 20 procent van de gehuwdennorm. Uitgezonderd zijn bloedverwanten in de eerste graad.

  • 5.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd;

    • b.

      verzorgenden die de zorgbehoevende belanghebbende verzorgen;

    • c.

      medebewoners die op het adres van belanghebbende zelfstandige woonruimte huren.

Artikel 4 Ontbreken woonkosten

  • 1.

    Aan de alleenstaande (ouder) die een woning bewoont waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden wordt geen toeslag verleend.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met het bedrag dat belanghebbende betaalt aan aantoonbare onderhoudskosten voor de woning op maandbasis.

Artikel 5 Het niet bewonen van een woning, verblijf in een opvangvoorziening

  • 1.

    Aan de alleenstaande (ouder) die geen woning bewoont wordt geen toeslag verleend.

  • 2.

    Aan de alleenstaande (ouder) die geen woning bewoont maar ingeschreven staat en verblijf houdt in een opvangvoorziening, wordt een toeslag verleend ter hoogte van:

    • a.

      5 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande (ouder) van 22 jaar of ouder.

HOOFDSTUK 3 - CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM

Artikel 6 Verlaging gehuwden

  • 1.

    De verlaging zoals bedoeld in artikel 26 Wwb bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      gehuwden een woning bewonen waaraan geen woonkosten zijn verbonden, als bedoeld in artikel 7 van deze verordening;

    • b.

      b. gehuwden geen woning bewonen, als bedoeld in artikel 8 van deze verordening.

  • 3.

    Het vijfde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7 Verlaging bij ontbreken woonkosten

  • 1.

    De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 Wwb bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor gehuwden geen woonkosten zijn verbonden.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt rekening gehouden met het bedrag dat gehuwden betalen aan aantoonbare onderhoudskosten voor de woning op maandbasis.

Artikel 8 Verlaging bij het niet bewonen van een woning, verblijf in een opvangvoorziening

  • 1.

    Indien gehuwden geen woning bewonen, bedraagt de verlaging 20 procent van de gehuwdennorm.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt de norm voor gehuwden die geen woning bewonen maar ingeschreven staan en verblijf houden in een opvangvoorziening, met 10 procent van de gehuwdennorm verlaagd.

HOOFDSTUK 4 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 9 Inwerkingtreding en toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking, met terugwerkende kracht, tot 1 januari 2013.

  • 2.

    De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Doetinchem 2012 wordt gelijktijdig ingetrokken.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wwb gemeente Doetinchem 2013.

 

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering

van 7 maart 2013,

 

 

griffier voorzitter

 

 

 

Algemene toelichting

De Wwb kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 Wwb. Paragraaf 3 Wwb voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen die ouder zijn dan 21 jaar doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd en niet in een inrichting verblijven.

De Wwb kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag als zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, die wordt aangegeven in de Toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het nettominimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.

De Wwb kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

  • -

    het kunnen delen van kosten met een ander door gehuwden;

  • -

    de woonsituatie;

  • -

    de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

Lid 1

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Wwb, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel d: gehuwdennorm

Voor het begrip 'gehuwdennorm' wordt verwezen naar de norm voor gehuwden voor personen die ouder zijn dan 21 jaar doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zoals bedoeld in artikel 21, onderdeel c Wwb.

Lid 2 onderdeel e: verzorgingsbehoevende

In artikel 3 lid 5 en artikel 6 lid 3 van deze verordening is geregeld dat naast medebewoners die zelfstandige woonruimte huren zowel zorgbehoevenden als verzorgers niet worden meegeteld als personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is een belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag of een verlaging van de gehuwdennorm.

In artikel 1, lid 2, onderdeel e van deze verordening is bepaald wat moet worden verstaan onder verzorgingsbehoevende.

