Organisatie | Zoeterwoude |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
n.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-05-2009 | 01-01-2009 | 22-11-2010 | Nieuwe regeling | 23-04-2009 Leids Nieuwsblad | SvE/08-440-a 09/06 ; SL-37 |
Verordening langdurigheidstoeslag
De raad van de gemeente Zoeterwoude,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 april 2009,
gelet op de bepalingen 108, 147 en 149 van de Gemeentewet en de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand,
overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van een langdurigheidstoeslag aan personenvan 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen,
In deze verordening wordt verstaan onder:
inkomen: het inkomen uit werk en/of uitkering waaronder het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien. Een uitstroompremie wordt niet gezien als inkomen.
Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.
Artikel 4 Hoogte van de toeslag
1.De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:
[De genoemde bedragen gelden per 1 januari 2008; de indexering vindt plaats per 1 januari 2009]
Indien één van beide gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet, komt de rechthebbende echtgeno(o)te in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem of haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daaraan voorafgaande jaar. De in het eerste lid genoemde bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s, deelbaar door vijf.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 23 april 2009,
de griffier,
A.J. Niesthoven
de voorzitter,
E.G.E.M. Bloemen
Decentralisatie langdurigheidstoeslag
Op 1 januari 2009 is de wet in werking getreden die het beleid met betrekking tot de langdurigheidstoeslag delegeert aan de gemeenten. De langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB). Daarin was in de oude situatie nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking konden komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte meer hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.
In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd zou worden. Op 30 oktober 2008 is het wetsvoorstel met het amendement Spies cs. (31441 nr 12) dat voorziet in het schrappen van het criterium “gebrek aan arbeidsmarktperspectief”, door de Tweede Kamer aanvaard. Dit betekent dat gemeenten geen toets meer hoeven te doen op het aanwezig zijn van arbeidsmarktperspectief. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 23 december 2008 aanvaard.
De basis voor de langdurigheidstoeslag is opgenomen in het nieuwe artikel 36, eerste lid:
“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.”
Met het college wordt het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude bedoeld. In artikel 1 onder b juncto artikel 40 lid 1 WWB bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft.
In het nieuwe artikel 8 van de wet wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
In artikel 36 lid 3 staat dat iemand slechts éénmaal per 12 maanden in aanmerking kan komen voor en langdurigheidstoeslag.
Zoeterwoude kiest wat betreft de hoogte van de langdurigheidstoeslag als uitgangspunt de vóór 1 januari 2009 geldende, in de wet vastgelegde bedragen. De bedragen bestaan uit een percentage van de voor de persoon toepasselijke bijstandsnorm.
Wat betreft het begrip langdurig wordt eveneens gekozen voor een referteperiode van 36 maanden. Daarmee wordt aansluiting gevonden bij de stelling van het Nibud dat belanghebbenden na 36 maanden op een minimuminkomen aangewezen te zijn geweest, over het algemeen niet veel reserveringsruimte meer hebben.
Met het invullen van het begrip laag inkomen wordt tot slot gekozen voor de huidige in de wet opgenomen inkomensgrens van 100% van het voor aanvrager geldende sociaal minimum.
Zou Zoeterwoude kiezen voor een hogere toeslag en/of een hogere, bij het overig minimabeleid aansluitende inkomensgrens, dan zouden veel meer mensen in aanmerking kunnen komen en zodoende een veel hoger bedrag voor de langdurigheidstoeslag dan thans het geval is, moeten worden begroot.
Studenten en bewoners van een AWBZ-inrichting worden van het recht op een langdurigheidstoeslag uitgesloten (artikel 3 lid 3 onder a en c). Voor de groep bewoners van een AWBZ-inrichting mag worden aangenomen dat zij in het algemeen geen dan wel veel minder minder vervangingsuitgaven hebben dan personen die buiten een inrichting woonachtig zijn. Op grond van bijzondere omstandigheden kunnen zij eventueel wel in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.
Het huidig begrootte bedrag is € 10.000.
In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.
Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan zal een volledig ingevuld aanvraagformulier worden toegezonden, waarna de betrokkene de aanvraag door het zetten van een handtekening officieel maakt.
Daarnaast zal meer over het mogelijk recht op een langdurigheidstoeslag worden gecommuniceerd. Om te beginnen zal in maart, nadat de raad de verordening heeft vastgesteld, een artikel in het Leids Nieuwsblad worden geplaatst.
De minimumleeftijd waarop iemand een langdurigheidstoeslag kan aanvragen, is door de wetgever, uitgaande van een referteperiode van 36 maanden (3 jaar), teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Aangezien een belanghebbende normaal gesproken vanaf zijn 18de jaar voor de wet als zelfstandig rechtssubject wordt beschouwd, begint de referteperiode niet eerder dan op de 18de verjaardag van belanghebbende.
In dit artikel worden de begrippen langdurig en laag inkomen ingevuld. Een laag inkomen wordt uitgedrukt in een percentage van de voor de belanghebbende/aanvrager toepasselijke bijstandsnorm. Er is gekozen voor 36 maanden en een inkomen niet hoger dan 100% van het sociaal minimum.
Bepaalde groepen zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om personen die wel aan de voorwaarden zouden kunnen voldoen maar van wie gesteld kan worden dat een recht op langdurigheidstoeslag niet strookt met de aard en doelstelling ervan.
Van studenten wordt gesteld dat zij perspectief op inkomensverbetering hebben. Om te voorkomen dat de werkende belanghebbende die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking kan komen voor de langdurigheidstoeslag, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd. Als het gaat om gehuwden/samenwonenden van wie één van beiden studiefinanciering op basis
van de Wet op de Studiefinanciering heeft genoten in een periode waarin beiden niet als gehuwd zijn aan te merken, komt het recht de ander toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan.
Aangezien bewoners van AWBZ-inrichtingen geen dan wel veel minder vervangingsuitgaven hebben dan zelfstandig wonenden, hebben zij geen recht op een langdurigheidstoeslag.
In lid 1 wordt de hoogte van de toeslag geregeld voor zelfstandig wonenden en in lid 4 de jaarlijkse indexering van de verschillende in lid 1 genoemde bedragen. Wat betreft de hoogte van de toeslag wordt uitgegaan van de op 31 december geldende wettelijke bedragen.
In lid 3 wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 van de wet getroffen voor situaties waarin één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet. De wet voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit derde lid ziet alleen op de situatie dat bij één van beide echtgenoten sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet.
Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor de langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de wet en/of het gestelde in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op de langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, aan de voorwaarden voldoen.