Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Landsmeer

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLandsmeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingReïntegratieverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelReïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Landsmeer 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Re-integratieverordening WWB 2004.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-10-200701-01-2012nieuwe regeling

16-10-2007

Kompas Regiokrant, 23-10-2007

2007-75

Tekst van de regeling

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Landsmeer;

 

Gelezen het voorvoorstel van 16 oktober 2007, nummer 2007 – 75;

 

B e s l u i t:

 

Vast te stellen: Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand.

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, de IOAW of de IOAZ;

  • b.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het CWI;

  • c.

    Nuggers: personen die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij de Centrale organisatie werk en inkomen en die geen uitkeringsgerechtigden zijn;

  • d.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet en deze verordening;

  • e.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • f.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • g.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • h.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer;

  • i.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Landsmeer.

  • j.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • k.

    Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

  • l.

    Maatregelenverordening: de maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand;

  • m.

    Vrijwilligerswerk: werk dat onbetaald en overplicht in enige vorm van georganiseerd verband wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.

Paragraaf 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1.

    Het college draagt zorg voor het aanbieden van ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, van een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college maakt gebruik van voorzieningen in de zin van artikel 7 lid 1 onder a van de wet met het doel uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.

  • 4.

    De voorzieningen die de gemeente in dit kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor een persoon uit de doelgroep inzet, worden vastgelegd in een beschikking en een traject- of reïntegratieplan.

  • 5.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Vervallen

 

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, kunnen aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

  • 1.

    Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken (artikel 9 lid 1 sub b van de wet).

  • 2.

    De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de maatregelenverordening.

  • 4.

    Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

    • a.

      De terugvordering bedraagt maximaal 100 % van de totale kosten. Het terug te vorderen bedrag wordt door het college afgestemd op de mate van verwijtbaarheid.

    • b.

      Als een persoon die een uitkering ontvangt op grond van de Ioaw of de Ioaz, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 6 lid 5 niet nakomt, kan het college de uitkering verlagen, conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de Ioaw en de Ioaz.

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit een of meer budgetplafonds vast voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college stelt een plafond in voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Paragraaf 3 Voorzieningen

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Vervallen, zie artikel 3.

  • 2.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 8 t/m 11 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling

       

  • bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 12 nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden,

      • a)

        de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen,

      • b)

        het vragen van een eigen bijdrage,

      • c)

        overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen.

Artikel 8 Trajecten

  • 1.

    Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1 trajecten aanbieden met het doel reïntegratie naar de arbeidsmarkt mogelijk te maken. Deze trajecten kunnen bestaan uit verschillende vormen van ondersteuning die tot inschakeling in de arbeid moeten leiden wanneer algemeen geaccepteerde arbeid niet voorhanden is en sollicitaties tot onvoldoende resultaat hebben geleid.

  • 2.

    Ter uitvoering van deze trajecten sluit het college overeenkomsten af met reïntegratiebedrijven, waarbij rekening wordt gehouden met een voldoende mate van variëteit.

Artikel 9 Werkstages

  • 1.

    Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    Deze werkstage duurt maximaal 3 maanden.

  • 4.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5.

    In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 10 Sociale activering

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject gedurende maximaal een jaar activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 11 Scholing

  • 1.

    Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 12 Uitstroompremie

  • 1.

    Het college kan een uitstroompremie verstrekken aan personen die door aanvaarding van reguliere arbeid niet langer afhankelijk zijn van een uitkering ingevolge de Wwb, Ioaw of Ioaz;

  • 2.

    Het college bepaalt de hoogte van de uitstroompremie binnen de gestelde kaders van de wet.

  • 3.

    Het college stelt regels omtrent de periode dat een persoon tenminste bijstandsafhankelijk is, alvorens recht bestaat op een uitstroompremie.

  • 4.

    Het college stelt eveneens regels omtrent de periode dat een persoon tenminste bijstandsonafhankelijk is, om voor een uitstroompremie in aanmerking te komen.

Artikel 13 Onkostenvergoeding vrijwilligerswerk

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken aan personen die een Wwb-, Ioaw- of Ioaz- uitkering ontvangen en vrijwilligerswerk verrichten.

  • 2.

