Organisatie | Apeldoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang 2013 |
Citeertitel | Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-02-2013 | 01-01-2013 | Onbekend | 15-01-2013 Apeldoorns Stadsblad, d.d. 13 februari 2013 | 2012-029712 |
Hoofdstuk 3 Compensatie eigen bijdrage kinderopvang
De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de dag waarop de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst is toegekend.
Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt verleend voor de duur waarop recht bestaat op kinderopvangtoeslag,maar niet langer dan een tegemoetkomingsjaar.
Artikel 7 Hoogte van de tegemoetkoming
De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt voor het eerste kind van 4,5 % van de kinderopvangkosten per maand en voor het tweede en daaropvolgende kind 3,5 % van de kinderopvangkosten per maand.
die een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandige of de Algemene nabestaandenwet ontvangt en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling; of
Artikel 9 Inhoud van de beschikking
Het besluit tot verlening van de tegemoetkoming bevat:
Hoofdstuk 5 Kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie
De in Apeldoorn woonachtige ouder(s)/verzorger(s) kan aanspraak maken op kinderopvang opgrond van sociaal-medische indicatie voor het thuiswonende kind, voorzover het college vanoordeel is dat:
a.er sprake is van een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking van wie isvastgesteld dat een of meer van deze beperkingen opvang van hun kind of kinderen noodzakelijkmaken, of;
b.een kind ten aanzien van wie is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede engezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is, en
c.die aantoonbaar niet zelf in de kinderopvang kunnen voorzien en geen beroep kunnen doen opeen andere passende voorziening.
Artikel 17 Noodzaak van kinderopvang smi
Voor het vaststellen van de noodzaak van kinderopvang als gevolg van sociale of medischenoodzakelijkheid, wijst het college een onafhankelijke instantie aan.
Artikel 18 Omvang van de kinderopvang smi
Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is als gevolg van sociaal-medische indicatie met een maximum van 30 uur per week.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 15 januari 2013,
Algemene toelichting bij de Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) regelt ondermeer de verstrekking van toeslagen voor kinderopvang. De gemeente had de wettelijke plicht het ontbrekende ‘werkgeversdeel’ te bekostigen aan wettelijk vastgestelde doelgroepen die geen werkgever hebben. Deze ouders hebben geen werkgever of werken parttime en kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming omdat zij deelnemen aan een traject naar (meer) werk, een studie volgen of als verplicht inburgeraar een inburgeringscursus volgen bij een geregistreerde instelling. Een deel van de kinderopvangtoeslag, het werkgeversdeel, werd tot eind 2012 door de gemeente betaald.
Op 10 juli 2012 heeft de Eerste Kamer ingestemd met een aantal wijzigingen in de wet. De belangrijkste wijziging betreft de verstrekking van (een deel van de) kinderopvangtoeslag door gemeenten aan doelgroepouders. Vanaf 1 januari 2013 wordt de uitbetaling van de volledige toeslag voor deze ouders door de Belastingdienst gedaan.
Gemeenten krijgen vanaf 2013 een aantal nieuwe taken.
Met de wijzigingen in de Wkkp per 1 januari 2013 veranderd de rol van de gemeente. De gemeente krijgt een aantal andere taken. Eén daarvan is de mogelijkheid tot het verstrekken van een aanvullende tegemoetkoming doelgroepouders, ook wel KOA-kopje genoemd.
Deze extra toelage, die gemeenten onder het oude regime in aanvulling op de kinderopvangtoeslag aan doelgroepouders uitkeerden, blijft een taak van de gemeenten. Voorafgaand aan de wetswijziging was dit nog een wettelijke verplichting, maar na de wetswijziging valt het onder de gemeentelijke beleidsvrijheid. Bij de extra toelage gaat het in feite om een (gedeeltelijke) compensatie van de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang.
