Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Valkenburg aan de Geul

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieValkenburg aan de Geul
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive.
CiteertitelVerordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8 , eerste lid, onderdeel i en artikel 60b van de Wet werk en bijstand

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-201301-01-2015Onbekend

18-02-2013

Heuvelland Aktueel, 27 februari 2013

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

DE RAAD VAN DE GEMEENTE VALKENBURG AAN DE GEUL

gezien het voorstel van college van burgemeester en wethouders d.d. 8 januari 2013;

gezien het advies van de commissie Cultuur, Sociale zaken, Welzijn en Onderwijs (CSWO) d.d. 28 januari 2013;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8 , eerste lid, onderdeel i en artikel 60b van de Wet werk en bijstand;

vast te stellen: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive.

Artikel 1: Definitiebepaling

In deze verordening wordt onder een recidiveboete, een bestuurlijke boete verstaan als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 2: De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening

Het college van burgemeester en wethouders verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen.

Artikel 3: Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente

  • 1.

    Belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in artikel 2, de huur dan wel hypotheekrente na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, gedurende de in artikel 2 genoemde periode direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast.

  • 2.

    Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n) redelijkerwijs over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan verwerven.

Artikel 4: Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de Algemene

wet bestuursrecht

In afwijking van artikel 2 verrekent het college van burgemeester en wethouders het openstaande boetebedrag met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorzover:

a. toepassing van artikel 2 en 3 onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele

minderjarige belanghebbende(n); dan wel

b. de gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van

het college van burgemeester en wethouders ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren.

Artikel 5: Uitvoering

Het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 6: Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van

overwegende aard leidt.

Artikel 7: Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2013.

Artikel 8: Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 18 februari 2013.

De griffier, De voorzitter,

A.H. Hoeberigs Drs. M.J.A. Eurlings

TOELICHTING BIJ DE VERORDENING

Algemene Toelichting

Per 1 januari 2013 treedt de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking. Met de wet krijgt het college van burgemeester en wethouders de plicht om een boete op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De eerdere bevoegdheid om een maatregel in deze situatie op te leggen verdwijnt. De hoogte van de boete is daarbij in beginsel gelijk aan het bedrag dat belanghebbende te veel aan bijstand heeft ontvangen. Is sprake van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht (recidive) dan wordt deze boete in beginsel verhoogd tot 150% van het te veel ontvangen bedrag. Naast deze verhoging krijgt het college van burgemeester en wethouders daarbij ook de bevoegdheid om in de eerste drie maanden na oplegging van de boete de bijstand volledig te verrekenen met de openstaande boetevordering. In eerste instantie had de wetgever voorzien in een plicht tot volledige verrekening van de boetevordering. Bij amendement is deze verplichting echter omgezet in een bevoegdheid, zodat de gemeente (lees: college van burgemeester en wethouders) de mogelijkheid heeft om daar waar volledige verrekening onwenselijke effecten heeft (denk b.v. aan hogere maatschappelijke kosten vanwege uithuisplaatsing) de verrekening aan te passen, dan wel bij de verrekening de beslagvrije voet volledig te respecteren. De Wet werk en bijstand (WWB) verplicht de gemeenteraad in dit kader bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot het gebruik van deze bevoegdheid. Opgemerkt zij nog dat de verordening enkel de verrekening regelt van bijstands- afhankelijken die te maken krijgen met een door het college van burgemeester en wethouders zelf opgelegde recidiveboete. Is de recidiveboete opgelegd op het moment dat belanghebbende elders bijstand ontvangt, dan kan het boete opleggende orgaan het bijstandsverstrekkende orgaan verzoeken om conform de regels van het boete opleggende orgaan tot verrekening over te gaan. Mocht belanghebbende tussentijds het bijstandsverstrekkende orgaan verzoeken de beslagvrije voet alsnog te respecteren, dan is dit orgaan bij de verrekening daaraan gehouden.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1: Definitiebepaling

Behoeft geen nadere toelichting

Artikel 2: De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening

Artikel 4:93, vierde lid, van Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening niet mogelijk is voor zover beslag op de vordering nietig zou zijn. Concreet houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals reeds aangegeven geeft de Wet werk en bijstand het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om deze bepaling in de eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten. Het college van burgemeester en wethouders mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een wellicht nog openstaand bedrag in verband met de eerdere boete) in deze eerste drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht verrekenen.

