Organisatie | Dongen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Indicatieprotocol voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (versie november 2012) |
Citeertitel | Indicatieprotocol voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (versie november 2012) |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet maatschappelijke ondersteuning
n.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-02-2013 | Nieuwe regeling | 08-01-2013 Gemeentelijke informatiekrant, d.d. 24-01-2013 | Onbekend |
De wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is vanaf 2007 in werking getreden.
In Nederland zijn we er aangewend geraakt om te denken: Ik heb wat, krijg ik ook wat? Zo zijn een aantal wetten ook geschreven. De aanvrager moest `bewijzen’ dat hij binnen de regels van de wet viel. Denk bijvoorbeeld aan de Wvg, die gold voor mensen die door `ergonomische beperkingen’ zich niet kunnen verplaatsen. De klant moest de beperking aantonen. Rechtmatigheid was de motivering voor toekennen of afwijzen. Bij toewijzing ontving de klant een zichtbare voorziening: een woningaanpassing, een rolstoel of een vervoersvoorziening.
De Wmo is een andere wet. Deze gaat niet uit van `ik heb wat, krijg ik wat’, maar van het idee, dat mensen moeten kunnen meedoen in de samenleving (familie en vrienden ontmoeten, lid zijn van een vereniging, vrijwilligerswerk doen, je huishouding doen, je in en om je huis verplaatsen en binnen een bepaalde straal van A naar B te kunnen gaan). Niet de ergonomische beperkingen is de norm, maar je `participatie’.
De Wmo verplicht de gemeenten om participatie voor kwetsbare burgers mogelijk te maken. De gemeente moet maatwerk leveren, d.w.z de gekozen oplossingen moet passen bij de aanvrager en de situatie. Niet alleen de beperking staat centraal maar ook de context waarin de beperking ervaren wordt. Dit betekent ook dat een vergelijkbare vraag tot een ander uitkomst (resultaat) kan leiden; de ene mens is immers de andere niet. Bij het bepalen van de voorziening dient rekening te worden gehouden met de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in de maatregelen te voorzien.
Om maatwerk te leveren is grote verscheidenheid van compenserende maatregelen mogelijk, dit vraagt om vernieuwing van het aanbod.
De gemeente moet aangeven (motiveren) waarom de gekozen oplossing de beste is en hoe deze bijdraagt aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de burger. De gemeente moet daarbij uitgaan van het compensatiebeginsel.
Hiervoor moet de gemeente de systematiek van het ICF (International Classification of Functions , Disabillities and Health) gebruiken om het participatieverlies op te sporen. De gemeente moet voorzieningen treffen op 4 gebieden:
De uitkomst kan een voorziening zijn, maar dat is niet altijd noodzakelijk. Het gaat er om, dat het (participatie) probleem wordt opgelost, denk hierbij ook aan eigen kracht en wijkgerichte ondersteuning.
Bij een nieuwe aanvraag, of sterk gewijzigde omstandigheden, kan een consulent van de gemeente op huisbezoek gaan bij de burger of een gesprek voeren in de spreekkamer een gesprek van mens tot mens, waarin de belangrijke onderwerpen op tafel komen.
De burger kan zich aanmelden voor een gesprek (het gaat hier om een aanmelding en dus niet meer om een aanvraag). Na het gesprek kan, als dat nodig mocht zijn, een aanvraag voor een individuele voorziening worden ingediend.
Het is de bedoeling dat de gemeente met de burger in (keukentafel)gesprek gaat om mogelijkheden en problemen in kaart te brengen en overeenstemming te bereiken over te bereiken resultaten. Het gaat om de vraag achter de vraag.
Dit gesprek kent drie belangrijke elementen:
Inventarisatie van de problemen: op welke terreinen ervaart de burger problemen?
Zelfredzaamheid: voeren van een huishouding, verplaatsen in en om de woning, lokaal verplaatsen per vervoermiddel en naar een andere stad kunnen reizen;
Mensen ontmoeten en contacten kunnen onderhouden: bij familie of vrienden op bezoek, vrijwilligerswerk kunnen doen, een kerkdienst of moskee kunnen bezoeken, een hobby uitoefenen, een sport kunnen beoefenen, deelnemen aan een sociale activiteit en een scholing of cursus kunnen volgen.
