Organisatie | Lochem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Subsidieverordening sloop ongewenste bebouwing buitengebied gemeente Lochem |
Citeertitel | Subsidieverordening sloop ongewenste bebouwing buitengebied gemeente Lochem |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-03-2013 | Nieuwe regeling | 03-12-2012 De Berkelbode, 28 februari 2013 | 2012-004737 |
De Raad van de gemeente Lochem,
Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 oktober 2012, nummer 2011-004737;
titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, en de artikelen 108, eerste lid, 147, eerste lid, en 149 van de Gemeentewet,
Vast te stellen de navolgende bepalingen voor de subsidiëring van de sloop van ongewenste bebouwing in het buitengebied van de gemeente:
Artikel 3 Subsidiabele activiteit
Burgemeester en wethouders verstrekken op aanvraag subsidie voor de gehele of gedeeltelijke sloop van gebouwen, dan wel, indien zij toepassing hebben gegeven aan artikel 2, tweede lid, van de door hen aangewezen categorieën van gebouwen, in de door hen op grond van artikel 2, eerste lid, aangewezen gedeelten in het buitengebied.
Artikel 4 Voorwaarden voor subsidie
De subsidie wordt slechts verstrekt indien:
alle op het sloopperceel aanwezige gebouwen worden gesloopt, mits de te slopen oppervlakte tenminste 500 m2 bedraagt; woningen en daarbij behorende bijgebouwen binnen een afstand van 25 meter met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 150 m², alsmede cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, kunnen overeenkomstig de spelregels van het Beleidskader Functieverandering van 14 maart 2011 worden behouden.
Artikel 5 Uitsluiting van subsidie
Indien voor de betrokken sloopactiviteiten eveneens subsidie wordt verstrekt door een of meer andere overheidsorganen wordt op grond van deze verordening slechts een zodanig bedrag aan subsidie verleend dat de som van de subsidies niet meer bedraagt dan het op grond van artikel 6 vast te stellen bedrag.
Artikel 6 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van de oppervlakte van de te slopen en te verwijderen objecten, als volgt:
Indien door toewijzing van alle subsidieaanvragen die zijn ingediend in een aanvraagperiode het subsidieplafond zou worden overschreden, stellen burgemeester en wethouders een rangorde vast, waarbij de aanvragen met voorgenomen sloop van met asbest bedekte gebouwen voorrang krijgen op de andere aanvragen.
Artikel 12 Intrekking en terugvordering
Een beschikking tot subsidieverlening of -vaststelling wordt ingetrokken indien binnen vijf jaren nadat deze is genomen, voor het sloopperceel een bestemmingsplan of een besluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening tot stand komt op basis waarvan woningbouw is toegelaten, tenzij de subsidieontvanger het sloopperceel heeft vervreemd en ten genoegen van burgemeester en wethouders aannemelijk kan maken:
Indien de beschikking tot subsidieverlening of -vaststelling is ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger is gewijzigd, betaalt de ontvanger de subsidiebedragen terug op eerste vordering van burgemeester en wethouders, vermeerderd met de wettelijke rente over de periode van de datum van uitbetaling van de subsidie tot het tijdstip van voldoening.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om af te wijken van vorenstaande bepalingen in gevallen waarin de onverkorte toepassing daarvan voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze bepalingen te dienen doelen.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 3 december 2012.
De raad van de gemeente Lochem
De griffier, De voorzitter,
J.P. Stegeman F.J. Spekreijse
TOELICHTING SUBSIDIEVERORDENING SLOOP ONGEWENSTE BEBOUWING BUITENGEBIED GEMEENTE LOCHEM.
Sloop van ongewenste bebouwing
Het tegengaan en terugdringen van verspreide bebouwing in het buitengebied (‘verstening van het buitengebied’) is een van de doelstellingen van het gemeentelijke functieveranderingsbeleid.
Bij het vaststellen van het nieuwe beleidskader “Buiten werken en wonen; ontwikkelen met kwaliteit” is in het kader van verevening een sloopfonds ingesteld waaruit bijdragen worden verleend ten behoeve van de verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het landelijk gebeid door sloop van vrijgekomen bedrijfsgebouwen.
De bijdrageregeling is een instrument dat voorziet in financiële prikkels.
