Organisatie | Hellendoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Hellendoorn 2013 |
Citeertitel | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Hellendoorn 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-02-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 05-02-2013 Hellendoorn Journaal, 22-02-2013 | 12INT02695 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden, gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.
Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm
Artikel 5 Verlaging woonsituatie
De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 18 procent van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn.
De uitvoering van deze verordening berust bij het college.
Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels stellen.
Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Hellendoorn 2013
Toelichting Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013
De gemeenteraad dient op grond van artikel 8, eerste lid onderdeel c juncto artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WWB) een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de bijstandsnorm.
Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.
De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 3.2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB.
Daarnaast voorziet paragraaf 3.3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.
Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.
Voor personen van 21 jaar tot en met de pensioengerechtigde leeftijd bestaan er een drietal basisnormen (artikel 20 en 21 WWB), te weten:
Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.
De toeslag bedraagt ten hoogste 20 procent van de gezinsnorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:
De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20 procent van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijk bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van deze toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaande en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken (zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53).
De WWB noemt de volgende verlagingen:
De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 6 van de verordening.
De verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van de studie (een zogenaamde schoolverlatersnorm) wordt niet opportuun geacht.
Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Hellendoorn 2013
In artikel 8, eerste lid onderdeel c juncto artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, zodat het college het beleid kan uitvoeren.
Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.
Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18, eerste lid WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.
In deze verordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan een aantal verlagingen. In artikel 6 van de verordening wordt daarentegen het effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt door minimum hoogtes voor te schrijven waaraan de bijstand moet voldoen na toepassing van de verlagingen.
Berekening toepasselijke bijstandsnorm
De hoogte van de uitkering voor personen in de leeftijd van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd wordt als volgt berekend:
De uitkomst van deze berekening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.
Voor het begrip ‘gehuwdennorm’ is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21, aanhef en onder c van de WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.
De werking van de verordening is beperkt tot personen in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.
De ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware ‘dubbel gekort’ worden als ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Als gevolg van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd wordt er geen maximale leeftijd genoemd voor rechthebbenden, maar wordt gesproken over de pensioengerechtigde leeftijd. De verhoging van AOW-leeftijd zorgt er anders voor dat de verordening iedere keer op dit punt aangepast moet worden.
De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30, tweede lid onder a WWB.
Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.
Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Daarom is gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meerdere personen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.
De inwerkingtreding van de Wet huisbezoeken met ingang van 1 januari 2013 zorgt ervoor dat het voor een uitvoeringsorgaan makkelijker wordt om de leefsituatie achter de voordeur vast te stellen. Indien de leefsituatie niet duidelijk is en belanghebbende toont desgevraagd niet aan, ook niet na het aanbieden van een huisbezoek, dat hij alleenstaand of alleenstaande ouder is, wordt de basisnorm vastgesteld op de helft van die van een gehuwde in dezelfde leeftijdscategorie. De toeslag zoals in dit artikel van de verordening wordt dan niet toegekend of eventueel beëindigd. Dit alles is opgenomen in artikel 53a WWB.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 april 2007 (LN BA5045) bepaald dat een studerend kind, dat een inkomen op grond van de Wet studiefinanciering (WSF 2000) ontvangt, niet een persoon is waarmee de noodzakelijke kosten van het bestaan kan worden gedeeld. De studiebeurs op grond van WSF 2000 (basisbeurs, aanvullende en eventueel rentedragende lening) bevat een tegemoetkoming voor de directe studiekosten. Het feit dat de ouders een bijdrage kunnen vragen aan het inwonende kind doet hieraan niets af. In de uitspraak is verder overwogen dat de hoogte van de studiefinanciering op grond van de WSF 2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten afhankelijk is van de woonsituatie. Thuiswonende studenten ontvangen minder dan uitwonende studenten. Gelet hierop is het college niet bevoegd de van toepassing zijnde bijstandsnorm te verlagen. Omdat veel studerenden een bijbaantje hebben wordt in lid 3 onder a geregeld dat ingeval van inkomsten uit arbeid die minder dan 50 procent van de gehuwdennorm bedragen niet kan worden gesproken van het kunnen bijdragen in de woonlasten.
Zorgbehoevenden en verzorgenden, tussen wie een eerste of tweede graads bloed- of aanverwantschap bestaat, worden eveneens niet aangemerkt als diegenen in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft (lid 3 onder b en c). Het is niet wenselijk om uitkeringsgerechtigden in dergelijke situaties te confronteren met een lagere toeslag. Dit is in overeenstemming met de huidige uitvoeringspraktijk.
Artikel 4 Verlaging gehuwdennorm
Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de kosten met een ander. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.
Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.
Het tweede lid van dit artikel verklaart artikel 3, derde lid van deze verordening van overeenkomstige toepassing. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.
Artikel 5 Verlaging woonsituatie
Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolg van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.
Dit artikel is nadrukkelijk niet bedoeld voor de situaties waarin sprake is van inwoning bij de ouder(s), familie, kennissen en dergelijke en de belanghebbenden geen bijdrage leveren in de woonlasten. De verlaging wordt evenmin toegepast als de woning door aflossingen van de belanghebbende hypotheekvrij is geworden.
In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18, eerste lid WWB de bijstand lager vast te stellen. In artikel 5 van deze verordening wordt het begrip ‘woonkosten’ gehanteerd; Dit zijn de ‘kosten van huur of hypotheeklasten’. Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen.
Dit verdraagt zich ook met de invulling die de CRvB heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35, eerste lid Abw (zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW).
Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:
Artikel 6. Verlaging toeslag alleenstaande van 21 en 22 jaar
Artikel 29 van de wet geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor en 21-jarige een andere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.
Concreet betekent dit dat de uitkering voor een 21 jarige 50 procent en de 22 jarige 60 procent van de gehuwdennorm bedraagt.
Artikel 7 Anticumulatiebepaling
De verschillende verlagingen in de toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij een belanghebbende en kunnen leiden tot cumulatie. Een dergelijke cumulatie kan er toe leiden dat de hoogte van de uitkering onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. In voorkomende gevallen zou het college de bijstand op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18, eerste lid WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) ten minste moet vaststellen.
De uitvoering van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Hellendoorn 2013 ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In gevallen waarin de Toeslagenverordening niet voorziet kan het college met toepassing van artikel 18 WWB een voorziening treffen. Om een goede uitvoering te waarborgen kan het college nadere regels stellen.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.