Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Uithoorn

Verordening op de naamgeving van de openbare ruimte, afbakening en nummeraanduiding adressen Uithoorn 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUithoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de naamgeving van de openbare ruimte, afbakening en nummeraanduiding adressen Uithoorn 2010
CiteertitelVerordening naamgeving en nummering Uithoorn 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149 
  2. Gemeentewet, art. 156 
  3. Wet basisregistraties adressen en gebouwen, art. 6 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-04-2010nieuwe regeling

25-03-2010

Nieuwe Meerbode, 07-04-2010

RV10.9

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de naamgeving van de openbare ruimte, afbakening en nummeraanduiding adressen Uithoorn 2010

De raad van de gemeente Uithoorn;

gelezen het voorstel van het college van 25 maart 2010, nr. RV10.09;

overwegende dat:

er een verplichting bestaat tot het wettelijk regelen van de naamgeving van (delen van) de openbare

ruimte, de afbakening van panden en de nummering van verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen;

gelet op artikelen 149 en 156 van de Gemeentewet;

gelet op artikel 6 van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen;

besluit:

vast te stellen de volgende:

Verordening op de naamgeving van de openbare ruimte, afbakening en nummeraanduiding adressen Uithoorn 2010

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    adres: door het bevoegde gemeentelijke orgaan aan een verblijfsobject, een standplaats of een ligplaats toegekende benaming, bestaande uit een combinatie van de naam van een openbare ruimte, een nummeraanduiding en de naam van een woonplaats.

  • b.

    adresseerbaar object: een ligplaats, standplaats of verblijfsobject.

  • c.

    Afgebakend terrein: een terrein met een kunstmatige of natuurlijke afbakening, waarop zich geen verblijfsobjecten bevinden en dat betreedbaar en afsluitbaar is.

  • d.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld is om ter plaatse te functioneren.

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders.

  • f.

    ligplaats: door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen plaats in het water al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein of een gedeelte daarvan, die bestemd is voor het permanent afmeren van een voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikt vaartuig.

  • g.

    nummer: een nummer dat bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een kapitale of onderkast letter of cijfer, of combinatie van een kapitale of onderkast letters en cijfers.

  • h.

    nummeraanduiding: door het bevoegde gemeentelijk orgaan als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een ligplaats of een standplaats.

  • i.

    openbare ruimte: door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen en van een naam voorziene buitenruimte die binnen één woonplaats is gelegen.

  • j.

    pand: kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

  • k.

    rechthebbende: eenieder die krachtens eigendom of een beperkt zakelijk recht de beschikking heeft over een onroerende zaak, alsmede de beheerder.

  • l.

    standplaats: door het bevoegde gemeentelijk orgaan als zodanig aangewezen terrein of gedeelte daarvan dat bestemd is voor het permanent plaatsen van een niet direct en niet duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte ruimte.

  • m.

    uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen van technische en administratieve aard.

  • n.

    verblijfsobject: de kleinste binnen één of meerdere panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte en die onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen.

  • o.

    woonplaats: door het bevoegde gemeentelijk orgaan als zodanig aangewezen gedeelte van het grondgebied van de gemeente.

Artikel 2 Naamgeving en afbakening van woonplaatsen en van delen van de openbare ruimte

  • 1.

    Het college stelt voor het totale grondgebied van de gemeente één of meerdere woonplaatsen vast en kan een woonplaats in wijken of buurten verdelen, en zo nodig daaraan namen of nummers toekennen.

  • 2.

    Het college kent voor het totale grondgebied van de gemeente namen toe aan te onderscheiden delen van de openbare ruimte en zo nodig aan bouwwerken.

  • 3.

    Onder vaststellen, verdelen en toekennen, zoals bedoeld in het eerste lid en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken van de vaststelling, verdeling en toekenning.

Artikel 3 Naamborden aanbrengen en gedoogplicht

  • 1.

    De door het college aan delen van de openbare ruimte toegekende namen worden zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

  • 2.

    Indien het college het nodig oordeelt dat ter uitvoering van artikel 2 borden aan een pand, verblijfsobject, vaartuig, ruimte op een standplaats, bouwwerk, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, is de rechthebbende verplicht toe te laten dat de hier bedoelde borden overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 3.

    De rechthebbende dient er zorg voor te dragen dat de in het eerste lid genoemde borden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

Artikel 4 Verbod aanbrengen andere naamborden

Het is eenieder verboden op eigen initiatief naamborden aan te brengen, te onderhouden, te wijzigen of te verwijderen, anders dan overeenkomstig de aanwijzingen van het college, als bedoeld in artikel 3, tweede lid.

Artikel 5 Nummering van objecten

  • 1.

    Het college stelt de ligplaatsen en standplaatsen vast.

  • 2.

    Het college kent aan op het grondgebied van de gemeente gelegen standplaatsen, ligplaatsen en verblijfsobjecten een nummer toe.

  • 3.

    Het college stelt de afbakening van panden, verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen vast.

  • 4.

    De toekenning of afbakening, zoals bedoeld in het tweede en derde lid, kan ook op voor personen toegankelijke objecten, zijnde niet verblijfsobjecten of op afgebakende terreinen worden toegepast, indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

  • 5.

    Onder vaststellen en toekennen, zoals bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Artikel 6 Nummers aanbrengen

  • 1.

    Tenzij door het college anders is besloten, is de rechthebbende van een object verplicht het nummer, zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, alsmede daarmee verband houdende verwijs- en verzamelborden aan te brengen en te onderhouden op een wijze zoals krachtens artikel 8 is bepaald.

  • 2.

    De rechthebbende op een adresseerbaar object is verplicht het in het eerste lid genoemde nummer binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college aan te brengen.

  • 3.

    Indien een object nog niet is voltooid, wordt het nummer binnen vier weken na voltooiing aangebracht.

  • 4.

    Het college kan de in het eerste en derde lid genoemde termijn verlengen.