Op grond van deze verordening kan subsidie worden verstrekt van maximaal € 25 per m2 voor de sloop van gebouwen op een sloopperceel in de natuur- en landschappelijk waardevolle gedeelten van het buitengebied, waarbij woningen, bijgebouwen en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen mogen worden behouden.
Sloop van gebouwen heeft betekenis voor natuur en landschap. Daarom moet alle bebouwing van een sloopperceel worden verwijderd, afgezien van de woning, bijgebouwen en cultuurhistorisch
waardevolle bebouwing. De te slopen bebouwing moet verder een oppervlakte hebben van tenminste 500 m².
De onderhavige subsidieregeling wordt opengesteld door middel van een tenderprocedure. Daarin
wordt gedurende een bepaalde tijd (bijvoorbeeld een maand) de mogelijkheid geboden om
subsidieaanvragen in te dienen, waarna alle aanvragen worden geprioriteerd. Gelet op de verwachte beperkte budget is het wenselijk de aanvragen te prioriteren. Dit gebeurt door de aanwijzing van gebieden. Verder is het mogelijk om sloop van gebouwen met asbest voorrang te geven.
Verwacht kan worden dat subsidies op grond van de onderhavige verordening onder meer terecht
komen bij landbouwbedrijven. In zulke situaties rijst de vraag of er sprake is van ongeoorloofde staatssteun in de zin van artikel 87, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. In het verleden heeft de Provincie Brabant een soortgelijke verordening aangemeld bij de Europese Commissie. Gezien het feit dat de Europese Commissie hier heeft laten weten geen bezwaar te hebben, mag worden geconcludeerd dat de voorliggende verordening in overeenstemming kan worden geacht met het EG-Verdrag.
Onderdeel 2): De definitie van het begrip “gebouw” is gelijkluidend aan die van art. 1, aanhef en onder c.van de Woningwet.
Onderdeel 3): in deze begripsomschrijving is tot uitdrukking gebracht dat kelders niet noodzakelijkerwijs geheel of gedeeltelijk onder een gebouw behoeven te liggen, zodat ook sloop van apart gelegen gierkelders e.d. voor subsidie in aanmerking komt.
Burgemeester kunnen een of meerdere gebieden aanwijzen en daarbinnen een prioriteitsvolgorde toekennen. Gedacht kan worden aan de zogenaamde uitsluitingsgebieden of gebieden binnen de EHS. Meerdere varianten zijn mogelijk.
Als categorie van gebouwen kan bijvoorbeeld worden aangewezen stallen bedekt met asbest. Als een aanwijzing van categorieën van gebouwen op grond van artikel 2, tweede lid, achterwege wordt gelaten, dan kunnen zodanige categorieën nog een rol spelen bij de regels voor de bepaling van de rangorde (artikel 8). Overigens betekent de aanwijzing van een categorie gebouwen – hetzij bij uitsluiting, hetzij als criterium voor de bepaling van de rangorde – niet dat op een sloopperceel alleen deze gebouwen zullen worden gesloopt, omdat in beginsel alle bebouwing van een sloopperceel dient te worden verwijderd.
Dit artikel bevat de basisbepaling: subsidie kan worden verleend voor de sloop van gebouwen, kelders, sleufsilo’s en voerplaten. De artikelen 4 en 5 bevatten de nadere voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen, terwijl in artikel 8 is aangegeven hoe zal worden beslist ingeval het subsidieplafond wordt overschreden.
Door de voorwaarde dat alle bebouwing van het perceel moet worden verwijderd
wordt verzekerd dat een sloopperceel in zijn geheel wordt ontdaan van bebouwing, afgezien van de woning met bijgebouwen en sommige andere cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Op deze wijze wordt beoogd om tot een maximale winst aan ruimtelijke kwaliteit te komen.
Het slopen en verwijderen van de daarbij vrijkomende materialen moet op milieuverantwoorde wijze gebeuren. Om aannemelijk te maken dat aan dit vereiste is voldaan, moeten bij de indiening van het verzoek om subsidievaststelling worden overgelegd:
De omgevingsvergunning is geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Hierin staan ook bepalingen omtrent asbestverwijdering, die zijn gebaseerd op het Asbestverwijderingsbesluit (AmvB van 28 mei 1993, Stb.290). De onderhavige regeling voegt inhoudelijk niets toe aan deze bepalingen. Door echter een aantal documenten te vereisen waaruit blijkt dat bij het slopen en verwijderen van afval aandacht is besteed aan het milieu, wordt een extra waarborg gegeven dat de betreffende bepalingen juist worden toegepast. Deze waarborg is naar verwachting effectief, omdat de sanctie is gelegen in het niet uitkeren van subsidie of een voorschot.