    Het college stelt regels omtrent de hoogte van de onkostenvergoeding binnen de gestelde kaders van de wet, alsmede het minimale aantal uren dat vrijwilligerswerk wordt verricht.

Artikel 14 Overige vergoedingen

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

    • a)

      reiskosten;

    • b

      kosten voor kinderopvang;

    • c

      aanvullende begeleiding en scholing.

  • 2.

    Het college maakt geen gebruik van de voorzieningen loonkostensubsidie en inkomstenvrijlating.

Artikel 15 Criteria ontheffing arbeidsplicht

  • 1.

    Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de Ioaw en de Ioaz bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk ontheffing wordt verleend van de in artikel 5, eerste lid van deze verordening genoemde verplichting, op basis van door het college vast te stellen beleidsregels c.q. uitvoeringsvoorschriften.

  • 2.

    Ontheffing van de arbeidsplicht wordt voor een door het college vast te stellen periode verleend.

  • 3.

    Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

  • 4.

    De periode zoals benoemd in lid 2 en 3 bedraagt maximaal één jaar.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Landsmeer 2007”.

Artikel 18 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 19 Vervallen Re-integratieverordening WWB 2004

Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Re-integratieverordening WWB 2004.

Artikel 20 Evaluatie

Deze verordening wordt 2 jaar na inwerkingtreding geëvalueerd.

Artikel 21 Inwerkingtreding

 

Deze verordening treedt de dag na publicatie in werking.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Landsmeer op 27 november 2007.

 

de voorzitter, de griffier,

Nota-toelichting  

Algemene toelichting

 

Per 1 januari 2004 treedt de Wet werk en bijstand (WWB) in werking. Deze wet vervangt de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ (Wfa) en het Besluit In- en Doorstroombanen (ID-besluit). De WWB stelt meer nog dan de Abw de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien, hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente krijgt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief reïntegratiebeleid. Voorwaarde is dat de gemeente voor de uitvoering van haar reïntegratietaak bij verordening regels stelt.

 

De Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers en de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden niet ingetrokken. De artikelen uit de WWB die ingaan op reïntegratie zijn geïntegreerd in deze regelingen. Ook hiervoor geldt dat een verordening opgesteld dient te worden. De onderhavige verordening is ook voor deze regelingen van toepassing.

 

De WWB geeft de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening vast te stellen op het terrein van afstemming. Deze verordening dient gelijktijdig met de voorliggende te worden vastgesteld.

In de maatregelenverordening wordt het samenstel van de rechten en de plichten van de cliënt geregeld. De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met reïntegratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.

 

Algemeen geaccepteerde arbeid.

Centraal in de WWB staat het uitgangspunt van werk boven inkomen. De introductie van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid in plaats van passende arbeid beoogt dit uitgangspunt sterker te benadrukken. Alle inspanningen van belanghebbende en de gemeente dienen te zijn gericht op arbeidsinschakeling. Hieronder wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a WWB.

 

Reïntegratie is het geheel van activiteiten dat moet leiden tot arbeidsinschakeling. De WWB stelt het college van burgemeester en wethouders daarvoor mede verantwoordelijk door middel van de opdracht dat de cliënt bij zijn arbeidsinschakeling ondersteund moet worden. Indien het naar het oordeel van het college noodzakelijk is wordt aan de cliënt een voorziening aangeboden. Het primaat van arbeidsinschakeling laat onverlet dat de gemeente de mogelijkheid heeft een voorziening aan te bieden in plaats van arbeid wanneer daarmee voor belanghebbende de kans op duurzame arbeidsinschakeling wordt vergroot. Onder duurzaam moet hierbij verstaan worden tenminste een half jaar een reguliere baan vervullen en geen uitkering meer ontvangen (5e voortgangsrapportage SUWI d.d. 21 mei 2003).

 

De WWB legt aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Er wordt geen beperkende voorwaarde meer opgelegd aan aard en omvang van het werk en aan de aansluiting op opleiding en ervaring. Algemene grenzen van wat algemeen geaccepteerde arbeid is, zijn niet als zodanig terug te vinden in de WWB, maar veeleer in aanverwante wet- en regelgeving, zoals de arbeidswetgeving. Illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum vallen niet onder “algemeen geaccepteerde arbeid”. Bij gewetensbezwaren ligt het gecompliceerder. Over het algemeen zal gelden dat aan dergelijke strikt persoonlijke omstandigheden slechts betekenis kan worden gehecht voorzover deze omstandigheden zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk.