Eigen gemeentelijke doelgroepen
De Wkkp heeft een aantal artikelen die betrekking hebben op de doelgroep met een sociaal-medisch indicatie (artikel 1.6 , eerste lid sub k en l en artikel 1.23 Wkkp). De wetgever heeft bij inwerkingtreding van de wet besloten om deze artikelen vooralsnog niet in werking te laten treden. In 2005 heeft de wetgever aan de algemene middelen van het gemeentefonds het benodigde budget toegevoegd voor kinderopvang voor de doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’. Gemeenten werden daardoor in staat gesteld naar eigen inzicht huishoudens met sociaal-medische problematiek financieel te ondersteunen in het benodigde kinderopvanggebruik. Ook in 2006 en 2007 is dit specifieke budget aan de gemeenten verstrekt. Deze verstrekking aan gemeenten via het gemeentefonds wordt aangemerkt als een algemene uitkering, waaraan geen voorwaarden worden gesteld. Het rijk heeft dus geen voorwaarden of beperkingen opgelegd aan de vormgeving van het gemeentelijk beleid voor de doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’. In 2008 en 2009 is deze systematiek gecontinueerd. Vanaf 2010 wordt, blijkens de meicirculaire gemeentefonds 2009 van het Ministerie van BZK, deze regeling voor een tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie structureel voortgezet. De gemeente houdt dus beleidsvrijheid ten aanzien van deze doelgroep.
Eind 2004 heeft de gemeenteraad invulling gegeven aan het beleid rond kinderopvang als gevolg van een sociaal-medische indicatie. Rekening houdend met de eigen verantwoordelijkheid van de ouder, het beheersbaar houden van de kosten die gemoeid gaan met kinderopvang en het in stand kunnen houden van de voorziening voor deze vaak kwetsbare groep, is vanaf 1 januari 2012 een striktere invulling gegeven aan tegemoetkoming in de kosten kinderopvang als gevolg van een sociaal–medische indicatie. De uitvoering van deze regeling wordt na 2012 ongewijzigd voortgezet.
Verder wordt in deze regeling nadere regels gesteld met betrekking tot een vergoeding in de eigen bijdrage kinderopvang boven het maximumuurtarief. De kosten boven de maximum uurprijs komen volgens de Wkkp volledig voor rekening van de ouder. Om de steeds duur worden kinderopvang betaalbaar te houden voor de gemeentelijke doelgroep met een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand en het traject naar werk te kunnen blijven bevorderen, is vanaf 2009 besloten iets extra te doen in de vorm van een tijdelijk gedeeltelijke vergoeding van deze eigen bijdrage. Ook deze extra vergoeding van de eigen bijdrage wordt na 2012 ongewijzigd voortgezet.
De verstrekking vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij het hoofdstuk over subsidies in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De eerste stap is de beschikking tot het verlenen. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik blijft maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.
De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen. In deze beschikking
wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag aan tegemoetkoming is. Met het vaststellen wordt dit definitief. Voordat tot vaststelling wordt overgegaan, kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid hiervan, door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum op te vragen.
Het gaat om een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. De regels die de Awb stelt over subsidieverlening zijn daarmee van toepassing. Meer specifiek is deze regeling een uitwerking van de op de Awb gebaseerde Algemene subsidieverordening (ASV).
Artikel 2 Verstrekken van gegevens bij de aanvraag
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat de ouder gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij behoort tot de doelgroep voor de tegemoetkoming (artikel 3). In het geval dat de ouder bijstandsgerechtigd is en een op arbeidsinschakeling gericht traject volgt (onderdelen c en e van artikel 1.6, lid 1 van de wet), volstaat een door de gemeente opgestelde en ondertekende verklaring. In het geval van scholing (onderdeel j van artikel 1.6, lid 1 van de wet) gaat het om een geldig bewijs van inschrijving bij school of instelling.
Onderdeel e geeft aan dat de ouder gegevens moet overleggen aan de hand waarvan de duur en de hoogte van de tegemoetkoming kunnen worden vastgesteld. In het geval dat de ouder bijstandsgerechtigd is gaat het in ieder geval om een opgave van het aantal uren dat per week kinderopvang in het licht van het traject noodzakelijk wordt geacht, de aanvangsdatum van het traject alsmede de (voorgenomen) duur van het traject in maanden. In het geval van scholing of studie geldt de periode van inschrijving bij school of instelling.
In het tweede lid wordt bepaald dat het college het gebruik van een in eigen beheer ontwikkeld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier verplicht kan stellen voor ouder(s) die een aanvraag indienen.
In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de
aanvraag mede ondertekent. Hiermee wordt verzekerd dat alle relevante gegevens die nodig zijn voor de bepaling van recht, duur en omvang van de tegemoetkoming bij de aanvraag gevoegd zijn.