Artikel 7 Verbod aanbrengen andere nummers

Het is eenieder verboden op eigen initiatief een nummer toe te kennen een bouwwerk of een te onderscheiden deel daarvan, noch aan enig deel van het grondgebied van de gemeente.

Artikel 8 Uitvoeringsvoorschriften

Het college is bevoegd nadere uitvoeringsvoorschriften vast te stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.

Artikel 9 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van artikel 4 en 7, of het niet voldoen aan de bepalingen in artikel 3 en 6, wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze regeling zijn belast de door het college aangewezen functionarissen.

Artikel 10 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking acht dagen na de dag van haar bekendmaking.

Artikel 11 Intrekking verordening 1995

De "Verordening straatnaamgeving en huisnummering Uithoorn 1995" wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 12 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Namen en nummers die op grond van de in artikel 11 genoemde regels en voorschriften aan delen van de openbare ruimte en objecten zijn toegekend, blijven na het in werking treden van deze

  • verordening

    bestaan.

  • 2.

    Het college kan in afwijking van het eerste lid besluiten dat de op grond van de in het eerste lid genoemde regels en voorschriften aangebrachte namen en nummers binnen een door hem te bepalen termijn moeten worden vervangen door namen en nummers die voldoen aan de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften.

  • 3.

    Bij het wijzigen van een naam of nummer, als bedoeld in het tweede lid, zullen zowel de oude en de nieuwe naam als het oude en het nieuwe nummer gedurende een jaar mogen worden gebruikt op de wijze die bepaald is in de uitvoeringsvoorschriften, bedoeld in artikel 8.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de ‘Verordening naamgeving en nummering Uithoorn 2010’.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 25 maart 2010, nr. 4.2.1

De griffier, De voorzitter,

(mr. J.H. van Leeuwen) (mevr. A.W.M. Spruit)

Bijlage: Toelichting op de Verordening

1. Algemeen

Deze verordening gaat over de enig correcte wijze waarop authentieke adressen op basis van ruimtelijke indeling vastgesteld worden.

a. Gebruik adres

Het adres vervult in het maatschappelijk verkeer een belangrijke functie. Het adres maakt personen (woonadres), bedrijven (zetel- of vestigingsadres) of gebouwen vindbaar. Dat is niet alleen van belang voor hulpdiensten zoals brandweer, politie en ambulancebedrijven, maar ook voor post bezorgende bedrijven, de makelaardij, de advocatuur, het notariaat en het bedrijfsleven in het algemeen. Ook voor het uitvoeren van activiteiten door de overheid, bijvoorbeeld oproepen van stemgerechtigden, het toezenden van belastingaanslagen, alsmede de uitvoering van het vaccinatiebeleid, het regelen van de zuigelingenzorg, toezicht op de leerplicht en het verlenen van subsidies wordt het adres onmisbaar geacht.

Het adres komt in vrijwel alle officiële documenten voor: van bouwvergunning tot huursubsidiebeschikking, van notariële akte tot rechtelijk vonnis en van rijbewijs tot paspoort. Deze documenten worden opgemaakt met gegevens uit daartoe ingerichte geautomatiseerde systemen, maar de gegevens uit authentieke documenten zijn op hun beurt weer invoer voor geautomatiseerde systemen van andere gemeentelijke afdelingen of overheden. Het adres is meestal de grondslag van deze geautomatiseerde systemen. Dit betekent dat de adresgegevens niet alleen de toegangs- of ontsluitingsgegevens zijn van deze systemen, maar tevens is het adres het gegeven waarop wordt geordend, gesorteerd en waarmee selecties worden gemaakt. Kortom, het adres is in termen van dienstverlening, opmaken van documenten en het registreren van gegevens onmisbaar in het binnengemeentelijk en interbestuurlijk verkeer.

Als er foutieve of niet actuele adressen in deze brondocumenten worden verwerkt, dan leidt dat tot fouten in de registratie. Dat heeft gevolgen voor de interbestuurlijke informatievoorziening. Koppelingen tussen verschillende overheidsregistraties worden daardoor niet zelden verkeerd gelegd of zijn soms in het geheel niet mogelijk. Dat staat bijvoorbeeld een goede dienstverlening aan de burger en een snelle uitvoering van gemeentelijke taken in de weg.

b. Tekortkomingen in het gebruik

In de verschillende overheidsregistraties worden adressen nog op willekeurige momenten, naar eigen inzicht van de beheerder, met verschillende specificaties en met afwijkende actualiteit, compleetheid en betrouwbaarheid verwerkt.

Door foute adresgegevens zijn registraties matig koppelbaar, slecht toegankelijk en moeilijk onderhoudbaar. Dat leidt bijvoorbeeld tot onnodige bezwaarschriften, foute beslissingen, onevenredig veel capaciteitbeslag, te hoge systeemkosten, extra overleg etc. Ongerief op alle niveaus dus. Niet onvermeld mag blijven dat in de loop van de tijd voor de verschillende overheidsregistraties tot stand gekomen wet- en regelgeving voor een belangrijk deel heeft bijgedragen aan dit ongerief. Er zijn door de rijksoverheid zelfs verschillende adresstandaards ontwikkeld, waarvan het gebruik binnen het openbaar bestuur bovendien verplicht is voorgeschreven (NEN-norm en GBA-norm). De registratie van adressen en het interbestuurlijk gebruik daarvan moet dus met de nodige (wettelijke) zorg worden omgeven. De zogeheten authentieke registraties – waarover zo meer – zullen daarin verbetering moeten brengen. Men moet zich wel bedenken dat het adres, ook als dat actueel, betrouwbaar en compleet is bijgehouden, in de verschillende registraties steeds iets anders voorstelt. Het adres in de kadastrale registratie is aan een andersoortig object gerelateerd dan in de gebouwenregistratie.

c. Stroomlijning middels Basisregistraties

Door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is het initiatief genomen om te komen tot het stroomlijnen van basisgegevens binnen de overheid. Te denken valt aan het stroomlijnen van gegevens over natuurlijke personen (Gemeentelijke BasisAdministratie (GBA)), niet-natuurlijke (rechts)personen (Nieuw HandelsRegister (NHR) van de Kamers van Koophandel), eigendomsgegevens inzake onroerende zaken (Kadaster en Topografie), geometrische gegevens (Grootschalige Topografie, voorheen Grootschalige BasisKaart Nederland (GBKN)), Onroerende Zaken (Basisregistratie wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ)), gebouw- en adresgegevens (Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG), door gemeenten op te bouwen). Deze registraties worden verheven tot zogeheten authentieke basisregistraties, waaronder wordt verstaan: ‘een door de overheid officiële als zodanig aangewezen registratie van gegevens, die in hun soort de enige grondslag vormen voor de uitvoering van overheidstaken’.