 

Uiteraard moet wel gekeken worden naar de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Wanneer betaalde arbeid nog niet aan de orde is dient betrokkene gebruik te maken van door de gemeente aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Hierbij is optimaal maatwerk mogelijk. Dit maatwerk is vooral van belang bij een aantal specifieke doelgroepen.

Voor de groep nieuwkomers wordt de integratie niet alleen bevorderd door deelname aan een reïntegratietraject maar vooral ook door het goed leren beheersen van de Nederlandse taal. Voor de groep alleenstaande ouders is optimaal maatwerk eveneens van belang. Daarmee kan immers worden voorkomen dat een lange afwezigheid uit het arbeidsproces leidt tot vergroting van de afstand tot de arbeidsmarkt.

 

Vanuit het perspectief van een verantwoorde zorg voor kinderen moeten gemeenten er wel voor zorg dragen dat er adequate voorzieningen kunnen worden aangeboden die een combinatie mogelijk maken van betaalde arbeid en de zorg voor de kinderen. Deze voorzieningen hebben betrekking op toereikende kinderopvang (artikel 9 lid 4 WWB) en op de eisen die aan regulier werk worden gesteld, zoals reistijd en werktijden.

 

Tussen algemeen geaccepteerde arbeid en duurzame inpassing kan een spanningsveld optreden. Het kabinet wenst echter geen voorkeur uit te spreken voor een van beiden. Het is aan de gemeente om in het individuele geval een afweging te maken en te beoordelen welk van beiden in het specifieke geval prioriteit moet hebben. Wanneer het risico op terugval in de bijstand groot is, ligt het voor de hand om aandacht te schenken aan voorzieningen die dat voorkomen. Een individuele afweging dient hierbij te worden gemaakt.

 

Ontheffingen.

De plicht tot aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid geldt voor personen tussen 18 en 65 jaar. Toch wordt in artikel 9 lid 2 de mogelijkheid tot ontheffing van de arbeidsverplichting geboden. Categoriale ontheffingen zijn niet meer toegestaan; wel kan het college in individuele gevallen vanwege dringende redenen afzien van het opleggen van reïntegratieverplichtingen voor zover en voor zolang reïntegratie niet in redelijkheid gevraagd kan worden.

Zorgtaken kunnen als dringende reden worden aangemerkt voorzover voor deze taken geen oplossing kan worden gezocht in een voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a WWB.

 

Bij de alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar maakt het college een afweging tussen het belang van de arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgtaken (artikel 9 lid 2). De gemeente houdt hierbij rekening met een verantwoorde invulling van de combinatie arbeid en zorg en stelt voorzieningen ter beschikking die deze combinatie mogelijk maken. Deelname aan deze activiteiten is daarom geen reden om tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen. Anderzijds geldt echter ook, dat de verplichtingen afgestemd moeten worden op de mogelijkheden om eventueel pas op termijn uit te stromen naar regulier werk.

 

Eventuele belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen. Bij uitzondering kunnen zich tijdelijk echter situaties voordoen waarbij ook dit niet mogelijk is. Het college dient de op te leggen verplichtingen aan te passen aan de mogelijkheden die de betrokkene nog wel heeft. Medische belemmeringen zijn als zodanig dus geen aanleiding voor een ontheffing. Om een juiste, individuele beoordeling te garanderen kan het college gebruik maken van adviezen van externe deskundigen, zoals het CWI en gespecialiseerde reïntegratiebedrijven.

 

Gemeentelijke verantwoordelijkheid.