Als een aanvraag op grond van deze regeling niet volledig is ingediend, kan het college besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit wordt niet eerder genomen dan nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om binnen een door het college aangegeven termijn de aanvraag aan te vullen. Deze bevoegdheid heeft het bestuursorgaan op grond van artikel 4:5 Awb.
Artikel 3 Criteria voor de tegemoetkoming
In het eerste lid is bepaald dat alleen de personen voor tegemoetkoming in aanmerking komen die behoren tot de doelgroep zoals bepaald in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c, e of j van de wet. Dat betekent dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor personen die vallen onder de doelgroep zoals bepaald in de onderdelen k of l van dat artikel, terwijl de wet dat op grond van artikel 1.13 wel mogelijk maakt. De financiële tegemoetkoming voor de in die onderdelen bedoelde doelgroep is apart geregeld in hoofdstuk 5 van deze regeling.
Het tweede lid bepaalt dat de ouder woonachting moet zijn in de gemeente Apeldoorn. Bij de doelgroepbepaling wordt ten aanzien van het woonplaatscriterium aangesloten bij het Burgerlijk Wetboek. Aanvragen kunnen alleen worden ingediend door de ouder die zijn woonplaats, als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, in de gemeente Apeldoorn heeft.
Wordt er niet voldaan aan deze criteria, dan wordt de aanvraag afgewezen.
Artikel 4 Het besluit tot verlenen
Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor
een tegemoetkoming, wil niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen
zo kort mogelijk te houden. Het artikel geldt ook voor de tegemoetkoming kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie.
Dit artikel bepaalt dat voor de ingangsdatum van de tegemoetkomingcompensatie wordt aangesloten bij de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag. Dit kan betekenen dat met terugwerkende kracht de tegemoetkoming moet worden verleend, naar het moment dat de kinderopvangtoeslag is ingegaan.
De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening is genomen (artikel10).
Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
Voor de duur wordt aangesloten bij de duur waarop er recht bestaat op kinderopvangtoeslag, met een maximum van een kalenderjaar. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het
geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming,
bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van
verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een
andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de
tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde
Artikel 7 Hoogte van de tegemoetkoming
Er is voor gekozen om de hoogte van deze tegemoetkoming in 2012, toen nog op basis van een wettelijke verplichting, voor te zetten. Dit betekent dat voor het eerste kind een aanvullende compensatie van 4,5% en voor het tweede en daaropvolgende kind een aanvullende compensatie van 3,5% wordt verleend. Bij het berekenen van de tegemoetkoming wordt dan ook aangesloten bij artikel 1.7 van de wet.
De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag in aanmerking wordt genomen, is gemaximeerd. Deze zogenaamde maximum uurprijs is de maximaal in aanmerking komende prijs per zestig minuten geboden kinderopvang en kan per kinderopvang verschillen. Het meerdere boven deze maximum uurprijs moet door de ouder zelf worden betaald (zgn. inkomensonafhankelijke eigen bijdrage).
Het betalen van een eigen bijdrage kan een belemmering zijn voor het volgen van een re-integratie. Om die reden is besloten de gemeentelijke tegemoetkoming kinderopvang tijdelijk te verhogen met een vergoeding van de inkomensonafhankelijke eigen bijdrage voor de ouder zoals genoemd in dit artikel.
Niet alles wordt vergoed, maar slechts een deel voor een bepaalde periode, omdat de ouder hiervoor zelf ook een eigen verantwoordelijkheid heeft.
De eerste € 15 uur per maand blijft voor rekening van de ouder. Het meerdere wordt door de gemeente vergoed. Indien de eigen bijdrage (per gezin) € 41,60 per maand is, wordt dus € 41,60 - € 15,00= € 26,60 vergoed, boven op de tegemoetkoming die de ouder van de gemeente ontvangt op grond van de Wkkp.
Deze vergoeding boven de € 15,00 wordt ambtshalve verstrekt. De betreffende ouder hoeft dit niet aan te vragen. Verstrekking van de vergoeding vindt slechts één maal plaats voor de duur van maximaal 6 maanden.
Artikel 9 Inhoud van de beschikking
Het besluit is een beschikking in de zin van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt.
De onderdelen a tot en met f spreken voor zich.
Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden
opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat
het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in bijvoorbeeld twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).
De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek
van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen
rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert
juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het
bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een
betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze
van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een
voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau.
Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder
Voor de wettelijke basis hiervoor is terug te vinden in artikel 4:25 en artikel 4:26 van de Algemene wet bestuursrecht. Als het college besluit een subsidieplafond in te stellen moet het college in dat zelfde besluit ook bepalen op welke manier het ‘geld’ verdeeld wordt. Meestal wordt gekozen voor het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’.
Artikel 12 Het besluit tot vaststelling
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Algemene wet bestuursrecht kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de
tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van
kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te
worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door
het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van
Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is
waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze
die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het
uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming
wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening
van de tegemoetkoming is vastgelegd. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming
kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager
bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft
deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 13 Verrekening met de voorschotten en terugvorderen
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de
tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop
deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen.
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie kan worden ingetrokken en teruggevorderd
Om het recht en de hoogte van de tegemoetkoming te kunnen vaststellen, moet het college kunnen beschikken over alle gegevens die daarvoor van belang zijn. Het eerste lid regelt dat de ouder uit eigen beweging en ongevraagd relevante wijzigingen aan het college moet verstrekken, die kunnen leiden tot een lagere bedrag.
Het tweede lid regelt dat de ouder op aanvraag van het college alle relevante gegevens, die voor de bepaling van het recht op en de hoogte van de compensatie van belang zijn, moet verstrekken. Het niet nakomen van bovenstaande verplichtingen kan leiden tot intrekking en/of terugvordering.
Met het oog op de mogelijkheid van het college om ook na de vaststelling te controleren of de tegemoetkoming is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.
De gemeente mag eigen doelgroepen aanwijzen, die niet onder de Wkkp vallen. Dit betekent dat een ouder die tot een dergelijke doelgroep behoort geen recht heeft op kinderopvangtoeslag of een tegemoetkoming van de gemeente. Deze eigen doelgroep kan dan aanspraak maken op een tegemoetkoming van de gemeente. Een eigen doelgroep is de ‘doelgroep sociaal-medische indicatie’. Wat daaronder wordt verstaan wordt beschreven in dit artikel.
Tot een passende voorziening kan in ieder geval gerekend worden een voorziening op grond van de Wkkp, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo).
Artikel 17 Noodzaak van kinderopvang smi
Het college kan een onafhankelijke instantie aanwijzen die de indicatiestelling doet. Het college zal doorgaans het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) daarvoor aanwijzen. Het CJG heeft de expertise om de totale gezinssituatie te beoordelen en na te gaan welke (opvoed)ondersteuning er in het gezin nodig is. Het inzetten van kinderopvang kan hier onderdeel van uit maken. Aangezien de CJG een integrale opdracht in de jeugdzorg hebben, zijn voor deze indicatiestelling geen extra kosten verbonden.
Artikel 18 Omvang van kinderopvang smi
Om de kosten beheersbaar te houden en de betreffende voorziening te kunnen behouden, is besloten om de tegemoetkoming te maximeren op 30 uur per week per kind. Voor dit maximum aantal uur is aansluiting gezocht bij doorberekening van het Ministerie van OCW, waarbij wordt uitgegaan van gemiddeld 1000 uur dagopvang en 497 uur buitenschoolse opvang per jaar per kind. En er is rekening gehouden met het feit dat de ouder op dit moment enkel hele dagdelen kan afnemen. Indien de ouder meer kinderopvang wil afnemen, zal de ouder de kosten kinderopvang voor het meerdere aantal uur voor eigen rekening moeten nemen of daarvoor een oplossing in het sociale netwerk moeten zoeken.
Artikel 19 Hoogte en duur van de tegemoetkoming kinderopvang smi
Bij een inkomen tot 125% van de bijstandsnorm worden de kosten kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie voor 100% vergoed. Bij een inkomen van 125% of meer komen deze kosten voor kinderopvang dus volledig voor rekening van de ouder.
Voor het bepaalde in het tweede lid van dit artikel wordt verwezen naar artikel 1.7, tweede lid van de Wkkp. De tegemoetkoming wordt in beginsel voor de duur van maximaal 3 maanden toegekend. Dit wordt geregeld in het derde lid. Verlenging met nogmaals 3 maanden is mogelijk als de noodzaak voor een langere periode kinderopvang kan worden aangetoond. De noodzaak voor langere opvang volgt uit de indicatie van de instantie als genoemd in artikel 17 van deze regeling.