Binnen een dergelijke (verplicht te gebruiken) basisregistratie wordt het fundament gelegd voor de eenduidige benoeming van een aantal binnen veel overheidsprocessen gebruikte objecten. Hierdoor worden de binnen deze verschillende processen gebruikte objecten onderling consistent en kunnen gegevens uit verschillende processen zo nodig aan elkaar gekoppeld worden.

Het eenduidig benoemen van te registreren objecten is dan ook de belangrijkste functie van een basisregistratie. Daarnaast wordt in een basisregistratie ook een aantal gegevens vastgelegd, die binnen meerdere processen gebruikt worden en waarvan de enkelvoudige inwinning dus belangrijke voordelen kan opleveren.

Elke registratie bevat doorgaans één soort object van registratie. In de WOZ-bestanden (waardering onroerende zaken) is het object van registratie het ‘belastingobject’, in de kadastrale registratie wordt het object gevormd door het ‘kadastraal perceel’, terwijl in de geometrische bestanden het object van registratie wordt gevormd door ‘het element’. In de gebouwenregistratie is het object van registratie ‘de verblijfseenheid’ en bij handels-, verenigingen- en stichtingenregistratie vormt de ‘rechtspersoon’ het object van registratie. In een geautomatiseerde registratie wordt elk afzonderlijk object van registratie geïdentificeerd of aangeduid met een unieke code, de zogeheten objectidentificatie. In het belastingenbe-stand is dat het ‘WOZ-nummer’ en in de gebouwenregistratie zou dat het ‘verblijfseenheidnummer’ moeten zijn, terwijl in het geometrisch bestand het vastgoedelement (bijvoorbeeld gebouw) wordt voorzien van een set coördinaten of een vlak met bijbehorende gegevens. In de kadastrale registratie wordt aan het perceel een kadastrale aanduiding meegegeven. Ook in andere bestanden dan die voor vastgoed komt deze unieke aanduiding per object voor. Zo wordt bijvoorbeeld in de GBA een natuurlijk persoon aangeduid met een ‘A-nummer’ en met het ‘Burger ServiceNummer’, terwijl in de bestanden van de Kamers van Koophandel aan elke rechtspersoon een ‘KVK-nummer’ is toegekend.

Het adres moet worden gezien als het verbindende element tussen deze basisregistraties. Dit betekent dat de gemeente de registratie van adressen bijhoudt en dat de rest van de overheid deze adresgegevens niet meer zelf mag verzamelen en registreren en verplicht gebruik moet maken van de gemeentelijke authentieke basisregistraties adressen en gebouwen.

Hoewel het adres doorgaans in de beschreven registraties wel te vinden is, is de onderscheidende werking ervan in elke basisregistratie anders. Dit heeft te maken met het soort object van registratie. Het adres leidt bijvoorbeeld in het belastingbestand en in de kadastrale registratie naar een aantal kadastrale percelen, maar het zal niet in beide gevallen om dezelfde percelen gaan. In het belastingbestand worden kadastrale percelen gevonden die behoren tot het WOZ-object. In de kadastrale registratie daarentegen gaat het om percelen die behoren tot de onroerende zaak. Daar kunnen grote afwijkingen tussen bestaan. Waakzaamheid is geboden bij het leggen van relaties op basis van het adres, wanneer in een registratie niet getoetst wordt aan het authentieke, officiële adres.

2. Basisregistraties adressen en gebouwen

a. Geen gebouwen, maar panden

In de basisregistratie gebouwen worden alle met “gebouwen” samenhangende objecten geregistreerd. De registratie is dus een zogenaamde objectenregistratie. Dit betekent dat in de registratie bepaalde objecten concreet worden afgebakend en van een unieke aanduiding voorzien. Het zijn deze objecten waaraan vervolgens de te registreren gegevens worden “opgehangen”. In de basisregistratie gebouwen worden daarbij vier objecten onderscheiden:

In tegenstelling tot hetgeen de naam van de registratie suggereert, komt er binnen de registratie dus geen object “gebouw” voor. Het definiëren van een dergelijk object bleek in de praktijk te leiden tot een onvoldoende aansluiting op de gewenste toepassing van een gebouwenregistratie. Om die reden is ervoor gekozen in plaats daarvan het object pand te definiëren. In het vervolg van deze toelichting zal kortheidshalve verder worden gesproken over “gebouwenregistratie”.

Ongeacht de gebruikte benaming (pand of gebouw) blijken er zowel in het dagelijks spraakgebruik als binnen processen verschillende betekenissen aan deze benamingen te worden toegekend. Iedereen heeft een intuïtief beeld bij een gebouw of een pand, maar niet iedereen heeft daarbij hetzelfde beeld. Het is daarom belangrijk de verschillende objecten op een goede wijze te definiëren. Van de binnen de gebouwenregistratie te registreren objecten zijn dan ook definities opgesteld. Zie daarvoor de begripsomschrijvingen van de Verordening.

b. Adres als eigenschap

In de traditionele benadering speelde het begrip adres een belangrijke rol. In de basisregistratie adressen staan de fysieke objecten centraal (verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen). Het zijn deze objecten die worden opgenomen en die van een nummeraanduiding worden voorzien. Dit adres wordt als een eigenschap van dat object geregistreerd. Een authentiek adres bestaat uit verschillende authentiek te verklaren onderdelen (woonplaats; openbare ruimte; pand, verblijfsobject, standplaats of ligplaats, en; nummeraanduiding).