De gemeente draagt een algemene zorg voor de reïntegratie van WWB-ers, NUGgers, Anw-ers en mensen die gebruik maken van een voorziening, maar die niet behoren tot één van de vorengenoemde doelgroepen. De gemeente dient, mede met behulp van het reïntegratieadvies van het CWI, te beoordelen of belanghebbende op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of daarbij ondersteuning nodig heeft. Wanneer belanghebbende ondersteuning nodig heeft is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren daarvan. Voorzieningen die de gemeente in deze kan aanbieden zijn scholing, activering, loonkostensubsidies, stages, premies, kinderopvang, sociale activering en gesubsidieerde arbeid. Aan de vormgeving en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. Hierdoor kan de gemeente de ondersteuning optimaal afstemmen op andere gemeentelijke beleidsterreinen, zoals zorg en onderwijs, en op de lokale arbeidsmarkt. Ook krijgt de gemeente ruimere mogelijkheden om personen met medische belemmeringen en/of meervoudige problemen een passend aanbod te doen, zo nodig in samenwerking met zorg- en welzijnsinstellingen. Op grond van artikel 8 WWB dient de gemeente het reïntegratiebeleid in een verordening te concretiseren en hierbij een evenwichtige aanpak in doelgroepen te laten zien. Dit betreft dan zowel een evenwichtige aanpak van de doelgroepen die in de wet worden genoemd als categorieën daarbinnen, zoals ouderen, jongeren, vrouwen, nieuwkomers, enz.

 

Eén van de voorzieningen is werken met behoud van uitkering. Binnen de uitgangspunten van de wet is dat mogelijk. Dat kan onder omstandigheden op eigen initiatief van de cliënt maar ook als onderdeel van een reïntegratietraject (werkstage) of in het kader van activiteiten in de sfeer van sociale activering. In alle gevallen dient er sprake te zijn van een perspectief van arbeidsinschakeling. De verplichting om mee te werken aan werken met behoud van uitkering mag alleen worden opgelegd indien de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk zijn om uit te stromen naar regulier werk. De gemeente heeft dan dus vastgesteld dat de belanghebbende baat heeft bij het opdoen van werkervaring dan wel enig tijd nodig heeft om te wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid, zoals regelmaat en een gezagsverhouding. Daarmee is altijd sprake van een beperkte periode en de werkzaamheden zullen daarbij gepaard gaan met een goede individuele begeleiding en zijn afgestemd op de capaciteiten van de belanghebbende.

 

Voor cliënten die weinig of geen perspectief op uitstroom naar regulier werk hebben, kan de gemeente er voor kiezen om onbeloonde arbeid op eigen initiatief van belanghebbende te honoreren, om zo maatschappelijk isolement te voorkomen of te doorbreken. Onder werken met behoud van uitkering gaat een brede variëteit aan activiteiten schuil, die uiteenlopen van regulier vrijwilligerswerk tot korte werkstages. De ervaring leert dat het (tijdelijk) verrichten van werkzaamheden met behoud van uitkering een goede bijdrage kan leveren aan de uitstroom naar betaalde arbeid en/of zelfstandige maatschappelijke participatie. Het doel van de activiteiten is dus niet primair het realiseren van het bedrijfsdoel van de werkgever. Wanneer de overeengekomen arbeid primair in woord en daad is gericht op het nut voor de deelnemer ofwel het opdoen van vaardigheden of een bepaalde werkervaring, is er in beginsel geen sprake van een arbeidsovereenkomst.

In het kader van de WWB moet echter wel steeds getoetst worden of de activiteiten, die worden verricht vanuit werken met behoud van uitkering, nog wel bijdragen aan het vergroten van de kansen van belanghebbende op uitstroom naar de arbeidsmarkt.

Tussen productieve arbeid ten dienste van de werkgever en werken met behoud van uitkering zoals boven omschreven, bestaan dus enkele fundamentele verschillen.

 

De gemeente moet bij haar reïntegratietaak samenwerken met de CWI en het UWV (artikel 7 lid 2). De gemeente mag geen ondersteuning bieden aan personen met een UWV-uitkering, tenzij zij daar afspraken over maakt met het UWV (artikel 7 lid 3 WWB). De werkzaamheden in het kader van voorzieningen moeten ook nu weer worden uitgevoerd door een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert.

 

Sluitende aanpak.

Ter voorkoming van langdurige werkloosheid zijn binnen de EU richtlijnen opgesteld. Het betreft de afspraak om te realiseren dat alle nieuwe werklozen binnen een jaar (jongeren binnen zes maanden) een traject wordt aangeboden (richtsnoer 1).