Dit verslag kan de basis vormen voor een aanvraag of de ingevulde aanvraag zijn, als een voorziening noodzakelijk is. De aanvraag leidt tot een beschikking, waarop bezwaar en beroep mogelijk is.
De uitkomst kan dus zijn, dat geen aanvraag wordt ingediend, omdat de gesignaleerde problemen op een andere manier (1,2,3) kunnen worden opgelost.
De Wmo vraagt van de burger dat deze zijn/haar leven bekijkt als een leven zoals van andere mensen, met de `gewone’ wensen en verantwoordelijkheden. Daar waar deze manier van leven `achterblijft’ bij dat van mensen in een vergelijkbare situatie en dat te wijten is aan individuele beperkingen kan de burger met de gemeente in gesprek gaan over oplossingen. Er is geen gemeentelijke verantwoordelijkheid maar een eigen verantwoordelijkheid.
2.1 Stroomschema hulp bij het huishouden
De volgende vragen kunnen hierbij onder andere gesteld worden:
Zijn er hulpbehoevende kinderen aanwezig? Zo ja, is de cliënt in staat deze goed te verzorgen? Wat zijn de beperkingen hierbij? (Hoe gaat het wassen en aankleden van de kinderen, is er hulp nodig bij eten en/of drinken, hoe gaat het voorbereiden van de maaltijd, sfeer scheppen, spelen en opvoedingsactiviteiten?) Het gaat hier om situaties waarbij de ouder tijdelijk niet in staat is om de ouderrol te vervullen.
Heeft de cliënt beperkingen bij het zorgen voor eten en drinken? (Kan de cliënt zelf boodschappen doen, hoe gaat het bereiden van voedsel, het eten en drinken zelf, kan de cliënt afwassen?) - Heeft de cliënt beperkingen bij het zorgen voor de essentiële hygiëne van de huishouding (schone bedden, kleding, sanitair, vloeren, stofzuigen en dweilen, kan de cliënt zelf vuilnis afvoeren)?
2.1.1 Als disfunctioneren dreigt
Hbh komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.
Het doel van Hbh kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.
Hbh kan veelomvattend zijn. Het kan gaan van het motiveren tot aansturen van, tot het instrueren en zo nodig overnemen van:
2.1.3 De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk
De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in standhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. De zorgondersteuning is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden. Onder een leefeenheid, verstaan we `een eenheid die duurzaam een huishouden voert’. Met deze definitie sluiten wij alle bewoners van één adres in het begrip leefeenheid in. Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van de leefeenheid. De eventuele indicatie voor Hbh betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager en, indien alle bewoners zorgbehoevend zijn, een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten.
2.1.4 Voorliggende voorzieningen
De wetgever beschouwt een aantal voorzieningen als voorliggend; dat wil zeggen dat wanneer een adequate oplossing wordt geboden door het gebruik maken van deze voorzieningen, deze optie voorgaat boven een aanspraak Hbh of andere Wmo-verstrekkingen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar wettelijke en algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Wettelijke, voorliggende voorzieningen staan in beginsel aan de verstrekking van Hbh in de weg. Zorgverlof op basis van de Wet Arbeid en Zorg gaat bijvoorbeeld voor op Hbh voor opvang van de kinderen.
Van niet wettelijk geregelde, maar wel algemeen gebruikelijke voorzieningen dient gebruik te worden gemaakt voor zover deze (in redelijkheid) als adequate oplossing kunnen gelden.
Tot de algemeen gebruikelijke voorzieningen behoren (niet limitatieve lijst):
De wens geen gebruik te maken van voorliggende voorzieningen, terwijl die wel wettelijk verankerd of feitelijk aanwezig zijn, kan niet tot een indicatie leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorziening zal gaan gebruiken ligt buiten het zicht en de zeggenschap van de indicatiesteller en behoort tot de verantwoordelijkheid van de cliënt en zijn leefeenheid.