De wijze waarop met adressen moet worden omgegaan is bepaald binnen de basisregistratie adressen. Adressen worden daarbij aangemerkt als een vereenvoudigde officiële naamgeving van een beperkt aantal objecten. Officiële (= authentieke) adressen kunnen alleen nog toegekend worden aan drie soorten adresseerbare objecttypen: verblijfsobjecten, ligplaatsen en standplaatsen. Deze objecten worden dus bijgehouden in de gebouwenregistratie. De basisregistratie adressen kan worden beschouwd als een overzichtstabel van alle officiële adressen die binnen de Nederlandse overheid mogen worden gebruikt. Op deze wijze kunnen ook knelpunten bij het koppelen van registraties worden voorkomen die het gevolg zijn van de schrijfwijze.

Officiële adressen toekennen aan andere objecten is dan ook niet of nauwelijks meer mogelijk.

In de oude situatie is het zeker niet altijd zo dat onder dezelfde adresgegevens in twee verschillende registraties hetzelfde ‘iets’ wordt verstaan. Een adres toegekend aan een woning wordt ook gebruikt voor de monumentale pomp die zich achterin de tuin bevindt. Een sloopvergunning voor deze woning zal bij het zonder meer koppelen van registraties op adres dus worden geweigerd omdat aan de woning een vermeende status als monument hangt. De beperking tot het slechts kunnen toekennen van adressen aan enkele adresseerbare objecttypen is bedoeld om dergelijke onduidelijkheden te voorkomen.

c. Geometrie als eigenschap

Ook geometrie wordt binnen de gebouwenregistratie gezien als een eigenschap. Binnen de gebouwenregistratie is momenteel voor panden het registreren van minimaal vlakken vanuit een bovenaanzicht voorgeschreven. Voor verblijfsobjecten is het registreren van minimaal een puntcoördinaat voorgeschreven. De keuze om voor verblijfsobjecten slechts een puntcoördinaat te registreren is gemaakt vanuit het oogpunt van haalbaarheid: het registreren van vlakken voor verblijfsobjecten is vaak gewenst maar wordt voor de meeste gemeenten niet binnen redelijke termijn haalbaar geacht.

Bij het afbakenen van panden geldt een aantal criteria. Aan de hand van die criteria kan worden vastgesteld of een object als een pand moet worden aangemerkt. In alle gevallen geldt dat indien een object aan de criteria van een pand voldoet, dit object altijd als een pand moet worden afgebakend en in de registratie worden opgenomen.

Ook bij het afbakenen van verblijfsobjecten geldt een aantal criteria. Aan de hand van die criteria kan worden vastgesteld of een object als een verblijfsobject moet worden aangemerkt. In alle gevallen geldt dat indien een object aan de criteria van een verblijfsobject voldoet, dit object altijd als een verblijfsobject moet worden afgebakend en in de registratie worden opgenomen.

d. IJzeren wetten van de basisregistraties adressen en gebouwen

In het kader van het stelsel van basisregistraties is het van belang dat een verblijfsobject altijd wordt aangeduid met tenminste één adres. Het aanwezig zijn van een adres voor een verblijfsobject is van essentieel belang voor het in het maatschappelijk verkeer kunnen aanduiden van het betreffende object. Hierbij geldt het volgende:

  • Adressen worden alleen toegekend aan objecten die zijn aangemerkt als adresseerbaar objecttype (verblijfsobject, ligplaats en standplaats). Aan objecten die niet voldoen aan de criteria van één van deze objecttypen wordt dus geen adres toegekend.

  • Er wordt in principe aan elk adresseerbaar object slechts één adres toegekend. Alleen in het geval dat een verblijfsobject meerdere toegangen heeft aan verschillende straten en deze toegangen een wezenlijke betekenis hebben bij het aanduiden van het object (zoals een relevante distributie ingang aan de achterzijde van een winkelstraat) kunnen nevenadressen worden toegekend. Daarbij geldt dat een nevenadres een eigenschap is van hetzelfde adresseerbaar object als het bijbehorende hoofdadres. Met het nevenadres wordt expliciet niet een bepaald gedeelte van een adresseerbaar object aangeduid.

De als verblijfsobject aangemerkte eenheden worden altijd binnen één of meerdere panden gepositioneerd, waarbinnen zij geheel of gedeeltelijk zijn gelegen. Op het moment dat er binnen een pand geen verblijfsobjecten aanwezig zijn (bijvoorbeeld een schuur in de tuin van een woning), zal dit dus betekenen dat er sprake is van een pand zonder daarbinnen gelegen verblijfsobjecten. Hiermee ontstaat een situatie dat er verschillende soorten relaties tussen panden en verblijfsobjecten kunnen ontstaan.

De volgende situaties zijn in principe mogelijk:

Pand

Verblijfsobject

Omschrijving

1

0

Een pand zonder verblijfsobjecten. De situatie waarin een bijgebouw alleen als zodanig van belang is, zonder dat het een zelfstandige gebruikseenheid is; het gebouw is dienstbaar aan een hoofdgebouw. Een pand zonder verblijfsobjecten is in principe een bijgebouw. Een pand zonder verblijfsobjecten heeft geen adres.

1

1

Een pand met één verblijfsobject. Veel voorkomende situatie bij bijvoorbeeld vrijstaande woningen en eengezinswoningen.

1

M

Een pand met een aantal verblijfsobjecten. Veel voorkomende situatie bij bijvoorbeeld flatgebouwen met portiekwoningen of galerijwoningen.

N

1

Een verblijfsobject dat zich uitstrekt over meerdere panden. Soms voorkomende situatie bij doorbraken van winkels tussen enkele panden.

