Organisatie | Zoeterwoude |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010 |
Citeertitel | Re-integratieverordening 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Zoeterwoude 2015.
De Re-integratieverordening 2010 is per 1 januari 2015 ingetrokken ingevolge de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Zoeterwoude 2015, met dien verstande dat eerstgenoemde verordening van toepassing blijft ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in artikel 17, lid 2 van de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Zoeterwoude 2015.
n.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-03-2010 | 01-01-2010 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 18-02-2010 Leids Nieuwsblad 10 maart 2010 | SvE/09-a ; SL-08 |
RE-INTEGRATIEVERORDENING WWB, IOAW en IOAZ 2010
De raad van de gemeente Zoeterwoude,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 januari 2010,
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8, eerste lid, onderdelen a, e en f en 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand (WWB), de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ),
gelet op de Europese verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de Europese Verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),
overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande het ondersteunen van bepaalde doelgroepen bij hun arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, de scholing of opleiding bedoeld in artikel 10a, vijfde lid en de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid van de WWB,
Hoofdstuk 2 Beleid en financiën
Artikel 2 Eigen verantwoordelijkheid
Belanghebbende is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en dient zich daartoe naar vermogen in te zetten.
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, nuggers en personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt
Een persoon die gebruikmaakt van een re-integratievoorziening moet zich houden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Wet Suwi), deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 18 februari 2010,
de griffier,
A.J. Niesthoven
de voorzitter,
E.G.E.M. Bloemen
De WWB draagt de gemeenteraad in artikel 8 onder andere op een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. De basis voor deze verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a, e en f, het tweede lid onder a en c en artikel 10 eerste en tweede lid:
Artikel 8, eerste lid 1 onder a luidt:
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.
In artikel 10, eerste lid van de wet wordt ook de aanspraak van bepaalde groepen burgers op ondersteuning bij hun reïntegratie geregeld:
Artikel 10, eerste en tweede lid luiden:
Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Gekozen is voor een zogenaamde procedurele verordening waarin hoofdzakelijk wordt vastgelegd op welke wijze het beleid wordt bepaald, hoe de verhouding tussen raad en college zal zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op ondersteuning, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt.
Al het overige wordt vastgelegd in het in artikel 4 genoemde beleidsplan, beleidsregels of uitvoeringsbesluiten van het college.
Op 1 januari 2009 is de Wet Participatiebudget in werking getreden.
De wet bundelt de participatiedoelstellingen van de Wet inburgering (Wi), de Wet werk en bijstand en de Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB). Met de komst van deze wet heeft de gemeente onder andere een handvat gekregen om de uitvoering van de drie (materiële) wetten meer integraal en daardoor doelmatiger te organiseren.
Afgelopen jaar is op ambtelijk niveau gesproken over het ontwikkelen van participatiebudget. De conclusie was dat het om verschillende redenen op dit moment nog niet opportuun is participatiebeleid te maken. De belangrijkste redenen zijn:
waardoor de financiële middelen niet toelaten dat het beleid wordt verruimd tot de doelgroep van de Wet Participatiebudget.
Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het re-integratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimissteun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).
De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke re-integratiebeleid opleveren. Van belang is om na gaan in hoeverre de Re-integratieverordening voldoet aan de voorwaarden uit de Europese verordeningen. Als in de
Re-integratieverordening sprake is van een generieke regeling, dan worden de subsidies niet aangemerkt als staatssteun. De bepalingen uit de Europese verordeningen zijn dan niet van toepassing. Generiek wil zeggen, dat niet op voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren expliciet in de verordening worden uitgesloten van subsidiëring. De redactie van het artikel in deze verordening dat gaat over loonkostensubsidies is zodanig, dat sprake is van een generieke regeling.
Naast de inhoudelijke regels vragen de Europese verordeningen om uitgebreide informatiestromen richting Europese Commissie. Deze informatieverplichtingen worden beperkt door afspraken van het ministerie van SZW met de Europese Unie, die hun weerslag hebben gevonden in het document “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden – beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand.”
De beperking van de informatieverplichtingen wordt alleen effectief, als gemeenten een expliciete verwijzing naar de bovengenoemde beleidsaanbeveling opnemen in hun re-integratieverordening. Wij hebben er voor gekozen deze verwijzing op te nemen in de aanhef van de verordening (gelet op …). Hiermee wordt aangegeven dat alle bepalingen uit de verordening in overeenstemming zijn met de beleidsaanbeveling.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand. Aangezien wij voorstellen jongeren van 16 tot 27 jaar zonder startkwalificatie, vallend onder de Wet investeren in jongeren, ook een premie toe te kennen, als zij teruggaan naar school, wordt ook de jongere gedefinieerd.
Artikel 2 Eigen verantwoordelijkheid
Dit artikel is opgenomen om te benadrukken dat de verantwoordelijkheid om in eigen levensonderhoud te voorzien door middel van betaald werk in eerste instantie bij de persoon in kwestie ligt.
In het eerste lid is de opdracht aan het college uit het oogpunt van kenbaarheid en consistentie vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB.
In artikel 10, derde lid van de wet is, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid, geregeld dat alleen personen die daadwerkelijk inwoner van een gemeente zijn, aanspraak op voorzieningen van die gemeente kunnen maken. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, wordt er voor gekozen voorzieningen alleen in te zetten voor de eigen doelgroep(en).
Het tweede lid is een “vertaling” van de opdracht dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie van arbeid en zorg. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende. In het beleidsplan, maar vooral ook in de uitvoering wordt een en ander verder uitgewerkt.