Van cliënten die bij de aanvraag om hulp al gebruik maken van dergelijke voorzieningen wordt verwacht dat zij dit blijven doen. Aanspraak op compensatie in het kader van de Wmo bestaat aanvullend op de eigen mogelijkheden van de leefeenheid.
Afwijken van deze norm is geoorloofd als het verrichten van een taak geschiedt vanuit intenties als `aanleren’, ` observeren’, dan wel stimulering van de zelfredzaamheid.
Bij cliënten die geen gebruik maken van voorliggende voorzieningen dient bekeken te worden in hoeverre mogelijkheden aanwezig zijn om hiervan gebruik te maken. Van een cliënt verwachten we dat hij/zij alles in het werk stelt om zo snel mogelijk gebruik te maken van adequate voorzieningen.
In crisissituaties kan voor een termijn van zes wekentot maximaal 3 maanden een indicatie worden afgegeven om de eigen oplossing te regelen.
Financiële omstandigheden zijn geen reden om een indicatie af te geven, maar ook niet om daarvan af te zien. Tijdelijke oplossingen zoals een gastgezin, buren of oppas aan huis zijn ook te beschouwen als voorliggende voorziening. De indicatiesteller moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat hij/zij kan beoordelen of een niet-wettelijke voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar is.
Financiële overwegingen zijn voor het recht op compensatie niet relevant. Het behoort tot de professionaliteit van de indicatiesteller om vast te stellen of een cliënt de eigen verantwoordelijkheid in het zoeken van oplossingen ook naar behoren invult. Het is bijvoorbeeld niet per se noodzakelijk dat de cliënt stukken ter inzage geeft.
In het protocol Gebruikelijke zorg staat omschreven welke taken behoren tot de normale taken binnen een leefeenheid. Daarvan wordt verondersteld dat die bij uitval van een van de leden overgenomen worden door de andere leden van de leefeenheid. Dit protocol normeert de toegang tot de Hbh in belangrijke mate.
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen elkaar onderling bieden, omdat ze een gezamenlijk huishouden voeren en daar gezamenlijk verantwoordelijk voor zijn. Ongeacht of ze de gebruikelijke zorg wel of niet willen geven. Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. Een baan of een opleiding is geen reden om geen gebruikelijke zorg te leveren.
Als een persoon overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaal gesproken onder gebruikelijke zorg vallen. Die indicatie zal in principe van korte duur zijn om het gezin de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de nieuwe situatie aan te passen.
Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de behandelende sector of indicatiesteller nog behandelmogelijkheden biedt, wordt in de regel geen Hbh geïndiceerd. Hbh kan in zo’n situatie immers antirevaliderend werken. Wel kan Hbh naast een te volgen behandeling of revalidatie worden geïndiceerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Zo’n indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van de het behandel- of revalidatietraject.
Er is geen indicatie voor Hbh als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van hulp. Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (bijvoorbeeld AWBZ of de Zorgverzekeringswet). Zo nodig kan de cliënt gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/ het reorganiseren van het huishouden. De cliënt kan, voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn, in aanmerking komen voor compensatie ( er is dus een vorm van overbruggingszorg).
2.1.8 Kloosterlingen(situatie Maria-oord)
De kloosterlingen (Stichting Maria-oord) bewonen allen een kamer van circa 4 X 4 meter (woon/slaapgedeelte), met daarbij een natte cel van circa 2 x 2 meter. Er is maar een type kamer. De maaltijden worden bereid in de keuken (centraal), dit wordt door medewerkers van Mariaoord gedaan. Het eten wordt gezamenlijk genuttigd in de refter. Het afruimen /afwassen etc. wordt verzorgd door medewerkers van Mariaoord. Dit geldt tevens voor het doen van de was. Ook boodschappen worden centraal ingekocht door de huishoudelijke medewerkers van Mariaoord. Daarnaast zijn er 2 gezamenlijke huiskamers en worden de gangen gezamenlijk gebruikt.
Kenmerkend voor Mariaoord (en wellicht alle kloosters) is dus dat de activiteiten m.b.t de maaltijden, was, boodschappen en het schoonhouden van de centrale ruimten centraal (dus door medewerkers van Mariaoord) geregeld worden. De kloosterlingen hebben hier (nagenoeg) geen aandeel in. Er kan dus niet gesteld worden dat t.g.v. beperkingen van één of meerdere kloosterlingen deze (collectieve) activiteiten niet of in mindere mate geschieden door uitval van één of meerdere kloosterlingen. Noch dat hierdoor niet-geïndiceerde kloosterlingen zwaarder belast worden door overname van deze activiteiten van hun medekloosterlingen.
Aangezien het klooster zorg draagt voor de gemeenschappelijke ruimtes en enkele overige taken, dient enkel en alleen de hulp bij het huishouden te worden geïndiceerd voor de taken die de klant in de eigen ruimte niet langer op zich kan nemen. De Gemeenschappelijke ruimtes behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van het klooster. Voor de normering van de eigen kamer kan het protocol huishoudelijke verzorging gevolgd worden.
2.2Activiteiten en tijdnormering hulp bij het huishouden
De voorziening die de gemeente kan verstrekken voor de hulp bij het huishouden bestaat uit de volgende onderdelen:
Een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.
De aanvrager kan in plaats van zorg in natura een pgb ontvangen voor de inkoop van HBH1 en HBH2 (zie hieronder). De ondersteuningsvrager is dan zelf verantwoordelijk voor de inkoop van hulp bij het huishouden en het laten uitvoeren van de taken waarvoor hij/zij geïndiceerd is.
De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp bij de huishouding plaats op basis van een uurtarief. Zie voor de uitvoering vanaf 1 januari 2011, de collegenota Persoonsgebonden Budget (PGB) voor Hulp bij het Huishouden vanaf 1 januari 2011.
Het PGB wordt in de vorm van Alfacheques verstrekt en kan ingewisseld worden bij aanbieders waarmee de gemeente Dongen een overeenkomst heeft gesloten.
Voor de hulp bij het huishouden (HBH) is een indeling in activiteiten te maken:
Tijdnormering Hulp bij het huishouden
Let op: de tijdnormering is indicatief. Er dient altijd een individuele afweging gemaakt te worden. Als er reden is om af te wijken van deze normeringen, kan dat, mits onderbouwd.
Hulp bij het huishouden alleenstaande
Hulp bij het huishouden alleenstaande
* De hoeveelheid tijd is afhankelijk van het gebruik van kamers en of er een trap in de woning is die gebruikt wordt. Daarbij wordt uitgegaan van het volgende: indien cliënt gebruikt maakt van 1 slaapkamer, keuken, natte cel en woonkamer wordt uitgegaan van een kleine woning/seniorenwoning. Bij geobjectiveerd gebruik van andere kamers wordt per kamer een half uur extra gerekend. Dat geldt ook voor gebruik van de trap.
Voor kamers die niet gebruikt worden moet worden uitgegaan van een schoonmaak in lagere frequentie.
Dit wil zeggen dat er per woning maximaal 15 minuten in totaal kan worden toegekend voor de kamers en/of trap waar geen gebruik van wordt gemaakt. Voor de totale woning kan maximaal 180 minuten per week worden toegekend.
Hulp bij het huishouden twee-/meer persoonshuishouden
Hulp bij het huishouden twee-/meer persoonshuishouden
* De hoeveelheid tijd is afhankelijk van het gebruik van kamers en of er een trap in de woning is die gebruikt wordt. Daarbij wordt uitgegaan van het volgende: indien cliënt gebruikt maakt van 1 slaapkamer, keuken, natte cel en woonkamer wordt uitgegaan van een kleine woning/seniorenwoning. Bij geobjectiveerd gebruik van andere kamers wordt per kamer een half uur extra gerekend. Dat geldt ook voor gebruik van de trap. Voor kamers die niet gebruikt wordt uitgegaan van schoonmaak in een lagere frequentie. Er kan maximaal 15 minuten per woning voor kamers en/of trap beschikt worden welke niet gebruikt worden. Dit tot een maximum van 180 minuten per week.