N

M

Een aantal verblijfsobjecten die zich uitstrekken over meerdere panden. Weinig voorkomende situaties dat er op meerdere plaatsen doorbraken ten behoeve van verschillende verblijfsobjecten tussen meerdere panden hebben plaatsgevonden.

Er is dus voor gekozen toe te laten dat een pand (in het geval van bijgebouwen) geen verblijfsobjecten kan bevatten. Door deze keuze is het toekennen van een grote hoeveelheid adressen aan nieuwe objecten niet noodzakelijk. Nadeel van deze variant is dat er van deze bijgebouwen geen eigenschappen worden bijgehouden die als attribuut op verblijfsobject-niveau zijn gedefinieerd. Indien deze gegevens voor gemeenten van belang zijn, kunnen deze eventueel als vrij gegeven in het eigen gedeelte van de registratie worden opgenomen.

Binnen de (operationele) gebouwenregistratie geldt dus een aantal “ijzeren wetten”, waarvan niet afgeweken mag worden:

  • Een verblijfsobject kan niet bestaan zonder bijbehorend pand (of panden).

  • Een verblijfsobject, standplaats of ligplaats kan niet bestaan zonder adres.

  • Een adres kan niet bestaan zonder verblijfsobject, standplaats of ligplaats; andere objecten hebben geen adres.

3. Wettelijke grondslag

a. De bevoegdheid

Het benoemen van de openbare ruimte en het nummeren van objecten is onderdeel van de huishouding van de gemeente. De bevoegdheid van de raad om de huishouding van de gemeente vorm te geven is geregeld in artikel 124, eerste lid, Grondwet en in de Gemeentewet in de artikelen 108, eerste lid en 147. De naamgeving en nummering kan aangemerkt worden als een autonome bestuursbevoegdheid van de gemeenteraad.

Derhalve is ook in artikel 6 van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen de gemeenteraad opgenomen als bevoegd gezag voor het benoemen van de openbare ruimte en het nummeren van objecten.

Hierin is echter een verandering op komst vanwege het dualistische stelsel. De kern van het dualisme is de ontvlechting van de positie en bevoegdheden van de raad en het college. De kaderstellende en controlerende bevoegdheden worden bij de raad gelegd en de bestuursbevoegdheden worden bij het college geconcentreerd.

Er kunnen drie typen bestuursbevoegdheden worden onderscheiden: de bestuursbevoegdheden die in de Gemeentewet zijn opgenomen, de bestuursbevoegdheden in medebewindwetten en de autonome bevoegdheden.

De bestuurlijke bevoegdheden die in de Gemeentewet zijn opgenomen zijn met de inwerkingtreding van de Wet dualisering van het gemeentebestuur (Stb. 2002, 111) bij het college gelegd.

De bevoegdheden die in medebewindwetten, zoals de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, zijn opgenomen, zijn met de Wet dualisering gemeentelijke medebewindbevoegdheden aan het college (Stb. 2005, 531) toegekend.

Voor de toekenning van de autonome bestuursbevoegdheden aan het college is een grondwetswijziging noodzakelijk. Deze grondwetswijziging zal nog enige tijd op zich laten wachten, aangezien dit wetsvoorstel nog in voorbereiding is en daarna in twee lezingen door de Tweede Kamer en Eerste Kamer moet worden aanvaard.

Zoals vermeld kan de naamgeving en nummering aangemerkt worden als een autonome bestuursbevoegdheid. Deze bevoegdheid blijft dus nog bij de raad liggen. Pas na de aanvaarding van de grondwetswijziging en een wijziging van de artikelen 108 en 147 van de Gemeentewet kan deze bevoegdheid aan het college worden toegekend. Wel kan de raad ervoor kiezen – zij doet daar ook verstandig aan – om vooruitlopend op deze wijziging de bevoegdheid tot naamgeving en nummering aan het college te delegeren. Ter volmaking van het dualistische stelsel ligt dit ook in de rede. Wel blijft ook in het dualistische stelsel de verordende bevoegdheid bij de raad liggen. Dit betekent dat de bevoegdheid tot vaststelling van een verordening op de naamgeving en nummering bij de raad blijft berusten (artikel 149, Gemeentewet). De raad kan er echter ook nu al voor kiezen om de verordende bevoegdheid ter zake van naamgeving en nummering op grond van artikel 156 Gemeentewet ook aan het college te delegeren.

In de modelverordening voor naamgeving en nummering is de mogelijkheid opgenomen om verschillende zaken van uitvoerende aard in afzonderlijke uitvoeringsvoorschriften te regelen (Artikel 8). Dit komt de overzichtelijkheid van de verordening ten goede. Uitvoeringsvoorschriften kunnen per gemeente verschil-len. Gemeenten dienen deze uitvoeringsvoorschriften te toetsen aan overige bepalingen die aansluiten bij de situatie in de gemeente.

b. Algemene wet bestuursrecht

Het toekennen van een naam of een nummer op grond van de verordening is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beschikking zal aan de formele en materiële eisen van de Awb moeten voldoen. Op grond van de Awb is het mogelijk tegen een beschikking een bezwaarschrift in te dienen bij het beschikkende bestuursorgaan. Daarna staat de mogelijkheid open om een beroepschrift in te dienen bij de sector Bestuursrecht van de arrondissementsrechtbank. Het besluit tot hernummering of tot intrekking van een nummer is ook een beschikking.

In geval van naamgeving rijst vaak de vraag of er wel sprake is van een beschikking. Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord, omdat het besluit zich richt op bepaalde, concreet aanwijsbare objecten en het besluit gebaseerd is op een publiekrechtelijke regeling, die een gedoogplicht inhoudt voor de rechthebbende op onroerende zaken in verband met het op deze objecten aanbrengen van naam- en nummerborden. Op grond van deze verordening zal derhalve in de regel sprake zijn van een beschikking tot naamgeving.