I. een belanghebbende moet volgens een Awbz-indicatie zijn aangewezen op tien of meer uren zorg per week.

Bij het bepalen van de mate van noodzakelijke zorg is aangesloten bij artikel 4, lid 5 Wwb zoals dat luidde vóór afschaffing van de huishoudinkomenstoets (Stb. 2012, 322). Een belanghebbende moet aantonen dat hij is aangewezen op tien of meer uren zorg per week. Deze zorg kan bestaan uit persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, verblijf of voortgezet verblijf.

Belanghebbende kan dit aantonen door het overhandigen van (een kopie van) een geldig indicatiebesluit of door het college toestemming te geven deze indicatie op te vragen bij het Centrum indicatiestelling zorg of bij een andere instelling die over deze informatie beschikt.

II. een belanghebbende mag geen persoonsgebonden budget of zorg door een zorgaanbieder ontvangen voor ten minste tien uren aangewezen zorg per week

Een zorgbehoevende telt uitsluitend niet mee als persoon waarmee kosten kunnen worden gedeeld indien hij geen professionele zorg tot zijn beschikking heeft. Aangetoond moet worden dat voor een of meer van de soorten zorg waarvoor een belanghebbende is geïndiceerd geen persoonsgebonden budget wordt ontvangen en geen gebruik wordt gemaakt van zorg die door een zorgaanbieder op grond van de Awbz wordt verleend. De indicatie voor die soorten zorg moet ten minste tien uur per week bedragen.

III. een belanghebbende moet zorg ontvangen van de verzorgende voor ten minste tien van de aangewezen uren zorg per week

Ook bij deze voorwaarde komt het uitgangspunt naar voren dat een zorgbehoevende uitsluitend niet meetelt als persoon waarmee kosten kunnen worden gedeeld indien hij geen professionele zorg tot zijn beschikking heeft. Aannemelijk moet worden gemaakt dat een verzorgende een of meer van de in het indicatiebesluit opgenomen soorten zorg, waarvoor geen persoonsgebonden budget wordt ontvangen en waarvoor geen gebruik wordt gemaakt van zorg die door een zorgaanbieder op grond van de Awbz wordt verleend, aan een belanghebbende verleent voor ten minste het aantal uren waarop belanghebbende met betrekking tot die zorg volgens dat indicatiebesluit is aangewezen doch in totaal voor ten minste tien uren per week.

Lid 2 onderdeel g: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de Wwb nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3, lid 6 Wwb dat in de Wwb en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wwb dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom bepaalt deze verordening dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3, lid 6 Wwb.

Lid 2 onderdeel h: woonkosten

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 4 en artikel 7 van deze verordening. Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de Centrale Raad van Beroep volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de Wwb nog van betekenis is.

Bij ‘het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten’ kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.

Artikel 2 Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden die ouder zijn dan 21 jaar doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.

De jongerennormen van artikel 20 Wwb zijn laag vastgesteld omdat de ouders nog onderhoudsplichtig zijn jegens hun kinderen totdat deze de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. De ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als ook nog krachtens deze verordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van deze verordening nodeloos ingewikkeld maken.

Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 Wwb onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18, lid 1 Wwb de bijstand hoger of lager vast te stellen.

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

Lid 1

Op grond van artikel 25 Wwb kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het niet geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 6 van deze verordening.

De gemeenteraad is op grond van artikel 30, lid 2 Wwb verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in artikel 3 lid 1 onderdeel a van deze verordening. Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang geen sprake is van gehuwden of van een gezamenlijke huishouding moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 3, lid 1, onderdeel b van deze verordening).

Lid 2 en 3

Op grond van artikel 29, lid 1 Wwb kan het college de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vaststellen. Dat is geregeld in artikel 3 lid 2 en 3 van deze verordening. In het tweede lid is de toeslag geregeld voor een alleenstaande van 21 jaar. In het derde lid is de toeslag vastgesteld voor een alleenstaande van 22 jaar.

