Organisatie | Hulst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ |
Citeertitel | Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-02-2013 | 01-01-2013 | 28-03-2013 | Nieuwe regeling | 07-02-2013 | Rb2013/07C |
De raad van de gemeente Hulst;
gezien het advies van de commissie Samenleving d.d. 23 januari 2013;
gelezen het voorztel van het College van Burgemeester en Wethouders;
gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, erste lid IOAZ;
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ -, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak
Indien de maatregel niet (of slechts gedeeltelijk) kan worden toegepast doordat de beëindiging van de uitkering de effectuering van de maatregel geheel (of gedeeltelijk) in de weg staat, kan de toepassing van de (resterende) maatregel plaatsvinden, indien het recht op uitkering binnen een half jaar na de beëindigingdatum weer ontstaat.
Indien achteraf, na het besluit tot beëindiging van de uitkering, geconstateerd wordt dat een maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden tijdens een voorafgaande periode van uitkeringsverlening, kan de hiervoor van toepassing zijnde maatregel alsnog geëffectueerd worden als aan belanghebbende binnen 5 jaar na de beëindigingdatum van de uitkering opnieuw een uitkering wordt toegekend.
Artikel 8 Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 9, 11 en 12 inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte van de maatregel uitgegaan van de maatregel die het hoogste bedrag vertegenwoordigd (oftewel: financieel de zwaarste maatregel).
HOOFDSTUK 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 9 Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbende(n) waardoor de verplichting tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien debelanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.
Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 10, lid 2 onderdeel a genoemde periode zich wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de maatregel opgelegd.
HOOFDSTUK 3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich verbaal (zeer) ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.
Indien een belanghebbende binnen de in lid 3 genoemde periode zich meermalen fysiek, al of niet in combinatie met verbaal, zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, wordt een individueel afstemmingsbesluit genomen over de op te leggen maatregel. Tijdelijke uitsluiting van het recht op uitkering behoort daarbij tot de mogelijkheden.
Deze verordening treedt daags na publicatie in werking en werkt terug tot en met 1 januari 2013.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hulst van 7 februari 2013.
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
In dit artikel wordt algemeen aangegeven wanneer een maatregel van toepassing is. Tevens wordt aangegeven dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Dus moet ook op deze individualiseringsgronden worden ingegaan in de rapportage en in de beschikking aan de belanghebbende. In uitzonderlijke gevallen kan dit artikel ook worden gebruikt om een maatregel te verzwaren.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
Het verlagen van de uitkering omdat een maatregel wordt opgelegd vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht en dan met name uit het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivatie wordt voorzien.
Artikel 5 Horen van belanghebbende
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt toegepast in beginsel voorgeschreven.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het artikel is dusdanig geformuleerd dat het college de mogelijkheid heeft belanghebbende schriftelijk te informeren over het afzien van de maatregel. Dit zal met name aan de orde zijn indien er sprake is van dringende redenen.
Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak
In de praktijk komt het regelmatig voor dat een maatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden. Deze beperking is bij het opstellen van deze verordening onderkend. Het wordt niet wenselijk geacht om voor deze situaties de mogelijkheid op te nemen om een maatregel met terugwerkende kracht op te leggen. Indien de maatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden omdat de uitkering wordt beëindigd kan alsnog toepassing van de (resterende) maatregel conform het vierde lid plaatsvinden. Naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep verzet de systematiek van de bijstandswetgeving zich ertegen dat een maatregel wordt opgelegd met het oog op een eventueel recht op bijstand in de toekomst.
Na een besluit tot intrekking of beëindiging van de uitkering kan het opleggen van een maatregel wegens in het verleden tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan pas weer aan de orde zijn, zodra (op aanvraag of ambtshalve) een nieuw recht op bijstand is vastgesteld en voor oplegging van een dergelijke maatregel geen in regelgeving vastgestelde (temporele) beperking geldt. Dit betekent dat niet bij het besluit tot intrekking/ beëindiging tot toekomstige afstemming besloten kan worden maar pas weer bij het nieuwe recht.
Dan – bij de vaststelling van het nieuwe recht dus – moet dan ook de beoordeling plaatsvinden van de mate van verwijtbaarbeid, ernst van het feit en de omstandigheden van persoon en gezin.
Het vijfde lid ziet op de situatie dat achteraf, na beëindiging van de bijstand, een maatregel-waardige gedraging alsnog wordt bestraft binnen 5 jaar na de datum van beëindiging.
Artikel 9 Indeling in categorieën
Bij het benoemen van deze gedragingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de Re-integratieverordening WWB genoemde voorzieningen.
Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel
Deze bepaling bevat de verlaging voor de drie categorieën van gedragingen die verbandhouden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behoudenvan algemeen geaccepteerde arbeid.
Op basis van het tweede lid onderdeel a en b kan een maatregel na (herhaalde) recidiveverhoogd en/of verdubbeld worden.
Op basis van het tweede lid onderdeel c kan na recidive van de gedraging van de eerstecategorie de duur van de maatregel gesteld worden op 6 maanden.
Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt al voordat de uitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de uitkeringsaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan uitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de uitkering hiermee rekening kan houden door het toepassen van een maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals een onverantwoorde besteding van vermogen (IOAZ), geen of te laat een beroep op een voorliggende voorziening en het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering. Om een positieve gedragsverandering te bewerkstelligen bij het niet opeisen van periodieke rechten zoals een toeslag op een uitkering van het UWV of alimentatie, wordt de maatregel in deze gevallen voor de duur van het tekortschietend besef vastgesteld.
Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen
Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen vanagressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:
Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een verlaging op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. Hierbij kan verwezen worden naar het bij de gemeente aanwezige agressieprotocol. Hierin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten.