Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Overbetuwe

Maatregelverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Overbetuwe 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Overbetuwe
Officiële naam regelingMaatregelverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Overbetuwe 2010
CiteertitelMaatregelverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Overbetuwe 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Overbetuwe 2007, zoals vastgesteld bij besluit van 26 juni 2007, wordt ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 35
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 35

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201015-02-2013nieuwe regeling

27-04-2010

Hét Gemeente Nieuws; 30-06-2010

10rb000041

Tekst van de regeling

Ons kenmerk: 10rb000041

Nr. 12

De raad van de gemeente Overbetuwe;

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 6 april 2010;

gelezen het advies van het Cliëntenoverleg Overbetuwe van 25 maart 2010;

gelezen het advies van de commissie Burger van 17 mei 2010;

gelet op artikel(en) 8, eerste lid, onderdeel b. en 18 van de Wet werk en bijstand, 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Maatregelverordening WWB, IOAW en IOAZ

gemeente Overbetuwe 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a.WWB:Wet werk en bijstand;
b.IOAW:Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
c.IOAZ:Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
d.Wet SUWI:Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
e.college:het college van burgemeester en wethouders;
f.belanghebbende:degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, waaronder begrepen de echtgenoot als bedoeld in artikel 3 van de IOAW respectievelijk IOAZ;
g.benadelingsbedrag:bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering;
h.grondslag IOAW/IOAZ:de grondslag, als bedoeld in artikel 5 van de IOAW respectievelijk IOAZ;
i.inlichtingenplicht:de verplichtingen genoemd in artikel 17 van de WWB, artikel 13 van de IOAW respectievelijk IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid Wet SUWI;
j.maatregel:het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid van de WWB; het verlagen van de uitkering op grond van artikel 20, tweede lid van de IOAW of artikel 20, eerste lid van de IOAZ dan wel het weigeren van de uitkering, op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW of artikel 20, tweede en derde lid van de IOAZ;
k.uitkering:de bijstand op grond van de WWB, de uitkering op grond van de IOAW respectievelijk IOAZ;
l.re-integratieverordening:de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Overbetuwe 2010.

Hoofdstuk 2 De maatregel

Artikel 2 Opleggen van een maatregel
  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan of de uit de WWB, de IOAW respectievelijk de IOAZ en de uit artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich ten opzichte van het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op:

    • a.

      de ernst van de gedraging;

    • b.

      de mate van verwijtbaarheid van de gedraging; en

    • c.

      de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag
  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 5, onder c. van de WWB dan wel op de grondslag IOAW/IOAZ.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag als de verwijtbare gedraging daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel
  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan tevens afzien van het opleggen van een maatregel als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak
  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende bekend is gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm dan wel grondslag IOAW/IOAZ.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering of langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, als het niet mogelijk is de maatregel op te leggen door middel van verlaging van de uitkering in de eerstvolgende maand(en).

  • 4.

    Als een maatregel niet kan worden opgelegd wegens beëindiging van het recht op uitkering, kan de van toepassing zijnde maatregel alsnog worden opgelegd, als aan belanghebbende binnen een jaar na de einddatum van de uitkering opnieuw een uitkering wordt toegekend.

Artikel 6 Samenloop van gedragingen
  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de WWB, dan wel IOAW respectievelijk IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Als voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de zwaarste maatregel opgelegd.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de WWB, dan wel IOAW respectievelijk IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert niet verantwoord is.

Hoofdstuk 3 Het niet nakomen van de verplichtingen

Artikel 7 Indeling in categorieën

Gedragingen van een belanghebbende waarbij de verplichting op grond van artikel 9 van de WWB of één of meer verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW respectievelijk IOAZ niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.Eerste categorie:
 het niet ondertekenen van een trajectplan of het niet aan het college verstrekken vaneen getekend exemplaar van een trajectplan.
2.Tweede categorie:

 a.het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
 b.het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;
 c.het niet in voldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
 d.het langer dan de in artikel 13 van de WWB genoemde duur verblijf houden buiten Nederland, tenzij tijdens die langere duur aantoonbaar voldoende getracht is algemeen geaccepteerd arbeid te verkrijgen.

3.Derde categorie:

 a.gedragingen die de inschakeling naar arbeid belemmeren;
 b.het niet of in onvoldoende mate meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;
 c.het niet in voldoende mate nakomen van een verplichting, opgelegd op grond van artikel 55 van de WWB of artikel 37, eerste lid, onderdeel e. van de IOAW respectievelijk IOAZ.

4.Vierde categorie:

 a.het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of een detacheringsbaan als bedoeld in de re-integratieverordening;
 b.het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid of een detacheringsbaan als bedoeld in de re-integratieverordening.
Artikel 8 Hoogte en duur van de maatregel
  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid van deze verordening wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm of grondslag gedurende één maand bij een gedraging van de 1e categorie;

    • b.

      20% van de bijstandsnorm of grondslag gedurende één maand bij gedragingen van de 2e categorie;

    • c.

      50% van de bijstandsnorm of grondslag gedurende één maand bij gedragingen van de 3e categorie;

    • d.

      100% van de bijstandsnorm of grondslag gedurende één maand bij een gedraging van de 4e categorie, met dien verstande dat bij het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid van geringe omvang de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld naar de mate waarin de belanghebbende inkomen zou hebben kunnen verwerven of heeft verloren.

  • 2.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Het besluit waarbij van het opleggen van een maatregel om dringende redenen wordt afgezien, wordt gelijkgesteld met een besluit tot het opleggen van een maatregel.

Hoofdstuk 4 Het niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 9 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente
  • 1.

    Als een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de WWB of artikel 13 van de IOAW respectievelijk IOAZ niet of niet volledig is nagekomen door de informatie, die van belang kan zijn voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering, niet binnen de daartoe door het college gestelde termijn te verstrekken, bedraagt de maatregel 5% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag IOAW/IOAZ gedurende één maand.

  • 2.

    Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of volledig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, als belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Het besluit waarbij van het opleggen van een maatregel om dringende redenen wordt afgezien, wordt gelijkgesteld met een besluit tot het opleggen van een maatregel.

Artikel 10 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente
  • 1.

    Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de WWB of artikel 13 van de IOAW respectievelijk IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering, wordt een maatregel opgelegd, welke wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid van deze verordening wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag < € 1.000,-: 10% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag IOAW/IOAZ gedurende één maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: 20% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag IOAW/IOAZ gedurende één maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 40% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag IOAW/IOAZ gedurende één maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag ≥ € 4.000,-: 100% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag IOAW/IOAZ gedurende één maand.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, als belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Het besluit waarbij van het opleggen van een maatregel om dringende redenen wordt afgezien, wordt gelijkgesteld met een besluit tot het opleggen van een maatregel.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 van deze verordening, kan het college van het opleggen van een maatregel afzien:

    • a.

      zodra terzake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
  • 1.

    Als een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, anders dan door gedragingen als bedoeld in artikel 7 van deze verordening, heeft betoond als bedoeld in artikel 18 van de WWB, wordt de uitkering verlaagd. Onder tekortschietend besef wordt in ieder geval begrepen het op een onverantwoorde wijze besteden van vermogen, inbegrepen het doen van een schenking, voorafgaand of tijdens de bijstandsverlening.

  • 2.

    De maatregel bedraagt 100% van de bijstandsnorm voor de duur van de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedragingen langer recht heeft op een uitkering.

  • 3.

    De maatregel wordt na drie maanden gewijzigd naar 50% van de bijstandsnorm voor de resterende duur van de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedragingen langer recht heeft op een uitkering.

Hoofdstuk 5 Zeer ernstige misdragingen

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen
  • 1.

    Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt ten opzichte van het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, de IOAW respectievelijk IOAZ, wordt een maatregel opgelegd van minimaal 20% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag IOAW/IOAZ gedurende één maand.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een maatregel worden opgelegd van 100% van de bijstandsnorm dan wel grondslag IOAW/IOAZ, als binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Het besluit waarbij van het opleggen van een maatregel om dringende redenen wordt afgezien, wordt gelijkgesteld met een besluit tot het opleggen van een maatregel.

  • 3.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, als er sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 13 Hardheidsclausule

Het college kan één of meerdere artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voorzover toepassing gelet op het belang van het betoonde besef van verantwoordelijkheid en het nakomen van de verplichtingen door belanghebbende, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 14 Intrekking oude regeling

De Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Overbetuwe 2007, zoals vastgesteld bij besluit van 26 juni 2007, wordt ingetrokken.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Overbetuwe 2010.

Aldus besloten in zijn openbare vergadering

van 27 april 2010.

DE RAAD VOORNOEMD,

de plv. griffier,de voorzitter,
   
   
M.C.P. van DalE. Tuijnman.

Algemene toelichting

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet Buig). Met de inwerkingtreding van de Wet Buig per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van een aantal inkomensvoorzieningen.

De IOAW, IOAZ en Bbz 2004 kenden een financieringssystematiek van 75% declaratie en 25% budget. De Wet werk en inkomen kunstenaars (WIKIK) kende een financieringssystematiek van 100%. Met de Wet Buig worden de financiële middelen van deze ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB.

Gemeenten krijgen door de wet een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico. De gemeente Overbetuwe telt op dit moment slechts 18 mensen met een IOAW- en 3 mensen met een IOAZ-uitkering.

De WWIK kent ook een aantal wijzigingen, maar de uitvoering hiervan doet de gemeente Arnhem. De gemeente Arnhem heeft de verordenende bevoegdheid voor de handhavings- en maatregelverordening. Het WWIK-budget gaat rechtstreeks naar de gemeente Arnhem. Wat betreft de Bbz 2004 worden alleen de kosten van het levensonderhoud voor startende ondernemers gebundeld met het I-deel. Er blijft een aparte financiering bestaan voor de kosten van levensonderhoud van gevestigde zelfstandigen en voor bedrijfskapitaal voor zowel startende als gevestigde zelfstandigen. In deze verordening wordt daarom niet naar de WWIK en Bbz 2004 verwezen.

Wet Buig

De Wet Buig dringt het aantal landelijke regels sterk terug. In plaats daarvan komt er een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Tot nu toe waren er uniforme landelijke regels binnen de genoemde regelingen, maar voortaan moet een aantal zaken bij verordening of beleidsregel worden geregeld. Ingangsdatum voor de gemeentelijke wet- en regelgeving is 1 juli 2010.

De onderwerpen die bij de verordening geregeld moeten worden zijn het handhavings- en maatregelbeleid. Voor het re-integratiebeleid had de gemeente al een verordeningsplicht. Uitgangspunt is om voor de verschillende onderwerpen zoveel mogelijk aan te sluiten bij het WWB-beleid.

Voor sommige gedragingen, die te maken hebben met verwijtbaar ontslag of het niet aanvaarden van een concrete baan, was het opleggen van een maatregel binnen de IOAW en de IOAZ niet mogelijk. Er bestond een afzonderlijk wettelijk instrument, namelijk tijdelijke of blijvende weigering. Ook met de nieuwe wetswijziging blijft voor bepaalde gedragingen alleen de wettelijke mogelijkheid bestaan van een tijdelijke of blijvende weigering van de uitkering op grond van de IOAW of IOAZ. Bij weigering van een IOAW- of IOAZ-uitkering moet er altijd sprake zijn van een aanwijsbaar mislopen van bepaalde inkomsten uit arbeid.

De term ‘maatregel’

Het verlagen van de uitkering omdat de belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt ook wel aangeduid als het afstemmen van de uitkering op de mate waarin de belanghebbende de opgelegde verplichtingen nakomt.

Met het begrip ‘afstemmen’ wordt benadrukt dat rechten en plichten één kant van dezelfde medaille vormen.

Toch is er voor gekozen om het verlagen van de uitkering vanwege het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen aan te geven als het opleggen van een maatregel. Daarmee wordt aangesloten bij het spraakgebruik dat sinds de Wet Boeten en Maatregelen gebruikelijk is. Ook wordt ook het sanctionerende karakter ervan benadrukt. Het opleggen van een maatregel is géén punitieve sanctie, waarbij het leedtoevoegende karakter voorop staat, máár een reparatoire sanctie (ook wel herstelsanctie genoemd), gericht op het (weer) in overeenstemming brengen van de hoogte van de uitkering met de mate waarin de belanghebbende de aan de uitkering verbonden verplichtingen nakomt.

Om te onderstrepen dat de verordening de juridische grondslag vormt voor gemeenten om maatregelen op te leggen wanneer een uitkeringsgerechtigde niet aan een verplichting voldoet, wordt de verordening dan ook een maatregelverordening genoemd.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de in deze verordening gehanteerde begrippen omschreven.

Hoofdstuk 2 De maatregel

Artikel 2 Opleggen van een maatregel

Standaardmaatregelen zijn in de maatregelverordening vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlaging van het bedrag van de uitkering voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen.

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college moet een op te leggen maatregel afstemmen op ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Dit betekent dat het college bij elke op te leggen maatregel moet nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de belanghebbende afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is.

Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

  • 1.

    Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

  • 2.

    Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

  • 3.

    Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de belanghebbende.

    De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee het bedrag van de uitkering wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4.

    Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

  • 1.

    bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

  • 2.

    sociale omstandigheden, zoals bijvoorbeeld gezinnen met kinderen;

  • 3.

    bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

    Artikel 3 Berekeningsgrondslag

    In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm dan wel de grondslag IOAW/IOAZ. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.

    Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel

    Een andere reden, naast het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid, om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd.

    Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen op legt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

    Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte een inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar.

    Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

    In het tweede lid wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet vooraf worden vastgelegd. Uiteraard moet hiervan schriftelijk mededeling worden gedaan. Dat is ook van belang in verband met eventuele recidive.

    Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak

    Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging kan op twee manieren:

  • 1.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering; of

  • 2.

    door middel van verlaging van de uitkering in de eerstvolgende maand(en).

    Het verlagen van de het bedrag van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Er hoeft in dat geval niet over te worden gegaan tot herziening van de uitkering en het te veel betaalde bedrag aan uitkering terug te worden gevorderd. Daarom is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of de grondslag IOAW/IOAZ.

    De hoofdregel is dat een maatregel wordt uitgevoerd naar de toekomst (eerste lid). In deze verordening wordt echter geregeld dat in bepaalde situaties een maatregel wél met terugwerkende kracht opgelegd kan worden. Het opleggen van een maatregel met terugwerkende kracht ligt voor de hand als er sprake is van het niet nakomen van de inlichtingenplicht en het te veel betaalde bedrag aan uitkering van de uitkeringsgerechtigde moet worden teruggevorderd.

    Als de uitkering is beëindigd en al volledig is uitbetaald, is het opleggen van een maatregel alleen nog mogelijk door de uitkering alsnog met terugwerkende kracht te herzien en daardoor teveel verstrekte uitkering terug te vorderen. De uiterste grens daarbij ligt op het moment waarop de gedraging heeft plaatsgevonden.

    Hierdoor ontstaat een vordering van (doorgaans) geringe hoogte, waarbij de kans bestaat dat deze ook gebruteerd moet worden als de vordering niet voor het sluiten van het boekjaar wordt terugbetaald. Dit alles gebeurt, terwijl de belanghebbende er wel voor heeft gezorgd dat aan hem of haar geen uitkering meer wordt verstrekt.

    Zorgt de belanghebbende ervoor dat hij of zij niet binnen een jaar na beëindiging van de uitkering weer uitkeringsafhankelijk wordt, dan wordt de maatregel niet opgelegd. Wordt de belanghebbende wel binnen een jaar na de einddatum van de uitkering opnieuw afhankelijk van een uitkering, dan wordt de maatregel opgelegd bij de toekenning van de nieuwe uitkering.

    Artikel 6 Samenloop van gedragingen

    De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een belanghebbende die (min of meer) op hetzelfde moment plaatsvinden.

    Als er door één gedraging sprake is van schending van meerdere verplichtingen, dan moet voor het toepassen van de maatregel worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

    Is er sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan moet voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage worden berekend en gelijktijdig worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is.

    Hoofdstuk 3 Het niet nakomen van de verplichtingen

    Artikel 7 Indeling in categorieën

    In deze verordening is gekozen voor de benadering waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht met de al bestaande Maatregelverordening WWB. In die verordening zijn aan schending van de verplichtingen maatregelen van uiteenlopende hoogte verbonden.

    De eerste categorie gaat over de verplichting om het individuele activeringsplan, het trajectplan, te ondertekenen. Het trajectplan wordt als bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de uitkering meegestuurd.

    De tweede categorie, onderdeel a. betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en ingeschreven te blijven.

    Een voorbeeld van een schending van de verplichting genoemd in onderdeel b. is het belemmeren van een bemiddelingspoging door afwijkend gedrag, het stellen van irreële eisen of ongebruikelijke werktijden. Dat komt sterk overeen met ‘gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren’, waarover de CRvB heeft overwogen dat daarvan kan worden gesproken als blijkt dat als gevolg van de gedraging kansen op werk of uitzicht op werk is verspeeld. Dit kan als een zwaardere gedraging worden aangemerkt.

    Onderdeel c. betreft de verplichting voor belanghebbenden om mee te werken aan onderzoeken in het kader van de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Zonder meewerking is het niet mogelijk om een goed beeld te krijgen van de middelen die het college in moet zetten om het voor de belanghebbende mogelijk te maken om arbeid te aanvaarden.

    De derde categorie, onderdeel a. beschrijft gedragingen die direct een aanleiding zijn tot een beroep op de uitkering of het langer voortduren van een uitkering zonder noodzaak daarvan.

    Het gaat hierbij om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen en het stellen van onredelijke eisen over aanvaardbare arbeid. Bijvoorbeeld negatief gedrag bij sollicitaties en onvoldoende meewerken aan het opgesteld trajectplan, waaronder ook sociale activering verplicht kan worden.

    In onderdeel b. gaat het om een voorziening gericht op arbeidsinschakeling die aan belanghebbende is aangeboden en deze maakt hiervan geen of onvoldoende gebruik.

    Bijvoorbeeld door niet op te komen dagen voor een afspraak. Onderdeel b. is alleen van toepassing als door het gedrag van de belanghebbende het re-integratietraject niet doorgaat of voortijdig wordt beëindigd.

    De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Maar ook het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid vóór de aanvraag om een uitkering werd gedaan of het niet behouden van deeltijdarbeid op het moment dat belanghebbende een uitkering heeft.

    Bij de vaststelling van de hoogte van de maatregel is de ernst van de gedraging dus het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.

    Artikel 8 Hoogte en de duur van de maatregel

    Deze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de vier categorieën van gedragingen die te maken hebben met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

    De grotere mate van verwijtbaarheid wordt tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel als binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging. Met ‘eerste verwijtbare gedraging’ wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook als de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd bekend is gemaakt.

    Hoofdstuk 4 Het niet nakomen van de inlichtingenplicht

    Artikel 9 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

    De uitkering wordt opgeschort en aan de belanghebbende wordt een hersteltermijn geboden als een belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht, zonder dat dit heeft geleid tot een benadeling van de gemeenten. Voldoet de belanghebbende niet binnen de hersteltermijn aan de opgelegde verplichting, dan wordt de uitkering ingetrokken.

    Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de uitkering voortgezet, maar wordt ook een maatregel opgelegd.

    In het tweede lid is de recidivebepaling opgenomen.

    Artikel 10 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

    In artikel 17 van de WWB en artikel 13 van de IOAW respectievelijk IOAZ is bepaald dat de belanghebbende op verzoek of uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of op de hoogte van de uitkering.

    De ernst van de gedraging is terug te zien in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente teveel betaalde bedrag aan bijstand of ook het ten onrechte betaalde bedrag aan re-integratiemiddelen.

    De relatie met de strafrechtelijke sanctie

    De gemeenten hebben de verplichting om een proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie als er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan €10.000,-- (de Aangifterichtlijn sociale zekerheid). De taakverdeling tussen de gemeenten en het OM blijft bestaan en de gemeente zal bij fraude een maatregel op moeten leggen. Het doen van aangifte wegens fraude sluit het opleggen van een maatregel niet uit. Beide sancties kunnen samen gaan.

    Het OM houdt bij de straftoemeting rekening met de maatregel die is opgelegd door het bestuursorgaan. Het is aan de andere kant niet logisch een maatregel op te leggen als het OM al een sanctie heeft opgelegd. Het ‘una via’ beginsel verzet zich daartegen. De Centrale Raad van Beroep heeft zich in het verleden regelmatig uitgesproken tegen ‘dubbele bestraffing’.

    Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

    De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt al voordat een uitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de uitkeringsaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een uitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de uitkering hiermee rekening kan houden door het opleggen van een maatregel.

    Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:

    • een onverantwoorde besteding van vermogen

    • geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening.

      Hoofdstuk 5 Zeer ernstige misdragingen

      Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

      Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan. Er moet wel sprake zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. Het college kan alleen een maatregel opleggen als er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op uitkering. Vandaar dat in het eerste lid wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, IOAW respectievelijk IOAZ.

      Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal ook gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (van minder naar steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • a.

    verbaal geweld (schelden);

  • b.

    discriminatie;

  • c.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • d.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • e.

    mensgericht fysiek geweld;

  • f.

    combinatie van agressievormen.

    Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging moet gekeken worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. Daarbij is het van belang een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering).

    Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke wordt frustratieagressie genoemd. De mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld is groter dan bij frustratiegeweld.

    Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. De gemeente kent een veiligheidsprotocol, waarin is geregeld hoe te handelen bij dergelijke situaties.

    Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

    Artikel 13 Hardheidsclausule

    Doen zich situaties voor waarin op het moment van de vaststelling van deze verordening niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing, gelet op het betoonde besef van verantwoordelijkheid en het nakomen van verplichtingen door de belanghebbende, van de gestelde bepalingen onverhoopt tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, dan kan het college één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken.

    Artikel 14 Intrekking oude regeling

    Dit artikel behoeft geen toelichting.

    Artikel 15 Inwerkingtreding

    De Wet Buig treedt per 1 januari 2010 in werking. Omdat het hier om een maatregelverordening gaat kan aan deze verordening echter geen terugwerkende kracht worden verbonden. Deze verordening treedt dan ook pas, na de bekendmaking, op 1 juli 2010 in werking.

    Artikel 16 Citeertitel

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.