Indien een aanvraag tot naamgeving of nummering afgewezen zou moeten worden of een besluit tot naamgeving of nummering een belanghebbende treffen zou, moet worden bezien of artikel 4:7 dan wel artikel 4:8 van de Awb van toepassing is. Deze artikelen houden de verplichting in de aanvrager of belang-hebbende te horen voordat het besluit wordt genomen.

c. Beleidsregels

Het college kan met betrekking tot de aan haar opgedragen taken in de Verordening naamgeving en nummering beleidsregels vaststellen. Andere gemeentelijke bestuursorganen moeten bij de uitoefening van hun bevoegdheden rekening houden met deze beleidsregels. Deze regels gaan bijvoorbeeld over de wijze waarop belangen worden afgewogen, de methode waarop feiten worden vastgesteld of over de in acht te nemen uitgangspunten.

Het vaststellen van beleidsregels ten aanzien van het toekennen van namen aan delen van de openbare ruimte en het toekennen van nummers aan objecten is aan te bevelen. In de afgelopen periode is, bij de behandeling van beroeps- en bezwaarschriften en bij beroep op de administratief rechter, het ontbreken van een vast gemeentelijk beleid (vastgestelde beleidsregels) nadelig gebleken.

Het hanteren van de door het bestuursorgaan vastgelegde beleidsregels impliceert dat het bestuursorgaan ook aan deze regels is gebonden. Afwijken van de gestelde regels is niet zonder meer mogelijk. Wijziging van de beleidsregels is slechts mogelijk met inachtneming van het zorgvuldigheidsbeginsel. Bovendien kunnen burgers rechten aan de vastgestelde beleidsregels ontlenen. Afwijking van de vastgestelde beleidsregels zonder voldoende motivering is strijdig met het vertrouwensbeginsel.

d. Regelen van de gevolgen

Bij het gebruik van de bevoegdheid tot naamgeving en nummering moet het college rekening houden met de belangen van met name bewoners en bedrijven. Wijziging van de naam of het nummer treft de belangen van bewoners en bedrijven. In bepaalde gevallen kan er sprake zijn van een gemeentelijke gehoudenheid tot het regelen van de gevolgen van de wijzigingsbesluiten. Een aantal punten is hierbij van belang:

  • 1.

    Tussen het besluit tot wijziging en de uitvoering van de wijziging dient voldoende tijd te liggen, zodat de bewoners en de bedrijven zich op de gewijzigde naam of het veranderde nummer kunnen voorbereiden. Hoe langer deze periode is, hoe minder de gemeente gehouden is tot compenserende maatregelen. De periode van een jaar, waarvan in de Verordening sprake is, waarbinnen de oude en de nieuwe naam of het oude en het nieuwe nummer naast elkaar kunnen worden gebruikt, kan voor gewone gevallen als een redelijke voorbereidingsperiode worden gezien. Gevallen die hiervan afwijken, zoals sterk naar buiten tredende bedrijven met een groot klantenpotentieel, moeten op zichzelf worden bezien. In het algemeen verdient het aanbeveling in een vroeg stadium contact op te nemen met de betrokken bedrijven. De Awb kent deze verplichting op grond van artikel 4:8.

  • 2.

    Voor de gevallen waarin de gemeente gehouden kan worden tot het vergoeden van de gemaakte kosten, is geen algemene norm aan te geven waaruit de hoogte of vorm van de vergoeding kan worden afgeleid.

  • 3.

    Indien de wijziging bewoners betreft en er een korte voorbereidingsperiode geldt, is het beschikbaar stellen van een aantal adreswijzigingskaarten in de meeste gevallen een redelijke vorm van schadeloosstelling.

  • 4.

    Bedrijven die ook bij een voorbereidingsperiode van een jaar onevenredig in hun belangen worden getroffen, kunnen een aanspraak maken op vergoeding van een deel van de kosten die ze maken. Daarbij zijn de volgende aspecten te overwegen:

  • a.

    de bevoegdheid van de gemeente om tot wijziging te besluiten;

  • b.

    het maatschappelijk risico dat een bedrijf dientengevolge toe te rekenen is;

  • c.

    de lengte van de voorbereidingsperiode;

  • d.

    de specifieke aspecten van het bedrijf;

  • e.

    de voorraad naar buiten gerichte kantoorbescheiden en productonderdelen met adresvermelding;

  • f.

    de actualiteit van de onder e genoemde zaken;

  • g.

    het gemiddelde gebruik of de omzet per tijdsperiode van de onder e genoemde zaken;

  • h.

    de mogelijkheid tot bedrijfseconomische en fiscale afschrijving van de onder e genoemde zaken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1:

Het begrip ‘bouwwerk’ is opgenomen, omdat het van belang is voor de naamgeving. Aan bijvoorbeeld bruggen en viaducten, als onderdeel van de openbare ruimte, kan de gemeente namen toekennen.

Het begrip ‘standplaats’ verdient enige aandacht, om begripsverwarring te voorkomen. Een standplaats in het kader van de Wet BAG is bestemd voor een permanente bezetting van grondgebied, waar in andere gemeentelijke verordeningen en beleid eerder sprake is van tijdelijke bezetting van grondgebied ten behoeve van met name ambulante verkoop wanneer van de duiding standplaats sprak is.

Artikel 2:

In de Gemeentewet is het geven van een naam aan de gemeente geregeld. Verwezen wordt naar artikel 158 van de Gemeentewet dat onder andere bepaalt dat de raad de naam van de gemeente kan wijzigen. Vandaar dat het niet is opgenomen in deze verordening.

Het vaststellen van de grenzen van woonplaatsen is wel onderwerp van de verordening. Iedere gemeente dient voor het gemeentelijk grondgebied minimaal één woonplaats inclusief begrenzing vast te stellen. Daarbij is het verstandig om rekening te houden met de door TNT-post gedefinieerde postcodegebieden.

De overeengekomen woonplaatsgrens heeft gevolgen voor de gemeente. Gemeenten moeten bij het toekennen van namen aan openbare ruimten en het toekennen van adressen aan objecten namelijk rekening houden met deze woonplaatsgrenzen.