Lid 4

In het vierde lid is geregeld dat de alleenstaande of alleenstaande ouder van 23 jaar of ouder die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning, toch in aanmerking kunnen komen voor de maximale toeslag. In zeer uitzonderlijke situaties kan deze alleenstaande of alleenstaande ouder geconfronteerd worden met hoge woonlasten, die verlening van de maximale toeslag rechtvaardigen. Bloedverwanten in eerste graad (ouder/kind) zijn uitgezonderd van deze afwijking.

Lid 5

In het vijfde lid is geregeld dat zowel zorgbehoevenden (sub a) als verzorgers (sub b) niet worden meegeteld als personen waarmee kosten gedeeld kunnen worden. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Ook als sprake is van een zakelijke relatie (sub c, bijvoorbeeld huurders of kostgangers) wordt geen mogelijkheid tot kostendeling aangenomen. De inkomsten die belanghebbende hiermee verdient, worden namelijk al op grond van artikel 33, lid 4 Wwb in aanmerking genomen.

Artikel 4 Ontbreken woonkosten

In artikel 4, lid 1 is bepaald dat geen toeslag wordt verleend indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het begrip woonkosten is in artikel 1 omschreven. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

  • -

    bij bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • -

    indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonkosten betaalt van de woning.

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 Wwb (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p.54-55).

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 Wwb noch in het kader van artikel 33, lid 1 Wwb rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan de belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18, lid 1 Wwb.

Artikel 5 Het niet bewonen van een woning, verblijf in een opvangvoorziening

In lid 1 is bepaald dat aan de alleenstaande (ouder) geen toeslag wordt verleend, indien geen woning wordt bewoond. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen.

In lid 2 is bepaald dat als belanghebbende ingeschreven staat en verblijf houdt in een opvangvoorziening zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 onder i van deze verordening, een toeslag wordt verleend van 5 procent (21 jaar) of 10 procent (22 jaar of ouder). Deze laatste twee percentages sluiten aan bij artikel 3 van deze verordening.

Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat namelijk dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Daarom is gekozen voor een minder zware verlaging bij verblijf in een opvangvoorziening, zoals omschreven in artikel 1 lid 2 onder i.

Artikel 6 Verlaging gehuwden

Op grond van artikel 26 Wwb kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 6 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van de gehuwden een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 6 lid 1 van deze verordening).

Lid 2 geeft aan dat de verlagingen in geval van het ontbreken van woonkosten en het niet bewonen van een woning via aparte artikelen worden geregeld, respectievelijk artikel 7 en artikel 8.

Lid 3 geeft aan dat indien het belanghebbenden betreft die vallen onder artikel 3, lid 5, er geen verlaging conform lid 1 artikel 6 wordt opgelegd.

Artikel 7 Verlaging bij ontbreken woonkosten

In lid 1 is bepaald dat de van toepassing zijnde norm met 20% van de gehuwdennorm wordt verlaagd indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbenden geen woonkosten zijn verbonden. Het begrip woonkosten is in artikel 1 omschreven. Artikel 7 vormt het spiegelbeeld van artikel 4. Wij verwijzen naar de toelichting bij artikel 4.

Artikel 8 Verlaging bij het niet bewonen van een woning, verblijf in een opvangvoorziening

In lid 1 is bepaald dat de verlaging 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt indien geen woning wordt bewoond. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen. Het begrip opvangvoorziening is in artikel 1 omschreven. Artikel 8 vormt het spiegelbeeld van artikel 5. Wij verwijzen naar de toelichting bij artikel 5.

Artikel 9 Inwerkingtreding en toepassingsbereik

Lid 1

Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2013. Hierbij is aansluiting gezocht bij het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met stapsgewijze verhoging en koppeling aan de stijging van de levensverwachting van de pensioenleeftijd’ (Wet verhoging AOW- en pensioenrechtleeftijd) in combinatie met het Besluit tot wijziging van een aantal wetten in verband met de verhoging van de leeftijd waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat (Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd).

Lid 2

Met de inwerkingtreding van deze verordening per 1 januari 2013 vervalt de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Doetinchem 2012.

Artikel 10 Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.