De sluitende aanpak wordt niet dwingend voorgeschreven in de WWB; doordat de wet condities en mogelijkheden creëert voor gemeenten meent het kabinet dat het niet nodig is een sluitende aanpak wettelijk vast te leggen. De gemeente heeft door haar financiële verantwoordelijkheid, in met name het inkomensdeel, al het belang ingebouwd om iedereen een aanbod te doen. De schadelast van het jarenlang in de uitkering laten zitten van cliënten kan aanzienlijk oplopen. Daarbij heeft de gemeente door de verruimde beleidsvrijheid en het vrije reïntegratiebudget de mogelijkheid iedere cliënt een traject op maat aan te bieden. Voor jongeren geldt het nog sterker dat het voor de gemeente loont om op korte termijn een aanbod te doen. Jongeren zonder werkervaring zijn een gevoelige groep die in een vroeg stadium een aanbod moeten krijgen. Hiermee wordt voorkomen dat zij langdurig in een uitkeringssituatie terecht komen en hieraan wennen.

De sluitende aanpak als middel is in deze verordening niet opgenomen om bovengenoemde reden. Bij de uitvoering van de WWB zal er echter wel naar worden gestreefd om jongeren vanaf fase 2, die bijstand aanvragen, met prioriteit voorzieningen ter reïntegratie aan te bieden.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Inleiding

Op grond van artikel 8 WWB jo 35 IOAW jo 35 IOAZ dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen waarin wordt vastgelegd welke regels gelden bij het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a WWB jo artikel 34 lid 1, sub a IOAW jo artikel 34 lid 1, sub a IOAZ.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand.

 

Artikel 2 Opdracht college

Het college draagt zorg voor een evenwichtige aandacht voor de verschillende doelgroepen. Er bestaat geen recht op ondersteuning indien er sprake is van een voorliggende voorziening die in voldoende mate kan bijdragen aan de inschakeling in de arbeidsmarkt. Onder voorliggende voorzieningen worden onder andere verstaan de voorzieningen voor inburgering van nieuwkomers zoals bedoeld in de Wet Inburgering Nieuwkomers, de voorzieningen ten behoeve van voortijdig schoolverlaters, de voorzieningen zoals bedoeld in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) zijnde de volwasseneneducatie en de regelgeving uitgevoerd door de UWV waaronder WAO en Wajong.

 

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

 

Het derde lid geeft het college de opdracht om zoveel mogelijk uitstroom uit de bestaande gesubsidieerde arbeid, de WIW- en ID-regeling, te bevorderen. Daarmee wordt de oorspronkelijke bedoeling van deze regelingen, namelijk het voorbereiden van de aanvaarding van een reguliere dienstbetrekking, gevolgd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de voorzieningen, die in de wet worden bedoeld, zoals bemiddelingstrajecten.

 

Het vierde lid omschrijft de plicht om de inzet van voorzieningen ten aanzien van de reïntegratie van de betrokken persoon vast te leggen in een trajectplan, of –overeenkomst. Deze bevat naast de inhoud van het traject de rechten en plichten van de betrokken persoon. De overeenkomst dient door hem te worden ondertekend.

 

Het vijfde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

 

Artikel 3 Vervallen

 

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Echter uit een oogpunt van kenbaarheid en consistentie is een algemene bepaling over de aanspraak opgenomen.

 

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen.

 

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

 

Het derde lid biedt de verbinding met de maatregelenverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

 

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

De gemeente maakt, om de financiële risico’s te kunnen beheersen, een verdeling van de middelen over de verschillende voorzieningen en legt dit vast in het beleidsplan en in uitvoeringsbesluiten. Aan de budgetten voor die voorzieningen worden plafonds gesteld, die ieder voor zich een grond vormen om een aanspraak op een voorziening te weigeren. Deze verdeling van de middelen en het stellen van plafonds beogen te voorkomen dat begrotingsposten uitgeput raken. Deze laatste omstandigheid kan op zich nooit een reden zijn om een aanspraak te weigeren. De WWB stelt dan dat de gemeente dan dient na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn.

 

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

In dit artikel worden enkele zaken geregeld die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen, maar wel in het beleidsplan.

 

Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.

 

Het derde lid gaat in op de plicht van het college om bij het aanbieden van een voorziening rekening te houden met de individuele omstandigheden en zodoende zich in te spannen om een passende voorziening te vinden.

 

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen.

 

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Dit is ook met zoveel woorden terug te vinden in de Nota naar aanleiding van het verslag van de WWB.