In eerste instantie was deze verrekening – gelijk nog steeds in de IOAW en IOAZ – als een verplichting opgenomen in de wet. De Kamer achtte echter - juist bij bijstandsverlening – het risico reëel dat zich situaties zouden kunnen voordoen waarbij de uiteindelijke totale maatschappelijke kosten beduidend hoger lagen dan het met deze invorderingsmethodiek bereikte resultaat. Reden voor de Kamer om de gemeente in dit kader meer handelingsvrijheid te geven, om juist in deze individuele situaties af te kunnen wijken van het principe. Vandaar dat bij de verrekening met de bijstand niet gesproken wordt over een plicht, maar over een bij verordening nader in te kaderen bevoegdheid. In deze verordening is er voor gekozen om in lijn met deze bedoeling uit te gaan van het principe van volledige verrekening, om vervolgens in artikel 3 en 4 de mogelijkheden te benoemen om van dit principe af te wijken.

Artikel 3: Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente

Lid 1Zoals in de toelichting op artikel 2 aangegeven zijn in artikelen 3 en 4 de mogelijkheden om van het in artikel 2 benoemde principe af te wijken nader uitgewerkt. Artikel 3 voorziet daarbij in de mogelijkheid voor belanghebbende om het college van burgemeester en wethouders te verzoeken om in ieder geval de huur (en bij een eigendomswoning de hypotheekrente onder aftrek van de in dit kader ontvangen belastingteruggave en eventueel ontvangen bijzondere bijstand) via de bijstand te laten doorbetalen. Gedachte hierachter is dat met name moet worden gevreesd dat belanghebbende wanneer hij drie maanden van bijstand verstoken blijft het risico loopt dat hij vanwege de ontstane achterstand in de woonlasten uit huis wordt geplaatst met allerlei eventuele extra kosten voor de maatschappij. Om dit te voorkomen voorziet deze bepaling in de mogelijkheid dat het college van burgemeester en wethouders het te verrekenen bedrag kan aanpassen, zodat alsnog vanuit de bijstand de woonlasten kunnen worden doorbetaald. Wel is gekozen voor een directe doorbetaling aan de verhuurder/hypotheekverstrekker om te voorkomen dat de bijstand voor andere zaken wordt ingezet, waardoor alsnog het risico van uithuisplaatsing reëel blijft.

Lid 2In dit lid is bepaald dat een verzoek tot doorbetaling zonder meer wordt geweigerd indien belanghebbende in redelijkheid over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn kan verwerven. Gesproken wordt over gelden, niet over middelen. Van het in de Wet werk en bijstand gedefinieerde middelen begrip zijn immers een aantal posten uitgesloten. Denk dan bijvoorbeeld aan bedragen die belanghebbende heeft ontvangen in het kader van een immateriële schadevergoeding of bedragen waarover belanghebbende wel beschikt, maar die bij saldering met de openstaande schulden geen aan te spreken vermogen opleveren. Dit zijn echter wel gelden die belanghebbende in deze situatie kan aanspreken voor zijn levensonderhoud, voor zover hij er in ieder geval in redelijkheid over kan (gaan) beschikken. Iemand kan onder andere redelijkerwijs over gelden gaan beschikken, indien het redelijk is dat hij ofwel binnen afzienbare tijd vermogensbestanddelen te gelde weet te maken ofwel op korte termijn werk weet te aanvaarden. Belanghebbende kan natuurlijk altijd al zijn bezittingen verkopen en op die wijze over gelden gaan beschikken, maar het is niet redelijk dat van belanghebbende verlangd wordt dat hij bezittingen verkoopt die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn (denk aan z’n meubels of bed). Natuurlijk kunnen inkomsten worden verworven door werk te aanvaarden, maar indien belanghebbende’s afstand tot de arbeidsmarkt heel groot is, is het niet reëel om te verwachten dat hem dit op zeer korte termijn zal lukken. In dit soort situaties kan dus niet met een beroep op het tweede lid een verzoek tot doorbetaling zonder meer worden afgewezen. Dat gesproken wordt over een verzoek houdt in dat belanghebbende zelf in actie moet komen zo hij de verrekening wil laten aanpassen. Tevens houdt dit in dat zo’n verzoek ook lopende de drie maanden van verrekening kan worden gedaan, mocht bijvoorbeeld plots blijken dat uithuiszetting dreigt of dat verwachte inkomsten uitblijven.

Artikel 4: Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht

In dit artikel zijn een tweetal situaties benoemd waarin het college van burgemeester en wethouders, ondanks de in de wet opgenomen bevoegdheid, toch de beslagvrije voet bij verrekening in acht neemt. De genoemde omstandigheden betreffen situaties die ook tijdens de parlementaire behandeling expliciet zijn benoemd.

Artikel 5: Uitvoering

De uitvoering van deze regeling is gelegen bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 6: Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin toepassing van deze verordening leidt tot onredelijkheden, dan is het aan het college van burgemeester en wethouders om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het beleid en anderzijds het individuele belang van de belanghebbende. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Artikel 7: Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2013.

Artikel 8: Citeertitel

Spreekt voor zich.