Het derde lid is een weergave van artikel 7, derde lid van de WWB waarin is geregeld dat, ondanks de taakverdeling tussen de gemeente en het UWV WERKbedrijf zoals neergelegd in de Wet Suwi, de gemeente ook aan personen die van het UWV WERKbedrijf een uitkering ontvangen, een voorziening kan aanbieden.
Wij hebben gekozen niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van de mogelijkheid zaken nader uit te werken in een beleidsplan
Het eerste lid regelt dat jaarlijks en beleidsplan wordt opgesteld, zodat goed ingespeeld kan worden op de maatschappelijke context. Om ook de gemeenteraad een actieve rol te geven is bepaald dat het college dit plan ter kennis brengt van het gemeenteraad.
In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in ieder geval in het beleidsplan aan de orde dienen te komen. De onder a, c en d genoemde onderwerpen vloeien rechtstreeks voort uit de wet. De onder b en e genoemde onderwerpen hebben wij op grond van het bestaande beleid zelf toegevoegd.
Het derde lid maakt het beleidsplan tot onderwerp van inspraak.
In het vierde lid wordt het beleidsverslag in ere hersteld. Niet omdat het een verplichting is zoals onder de Algemene bijstandswet (Abw), maar om de raad een indruk te geven van de invulling van de re-integratietaak van de gemeente en de uitvoering van het flankerend beleid.
Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning
Uit het oogpunt van kenbaarheid en consistentie is er ook hier, in het eerste lid, voor gekozen een algemene bepaling, conform artikel 10, eerste lid van de wet, over de aanspraak op ondersteuning op te nemen.
In het tweede lid wordt expliciet gekozen voor het leveren van individueel maatwerk als hét criterium ter bepaling van de ondersteuning en eventueel in te zetten noodzakelijk geachte voorziening. Waarmee de koppeling wordt gelegd tussen de algemene aanspraak op ondersteuning van belanghebbende en het aanbod. Individueel maatwerk wordt geleverd vanuit het kennen van de vaardigheden, ervaring en passie van belanghebbende (zie ook artikel 3, tweede lid).
Artikel 6 Verplichtingen van de belanghebbende
In de wet is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.
In het tweede lid wordt verwezen naar de Afstemmingsverordening WWB 2004 en het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ (geldend tot 1 juli 2010), als een uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de verplichtingen. De Afstemmingsverordening regelt het opleggen van een maatregel als de WWB-uitkeringsgerechtigde zich niet aan zijn verplichtingen houdt. Het Maatregelenbesluit doet hetzelfde voor personen met een uitkering ingevolge de IOAW of IOAZ. Een maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.
Als gevolg van de Wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten dient de gemeenteraad - de hier van belang zijnde artikelen treden in werking op 1 juli 2010 – ook voor uitkeringsgerechtigden in het kader van de IOAW, IOAZ en WIKK (Wet werk en inkomen kunstenaars) bij verordening regels te stellen met betrekking tot het weigeren en verlagen van de uitkering, de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering en misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. De achterliggende reden is dat bij een systeem van volledige budgetfinanciering verplichtingen voor gemeenten worden omgezet in bevoegdheden.
Omdat de gemeente in geval van niet-uitkeringsgerechtigden - Anw-ers, nuggers en werknemers in gesubsidieerde arbeid - de uitkering niet kan verlagen, is in het derde lid geregeld dat de gemeente dan (een deel van) de kosten die gemaakt zijn, kan terugvorderen. Daartoe is het noodzakelijk dat afspraken hierover schriftelijk worden vastgelegd.
Artikel 7 Inspanningsverplichting van de gemeente
Dit artikel is opgenomen om te bevorderen dat de gemeente de re-integratie van betrokkene terstond ter hand neemt. Met als doel een sluitende aanpak te realiseren. Het belang van een sluitende aanpak is beide partijen vanuit ieders verantwoordelijkheid te activeren en te motiveren en zodoende te voorkomen dat betrokkene zich niet gesteund weet.
Het tweede lid geeft aan dat de inspanningsverplichting niet van toepassing is op de persoon die voor bepaalde tijd is ontheven van de arbeidsverplichting.
Artikel 8 Budget- en subsidieplafonds
Om financiële risico’s te beheersen kan de gemeente een verdeling maken in de middelen die voor verschillende voorzieningen beschikbaar zijn. Dit kan in het beleidsplan gebeuren. Dreigende overschrijding van het vastgestelde budget kan leiden tot de keuze van een andere “second best” voorziening.
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen Een subsidieplafond dient te worden bekendgemaakt vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).
Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen
Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een belanghebbende op gezette tijden gedurende een traject met de klantmanager de voortgang bespreekt (zie ook artikel 4, tweede lid, onder b).
Het tweede lid regelt de bevoegdheid van het college een voorziening in bepaalde gevallen te beëindigen. Onder beëindigen wordt bijvoorbeeld ook verstaan het stopzetten van de loonkostensubsidie aan een werkgever.
Het derde lid staat het college toe ten aanzien van voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
Artikel 10 en 11 Loonkostensubsidie en premies
Voor gemeentelijk beleid inzake het verstrekken van loonkostensubsidie en premies schrijft de wet een verordening als basis voor. Vandaar dat de artikelen 10 en 11 in de verordening zijn opgenomen. In lijn met het procedurele karakter van deze verordening is slechts het minimale geregeld. Een en ander wordt wederom uitgewerkt in het beleidsplan.
Ten aanzien van het verlenen van loonkostensubsidie is het verstandig een relatie te leggen met de algemene subsidieverordening die in elke gemeente aanwezig is (artikel 10, derde lid).
Artikel 12, 13 en 14 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule, citeertitel en inwerkingtreding