Organisatie | Pijnacker-Nootdorp |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag 2009 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag 2009 Gemeente Pijnacker-Nootdorp |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-11-2012 | Eerste wijziging: art. 1, sub g en h en art. 3 | 22-12-2011 Telstar, 29-12-2011 | 11INT00535 | |
01-01-2009 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 23-04-2009 Telstar, 08-07-2009 | 2009.02531 |
De raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
gezien het voorstel van het college van 10 maart 2009;
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en sub d en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;
overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen die betrekking hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen;
vast te stellen de volgende Verordening langdurigheidstoeslag 2009:
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
de wet: de Wet werk en bijstand;
inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat
bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet;
gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 21, eerste lid van de wet.
waar in deze verordening wordt gesproken over gehuwde of gehuwden hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als gezin bedoeld in artikel 4 van de wet.
Artikel 2 - Langdurig laag inkomen
Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 3 - Hoogte van de langdurigheidstoeslag
Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, eerste lid, van de wet , waardoor slechts één van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Vastgesteld in de openbare vergadering van 23 april 2009
de griffier, de voorzitter,
drs. H.J. van der Graaff drs. F.H. Buddenberg
Met ingang van 1 januari 2009 is het wetsvoorstel inzake decentralisering van de langdurigheidstoeslag in werking getreden.
Dat betekent, dat op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Wet werk en bijstand (WWB) de gemeenteraad bij verordening regels dient vast te stellen die betrekking hebben op:
Deze verordening (geënt op de Schulinck voorbeeldverordening) voorziet in het vaststellen van die regels.
Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting
Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt in deze verordening een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is namelijk door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e jaar voor de WWB een zelfstandig rechtssubject.
Het begrip ‘laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 100% dan de toepasselijke bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 augustus 2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).
De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is ervoor gekozen om de hoogte jaarlijks (per 1 januari) automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen.
Indien sprake is van gehuwden waarvan één persoon geen recht heeft op bijstand, wordt thans de langdurigheidstoeslag vastgesteld naar de norm voor een alleenstaande (ouder). Dit blijft zo, als er sprake is van een gezin dat slechts uit gehuwden bestaat. In onderdeel B is tot uitdrukking gebracht, dat als in de verordening voorzien is in een specifieke bepaling die dat regelt, die bepaling wordt vervangen door een bepaling die regelt dat als er tot het gezin een niet-rechthebbende behoort, dit slechts tot aanpassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag leidt als er slechts één rechthebbend gezinslid overblijft.
Deze bepalingen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.