Naast het vaststellen van de grenzen van een woonplaats zal ook een naam voor dat gebied moeten worden bedacht. Het benoemen van woonplaatsen komt relatief zeer weinig voor, maar juist hier geldt dat de naam met zorg moet worden gekozen. De naam moet veelal generaties lang mee.

In het kader van de Volkstelling 1971 is tussen gemeenten, de provinciale planologische diensten en het CBS een gebiedsindeling overeengekomen, die wordt aangeduid met de term “CBS- wijk- en buurtindeling”. Tot op heden zijn er geen nadere regels voor het bijhouden van de wijk- en buurtindeling vastgesteld. Gemeenten dienen zich dan ook te houden aan de CBS —wijk- en buurtindeling uit 1971. In de verordening komt derhalve het benoemen van de wijken en buurten terug, wat tot de bevoegdheid van het college wordt gerekend.

In het tweede lid is het benoemen van delen van de openbare ruimte geregeld. De openbare ruimte omvat meer dan alleen straten, plantsoenen en wegen. Zo worden bijvoorbeeld ook waterlopen, sierwateren, bruggen, viaducten, metrostations, dijken, meren en plassen veelal van een naam voorzien. Het benoemen van de openbare ruimte is een bevoegdheid van het college. Dit benoemt delen van de openbare ruimte indien dat naar zijn oordeel nodig is, maar de meeste gemeenten streven ernaar om de totale openbare ruimte van namen te voorzien.

De in het tweede lid gehanteerde formulering sluit niet uit dat burgers een aanvraag tot het benoemen van de openbare ruimte bij het college indienen. Zo’n aanvraag kan in de regel worden aangemerkt als een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb. Op de afwikkeling van de aanvraag zijn in ieder geval hoofdstuk 3 en 4 van de Awb van toepassing (algemene en bijzondere bepalingen over besluiten).

Het vierde lid bepaalt dat onder vaststellen, toekennen en verdelen, zoals vervat in het eerste en tweede lid, tevens het wijzigen en intrekken wordt bedoeld. Naar de huidige opvattingen impliceert vaststellen, toekennen en verdelen dat men ook kan wijzigen en intrekken. Bij de behandeling van beroep- en bezwaarschriften is dat echter vaak een punt van discussie. Vandaar dat ervoor is gekozen om over de bevoegdheid tot wijzigen en intrekken een afzonderlijk lid op te nemen.

Artikel 3:

Dit artikel regelt dat naamborden overeenkomstig de wens van het college zullen worden aangebracht. De kosten daarvan komen voor rekening van de gemeente.

In verband met de dienstverlening dienen naamborden door of namens de gemeente ter plaatse goed zichtbaar te worden aangebracht. Dit is mogelijk door de naamborden te bevestigen aan gebouwgevels, terreinafscheidingen van derden of paaltjes die op andermans terrein ten behoeve van de naamgeving mogen worden geplaatst. Om te voorkomen dat de leesbaarheid van de aangebrachte naamborden door hoog opschietend groen, zonneschermen of reclameborden wordt belemmerd, is bepaald dat de eigenaar ervoor dient te zorgen dat de bedoelde borden vanaf de openbare weg leesbaar blijven.

De criteria van doeltreffendheid dienen te worden uitgewerkt in de nadere uitvoeringsvoorschriften, zoals vervat in artikel 8 van de verordening. Het niet voldoen aan de bepalingen wordt strafbaar gesteld (artikel 9).

Artikel 4:

Dit artikel verbiedt eenieder namen toe te kennen aan delen van de openbare ruimte door deze namen aan te brengen. Overtreding van het artikel wordt strafbaar gesteld (artikel 9).

Artikel 5:

Dit artikel regelt het toekennen van nummers aan verblijfsobjecten, ligplaatsen en standplaatsen door het college. Hier is niet voor de term ‘huisnummer’ gekozen omdat bij ligplaatsen en standplaatsen niet kan worden gesproken van het nummeren van een huis.

Een pand kan bestaan uit verschillende zelfstandige delen. Voor een goede bereikbaarheid qua dienstver-lening (postbezorging, brandbestrijding, politiehulp, ambulancediensten etc.) is het noodzakelijk deze zelfstandige delen van een afzonderlijk nummer te voorzien. De registratie van woonadressen in de GBA noodzaakt in de meeste gevallen al tot het afzonderlijk nummeren van deze delen. Uitgangspunt daarbij is wel dat achter de voordeur door de gemeente niet wordt genummerd. Kamers in verpleeghuizen, bejaardenhuizen, verpleegstershuizen, alsmede kantoorunits, ruimten ten behoeve van inwoning en dergelijke worden niet van gemeentewege genummerd.

De in het tweede lid gehanteerde formulering sluit niet uit dat burgers een aanvraag tot nummertoekenning bij het college kunnen indienen. Deze aanvraag kan in de regel worden aangemerkt als een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb. Op de afwikkeling van de aanvraag zijn dan ook opnieuw in ieder geval hoofdstuk 3 en 4 van de Awb van toepassing (algemene en bijzondere bepalingen over besluiten).

De strekking van het derde lid spreekt voor zich en behoeft geen verdere toelichting.

Het vierde lid regelt, dat het eerste tot en met het derde lid ook kan worden toegepast op andere betreedbare en afsluitbare objecten - zoals bijvoorbeeld afgebakende terreinen - als het college dat nodig oordeelt.

Het vijfde lid bepaalt dat onder toekennen, zoals vervat in het eerste lid, tevens wijzigen en intrekken moet worden verstaan. Naar de huidige opvattingen impliceert toekennen dat men ook kan wijzigen en intrekken. Desondanks is dat bij de behandeling van beroep- en bezwaarschriften vaak een punt van discussie. Vandaar dat ervoor is gekozen om over de bevoegdheid tot wijzigen en intrekken een afzonderlijk lid op te nemen.

