Organisatie | Zutphen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Zutphen 2006 |
Citeertitel | Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Zutphen 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-10-2011 | 01-01-2012 | Art. 6 en de bijbehorende toelichting | 12-09-2011 Zutphense Koerier, 28-09-2011 | 57626 | |
27-07-2006 | 06-10-2011 | Nieuwe regeling | 29-05-2006 Zutphense Koerier, 19 juli 2006 | SAM/BA 4.387 |
De raad van de gemeente Zutphen,
gelzen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 april 2006 met nummer SAM/BA 4.387;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen;
In afwijking, van het bepaalde in artikel 6 neemt het college, voor zover de aanhouding bedoeld in het eerste lid langer duurt dan de in artikel 6 gestelde termijnen, de beslissing op een aanvraag om vergunning of een verzoek tot ontheffing zo spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 6 bedoelde termijnen.
Indien de houder of het college vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.
Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zutphen,
gehouden op:
De voorzitter, de griffier,
Toelichting op Verordening Peuterspeelzaalwerk Gemeente Zutphen 2006
Het toezicht wordt op verschillende niveaus en door verschillende partijen uitgevoerd. De belangrijkste wettelijke kaders voor toezicht op het peuterspeelzaalwerk zijn:
Toezicht op de kwaliteit van peuterspeelzalen is een taak van de gemeente. Sinds 1997 heeft de gemeente Zutphen kwaliteitsregels voor het peuterspeelzaalwerk vastgelegd in de verordening “Kinderopvang gemeente Zutphen 1997”. Met ingang van 2005 is de Wet Kinderopvang van kracht geworden. Hierin staan landelijke kwaliteitseisen. Het peuterspeelzaalwerk valt echter niet onder de Wet kinderopvang (artikel 1, tweede lid, onderdeel b). De gemeente kan op grond van haar autonome verordenende bevoegdheid (artikel 149 van de Gemeentewet) zelf een verordening peuterspeelzaalwerk vaststellen. Dit is ook in de aanhef van de verordening aangegeven.
Artikelsgewijze toelichting Verordening Peuterspeelzaalwerk
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ‘degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal’ (onderdeel e).
Deze verplichting geldt zowel voor de houders van voorzieningen voor peuterspeelzaalwerk die door de gemeente worden gesubsidieerd als voor de houders van niet door de gemeente gesubsidieerde voorzieningen. De in de verordening opgenomen eisen zijn minimumeisen. Het staat de houder vrij om hogere kwaliteitseisen te hanteren.
Een standaard aanvraagformulier draagt bij tot uniforme en efficiënte gegevensverwerking. Het aanvraagformulier levert de juiste informatie en bewijsstukken om te kunnen beslissen op een vergunningaanvraag.
Artikel 4 Weigering en ontheffing
Het college weigert een vergunning af te geven als niet wordt voldaan aan de voor een vergunning noodzakelijke voorschriften. Artikel 4.5 van de Awb geeft de regeling met betrekking tot het aanvullen van ontbrekende gegevens.
In bijzondere omstandigheden is het mogelijk om een (tijdelijke) ontheffing te verlenen.
Artikel 5 Voorschriften en beperkingen
Door aan een vergunning voorschriften en beperkingen te verbinden, kan de gewenste rechtstoestand op de concrete situatie worden toegesneden.
Derde lid: lex silencio positivo
Gezien de belangen van jonge kinderen en hun ouders die in het geding zijn, is er reden om af te zien van een lex silencio positivo. Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aan de orde, vooral de volksgezondheid en de bescherming van de afnemers van diensten. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.
Het gebouw waarin de peuterspeelzaal wordt gevestigd dient de voldoen aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit. Hierin zijn onder meer voorschriften op het gebied van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid opgenomen. Daarnaast dient de houder te beschikken over een gebruiksvergunning brandveiligheid. Deze is namelijk noodzakelijk voor het in gebruik hebben van een ruimte waarin aan meer dan tien kinderen jonger dan 12 jaar opvang wordt verzorgd. De gebruiksvergunning is gericht op het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.
Artikel 8 Duur van de vergunning
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 9 Verplichtingen van de houder
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 10 Intrekken of wijzigen van de vergunning of ontheffing
Het tweede lid omschrijft een bijzondere sluitingsbevoegdheid. Daarnaast is het college bevoegd bestuursdwang uit te oefenen krachtens artikel 125 van de gemeentewet. Voordat het college daartoe overgaat, dient de houder schriftelijk te worden gewaarschuwd. Een voorbeeld van een dringende omstandigheid (lid 2) die niet uit de verordening voortvloeit, maar toch het belang van de kinderen kan schaden, is een disfunctionerend management van een peuterspeelzaal.
Artikel 11 Algemene kwaliteitseisen en
Het eerste lid van artikel 11 bevat een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. Het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.
Het tweede lid van artikel 11 geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening, waaronder lid 3, 4 en 5 van dit artikel en artikel 12.
Artikel 13 Groepen en groepsgrootte
Voor het vaststellen van het maximaal aantal kinderen per groep is de omvang van de binnen- en buitenruimte bepalend. Een groep mag echter niet groter zijn dan 18 peuters. De begeleiding van een groep bestaat minimaal uit een beroepskracht en een begeleider. Uitbreiding van het aantal beroepskrachten per groep kan onderdeel vormen van subsidie-afspraken gekoppeld aan extra kwaliteitseisen.
Artikel 14 Informatieplicht aan de ouders
De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor plaatsing van een peuter te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.
Artikel 15 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering
Dit artikel voorkomt eventuele problemen over gemeentelijke aansprakelijkheid.
Artikel 16 Verklaring omtrent het gedrag
Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.
Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.
Artikel 17 Aanwijzing van toezichthouders
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.
Artikel 18 Onderzoek door de toezichthouder
In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:
Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste één keer per 2 jaar een controle wordt uitgevoerd.
Artikel 19 Het inspectierapport
De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college.
Artikel 20 Aanwijzing en bevel
Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.
Deze bepaling spreekt voor zich.