Ter bevordering van gewenste en ten voorkoming van ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen geldt als eis dat op het sloopperceel een passende bestemming komt te rusten. Dit betekent in ieder geval dat de bouwmogelijkheden voor het sloopperceel moeten worden geschrapt,
afgezien van de mogelijkheden die de bebouwing dekken die met toepassing van artikel 3, wordt behouden. In voorkomende gevallen zal de agrarische bestemming worden gewijzigd in een (burger)woonbestemming.
De hoofdregel is dat aan de betrokken kavel een passende bestemming moet zijn verleend alvorens tot de uitkering van de subsidie wordt overgegaan. Indien ten tijde van de indiening van de aanvraag
om subsidievaststelling nog geen passende bestemming geldt, dat moet er een subsidieovereenkomst zijn gesloten die erop gericht is bebouwing te voorkomen totdat de bestemming aangepast is.
In artikel 13 van de Wet bodembescherming is de algemene zorgplicht tot het voorkomen en ongedaan maken van bodemverontreiniging neergelegd. Ook los van deze bepaling spreekt vanzelf dat de grond van het te saneren sloopperceel schoon moet worden opgeleverd. Dit wil zeggen: schoon genoeg voor het in de toekomst te verwachten gebruik. Het in de toekomst te verwachten gebruik zal moeten worden gedekt door de nieuwe bestemming. In veel gevallen zal het om gebruik als tuin bij een burgerwoning gaan.
Uit een verkennend bodemonderzoek overeenkomst NEN 5740 – aangevuld met een asbestonderzoek volgens NEN 5705 of NEN 5897 indien de locatie verdacht is asbestverontreiniging – zal moeten blijken of er sprake is van niet aanvaardbare bodemverontreiniging. Indien dit het geval is, dan moet de bodem, eventueel na nadere onderzoeken, volgens een saneringsplan worden gesaneerd. Bij de melding moet onder meer een saneringsplan worden overgelegd.
In sommige gevallen kan de saneringsplicht overigens ook voortvloeien uit een milieuvergunning, zelfs nadat deze is ingetrokken. In die gevallen zijn burgemeester en wethouders het bevoegde gezag voor minder ernstige verontreinigingen en zijn GS het bevoegde gezag voor gevallen van
Als er een omgevingsvergunning (vm. milieuvergunning) geldt voor een inrichting op het sloopperceel, dan moet deze worden ingetrokken.
Deze bepaling beoogt dubbele subsidiëring te voorkomen. Bij de aanvraag dient een verklaring te worden overgelegd over andere subsidies.
Deze bepaling stelt een limiet aan het totale subsidiebedrag als er een gebouw aanwezig is op het sloopperceel. In die situatie kan de totale subsidie niet meer bedragen dat aantal m² van het gebouw maal € 25,-.
In deze bepalingen is de tenderprocedure neergelegd; deze is in het algemene gedeelte van de toelichting ter sprake gekomen.
Lid 1: De subsidieontvanger krijgt een jaar de tijd om te voldoen aan alle voorwaarden. Met name de aanpassing van het bestemmingsplan pleegt de nodige tijd in beslag te nemen. Van een overmacht situatie kan onder meer sprake zijn als de aanpassing van het bestemmingsplan vertraging ondervindt; in een dergelijk geval kan de termijn van een jaar met een half jaar worden verlengd of een subsidieovereenkomst worden gesloten.
Lid 1: Deze bepaling is ontleend aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Zij is voor het gemak van de lezer opgenomen; strikt genomen is zij overbodig naast de wettelijke regeling. De bepaling biedt een grondslag voor de verzachting van onbedoelde effecten die in de uitvoeringspraktijk kunnen optreden bij een strikte toepassing van de regeling.
Lid 2: In het tweede lid is bepaald dat naar redelijkheid en billijkheid moet worden besloten indien wordt afgeweken van de beleidsregels, of indien een beslissing moet worden genomen over een onderwerp, dat onmiskenbaar tot het domein van de beleidsregels behoort, maar daarin niet met