Artikel 6:

In het eerste lid is vastgelegd dat een object een door het college toegekend nummer ook feitelijk moet dragen. Daarmee wordt het college de mogelijkheid geboden toe te zien op de naleving van het aanbrengen van nummers aan objecten. Met het oog op de dienstverlening is het immers noodzakelijk dat de nummers die door het college zijn toegekend ook ter plaatse terug zijn te vinden.

Het aanbrengen van nummerbordjes is per gemeente verschillend geregeld. Sommige gemeenten brengen de nummers zelf aan. Het aanbrengen van de nummers wordt in bepaalde gevallen echter ook uitbesteed of overgelaten aan de aannemer, als onderdeel van het uitvoeren van een bouwwerk. Ten slotte kan het ook aan de eigenaar worden overgelaten om de nummers, conform de nadere gemeentelij-ke voorschriften, zoals vervat in artikel 8, aan te brengen. Het verdient aanbeveling de verantwoorde-lijkheid voor het aanbrengen van een nummer in de tekst van de nummerbeschikking te regelen.

In het tweede lid is bepaald dat het door het college toegekende nummer binnen een bepaalde termijn moet zijn aangebracht. Voor gevallen waarin het object nog niet is voltooid, is in het derde lid een andere termijn gesteld. Het vierde lid geeft het college de mogelijkheid de in het tweede en derde lid genoemde termijnen te verlengen.

Artikel 7:

Vooral het door de burgers aanbrengen van zelfbedachte nummers aan de bij hen in gebruik zijnde onroe-rende zaken is de laatste decennia hand over hand toegenomen. Bovendien heeft recent onderzoek van een grote gemeente aangetoond dat niet alleen ‘eigen nummers’ worden toegekend aan objecten, maar dat dikwijls ook nummers ontbreken, niet leesbaar zijn of zo abstract zijn vormgegeven dat zij niet meer aan de criteria van doeltreffendheid voldoen.

De criteria van doeltreffendheid dienen te worden uitgewerkt in de nadere uitvoeringsvoorschriften, zoals vervat in artikel 8 van de verordening. Het niet voldoen aan de bepalingen wordt strafbaar gesteld.

Artikel 8:

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid nadere uitvoeringsvoorschriften te stellen. Er kan in dit verband worden gedacht aan algemene eisen aan het te gebruiken materiaal (bestand tegen weersinvloe-den), alsmede aan andere technische zaken, zoals de methode van nummering en maatvoering van de borden. Ook kunnen de uitvoeringsvoorschriften een bepaling omvatten dat naast een zelfvervaardigde nummerdrager – van geschilderde dakpannen tot ceramische tegels en van zuiltjes tot deurschilderingen – het voorgeschreven nummerbordje altijd aanwezig moet zijn op de bij verordening voorgeschreven plaats.

Naast meer technische uitvoeringsvoorschriften kan om verschillende redenen ook worden gedacht aan uitvoeringsvoorschriften van administratieve aard. In de eerste plaats vervullen naam- en nummergegevens een zeer wezenlijke functie in het maatschappelijk verkeer. De dienstverlening (brandbestrijding, ambulancevervoer, postbezorging etc.) kan niet zonder een goedsluitende registratie van namen en nummers (adres). In de tweede plaats zijn tal van gemeentelijke registraties geordend naar volgorde van naam en nummer (adres). In de derde plaats is een systematische en eenduidige verstrekking van naam- en nummergegevens aan instanties noodzakelijk. Zo bestaan er verplichtingen tot levering van adresgegevens aan afnemers en derden in de zin van de Wet GBA en aan bijvoorbeeld waterschappen en de Rijksbelastingdienst voor hun belastingheffing. In de vierde plaats is een goede registratie van adressen noodzakelijk om gemeentelijke bestanden te kunnen raadplegen en op elkaar af te stemmen. Ten slotte vervullen de adresgegevens een belangrijke rol bij de uitkering uit het gemeentefonds. Redenen genoeg om ook administratieve uitvoeringsvoorschriften te formuleren (zie ook het algemeen deel van de toelichting over het gebruik van het adres in relatie tot gebouwen).

Artikel 9:

Het opleggen van verplichtingen, zoals vervat in de verordening, heeft alleen zin wanneer ze ook kunnen worden afgedwongen zodra de regels worden overtreden. Het is gebruikelijk aan lichte overtredingen een geldboete van de eerste categorie te verbinden.

In het tweede lid wordt de afdeling of dienst, die op de naleving van de bepalingen moet toezien, niet aangewezen. In plaats daarvan is er een verwijzing naar een deel van hetgeen het college op basis van artikel 8 in uitvoeringsvoorschriften vaststelt. Toezicht en handhaving zijn onderdeel van dezelfde keten, die bijvoorbeeld ook de processen regelt omtrent creatie, registratie, terugmelding, onderzoek, intrekken en gegevensverstrekking.

Artikel 10:

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de verordening.

Artikel 11:

Dit artikel regelt het vervallen van de oude regels en voorschriften. Het artikel spreekt verder voor zich.

Artikel 12:

Het principe van het benoemen van delen van de openbare ruimte en het nummeren van gebouwen, complexen, onbebouwde terreinen, ligplaatsen en standplaatsen dateert al uit de vorige eeuw. In de loop der jaren hebben vele voorschriften gegolden. Het is niet zinvol bij de invoering van de verordening te eisen dat alle namen en nummers in de gemeente dienen te worden aangepast aan de nieuwe uitvoeringsvoorschriften, zoals geregeld krachtens artikel 8. Nummers die onder het oude regime tot stand zijn gekomen blijven gehandhaafd. Het college heeft wel de mogelijkheid om aanpassing van de nummers te eisen.

Artikel 13:

De term ‘straatnaamgeving’ is geen goede term voor het benoemen van openbaar (sier)water en bouwwerken. De term ‘huisnummer’ is in principe geen juiste term voor het nummeren van standplaatsen en ligplaatsen. Vandaar dat de titel van de verordening is veranderd in ‘Verordening naamgeving en nummering Uithoorn 2009’.