 

Artikel 8 Trajecten

Wanneer een persoon die tot een van de doelgroepen, genoemd in artikel 1 behoort, geen kans heeft gezien om op eigen kracht algemeen geaccepteerde arbeid te verwerven, kan gebruik worden gemaakt van de voorziening trajecten.

Trajecten zijn voorzieningen, die dienen om werklozen onder overeengekomen condities in een overeengekomen periode toe te leiden naar de arbeidsmarkt. Daarbij wordt in verschillende mate maatwerk toegepast. Trajecten kunnen worden onderverdeeld in de volgende categorieën. Reïntegratietrajecten: hierbij spelen training en scholing een rol.

Bemiddelingstrajecten: de te bemiddelen persoon is voldoende gekwalificeerd om werk te aanvaarden; volstaan kan worden met voorbereiding van en begeleiding bij sollicitatie-activiteiten.

 

In het tweede lid is omschreven dat het college de uitvoering van trajecten uitbesteedt aan particuliere reïntegratiebedrijven (ribs). Deze ribs bieden een aantal vormen van trajecten aan, waarbij een voldoende mate van variëteit geboden wordt. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld diagnosestelling en sociale activering, maar ook aandacht voor bepaalde groepen als 50-plussers, nieuwkomers en herintredende vrouwen.

 

Artikel 9 Werkstages

Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

 

Het is belangrijk onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • -

    er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;

  • -

    die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;

  • -

    die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;

  • -

    de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.

 

Het eerste lid van artikel 9 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.

 

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan.

 

Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaan worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden. Het verdient aanbeveling om hiertoe een clausule op te nemen in de overeenkomst.

 

In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

 

Artikel 10 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. In dit artikel wordt gekozen om trajecten sociale activering slechts met dit perspectief aan te bieden en niet met als einddoel maatschappelijke participatie. Er bestaat een verbinding tussen dit artikel en artikel 8, daar sociale activering in trajectvorm wordt aangeboden en de uitvoering uitbesteed wordt. De duur van een dergelijk traject is gesteld op maximaal een jaar.

Sociale activering als onderdeel van een reïntegratietraject ofwel als voorbereiding op arbeidsinschakeling moet worden onderscheiden van sociale activering gericht op het laten participeren in de maatschappij. Kosten, die gemaakt worden voor deze laatste activiteit worden niet ten laste gebracht van het werkdeel van de WWB. In het beleidsplan zal op deze activiteit nader worden ingegaan.

 

Artikel 11 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren, zoals die genoemd zijn in het derde lid. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

 

Artikel 12 Uitstroompremie

De uitstroompremie wordt verstrekt als een persoon na een periode afhankelijk geweest te zijn van een bijstandsuitkering, uitstroomt naar regulier werk gedurende tenminste een bepaalde tijd en daarmee onafhankelijk wordt van een uitkering. Hiermee wordt bedoeld, een uitkering ingevolge de Wwb.

 

Artikel 15 Criteria voor ontheffing van de arbeidsplicht

De criteria voor de ontheffing van de arbeidsverplichting worden nader uitgewerkt in een uitvoeringsbesluit. Uitgangspunt is dat voor de voormalige categoriaal ontheven groepen dezelfde normen worden gehanteerd als bij andere doelgroepen onder de WWB. Speciaal wordt hierbij ingegaan op de positie van alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar. Indien de alleenstaande ouder voor een ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling in aanmerking wenst te komen, maakt het college een afweging tussen het belang van arbeidsinschakeling en invulling van de zorgplicht. De aan- of afwezigheid van voorzieningen speelt bij deze afweging een grote rol.

 

Voor de groep 57,5 jaar en ouder zal het arbeidsmarktperspectief worden meegewogen.

 

Voor het uitvoeringsbesluit zullen de volgende richtlijnen gelden: ontheffing kan worden verleend

  • a)

    Indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is voor alleenstaande ouders;

  • b)

    Indien belanghebbende om psychische dan wel medische redenen niet in staat is om te werken;

  • c)

    Indien het specifieke perspectief van betrokkene op reguliere arbeid daar aanleiding toe geeft.

     

Artikel 16 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 17 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 18 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel spreekt voor zichzelf.