Hulp bij het huishouden overige activiteiten
(alleenstaanden/twee- of meerpersoonsleefeenheden)
Cliënten kunnen soms een deel van de genoemde taken zelf uitvoeren, een cliënt kan bijvoorbeeld nog wel stofzuigen maar het schoonmaken van de badkamer en het toilet lukt niet meer. De normtijden kunnen dan aangepast (veelal gehalveerd) worden. In het geval van het voorbeeld betekend dat voor het zwaar huishoudelijk werk voor een eenpersoonshuishouden in een eengezinswoning 90min. per week wordt toegekend in plaats van 180min. per week.
‘evt +’ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing enz. Zie onderstaande richtlijn:
Voor het toekennen van extra tijd kan gedacht worden bij cliënten met communicatie problematiek, meerdere kinderen onder de 12 jaar, bij allergie of COPD. Alleen de kamers die daadwerkelijk in gebruik zijn worden schoongemaakt. In principe kan maximaal 3 keer in de week 20-30minuten hulp verleend worden.
(indicatiestelling voor woningaanpassingen en verhuis- en inrichtingskosten)
Hierbij kunnen onder andere de volgende vragen gesteld worden:
(indicatiestelling voor een handbewogen rolstoel en een elektrische rolstoel)
Als slechts af en toe een handbewogen rolstoel nodig is - dat wil zeggen minder dan wekelijks- dan is er geen indicatie voor een handbewogen rolstoel. Als een enkele keer een rolstoel nodig is, dan kan deze geleend worden via de organisatie de kruisvereniging.
De volgende vragen kunnen hierbij worden gesteld:
Als de cliënt niet of zeer beperkt kan lopen, kan er een indicatie zijn voor een elektrische rolstoel. Indat geval moet de cliënt wel rijvaardig zijn en moet het gebruik van een elektrische rolstoeln verkeersveilig zijn. Het kan voorkomen dat de cliënt zowel een elektrische rolstoel als een
handbewogen rolstoel nodig heeft.
Als de cliënt slechts een korte afstand kan lopen, dan kan een scootmobiel of een elektrische rolstoel een oplossing bieden. Is de cliënt nog in staat naar de stalling van de scootmobiel te lopen, dan is er geen indicatie voor een elektrische rolstoel. In dat geval wordt bekeken of er een indicatie is voor een scootmobiel (zie vervoersvoorziening).
Als er een indicatie is voor een verblijfsrolstoel en de cliënt beoefent een sport, dan kan er een indicatie zijn voor een sportrolstoel. Dit geldt alleen als de sportrolstoel noodzakelijk is voor het beoefenen van de sport.
(indicatiestelling voor regiotaxipas, financiële tegemoetkoming vervoerskosten, scootmobiel, rijwiel bijzondere uitvoering en autoaanpassing).
Onder reële vervoersbehoefte wordt o.a. verstaan:
NB: Voor een vervoersbehoefte buiten de regio heeft de gemeente geen compensatieplicht.
De volgende vragen kunnen hierbij o.a. gesteld worden:
Gaat de cliënt daadwerkelijk gebruik maken van een scootmobiel, wat zijn de persoonlijke omstandigheden van de cliënt: Zie ook beleidsregels gemeente Dongen 4.7 Scootmobielen
Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
De directe woon- en leefomgeving beslaat op grond van het gemeentelijk beleid een gebied van 5 zones (+ 20 km) vanaf het woonadres.
Gemeenten hebben de plicht hun burgers met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem te compenseren als die problemen ondervinden op vier domeinen van het dagelijks leven. Hoe gecompenseerd moet worden staat niet in de wet. Het gesprek is er allereerst op gericht duidelijk te krijgen wat het te bereiken resultaat moet zijn. De burger en de gemeente gaan met elkaar na welke oplossingen daartoe mogelijk zijn. Daarbij komen de eigen mogelijkheden en vervolgens de algemene en collectieve voorzieningen aan bod. Als deze voorliggende voorzieningen niet leiden tot een passende oplossing, komt een individuele voorziening op indicatie in beeld. De gemeente neemt de problemen en behoeften van de burger als uitgangspunt. De eigen verantwoordelijkheid en de eigen mogelijkheden van de burger staan voorop.